Geoffrey A. Barborka

De Geheime Leer

Vragen & Antwoorden

Voorwoord van de uitgever

 ‘Dit boek bestaat uit artikelen die over een periode van zestien jaar in het tweemaandelijkse tijdschrift The Canadian Theosophist, van sept/okt 1964 tot aan nov/dec 1980 zijn verschenen, tot aan het moment dat Geoffrey A. Barborka 83 was geworden en zijn gezondheid achteruitging. De hoofdstukjes worden hier in een enigszins andere volgorde gereproduceerd dan waarin die oorspronkelijk verschenen, met kleine redactionele wijzigingen, om het in de pas te laten lopen met de moderne schrijfwijze. De meer dan tweehonderdvijftig vragen en antwoorden vertonen vrijwel dezelfde stijl en lijken veel op de tekst van De Geheime Leer zelf. Bij de vertaling is ernaar gestreefd de spelling afgestemd te houden op de nieuwste uitgave van De Geheime Leer, dit betekent dus onder andere dat heel veel Sanskrietwoorden niet langer met een hoofdletter worden geschreven. Ook citaten uit de Mahatma Brieven aan A.P. Sinnett en een Toelichting op De Geheime Leer zijn op dezelfde manier gemoderniseerd over­genomen.
 De vragen en antwoorden zijn vooral tot stand gekomen doordat Barborka de wetenschappelijke deductieve methode heeft gevolgd, maar daarnaast kunnen ook kleinere onderwerpen zoals bijvoorbeeld over fohat, verspreid over dit boek worden terug­gevonden, net zoals bijvoorbeeld over de dhyāni-chohans, etc. De theosofen die achter deze publicatie staan waren zich zeer goed bewust van het typische Westerse denken en zouden dit werk hebben kunnen samenstellen door onderwerpen bij elkaar te plaatsen, maar dat deden zij niet. Waarom niet? Omdat De Geheime Leer een vorm van jñāna-yoga is. Het was met opzet op deze wijze geschreven, waarna de mahatma’s elke bladzijde tegen het licht hebben gehouden en het is aan de lezer die dan het mysterieuze moet zien te doorgronden.

 Verwijzingen naar ‘Deel III van de 3de uitgave,’ of ‘Deel V van de 6-delige uitgave,’ zijn overgenomen van de foliobladen die Annie Besant had gevonden in het bureau van HPB. Toen het zogenaamde Würzburg-manuscript in Varanasi (India) was gevonden en later werd vergeleken, bleken deze vellen papier voorbereidende schetsen voor De Geheime Leer te bevatten. Boris de Zirkoff publiceerde het Würzburg-manuscript in 1985, voorzien van veel voetnoten, als deel XIV van de Blavatsky Collected Writings. Was deze vollediger versie beschikbaar toen Barborka nog in leven was dan zou hij er beslist gebruik van hebben gemaakt. Het Würzburg-manuscript is niet het werk van HPB dat in De Geheime Leer wordt genoemd met de woorden ‘deel III is bijna klaar,’ maar een eerste poging om De Geheime Leer te schrijven; het leest als Isis Ontsluierd maar werd afgewezen door T. Subba Row in 1886, en vervolgens vergeten.

 Een groot deel van het materiaal handelt over kosmogenese. Deze patronen en betrekkingen herhalen zichzelf in dichtheid en complexiteit als de evolutie zich naar lagere gebieden voortzet, want zij zijn oorzaken. Het herkennen van deze patronen en relaties op de verschillende niveaus is heel nuttig.

 Het zal de lezer opvallen dat Barborka veel aandacht schonk aan precisie en heel nauwkeurig zocht naar woorden. We kunnen veel leren van de manier waarop hij een onderwerp benadert; het is het resultaat van een levenslange intensieve studie en een grote kennis van het Sanskriet. De nauwgezette terminologie en de mentale beelden, met een scherp onderscheidingsvermogen, werken ten gunste van het antahkarana, het communicatiekanaal tussen ziel en lichaam, dat op zijn beurt weer de werking van de intuïtie bevordert. Nauwkeurigheid doet meer recht aan de waarheid.

 Wizards Bookshelf, uitgever van dit boek in de Verenigde Staten, bedankt Ted G. Davy, die als redacteur van The Canadian Theosophist van 1962 tot 1992 deze waardevolle reeks heeft verzorgd. Tevens wil Wizards de volgende medewerkers hieraan bedanken: Will Thackara TUP; Carmen Small, Point Loma publications; Elizabeth Trumpler, TPH bibliotheek; Dara Eklund, Vonda Urban en Eldon Tucker.’

 Waar aan het einde van elk citaat alleen een Romeins cijfer en het getal staan, verwijst dit naar het betreffende deel van De Geheime Leer en naar de paginering in de kantlijn van het boek tussen haakjes, dus van de Amerikaanse uitgave.

W

[ Onderstaande vragen zijn gelinkt aan de artikelen ]
1.Waarom zouden we vooral De Geheime Leer moeten bestuderen en niet zozeer de andere literaire werken van H.P.B.?
2.Waarom is De Geheime Leer zo moeilijk dat slechts een handvol mensen die bestudeert?
3.Waarom veel aandacht voor metafysica en abstracties en niet voor ethiek en praktische zaken?
4.Is ‘tijd’ hetzelfde als mūla­pra­kriti?
5.‘Als de innerlijke mens actief is zwelt het oog op en zet het uit’?
6.Verwijst het Oog van Dangma naar de pijnappelklier?
7.Wat wordt bedoeld met de vurige levens?
8.Moest de monade afdalen in het rijk van de stervelingen?
9.Is er een kracht of energie die vergelijkbaar is met kernenergie?
10.Wat is de betekenis van de ‘ver­sto­rin­gen van de aardas’?
11.Hoeveel tijd zit er tussen incarnaties op aarde?
12.Over het allerlaatste en hoogste verlangen van de stervende
13.Wat is de ‘hemelse mens’? — En wat zijn ‘hemelse oervormen’?
14.Verliezen we onze identiteit als we sterven?
15.Waarom Mars in een rijtje ontbreekt?
16.Over de vele schijnbare tegenstrijdigheden in De Geheime Leer
17.Kan iemand die recent is overleden iets van eerdere incarnaties waarnemen?
18.Is het vijfde beginsel een onafhankelijk beginsel?
19.Over vuur, lucht, water, aarde. Of ‘aarde’ hier een drukfout is?
20.Over de zeven occulte sleutels van de Mysteriën
21.‘Zijn adem gaf leven aan de Zeven. Het gaf leven aan de eerste’
22.Hoe kan huidskleur worden afgeleid van geologische lagen?
23.Er wordt gesuggereerd dat wij het derde deel van De Geheime Leer hebben
24.Verandering van betekenis van woorden en hoe hiermee om te gaan
25.Waarom wordt symboliek zo belangrijk gevonden?
26.Verschillende vragen over ketens en tijdperken
27.Vragen met betrekking tot Vaivasvata
28.Is de menselijke monade een bewoner van het gebied van ‘anupadaka,’ een graad ‘hoger’ dan ātman?
29.Begint de monade als een on-zelf-bewuste godsvonk?
30.Over de ‘mensen van Mercurius’ (1)
31.Over de ‘mensen van Mercurius’ (2)
32.Hoe kan de aarde zeven nieuwe huiden aantrekken na haar oude drie huiden te hebben afgeworpen?
33.Over de ‘geesten van deze planeet’
34.Over een chhaya en de schaduw
35.De betekenis van het woord śishṭa
36.Meer informatie over ‘een dag van de grote adem’
37.Wat is het verschil tussen prāṇa en dierlijk magnetisme?
38.Is er een verband tussen prāṇa en/of dierlijk magnetisme en het astrale licht?
39.Is evolutie op de eerste plaats een zaak van het hogere mentale?
40.Is het kāma-beginsel niet net zo tweevoudig als het manas-beginsel?
41.Over ‘ras evolutie’ en het punt halverwege het vierde wortelras
42.Waarom wordt er een toespeling gemaakt op het etherische oervoorbeeld
43.Toevoeging bij de eerste śloka van Stanza 1 in het tweede deel (1)
44.Toevoeging bij de eerste śloka van Stanza 1 in het tweede deel (2)
45.Waarom wordt de zon de achtste genoemd?
46.Wat zijn de zeven heilige planeten?
47.Zijn Uranus, Neptunus en Pluto geen ‘heilige planeten’?
48.Waarom zijn zij geen heilige planeten ondanks hun astrologische belang?
49.Welke van de zeven heilige planeten heeft het bestuur over de aardketen?
50.De messias, de christos, ondergeschikt aan de zeven ‘mysteriegoden’ van de planeten?
51.Verklaring van mahamaya in een citaat
52.Maar hoe kan iemand een maya overwinnen?
53.Wat laat het menselijke ego een vermoeid lichaam verlaten?
54.Wat is de logos op zichzelf staand?
55.Wat is het verschil tussen de eerste logos en de derde logos?
56.Verwijzen ‘heelal’ en ‘kosmos’ naar ons eigen eiland universum?
57.Over de schijnbare retrograde beweging van Mars en Mercurius en onze aardketen
58.Wat overkwam de barhishads nadat zij hun chhaya’s hadden uitgeschoten?
59.Wat gebeurde er met de manasaputra’s nadat zij incarneerden in mensen?
60.Wie of wat wordt de ingewijde?
61.Moeten we de persoonlijkheid opgeven?
62.Zijn de manasaputra’s en de ego’s dezelfde entiteiten, zoals H.P.B. stelt?
63.Is er een limiet aan het aantal incarnaties in een manvantara?
64.Telt een erg kort leven als één van de levens?
65.Zal een jonge ziel veel vaker incarneren dan een oude ziel?
66.Waarom moeten we geloven in een bewust leven na het sterven?
67.Wat gebeurt er met mensen die ongelovig zijn, humanisten of atheïsten?
68.Wat is de betekenis van de reis langs de planeten?
69.Overschaduwt de monade andere persoonlijkheden op de andere gebieden?
70.Moet de monade wachten na een snelle (korte?) incarnatie op aarde?
71.Is er een verschil tussen het verschijnen van de monade en reïncarnatie?
72.Wat is het verschil tussen paranirvāṇa en de periode na het sterven?
73.Verliest de monade iets van zijn individualiteit?
74.Wat reïncarneert er?
75.Wat is het reïncarnerende ego; de geestelijke ziel, sūtrātman en het onsterfelijke zelf?
76.Hoe is het ego samengesteld, wat is zijn huidige aard en relatie met de manasaputra?
77.Over de toestanden na de dood
78.Zijn wij ‘minder gevorderde monaden’ en hebben wij gefaald?
79.Hoe kan kāma worden gezuiverd zonder manas?
80.Wat reïncarneert er nu eigenlijk?
81.Wat wordt een ingewijde? De persoonlijkheid?
82.Een huis dat verdeeld is tegen zichzelf
83.Wat heeft de ‘soevereine wil’?
84.Wat zijn de skandha’s?
85.Het verschil tussen de ouderster en de astrologische ster.
86.Is het kāma-rupa de schim of spook in het kāma-loka?
87.Nidāna schijnt op twee verschillende manieren te kunnen worden gebruikt.
88.‘Er zijn geen nieuwe monaden geïncarneerd’?
89.Uitzondering op ‘er zijn geen nieuwe monaden geïncarneerd’ — huisdieren?
90.Wat is ‘het levende vuur van Orcus?’
91.Het ervaren van verschillende gebieden op het moment van sterven
92.Wie was de ‘achtste’ die was verworpen?
93.Ligt het Onvergankelijke Heilige Land in Tibet?
94.Heeft de ‘grote adem’ een relatie met de manifestatie, als de kern tot het atoom?
95.Wat wordt er bedoeld met zaad en stremsel met betrekking tot fohat?
96.Is fohat in het occultisme de sleutel die veel symbolen en allegorieën ontraadselt?
97.Vragen over continenten en ronden
98.Is er meer informatie over het onvergankelijke heilige land? (1)
99.Is er meer informatie over het onvergankelijke heilige land? (2)
100.Is kāma het voertuig voor manas?
101.Zijn de zeven mensengroepen de zeven rassen?
102.Is de ‘oorsprong van het San­skriet’ het Senzar?
103.Is er een analogie tussen het begin van een mahayuga en het begin van een ronde?
104.Een verklaring van de belangrijke śloka 24 van stanza 7
105.Was het het vierde onderras van het derde wortelras of het vierde wortelras?
106.Wie waren de heren van de vlam en van de duistere wijsheid.
107.Zijn de zonnepitri’s nog steeds onder de mensen?
108.Verklaring van de draak en de veranderlijke stof
109.Is er een verwijzing naar de goddelijke androgyne?
110.Bestaat er een verband tussen Eros en de monade?
111.Bevindt de evolutie van de mens zich halverwege het dier en het goddelijke?
112.Is de volgorde van Vader, Zoon en Heilige Geest wel juist?
113.Hoe zag de vroege manifestatie van onze aarde eruit?
114.Wat wordt bedoeld met de zeven lijnen van evolutie en wat zijn zij?
115.Wordt de monade beschreven als zijnde ‘Een, universeel, grenzeloos en ondeelbaar’?
116.Wordt de monadische essentie de monade op zijn hoogste dierlijke niveau in het mensenrijk?
117.Anupadaka is ‘ouderloos,’ op het gebied van de dhyāni-chohans?
118.Is anupadaka op zijn ‘hoogste’ niveau zo goed als gelijk aan adi, het absolute?
119.De relatie tussen de universele monade, de Een, het grenzeloze en het ondeelbare
120.Welke definitie gaf H.P.B. aan een gebied?
121.De drie hoogste kosmische gebieden als vermengde toestanden van bewustzijn?
122.Maar er zijn toch verschillende niveaus of toestanden van bewustzijn, of niet?
123.Is de straal die in de Stanza’s wordt beschreven die, die in de kiem schiet?
124.Verschil tussen de ‘Ene’ en het universele
125.Kan de monade niet zijn individualiteit behouden, omdat de ‘druppel is opgegaan in de oceaan’?
126.De monade na de Grote dag Wees-met-ons en een nieuwe reïncarnatie op aarde
127.Wat is het verschil tussen paranirvāṇa en de periode na de dood?
128.De staat van paranirvāṇa en verlies van individualiteit?
129.Wat wordt bedoeld met ‘de gemanifesteerde gebieden’?
130.Een verklaring van ‘Zo werd de mens een saptaparṇa’
131.Zijn de woorden ‘spiritueel’ en ‘goddelijk’ synoniem?
132.Zijn ‘archetypen’ vormen of kwaliteiten van vorige mensheden?
133.Meerdere vragen van een lezer —
Is etherisch het ākāśische aether als het om de foetus gaat?
T.a.v. ‘toekomstige ego’s’: is ‘ego’ hier het hogere deel van de mens?
Of is het de upādhi van de ego gelijk aan de upādhi van de monadische straal?
Is het dan niet de monade die zijn upādhi’s opbouwt?
Wordt de monade geholpen door de goden?
134.Over de ‘teruggetrokkenheid van de stof’ van Aristoteles.
135.Zijn de zeven bollen van een planeetketen van elkaar gescheiden bollen?
136.Ligt het ‘hemelse oervoorbeeld’ letterlijk ‘buiten’ ons?
137.Is de monade de gedeelde essentie die van alles een deel van al het andere maakt?
138.Wat wordt er met twee scheppingen bedoeld?
139.Hoe staat het nu met de maanpitri’s?
140.Er zijn drie gelijktijdige wegen van ontwikkeling, elk met zijn eigen wetten.
141.Over de ‘de driehoek in het vierkant.’
142.Wat wordt er gezegd over aardbevingen?
143.Gaat het bij Amerika en de rassen om het zesde wortelras of onderras?
144.Wat is de betekenis van de uitgevouwen kubus?
145.Is het kāma-beginsel net zo tweevoudig als het manas-beginsel?
146.Hoe kan een logos ongemanifesteerd zijn?
147.Is het punt in het midden hetzelfde als de ongemanifesteerde logos?
148.Over het verschil tussen het dromende geheugen en dat van het waakbewustzijn?
149.Het verschil tussen sūtrātman en jivātman.
150.De aardketen een reïncarnatie van een andere aardketen of van de maanketen?
151.Hoe kunnen vijfderonders nu op aarde bestaan?
152.Hoe kunnen we het idee van God uitleggen, als het absolute dat onvoorwaardelijk is?
153.Over de zogenaamde ‘overbevolking’
154.Is er een relatie tussen prāṇa, dierlijk magnetisme en het astrale licht?
155.Zijn het heelal, de kosmos en de ruimte synoniemen?
156.De volgorde van het in pralaya gaan van de bollen
157.Over kriyāśakti en de ‘zonen van wil en yoga’?
158.Wanneer zou het Aquarius-tijdperk beginnen?
159.Wat voor oorzaken spelen er op de achtergrond van ‘cyclussen van stof’?
160.Wat wordt bedoeld met ‘Geesten van deze planeet’?
161.Zijn de manasaputra en de ego één?
162.Is karma van toepassing op wezens hoger dan de mens?
163.Is er een spiritueel koord tussen de persoonlijkheid en het onsterfelijke deel?
164.Hoe kunnen we het hoger manas in onszelf herkennen, en stimuleren?
165.Wat is de betekenis van het woord rākshasa?
166.Is ātman de monade?
167.In welke richting moeten de haken van de swastika worden getekend?
168.Wat is dan de betekenis van de zeven heilige planeten?
169.Waarom wordt Mars gezien als de bestuurder van bol F?
170.Wat is het verschil tussen het hogere en lagere ego?
171.Wat is svabhavat en wat er wordt bedoeld met ‘dit werk is karma?’
172.Bestaat er een verwijzing naar de I-Ching en naar yang en yin?
173.Zijn een bewustzijnspunt, een straal, een monade, een jīva, en de innerlijke God, synoniemen?
174.Wat gebeurde er op aarde vóór de fase van de mineralen?
175.Wat komt er na nirvāṇa en hoe kan nirvāṇa worden omschreven?
176.Is het cerebellum het fysieke orgaan voor het instinct?
177.Wat is de betekenis van antahkarana?
178.Ontmoeten we werkelijk onze geliefden in de ‘hemelwereld’?
179.Doordringt een ingeboren goddelijke intelligentie heelallen en is dat de goddelijke ideatie?
180.Zijn de archetypische patronen ‘innerlijk aanwezig’ in de ontelbare aantallen monaden?
181.Wat betekent Anima Mundi?
182.Is het astrale licht de beeldengalerij met alle daden en gedachten van de mens?
183.Het nirvāṇa van een prateyka-boeddha zou niet eeuwig duren, waarom?
184.Waarom moeten de mislukte dhyāni-chohans zich vermengen met elementalen?
185.Wie zijn de ‘zonen van God’?
186.Wat maakt kaliyuga anders dan het tijdperk dat eraan voorafging?
187.Wat bedoelde H.P.B. met de ‘zegeningen’ van kaliyuga?
188.Wat is de betekenis van het eindigen van de eerste 5000 jaar van kaliyuga?
189.Waarom zou er een verplichte pelgrimstocht zijn? En hoe zit het dan met de vrije wil?
190.Over de activiteiten van atomen op onze aarde of op andere planeten
191.Wordt fohat geassocieerd met de activiteit van atomen?
192.Over de verschillende fohatische stromingen of krachten
193.Wat is de betekenis van ‘moeder’
194.Hoe zal een bestudeerder van De Geheime Leer God omschrijven?
195.Wat is de naam van de ‘basiswet bij uitstek’?
196.Waarom verenigen buddhi en ātman zich op een bepaald punt en niet eerder?
197.Wat gebeurt er met de stof tijdens de pralaya’s?
198.Een verklaring van ‘monade’ en ‘ring-verder-niet’
199.Verklaringen van ākāśa, ether, fohat en laya-centrum
200.Is het hart echt niet meer dan een pomp?
201.Welk orgaan van het lichaam is verbonden met het liṅgaśarīra?
202.Wat is het belang van de intellectuele stroom van evolutie en de invloed van de zonne-dhyani’s.
203.Over ‘Moeder-water, de grote zee, treurde. Ze verhief zich, ze verdween in de maan’
204.Is Moeder-water gelijk aan de wateren van Genesis?
205.Was er ooit een tijd met niet meer dan tien tekens van de dierenriem?
206.Over ‘de gelijktijdige evolutie van zeven mensengroepen’
207.Wat wil gelijktijdige evolutie zeggen?
208.Bestaat er een relatie tussen het mayavi-rupa, het liṅgaśarīra en het kāma-rupa?
209.Is het ‘etherisch dubbel’ gelijk aan het liṅgaśarīra?
210.Was het de eerste keer dat de naam ‘Theosofie’ voor een filosofische organisatie werd gebruikt?
211.Wat is de betekenis van de spirituele, intellectuele of fysieke werelden?
212.Wat is het belang van de ‘Ik-ben-heid’
213.Wat wordt er bedoeld met de volmaakte kubus in de Proloog?
214.Wat is het verschil tussen ākāśa en kosmisch buddhi?
215.Wordt ākāśa niet vaak vereenzelvigd met het astrale licht?
216.Verwijzing van de GL naar goddelijke wezens en het astrale licht
217.Weerkaatsen het astrale en het fysieke elkaar?
218.Waarom zijn leringen rond de nidāna’s en de vier waarheden geheim?
219.Hangt de duur tussen eerste en tweede dood af van het karakter of de manier van overlijden?
220.Wat maakt levensatomen belangrijk, of hun transmigratie?
221.Wat is de betekenis van manas-taijasi?
222.Is het ‘denkvermogen’ de ware schepper van de objectieve manifestatie?
223.Wat betekent de maagdelijke geboorte?
224.Wat zegt De Geheime Leer over de oorlog in de hemel?
225.Was Lucifer de Duivel?
226.Waarom zien we vaak varianten in kosmos en cosmos?
227.Is alaya een synoniem van atman?
228.Wat betekenen dangma, paramārtha en anupadaka?
229.Bevat De Geheime Leer een ondubbelzinnige verklaring wat betreft de aura?
230.Wat was volgorde waarin de zintuigen tot ontwikkeling kwamen?
231.Is er meer informatie over de gandharva’s?
232.Wat is de aard van ‘de astrale menselijke vormen van het zesde en zevende ras?’
233.Kunnen de ‘achterblijvers’ (śishta’s) worden beschouwd als een gradatie van verzameld bewustzijn?
234.‘Elk ras ging naar het hem toegewezen land’ is dit letterlijk bedoeld?
235.Wat is het verschil tussen parabrahman en paramatman?
236.Wat is de betekenis van ākāśa?
237.Is het voor de monade mogelijk om een reeks geboortes van zichzelf op aarde te zien?
238.Wat is het San­skrietwoord voor overziel?
239.Is mahat niet gelijk aan pradhāna?
240.Wat is het verschil tussen een klein en groot pralaya?
241.Wat voor invloed had het veranderende astrale licht op de reïncarnerende entiteiten?
242.Wat is de betekenis van de zeven zonen?
243.Wat betekenen de slapende atomen?
244.Bestaat er een verschil tussen daivīprakriti en mūla­pra­kriti?
245.Wat is de betekenis van fohat?
246.Wat is de betekenis van de zeven stralen van de zon?
247.Wat is de betekenis van nirukta?
248.Is de zon niet verbonden met een nog hoger zonnewezen, de centrale spirituele zon?
249.Wat is de betekenis van dhātu?
250.Wie zijn de manu’s?
251.Waarom wordt de maan beschouwd als de satelliet van de aarde?
252.Wat wordt bedoeld met endexoterisch?
253.Over de evolutie/involutie van de monade door de rijken van de elementalen
254.Eindigt de vierde ronde met de ontwikkeling van het zesde en zevende wortelras en alle onderrassen?
255.Heeft de monade contact met de hogere bollen wanneer devachan wordt ervaren?

e

1

Vr. — Waarom zouden we vooral De Geheime Leer moeten bestuderen en niet zozeer de andere werken van H.P.B.?

Antw. — De vraag is ongetwijfeld gesteld vanuit het standpunt van een onderzoeker en niet door een belangstellende, daarom zal die zo worden beantwoord. Ten eerste moet worden gesteld dat de andere werken van H.P.B. simpelweg meer geschikt zijn voor een belangstellende dan De Geheime Leer omdat de andere werken van Blavatsky de theosofische gedachten op een bredere of een oppervlakkiger manier vertolken, zodat ze begrijpelijker zijn voor een beginnende lezer op theosofisch gebied. Maar omdat De Geheime Leer is gebaseerd op de Stanza’s van Dzyan, vraagt dat een meer dan oppervlakkig lezen en is dan juist niet geschikt voor iemand die gewend is door een boek heen te vliegen. De stanza’s zijn volgens de traditionele methode samengesteld om wijsheidsleringen over te brengen — dat wil zeggen, er wordt gebruikgemaakt van symbolen en allegorieën. Deze moeten intuïtief worden geïnterpreteerd. Dit slaat ook op de complexe onderwerpen die in deze delen worden behandeld. Juist door de leer op deze wijze te benaderen zal iemand die er een studie van maakt zijn eigen intuïtie wakkerroepen en daarmee proberen de verborgen betekenissen, die in de stanza’s besloten liggen, te begrijpen, zelfs als die niet duidelijk zichtbaar zijn.

 Wanneer we proberen dit intuïtieve begrijpen op te roepen, ontdekken we dat een poging wordt gedaan het bewustzijn uit te breiden, en het is nu juist deze werkwijze die moet worden volgehouden. Eigenlijk is het zo dat een dagelijkse uitbreiding van het bewustzijn het allerbelangrijkste is, zelfs nog belangrijker dan een gewone studie van het materiaal dat door De Geheime Leer wordt aangedragen. Het is werkelijk noodzakelijk dat we een ruimere visie ontwikkelen en een bredere horizon krijgen waardoor we dit werk kunnen begrijpen. Deze almaar breder wordende visie moet worden nagestreefd, zelfs als we menen dat we de materie onder de knie hebben en een van de belangrijke concepten hebben eigengemaakt.
 We weten allemaal dat je door een berg te beklimmen een ruimer panorama van de omgeving kunt krijgen. Elke stap die wordt gezet voor het beklimmen van de helling levert een groter beeld van het landschap op en des te ruimer wordt iemands horizon. Op een dergelijke wijze zal, wanneer De Geheime Leer op die manier wordt bestudeerd, de esoterische filosofie beter landen naarmate het begripsvermogen van iemand een hoger niveau bereikt.
 Dan is er nog een andere manier om deze boeken te bestuderen, door in plaats van te kijken naar een onderwerp van beneden af zouden we moeten proberen om er van boven naar beneden naar te kijken. In plaats van het zelf te identificeren met het fysieke lichaam en het te zien als de woning van de monade, zouden we kunnen overwegen de monade als ons essentiële zelf te zien, de monade die verantwoordelijk is voor het bij elkaar vergaren van dat, dat een tijdelijk voertuig zal worden en zich op aarde manifesteert voor de duur van een leven. Want dit omhulsel zal worden gevolgd door een ander ‘geheel’ (mens) gedurende een ander leven; en dan weer een andere, en weer een andere. Altijd wanneer de monade als een slinger heen en weer beweegt van zijn eigen werelden naar deze aarde, van het ongemanifesteerde naar de gemanifesteerde gebieden.

[

2

Vr.De Geheime Leer was opgedragen aan ‘...alle echte theosofen, in elk land, en van elk volk...’ Waarom is het dan zo moeilijk gemaakt dat slechts erg weinig leerlingen het bestuderen?

Antw. — Dit is niet zo’n eenvoudige vraag als het lijkt. Op de eerste plaats kan het zijn dat theosofen zich er niet bewust van zijn dat De Geheime Leer onder zeer moeilijke omstandigheden was geschreven. H.P.B. was ziek en voortdurend opgewonden. Soms balanceerde zij op het randje van de dood, en toch werkte zij door. Op een belangrijk punt was haar de keuze gegeven, om de wereld te verlaten en een einde te maken aan al haar ellende en martelingen, of verder te gaan met het schrijven van De Geheime Leer. Zij koos voor het laatste, vandaar dat de tekst op het titelblad de woorden bevat: ‘voor hen werd het geschreven’ — dat wil zeggen, vastgelegd voor theosofen. Het is een wonder dat we het mochten ontvangen! Tegenwoordig hebben veel schrijvers de luxe van een assistent. Zij kunnen teksten voorlezen in een machine of voor een stenograaf en hoeven nog niet één woord van hun ‘tekst’ op te schrijven. Het wordt voor hen gemaakt op de schrijfmachine. H.P.B. schreef elk afzonderlijk woord met pen en potlood — wat een enorme taak! Probeer maar eens een bladzijde met een potlood of pen over te schrijven en kijk dan eens hoe lang dat duurt. Vermenigvuldig die tijd met meer dan 1.000 pagina’s, dan zie je pas hoeveel werk daarmee gemoeid is geweest.
 Als we hier nog wat op doorborduren moeten we ook beseffen dat de meeste theosofen niet de intellectuele bagage hebben om De Geheime Leer te kunnen lezen, vooral als zij hun opleiding in de Westerse wereld hebben genoten: zij zijn niet bekend met het materiaal noch met het jargon. Bovendien wordt de traditionele methode van het doorgeven van esoterische kennis gebruikt, dat wil zeggen, door middel van symbolen en allegorieën. Het is niet de vraag of De Geheime Leer moeilijk te begrijpen is, of dat die vereenvoudiging behoeft, maar we moeten ons de vraag stellen, hoe goed zijn we voorbereid? Een kleine voorbereidende studie op welk gebied dan ook is noodzakelijk voordat met het lezen ervan kan worden begonnen.
 Wanneer iemand wat voor poging dan ook gaat doen, moet hij beseffen dat hij zich eerst de terminologie die bij het onderwerp hoort eigen moet maken, of het nu om een van de wetenschappelijke disciplines als wiskunde, plantkunde, chemie, geneeskunde, muziek gaat — of zelfs die van het bedrijfsleven — we moeten eerst die ‘nieuwe taal’ hebben geleerd. Zo is het ook met De Geheime Leer. Dat iemand de studie ervan opzij legt omdat het jargon niet wordt begrepen, omdat hij niet weet wat mūla­pra­kriti, parabrahman en de andere San­skriettermen of zelfs de Engelse termen betekenen, zoals het verschil tussen cosmos en kosmos; ether en aether; elementalen en elementaren; derde ras en vijfde ras; eerste logos en derde logos; binnenronden en buitenronden — is simpelweg dwaas. De termen zijn eenvoudig te leren. Als we onszelf een theosoof willen noemen zouden we op zijn minst de drie fundamentele grondstellingen, die de basis van de theosofie vormen, moeten kennen. Wie van ons is in staat de drie grondstellingen in zijn eigen woorden aan een belangstellende uit te leggen?

"

3

Vr. — Waarom besteedt De Geheime Leer veel aandacht aan metafysica en abstracties en minder aan ethiek en zaken die van praktische waarde zijn voor het dagelijks leven van de bestudeerder?

Antw. — Het antwoord op deze vraag is niet zo ingewikkeld als we zouden denken, hoewel die misschien wel uit een onverwachte hoek zal komen, en wel om de volgende reden: De Geheime Leer is een onvolledig werk. Het was bedoeld om uit vier delen te bestaan. Slechts twee ervan werden in het leven van H.P.B. gepubliceerd. Zij overleed voordat zij het vierde deel af had. Het voorgestelde deel zou het materiaal hebben bevat waar de steller van deze vraag op doelt: praktisch advies voor het leven van elke dag.
 Hoe het ook mag zijn, we kunnen het volgende vaststellen: omdat De Geheime Leer een verklaring van de esoterische filosofie is, worden metafysische denkbeelden besproken. Maar juist omdat die ideeën worden voorondersteld, zijn er overtuigende redenen om die ideeën en idealen in het dagelijks leven toe te passen. En precies daarom zouden we die moeten blijven bestuderen.
 Om een voorbeeld te geven, alleen al een redelijke kennis van de skandha’s zou iemands visie volledig veranderen ten aanzien van het dagelijks leven. Wat net zo goed geldt voor kennis over het Oog van Dangma.
 Wanneer we het onderwerp nog iets verder uitdiepen met behulp van een praktisch voorbeeld. Stel, wanneer iemand beseft dat hij door een hatelijke gedachte in zich toe te laten daarmee iets toe zou voegen aan het geheel van haat in de wereld, en dat die juist hierdoor tezijnertijd op hem terug zal slaan (omdat hij haat had uitgezonden), zou hij dan daarmee doorgaan? Maar dat is niet het enige wat we hierover op kunnen merken. Elk individu met een zwak denkvermogen wordt beïnvloed, zonder te weten waardoor hij wordt beïnvloed. Hatelijke gedachten neigen ertoe hatelijk gedrag te ontwikkelen, omdat zij in het astrale licht worden afgedrukt. Zij worden vervolgens naar de fysieke wereld weerkaatst. Een spotter kan opmerken dat ‘metafysische denkbeelden niet kunnen worden bewezen.’ Wij antwoorden dan: dat geldt ook voor elektronen en toch praat iedereen erover.
 Zal kennis over de toestanden na de dood niet een praktisch motief geven om het leven zo goed mogelijk te leven? Vele beginselen kunnen worden genoemd die de praktische waarde van de leringen bevatten en die in het dagelijks leven van een mens kunnen worden toegepast.

$

4

Vr. — In De Geheime Leer staat ‘De tijd was niet, want hij lag in slaap in de oneindige schoot van de duur (Stanza 1, śloka 2). Dan op bladzijde 2: ‘eeuwige, onophoudelijke beweging wordt in esoterische taal de ‘grote adem’ genoemd’, en op bladzijde 9: ‘Wat is het dat was, is, en zal zijn, of er nu een heelal is of niet...En het gegeven antwoord is: RUIMTE.’ Dan wordt er op pagina 15 en 16 gezegd dat er een triade is van parabrahman, mūla­pra­kriti en fohat.
 Twee van deze componenten zijn gelijk aan die in de eerstgenoemde triade, maar ik kan niet zien hoe de ‘duur’ hetzelfde kan worden gezien als mūla­pra­kriti. Legt u dat alstublieft uit.

Antw. — In de gegeven gevallen is het niet een kwestie van het vergelijken van triaden. Twee triaden zijn inderdaad voorgelegd om te onderzoeken, maar zij stellen twee verschillende denkbeelden voor. De eerste triade behandelt het idee dat het ‘eeuwig bestaande’ wordt genoemd, dat wil zeggen het beschouwt een toestand die altijd IS, of het nu een periode van activiteit is (een manvantara) of een periode van rust (pralaya) — of het behoort bij een heelal of een kosmos.
 Aan de andere kant heeft de tweede triade te maken met het tot manifestatie komen — het tot bestaan komen van stelsels, of dat nu universele of kosmische zijn. Parabrahman is gelijk aan ruimte; fohat aan beweging; terwijl mūla­pra­kriti wijst op de vóór-kosmische wortelsubstantie, vandaar dat die de oorspronkelijke substantie wordt genoemd, voorafgaand aan differentiatie — datgene waaraan geest en stof ontspringen.

%
5

Vr. — In De Geheime Leer staat een stukje over de innerlijke mens: ‘Als de innerlijke mens actief is (tijdens trances en spirituele visioenen) zwelt het oog op en zet het uit. De arhat ziet en voelt het, en handelt in overeenstemming daarmee. (II, 294) Kunt u dit fragment verklaren?

Antw. — Dit fragment komt uit een van de toelichtingen en is aangehaald uit het Boek van Dzyan. Omdat er zoveel fragmenten uit het Boek van Dzyan zijn gehaald waarin metaforen worden gebruikt om de ideeën uit de esoterische filosofie tot uitdrukking te brengen, zouden we de woorden niet letterlijk moeten nemen. Bijvoorbeeld, de term ‘innerlijke mens’ is zeker niet bedoeld om het idee over te brengen dat er een ‘mens’ in het fysieke lichaam zit die tot activiteit kan worden gemaand om spirituele visioenen te ontwikkelen. Toch is er een innerlijk orgaan dat actief kan worden door iemand die weet hoe dat te doen en dit innerlijke orgaan zal spirituele visioenen geven. Het wordt genoemd in het citaat met de woorden die volgen op de invoeging tussen haakjes over ‘het oog’ dat ‘zwelt en uitzet’ — opnieuw worden woorden als metaforen gebruikt om het idee duidelijk te maken — net zo goed als de term ‘deva-oog’...

Het ‘deva-oog’ bestaat voor de meerderheid van de mensheid niet meer. Het derde oog is dood, en werkt niet langer, maar het heeft een bewijs voor zijn bestaan nagelaten. Dit bewijs is nu de PIJNAPPELKLIER. (II, 294)

 Een voetnoot laat ook het belang zien van het actief worden van de innerlijke mens in verband met dat ‘innerlijke oog’...

Het innerlijke gezichtsvermogen kon vanaf dat moment alleen door oefening en inwijding worden verkregen, met uitzondering van ‘natuurlijke en geboren magiërs’, sensitieven en mediums, zoals ze nu worden genoemd.(id., voetnoot 2)


'

6

Vr. — Verwijst het Oog van Dangma naar de pijnappelklier?

Antw. — Jazeker, dat doet het en meer informatie met betrekking tot zijn activiteit werd gegeven in het eerste deel van De Geheime Leer...

In India wordt dit het ‘oog van Śiva’ genoemd, maar achter de grote bergketen staat het in esoterisch taalgebruik bekend als ‘het geopende oog van de dangma’. Dangma betekent een gezuiverde ziel, iemand die een jīvanmukta, de hoogste adept, of beter gezegd een zogenaamde mahātma is geworden. Zijn ‘geopende oog’ is het innerlijke spirituele oog van de ziener, en het vermogen dat zich erdoor manifesteert is geen helderziendheid zoals die gewoonlijk wordt opgevat, dat wil zeggen het vermogen om op een afstand te zien, maar veeleer het vermogen van spirituele intuïtie, waardoor directe en onfeilbare kennis kan worden verkregen. Dit vermogen staat in nauw verband met het ‘derde oog’, dat de mythologische overlevering aan bepaalde mensenrassen toeschrijft. (I, 46vn)

'

7

Vr. — Wat wordt bedoeld met de vurige levens?

Antw. — ‘Vurige levens’ is een begrip uit De Geheime Leer waarmee de activiteit van de levensatomen tot uitdrukking wordt gebracht, vooral in verband met het ondersteunen van het lichaam. De vurige levens worden vooral besproken in een voetnoot en kunnen daarom gemakkelijk over het hoofd worden gezien.

Er wordt ons geleerd dat elke fysiologische verandering en ook pathologische verschijnselen, ziekten — ja, het leven zelf, of beter gezegd de objectieve levensverschijnselen, voortgebracht door bepaalde toestanden en veranderingen in de weefsels van het lichaam die het het leven mogelijk maken en het dwingen in dat lichaam te functioneren — dat dit alles is toe te schrijven aan die onzichtbare SCHEPPERS en VERNIETIGERS die zo vaag en algemeen microben* worden genoemd.
 *Men zou kunnen veronderstellen dat deze ‘vurige levens’ en de microben van de wetenschap dezelfde zijn. Dit is niet zo. De ‘vurige levens’ zijn de zevende en hoogste onderafdeling van het gebied van de stof, en komen bij het individu overeen met het ‘ene leven’ van het heelal, maar alleen op dat gebied. De microben van de wetenschap zijn de eerste en laagste onderafdeling op het tweede gebied — dat van stoffelijk prāṇa (of leven). Het fysieke lichaam van de mens ondergaat elke zeven jaar een volledige verandering van structuur, en zijn vernietiging en instandhouding zijn toe te schrijven aan de werking van de vurige levens, afwisselend als ‘vernietigers’ en als ‘bouwers’. Ze zijn ‘bouwers’ door zich op te offeren in de vorm van vitaliteit, om de verwoestende invloed van de microben tegen te gaan. Door de microben van het nodige te voorzien, dwingen ze deze onder die beperking het stoffelijk lichaam en zijn cellen op te bouwen. Ze zijn ook ‘vernietigers’, als die beperking wordt weggenomen en de microben bij gebrek aan opbouwende levenskracht vrij spel hebben als vernietigende krachten.(I, 263 & vn.)

 Zo worden de activiteiten van de vurige levens beschreven en een van de resultaten van een dergelijke toegenomen activiteit kan worden ervaren als kanker. Wat wordt behandeld in het volgende deel van de beschrijving van de activiteiten van de vurige levens heeft een nog grotere betekenis ...

Zo zijn tijdens de eerste helft van het leven van een mens (de eerste vijf perioden van elke zeven jaar) de ‘vurige levens’ indirect bezig met de opbouw van het stoffelijk lichaam van de mens; het leven is op de opgaande boog, en de kracht wordt gebruikt voor opbouw en vermeerdering. Wanneer deze periode voorbij is, begint de tijd van teruggang, en, terwijl de activiteit van de ‘vurige levens’ hun kracht uitput, begint ook het werk van vernietiging en vermindering.(Id.)

 Nadat er is gezegd wat er op een kosmisch niveau gebeurt, legt De Geheime Leer uit wat er plaatsvindt als de microben vrij spel hebben.

Hier kan men een overeenkomst zien tussen kosmische gebeurtenissen bij het neerdalen van de geest in de stof tijdens de eerste helft van een manvantara (zowel planetair als menselijk) en zijn opstijgen ten koste van de stof in de tweede helft. Deze beschouwingen hebben alleen betrekking op het gebied van de stof, maar de remmende invloed van de ‘vurige levens’ op de laagste onderafdeling van het tweede gebied — de microben — wordt bevestigd door het feit ... dat de cellen van de organen, als ze niet voldoende zuurstof vinden, zich aan die toestand aanpassen en fermenten vormen, die door het onttrekken van zuurstof aan substanties waarmee ze in contact komen, deze vernietigen. Het proces begint dus met één cel die haar buurvrouw berooft van de bron van haar vitaliteit wanneer daarvan onvoldoende beschikbaar is; en de zo begonnen vernietiging gaat gestaag verder. (I, 263vn.)

 De occultisten — die elk atoom in het heelal, of het nu samengesteld of enkelvoudig is, terugvoeren op de ene eenheid, of het universele leven; die niet erkennen dat er in de natuur ook maar iets anorganisch kan zijn; die niet zoiets als dode stof kennen — zijn consequent in hun leer over geest en ziel als ze spreken over een geheugen, een wil, en gewaarwording ... Wij kennen, en spreken over, ‘levensatomen’ en ‘slapende atomen’ omdat we van mening zijn dat deze twee vormen van energie — de kinetische en de potentiële — worden voortgebracht door een en dezelfde kracht of het ENE LEVEN, en omdat we laatstgenoemde als de bron en beweger van alles beschouwen.(II, 672)

a

8

Vr. — Wat is de zin van evolutionaire ervaring? Moest de monade wel afdalen in de wereld van de stervelingen?

Antw. — Het antwoord op zulke vragen kan alleen worden verkregen door een zorgvuldige en consequente studie van De Geheime Leer. Ik zal wat ideeën geven om enkele basisgedachten te vormen die nodig zijn om te begrijpen wat er in De Geheime Leer wordt geboden.
 Na te zijn uitgezonden van zijn Geweldige Bron, verlangt de monade ernaar gelijk te worden aan deze hoge bron. En zo probeert de monade vanuit zijn niet-zelfbewuste bestaan altijd een super-bewustzijn te bereiken, als een proces voor het verwezenlijken of het bereiken van Werkelijkheid. Om een analogie te gebruiken: de vonk (of de monade) tracht zelf de Vlam van Alles te worden, in plaats van een aparte vonk van de Vlam, want de vlam is zijn bron. Om dit te kunnen bereiken wordt het voor de monade noodzakelijk zich tijdelijk te vestigen in de woningen van het leven met behulp van lagere voertuigen of bekleedselen — deze bekleedselen zijn verzameld in de rijken waar de monade op zijn terugreis naar zijn bron doorheen trekt. Maar zijn band en verwantschap met zijn oorsprong blijven onverbroken, ondanks het tijdelijk verblijven in plaatsen die hij voor zichzelf heeft gemaakt in de woningen van het leven — de ‘verblijfplaatsen’ stellen de belichamingen in de wereld (of woningen van het leven) voor. Tijdens onderbrekingen in de werelden (zoals bijvoorbeeld tussen levens op aarde in) kan de monade naar zijn ouderlijk Thuis terugkeren voor een kortdurend verblijf. Om gebruik te maken van het idee dat in De Geheime Leer wordt geboden met betrekking tot de band van de monade met evolutie: de monade zet zichzelf aan om te evolueren en dwingt zich daartoe door een inherente innerlijke kracht — die kracht heeft een link met de Al-Kracht. Hier is het volledige fragment:

Dat wat de evolutie krachtig voortdrijft, met andere woorden dat wat de groei en de ontwikkeling van de mens naar volmaaktheid stuwt, zijn (a) de MONADE, of dat wat daarin onbewust werkt door een inherente kracht; en (b) het lagere astrale lichaam of het persoonlijke ZELF. Eerstgenoemde, of deze nu gevangen is in een plantaardig of een dierlijk lichaam, bezit die kracht, ja is zelf die kracht. Omdat ze identiek is met de AL-KRACHT, die zoals gezegd aan de monade inherent is, is ze almachtig op het arūpa- of vormloze gebied. Op ons gebied blijft ze, omdat haar essentie te zuiver is, alvermogend, maar individueel wordt ze passief...(II, 109-10)

)

9

Vr. — Wordt er in De Geheime Leer iets gezegd over een kracht of energie die vergelijkbaar is met kernenergie?

Antw. — Er is natuurlijk fohat, die de goddelijke energie wordt genoemd (V, 209) en ook wordt beschreven als ‘de universele voortstuwende levenskracht, die zowel de voortstuwer als het resultaat ervan is’ (Theosophical Glossary, 121). In De Geheime Leer vormt fohat...

...in zijn verschillende manifestaties de mysterieuze schakel tussen denkvermogen en materie, het bezielende beginsel dat elk atoom tot leven prikkelt.
 Fohat is dus de dynamische energie van de kosmische ideatie, of, van de andere kant beschouwd, het intelligente medium, de leidende kracht van alle manifestatie, het ‘goddelijk denken’ dat wordt overgebracht en gemanifesteerd door de dhyāni-chohans, de architecten van de zichtbare wereld.(I, 16)

 Fohat kan dus worden beschouwd als een kosmische energie of kracht, terwijl kernenergie een ‘door mensen gemaakte kracht’ is, ontwikkeld door het menselijke genie. Maar we kunnen nu ook stilstaan bij een andere kracht die werd gebruikt door mensen. Die kracht werd voor het eerst genoemd in De Mahatma Brieven aan A.P. Sinnett ... ‘Het vril uit de ‘Coming Race’ was gemeengoed van nu uitgestorven rassen’ (blz. 3).
 Maar wat is het vril en welke rol speelt het in ‘The Coming Race?’ Vril is een begrip dat ontsprong aan de fantasie van romanschrijver Sir Bulwer-Lytton (1803-1873) en werd door hem gebruikt in de roman The Coming Race die in 1871 werd uitgegeven. We kunnen ons afvragen hoe hij aan het idee van deze opmerkelijke kracht die hij zo kleurrijk beschrijft, was gekomen, maar de verklaring van de mahatma’s dat het vril ‘het gemeengoed was van nu uitgestorven rassen,’ geeft aan dat er ook volken waren die in staat waren zo’n kracht te gebruiken. Bulwer-Lytton over het vril...

Filosofen bevestigen dat zij door het vril op een bepaalde manier te gebruiken... de schommelingen in temperatuur kunnen beïnvloeden — in eenvoudige woorden, het weer; en wanneer die op een andere manier wordt gebruikt, die lijkt op die van mesmerisme, elektrobiologie, odische kracht enz. maar dan wetenschappelijk toegepast door vril-geleiders, een invloed uitoefent op het denken en op lichamen, dierlijke en plantaardige, in een omvang die nog niet door de wildste fantasieën van onze mystici is overtroffen. Zo’n macht noemden zij eenvoudigweg vril.
...deze fluïde kan worden opgewekt en beheerst en wordt dan de grootste macht over alle vormen van de stof, bezielde en onbezielde. Het kan zo snel als een bliksemflits vernietigen, en toch, als die anders wordt gebruikt, de levenskracht aanvullen of het leven krachtiger maken, genezen en behouden, en op die manier wordt het dan vooral gebruikt voor het genezen van ziektes, of misschien laat het eerder het evenwicht herwinnen van de natuurlijke vermogens van de organismen, en kunnen die zichzelf zo genezen. Met behulp van deze macht kunnen zij zich een weg banen door de meest vaste substanties en valleien voor ontginning openen ... Hieruit halen zij het licht voor hun lampen.
...zij ontwikkelden de kunst van het vernietigen tot zo’n hoge graad van perfectie dat zij daarmee het grootste overwicht konden behalen wat betreft manschappen, discipline of militaire vaardigheid. Het vuur dat in een buis werd gedaan en werd gericht door de hand van een kind, zou het machtigste fort met de grond gelijkmaken, of zich een brandende weg banen vanaf de voor- tot aan de achterhoede van een strijdend leger. Als een leger tegenover een ander leger zou staan en beide deze macht tot hun beschikking zouden hebben, zou het niets anders betekenen dan de vernietiging van beide. Het tijdperk van oorlog was daarmee voorgoed geschiedenis. (The Coming Race, hfdst. ix)

 Dan wordt er door H.P. Blavatsky ook nog melding gemaakt van de ‘Mash-mak’...

Een traditioneel Atlantisch woord (van het vierde wortelras), waarmee een mysterieus kosmisch vuur werd bedoeld, of misschien eerder een kracht, die hele steden in een seconde in de as zou leggen en de wereld uiteen zou doen vallen. (Theosophical Glossary, 208)

b

10

Vr. — Wat is de betekenis van de ‘ver­sto­rin­gen van de aardas’ die in De Geheime Leer worden genoemd?

Antw. — De ver­sto­rin­gen van de aardas worden genoemd in verband met de verschuiving van die as. Het verschuiven van de aardas veroorzaakt enorme veranderingen op aarde, zoals het omhoogkomen en verzinken van landen, en in samenhang daarmee, het ontstaan en verdwijnen van oceanen. De esoterische filosofie...

...onderwijst uitdrukkelijk dat na de eerste geologische verschuiving van de aardas — die tot gevolg had dat het hele tweede continent met zijn oorspronkelijke rassen (van die opeenvolgende ‘aarden’ of continenten was Atlantis het vierde) werden weggevaagd naar de bodem van de zeeën — er nog een verschuiving optrad, doordat de aardas weer even snel haar vorige helling aannam, toen de aarde in feite opnieuw uit de wateren werd opgeheven... (I, 369)

 Er zijn dus sinds de mensheid van Vaivasvata-manu op deze aarde verscheen, al vier van zulke ver­sto­rin­gen van de aardas geweest, toen de oude continenten — behalve het eerste — door de oceanen werden verzwolgen, andere landen verschenen, en reusachtige bergketens verrezen waar er tevoren geen waren. Het oppervlak van de aarde werd elke keer volledig veranderd; het overleven van de best aangepaste volkeren en rassen werd door tijdige hulp gewaarborgd; en de ongeschikte — de mislukkingen — werden opgeruimd doordat ze van de aarde werden weggevaagd. Zo’n rangschikken en verschuiven gebeurt niet tussen zonsondergang en zonsopkomst, zoals men misschien denkt, maar vereist vele duizenden jaren, voordat in het nieuwe huis orde op zaken is gesteld.
 De onderrassen zijn aan hetzelfde zuiveringsproces onderworpen, evenals de zijtakken (de familierassen). Laat iemand die goed bekend is met astronomie en wiskunde een terugblik werpen op de schemering en de schaduwen van het verleden. Laat hij waarnemen, en aantekeningen maken van wat hij weet over de geschiedenis van volkeren en naties, en de opkomst en neergang van elk daarvan vergelijken met wat bekend is over sterrenkundige cyclussen — vooral met het siderische jaar, dat gelijk is aan 25.868 van onze zonnejaren. Als de waarnemer ook maar de geringste intuïtie bezit, zal hij ontdekken hoe nauw het wel en wee van volkeren is verbonden met het begin en het einde van deze siderische cyclus. Het is waar dat de niet-occultist het nadeel heeft dat hij zich niet op zo’n verleden kan beroepen. Hij weet op grond van de exacte wetenschap niets over wat ongeveer 10.000 jaar geleden plaatsvond; toch kan hij misschien troost vinden in de kennis — of, als hij daaraan de voorkeur geeft, in de speculatie — over het lot van elk van de huidige hem bekende volkeren over ongeveer 16.000 jaar. Onze bedoeling is heel duidelijk. Elk siderisch jaar verwijderen de keerkringen zich vier graden van de pool bij elke omwenteling van de dag- en nachteveningspunten, terwijl de evenaar zijn ronde door de sterrenbeelden van de dierenriem maakt. De keerkring ligt nu, zoals elke astronoom weet, slechts drieëntwintig en iets minder dan een halve graad van de evenaar. Daarom moet hij nog 2,5 graad opschuiven vóór het einde van het siderische jaar; wat de mensheid in het algemeen, en onze beschaafde rassen in het bijzonder, een uitstel geeft van ongeveer 16.000 jaar.(II, 330-1)

+

11

Vr. — Hoeveel tijd zit er tussen incarnaties op aarde?

Antw. — Het hangt er helemaal van af hoe men heeft geleefd. Het dagelijks leven is de doorslaggevende factor, net als het ‘gedachteleven’. Een materialist zal veel sneller terugkeren naar een leven op aarde dan een filosoof. Dan hangt het er ook vanaf hoe lang het leven op aarde heeft geduurd. Zij die in hun kindertijd sterven keren snel naar het aardse leven terug. Sinnett vroeg de mahatma naar de lengte van de tussenliggende tijd tussen levens op de volgende manier. ‘En hoe lang dan? Zal de toestand van ‘geestelijke heerlijkheid’ jaren aanhouden? Of tientallen jaren? Of eeuwen?’ En daarop werd het volgende antwoord gegeven:

Jaren, tientallen jaren, eeuwen en tientallen eeuwen lang, dikwijls nog een veelvoud daarvan. Dit hangt helemaal af van de duur van Karma. Als u het bekertje van Den [het zoontje van Sinnett] en een stedelijk waterreservoir met olie vult en beide aansteekt, kijk dan welke het langste brandt. De Ego is de pit en Karma de olie, en het verschil in hoeveelheid van de laatste (in het bekertje en het reservoir) geven u een idee van het grote verschil in duur van de verschillende Karma’s. Ieder gevolg moet evenredig zijn aan de oorzaak. En zoals de perioden van het geïncarneerde bestaan van de mens slechts een klein deel uitmaken van zijn perioden tussen de geboorten in de manvantarische cyclus, zo veroorzaken de goede gedachten, woorden en daden in elk van deze ‘levens’ op een bol gevolgen, waarvan de uitwerking veel meer tijd vergt dan het ontwikkelen van de oorzaken. (De Mahatma Brieven aan A.P. Sinnett, 115-6)

s

12

Vraag — Wordt er stilgestaan bij de betekenis van het allerlaatste en hoogste verlangen van iemand die sterft?

Antwoord — Hoewel daar niets over is te vinden in De Geheime Leer is er wel het een ander over gezegd in De Mahatma Brieven aan A.P. Sinnett, zie het volgende citaat uit brief 23b. Het is een antwoord op een opmerking van A.P. Sinnett. Laatstgenoemde schreef...

‘U zegt: — ‘Bedenk wel, dat wijzelf ons devachan en ons avitchi scheppen en wel voornamelijk tijdens de laatste dagen en zelfs ogenblikken van ons bewust bestaan.’’(159)

 Waarop wordt geantwoord:

Onder alle hindoes heerst een algemeen verbreid geloof, dat de toekomstige prenatale toestand en de geboorte van een persoon worden bepaald door de laatste wens die hij op het moment van het sterven heeft. Maar die laatste wens, zeggen zij, hangt noodzakelijkerwijs samen met de vorm, die die persoon in zijn voorafgaande leven aan zijn verlangens, hartstochten, enz. heeft gegeven. Het is juist daarom, nl. — dat onze laatste wens onze toekomstige vooruitgang niet ongunstig zal beïnvloeden — dat wij in ons hele aardse bestaan over onze daden moeten waken en onze hartstochten en begeerten moeten beheersen.(184)

.

13

Vr. — (a) Wat is de betekenis van de term ‘hemelse mens’? (b) Heeft dit enige relatie met de ‘hemelse oervormen’?

Antw. — (a) Zoals het in De Geheime Leer wordt gebruikt is de term ‘hemelse mens’ vaak gelijk aan Adam Kadmon. Maar we moeten voorzichtig zijn wanneer we kabbalistische termen gebruiken, vooral deze, en eerst eens zien of H.P.B. verwijst naar de Westerse of de Oosterse kabbala — waar vooral de Chaldeeuwse versie mee wordt bedoeld, van waaruit de latere kabbala werd ontwikkeld, danwel daar het product van was. Om dit geval te verduidelijken: Westerse kabbalisten beschou­wen de ‘tien ledematen’ van de hemelse mens als de tien sephiroth. In de Oosterse kabbala is het de ongemanifesteerde logos (of eerste logos), Propator, waarvan een daaruit komende straal gebruik maakt van Adam Kadmon (de gemanifesteerde logos, of derde logos) als een voertuig om zich te manifesteren.

De latere kabbalisten, vooral de christelijke mystici, hebben met dit prachtige symbool echter jammerlijk geknoeid.(I, 215)

...dat wil zeggen microprosopus, de hemelse mens...

Want de ‘tien ledematen’ van de hemelse mens zijn de tien sefiroth; maar de eerste hemelse mens is de ongemanifesteerde geest van het heelal, en zou nooit moeten worden verlaagd tot microprosopus — het kleine aangezicht of gelaat, de oervorm van de mens op het aardse gebied.(id.)

 (b) Omdat het woord ‘prototype,’ of oervorm, een eerste vorm of model betekent (Grieks protos, eerste; typos, soort, vorm) of archetype, en Adam Kadmon vaak wordt vertaald als de ‘archetypische mens’, zien we hier een overeenkomst. Maar de term ‘oervorm’ zoals die algemeen wordt gebruikt in De Geheime Leer, staat voor de spirituele oervormen van alle dingen die...

in de onstoffelijke wereld bestaan vóór deze dingen zich op aarde materialiseren.(I, 58)

Onze menselijke vormen hebben daarom in de eeuwigheid bestaan als astrale of etherische oervormen.(I, 282)

 Toch zou H.P.B. vaak een term in ‘een bijzondere betekenis’ gebruiken en de hemelse oervorm is zo’n typisch geval:

Ja, ‘ons lot staat inderdaad in de sterren geschreven’! Maar hoe nauwer de vereniging tussen de sterfelijke weerspiegeling mens en zijn hemelse oervorm, des te minder gevaarlijk zijn de uiterlijke omstandigheden en de opeenvolgende reïncarnaties — waaraan boeddha’s noch christussen kunnen ontkomen.(I, 639)

 In dit citaat wijst de hemelse oervorm op de monade (atma-buddhi); de sterfelijke weerspiegeling is de persoonlijkheid.


e

14

Vr. — Verliezen we onze identiteit als we sterven?

Antw. — Hier hebben we een vraag die zou kunnen zijn gesteld door een belangstellende die voor de eerste keer een theosofische lezing bijwoont. De spreker zou dan zeker het begrip reïncarnatie uit de kast halen. Maar het beantwoorden van de vraag zelf kan niet gemakkelijk zijn omdat degene die gaat antwoorden te weten moet zien te komen wat er is bedoeld met ‘we.’ Wordt daar het lichaam mee bedoeld? Of de persoonlijkheid? Het volgende fragment uit De Geheime Leer belicht het onderwerp heel goed...

De menselijke ziel, het lagere manas, is het enige en directe intermediair tussen de persoonlijkheid en het goddelijke ego. Dat wat op deze aarde de persoonlijkheid vormt wordt door de meerderheid abusievelijk individualiteit genoemd, wat het totaal van al zijn mentale, fysieke en geestelijke kenmerken is, die, wanneer zij worden afgedrukt op de menselijke ziel, de mens maken. Van al deze kenmerken is het nu juist alleen de gezuiverde gedachten die kunnen worden afgedrukt op het hogere, onsterfelijke ego. Dit wordt gedaan door de menselijke ziel die opnieuw opgaat in zijn essentie, in zijn ouder bron, vermengend met zijn goddelijke ego tijdens het leven, en er in zijn geheel mee herenigd na het sterven van de fysieke mens. Tenzij kāma-manas zulke persoonlijke ideaties doorstuurt naar buddhi-manas, en zo’n bewustzijn van zijn ‘ik’ als maar kan worden verwerkt door het goddelijke ik, zal daarom niets van dat ‘ik’ of de persoonlijkheid blijven leven in de eeuwigheid. Alleen dat wat de onsterfelijke God in ons waardig is, en wat zijn natuur betreft gelijk is aan de goddelijke essentie, kan overleven, want in dit geval is het zijn eigen, de ‘schaduwen’ van het goddelijke ego of de emanaties die ernaar opstijgen en er door zichzelf opnieuw in worden getrokken, om opnieuw deel uit te gaan maken van zijn eigen essentie. Niet één edele gedachte, niet één aspiratie, verlangen of goddelijke onsterfelijke liefde, kan in de hersenen van een mens van klei ontstaan en zich daarin vestigen, als er niet een rechtstreekse emanatie van het Hogere naar en door het lagere ego gaat. Al het overige, hoe intellectueel het ook mag lijken, komt voort uit de ‘schaduw,’ het lagere denken, door zijn band en vermenging met karma, gaat het weg en verdwijnt voor altijd. Maar de mentale en geestelijke ideaties van het persoonlijke ‘ik’ keren ernaar terug, als delen van de Essentie van het ego, en kunnen nooit en te nimmer vervagen. Dus de persoonlijkheid die was, en dan alleen zijn geestelijke ervaringen, de herinnering aan alles dat goed en edel is, met het bewustzijn van zijn ‘ik’ vermengd met dat van alle andere persoonlijke ‘ik’jes’ die eraan voorafgingen, overleven en worden onsterfelijk. Er is geen duidelijke of aparte onsterfelijkheid voor de mensen van de aarde buiten dat van het Ego dat hen inspireerde. Dat Hogere ego is de enige drager van al zijn alter ego’s op aarde en hun enige vertegenwoordiger in de mentale toestand die devachan wordt genoemd. Maar als de ‘laatste’ belichaamde persoonlijkheid, heeft die een recht op zijn eigen bijzondere zegenrijke toestand, onvermengd en vrij van de herinneringen van alle andere, het is het laatste leven als enige dat zeer realistisch en levensecht lijkt. Devachan wordt vaak vergeleken met de gelukkigste dag in een reeks van vele duizenden andere ‘dagen’ in het leven van een mens. De intensiteit van zijn geluk maakt dat de mens alle andere vergeet, zijn verleden wordt gewist. Dit is wat we de devachanīsche toestand noemen. (V, 490-1)

0

15

Vr. — In De Geheime Leer (I) staat op blz. 575: ‘Saturnus, Jupiter, Mercurius, en Venus, de vier exoterische planeten...waren de hemellichamen die in directe astrale en psychische verbinding staan met de aarde, haar gidsen en wachters...’ Waarom is Mars niet genoemd?

Antw. — Hier hebben we zo’n typische vraag die ‘in het luchtledige’ moet blijven hangen — vaag, en met opzet zo. H.P.B. gooide er een zin in en gaf daar geen verklaring voor. Er zijn redenen te bedenken waarom zij er geen toelichting op gaf, en reden nummer een kan voldoende zijn om het onderwerp los te laten. Nu dit zogenaamde Geheime Leer-redenen zijn zou de vrager de aangenomen terughoudendheid moeten begrijpen.

 1. ...om een brief van de meester (188-) te citeren, ‘waren de leringen onder protest meegedeeld... Ze waren zogezegd smokkelwaar...Theosofen ‘die dit aangaat’ zullen wel begrijpen wat hier wordt bedoeld. (I, 190)

 2. Wat Mars, Mercurius, en ‘de vier andere planeten’, betreft, deze staan in een betrekking tot de aarde waarover geen meester of vergevorderde occultist ooit zal spreken, en nog minder de aard ervan zal verklaren. (I, 163-4)

 3. ...Het is volkomen juist dat Mars nu in een toestand van verduistering verkeert,...(I, 165)

 Hier kan nog een hint aan worden toegevoegd. De citaten die in de vraag zijn gegeven, zijn gehaald uit het materiaal dat erbij hoort. Die moeten worden gelezen naast dat wat eraan voorafgaat en erop volgt.

g

16

Vr. — Wat zou naar uw mening de houding van de bestudeerder moeten zijn als hem de vele schijnbare tegenstrijdigheden in De Geheime Leer opvalt.

Antw. — Ik ben dankbaar voor de geboden gelegenheid om deze vraag te mogen beantwoorden en ik zou dan informeel willen reageren zoals men onder vrienden zou doen, door te wijzen op de mogelijkheid de tekst in zeven stappen te analyseren.
 1. Neem de tijd om een mening te vormen. Je zult een mentale blokkade opwerpen als je dat niet doet. Daarom, neem de tijd!
 2. Pak een vel papier. Trek een lijn in het midden van boven naar beneden. Schrijf handmatig (er is namelijk sprake van een occult proces als moeilijke passages met de hand worden overgeschreven) alle voors aan de linkerzijde en alle tegens aan de rechterzijde.
 3. Zoek in De Geheime Leer al die passages op die ‘schijnbare tegenstrijdigheden’ bevatten. Wees niet tevreden met slechts een of twee verwijzingen. Schrijf ook deze met de hand op.
 4. Leg al deze verwijzingen op een opvallende plaats op je tafel, maar vorm nog steeds geen mening.
 5. Kijk nu naar een onderwerp dat voor je ligt waaraan je twijfelt. Als je bijvoorbeeld twijfelt aan prakriti zoek dan purusha op. Als je twijfelt aan ‘liefde’ zoek dan ‘haat’ op. En dat voor elk ander onderwerp. Je zult ervan verbaasd staan wat je zult ontdekken als je zoekt naar een ander onderwerp dan waar je werkelijk naar zoekt. Probeer dit eens!
 6. Lees al deze verwijzingen elke dag, een week lang. Maar vorm nog steeds geen mening.
 7. Geef het veertien dagen de tijd zonder ook maar een moment te denken aan de ‘schijnbare tegenstrijdigheden’.
 Na zo’n twee weken zul je geen nieuwe ideeën [meningen?] meer over het onderwerp hebben. Vergeet niet: de esoterische leer kent meer dan één sleutel om zijn regels te lezen, want...

...het werd geïnterpreteerd en de mysteries ervan werden ontsloten...met behulp van zeven, niet twee, of op zijn hoogst drie, sleutels.(II, 632)

...en omdat er op elk symbool en elke allegorie zeven sleutels van interpretatie passen, zal dat wat misschien geen passende betekenis heeft, vanuit een psychologisch of sterrenkundig gezichtspunt, volkomen juist blijken te zijn vanuit fysisch of metafysisch gezichtspunt.(II, 22)

2

17

Vr. — Tot op welke hoogte kan iemand die recent is overleden iets van eerdere incarnaties waarnemen of er kennis van nemen?

Antw. — In het fragment dat hierboven uit De Geheime Leer is aangehaald wordt de reden gegeven waarom alleen het zojuist geleefde leven levendig in het geheugen van de overledene achterblijft. Echter, het hangt van de bereikte graad van evolutionaire ontwikkeling van de overledene af of er wel of niet meer dan één leven ‘gezien’ kan worden. Want...

...zeer goede en heilige mensen, zo wordt ons geleerd, zien niet alleen het leven dat zij verlaten, maar zelfs verscheidene voorafgaande levens, waarin de oorzaken werden gelegd die hen maakten tot wat ze in het net afgesloten leven waren. Zij herkennen de wet van karma in al haar majesteit en rechtvaardigheid.(De sleutel tot de theosofie, 150-1)

h

18

Vr. — Is het vijfde beginsel — de persoonlijke ego, hoger manas — een onafhankelijk beginsel op zichzelf? Wilt u een paar citaten uit De Geheime Leer geven die uw mening ondersteunen?

Antw. — Er schijnt in deze vraag een verwarring rond het gebruik van begrippen te bestaan. Waarschijnlijk vanuit het idee dat het hoger manas een onafhankelijk beginsel is, wat wordt veroorzaakt door een poging de werkzame aspecten van de menselijke beginselen in te delen op basis van een zevenvoudig stelsel — door het splitsen van manas in een hoger en lager manas. Wat een uitstekend inzicht geeft in de twee aspecten van het denkende beginsel in de mens, manas. Maar De Geheime Leer ziet het hoger en lager manas niet als onafhankelijke beginselen. In plaats daarvan wordt manas beschreven als dat wat actief is in mensen met een tweevoudig aspect. Wanneer het zich verbindt met kāma, het begeertebeginsel, vormt het de persoonlijkheid samen met de drie lagere beginselen: prāṇa, het levensbeginsel, liṅgaśarīra, het modellichaam en sthūlaśarīra, het fysieke lichaam. Aldus is het lager manas het ‘persoonlijke ego,’ het hoger manas, wanneer verbonden met buddhi, wordt dan de individualiteit genoemd.
 Hier volgen de gevraagde citaten:

‘Manas is tweevoudig: lunair in het lagere, solair in het hogere deel’, zegt een Toelichting. Dat wil zeggen, het wordt in zijn hogere aspect aangetrokken tot buddhi, en in zijn lagere daalt het af tot, en luistert naar, de stem van zijn dierlijke ziel, die vol egoïstische en zinnelijke begeerten is...(II, 495-6)

 Daarom is Indra, die nu wordt beschreven als ‘de god van het uitspansel, de verpersoonlijkte atmosfeer’, in feite het kosmische beginsel mahat, en het vijfde beginsel van de mens, namelijk manas in zijn tweevoudige aspect: als het met buddhi verbonden beginsel, en als het beginsel dat zich laat neerhalen door zijn kāma-beginsel (het lichaam van begeerten en verlangens).(II, 614)

4

19

Vr. — De volgorde waarin de elementen zich ontwikkelden in de vier ronden wordt als volgt gegeven: ‘...vuur, lucht, water, aarde’ en een voetnoot benadrukt opnieuw de nauwkeurigheid door te zeggen: ‘De volgorde waarin deze elementen hierboven zijn geplaatst, is voor esoterische doeleinden en in de geheime leringen de juiste (I, 252). En dan lezen we op pagina (260) opnieuw: ‘De tweede ronde brengt het tweede element — LUCHT — tot manifestatie.’ We hebben alle uitgaven van De Geheime Leer gecontroleerd en vinden in alle drie de zinsbouw van pagina 251: ‘De tweede ronde bracht twee elementen voort en ontwikkelde deze: vuur en aarde...
 Is het woord ‘aarde’ hier een drukfout?

Antw. — Met het oog op de voorgelegde citaten zou iemand geneigd kunnen zijn te denken dat ‘lucht’ zou zijn bedoeld in het laatste citaat. Echter er is een punt waar we rekening mee moeten houden voor we dit onderwerp als afgedaan beschouwen. Het is dit. Net zoals De Geheime Leer verklaart dat ieder van de zeven beginselen waarin de mens is onderverdeeld, zeven aspecten heeft, of zoals de Toelichting het uitdrukt: ‘ieder ‘mens’ in de mens (elk beginsel)’ (II, 29) — op dezelfde wijze heeft elk element een zevenvoudig aspect. Hier volgt de opsomming van de zeven elementen: adi-tattva (het oerbeginsel); anupapadaka-tattva (het geestelijke beginsel); ākāśa-tattva (het aetherbeginsel); tejas-tattva (vuur); vayu-tattva (lucht); apas-tattva (water); prithivi-tattva (aarde). Omdat het element lucht de meeste aandacht krijgt, kan één aspect van elk van de zeven elementbeginselen worden toegewezen aan lucht. Vandaar dat het ‘aarde-aspect van lucht’ in zekere zin voldoet aan wat wordt bedoeld in het citaat.
 De gedachte die achter deze suggestie ligt komt voort uit het feit dat de rest van dezelfde zin van waaruit het citaat van de vraag was genomen, verwijst naar de mensheid van de tweede ronde; en dat de mensheid er zeker van kon zijn dat er een ‘aarde’ zou zijn waarop zij kon bestaan — zelfs wanneer die mensheid op een unieke wijze wordt beschreven, en dat is nog een understatement: een soort mensheid die elk tegenwoordige begripsvermogen te boven gaat:

De tweede ronde bracht twee elementen voort en ontwikkelde deze: vuur en aarde; haar mensheid, die was aangepast aan deze toestand van de natuur — als we de naam mensheid kunnen geven aan wezens die leven onder nu voor mensen onbekende omstandigheden — was van ‘een tweedimensionale soort’...(I, 251)

j

20

Vr. — Van de zeven sleutels die toegang geven tot de Mysteriën lijkt H.P.B. er slechts vier te noemen: als eerste de fysiologische (I, 363); de vierde de theogonische (I, 363); de vijfde de geometrische (II, 471) en de zevende is dan de spirituele (I, 363). In deel drie (derde editie), blz. 198, ziet zij de antropologische als de eerste sleutel. Dat laat, voor zover ik kan oordelen, de volgende begrippen buiten schot: de astronomische, de geologische, de metafysische, de numerieke, de psychische en de psychologische. Heeft u een vermoeden hoe deze namen passen bij de drie onbekende sleutels: de zesde, de derde en de tweede?

Antw. — De enige ‘sleutel’ die niet kenbaar wordt gemaakt in De Geheime Leer (in de aangehaalde verwijzingen) is die in de vraag die geologisch wordt genoemd. Een meer passende term voor dit zou aards (of de aarde) kunnen zijn. Het lijkt erop dat de gegeven verwijzing: van III, 198, het antwoord geeft, hoewel onverwachts, omdat drie sleutels in een omgekeerde(!) volgorde worden gegeven, namelijk: ‘de astronomische, de numerieke (metrologie) en als belangrijkste de zuiver antropologische, of danwel de fysiologische sleutel.’
 Wanneer we deze aanwijzing volgen kunnen we het rijtje als volgt afmaken:
1. fysiologische en antropologische (of de mens)
2. psychologische of psychische of metafysische
3. aardse, of de aarde, of geologische
4. theogonische of scheppende goden
5. geometrische of numerieke of wiskundige
6. astronomische
7. spirituele (of de goddelijke).

6

21

Vr. — In het tweede deel van de eerste śloka van Stanza 1, in de tweede reeks van de Stanza’s van Dzyan, bij het openen van deel II van De Geheime Leer (of het derde deel van de zesdelige uitgave) staan twee korte zinnen: ‘Zijn adem gaf leven aan de Zeven. Het gaf leven aan de eerste.’ Wat wordt er bedoeld met ‘het gaf leven aan de eerste’?

Antw. — Het probleem zit ’m in de beknoptheid; maar ook omdat de stanza’s meer dan één betekenis in zich dragen. Daarom kan dit worden geïnterpreteerd op basis van vier aspecten: aldus kan ‘de eerste’ slaan op (1) het eerste (wortel)ras; (2) op de eerste bol van de planeetketen aarde; (3) op de eerste van de zeven heilige planeten; (4) op het ‘eerste punt’ ofwel de bron. We kunnen het duidelijker maken door te verwijzen naar de eerste van de twee zinnen van de stanza. ‘Zijn’ (het eerste woord) verwijst naar het begrip ‘het Ene Oog’ waaraan H.P.B. de woorden loka-chakshus had toegevoegd. De twee San­skrietwoorden staan voor ‘het Oog van de Wereld’ dat een mystieke naam is van de zon. Het is zijn (die van de zon) adem of prāṇa dat de Zeven (dat wil zeggen de zeven heilige planeten) vitaliteit geeft.
 Als we nu kijken naar de tweede zin, aspect nr. 1. In De Geheime Leer (II, 23-4) wordt deze verklaring gegeven:

...elk ras is, zoals men zegt, tijdens zijn evolutie geboren onder de directe invloed van een van de planeten. Het eerste ras ontving zijn levensadem van de zon...

 (2) Maar op pagina’s 28-29 wordt een toelichting geciteerd:

‘De bol, voortgedreven door de geest van de aarde en zijn zes helpers, krijgt van de geest van de zon, door middel van de zeven planetaire dhyānī’s, al zijn levenskrachten, zijn leven, en vermogens. Ze zijn zijn boodschappers van licht en leven.’

 De ‘zes helpers’ zijn de zes bollen van de planeetketen aarde. (3) De eerste van de zeven heilige planeten is de zon — of eigenlijk de heilige planeet waarvoor de zon een vervanger is. Deze heilige planeet fungeert als ‘het medium’ voor een van de ‘zeven planetaire dhyāni’s van de geest van de zon.’ (4)

De opsomming van de stanza’s in deel 1 liet zien dat de genesis van goden en mensen voortkwam uit een en hetzelfde punt, dat het ene universele, onveranderlijke, eeuwige, en absolute ÉÉN-ZIJN is.(II, 24)

 Maar in deze categorie zou het in plaats van ‘onze zon’ die ‘leven aan de eerste’ geeft de centrale geestelijke zon moeten zijn. Dit wordt genoemd in het volgende citaat:

(c) ‘Zijn adem gaf leven aan de zeven’ heeft evengoed betrekking op de zon, die leven geeft aan de planeten, als op de ‘Hoge’, de spirituele zon, die leven geeft aan de hele Kosmos.(II, 23)

 Let alsjeblieft op het volgende dat H.P.B. had toegevoegd:

De astronomische en astrologische sleutels die de poort kunnen openen die toegang geeft tot de mysteriën van de theogonie, kunnen slechts worden gevonden in de latere commentaren die aan de stanza’s zijn toegevoegd.
 In de apocalyptische śloka’s van de oude verslagen is de taal even symbolisch als in de Purāṇa’s, hoewel minder mythisch. Zonder hulp van de latere toelichtingen, opgesteld door generaties van adepten, zou het onmogelijk zijn de betekenis goed te begrijpen.(II, 23)

k

22

Vr. — In De Geheime Leer, II, blz. 249, wordt gezegd, wanneer de oerrassen worden besproken:

De evolutie van deze rassen, hun vorming en ontwikkeling, verliepen gelijktijdig en parallel met de evolutie, formatie, en ontwikkeling van drie geologische lagen, en de menselijke huidskleur werd in dezelfde mate daardoor beïnvloed als door de klimaten van die zones.

Kunt u verklaren hoe de kleur of huidskleur kan worden afgeleid van geologische lagen?

Antw. — Deze vraag kan nauwelijks naar tevredenheid worden beantwoord, en wel om de volgende redenen:
(1) de geologische lagen zijn wetenschappelijk gezien nog niet definitief verbonden met de verschillende tijdperken.
(2) Het is goed mogelijk dat de geologische lagen waar het om gaat nu onder water liggen — in welk geval het moeilijk zou zijn een link te leggen met specifieke rassen.
(3) Hoewel de kleur van de bodem kan worden vergeleken met de kleur van een ras, is het mogelijk dat het uiterlijk een andere kleur heeft (dat wil zeggen van de huid) vanwege de complexiteit van de onderhavige chemie.
(4) De sturende factor die de esoterische filosofie hierin ziet in verband met het toewijzen van de drie genoemde oerrassen aan de geologische lagen is niet openbaar gemaakt. Het is waar dat de steller van deze vraag niet vroeg naar deze vier aspecten, zodat het achterwege blijven van deze elementen in het antwoord geen aanleiding geeft te zeggen dat ze over het hoofd zijn gezien. Daarom zal nu alleen worden ingegaan op het ‘hoe’ van het probleem.

 Nog vrij recentelijk verklaarden onderzoekers op het gebied van de menselijke fysiologie dat de pigmentatie van de huid wordt veroorzaakt door de werkzaamheid van het tussenliggende deel van de hypofyse dat verantwoordelijk is voor de uitscheiding van een bepaald hormoon, waaraan de naam melanocyt-stimulerend hormoon (MSH) is gegeven. Het is bevestigd dat de melanocyten de pigmentatie sturen.
 Toen de hypofyse nog een werkend orgaan was in het tijdperk waarnaar in de vraag wordt verwezen (dat wil zeggen de tijdperken van het derde wortelras en het vroege vierde wortelras), zouden we zonder probleem kunnen zeggen dat zowel de pijnappelklier als de hypofyse ‘in die oude tijden’ actiever waren dan ze tegenwoordig zijn. Daarom reageerden ze meer op de vibrerende effecten van het zonlicht op de ‘gekleurde’ geologische lagen — rood, geel, zwart en bruin-wit — waarop werd gedoeld in de volgende zin van de paragraaf waar het hierboven aangehaalde citaat uit was gehaald. Door een heviger mate van reageren werden de melanocyten die overeenkwamen met de passende geologische lagen, evenzo tot een grotere activiteit aangespoord. Hier volgt een passage die de positie van de esoterische filosofie weergeeft:

De occulte leer kent slechts drie totaal verschillende oorspronkelijke rassen, van wie de evolutie, vorming en ontwikkeling gelijke tred hebben gehouden en parallel verliepen met de evolutie, vorming en ontwikkeling van drie geologische lagen: het ZWARTE, het ROOD-GELE en het BRUIN-BLANKE ras.(BCW, 5, 213)

De Geheime Leer gaat hier als volgt op door:

De Indo-Europese rassen bijvoorbeeld, die nu variëren van donkerbruin, bijna zwart, rood-bruin-geel, tot de witste roomkleur, hebben toch alle een en dezelfde afkomst — het vijfde wortelras... Lichtgeel is de kleur van het eerste mensenras met een VASTE VORM, dat verscheen na het punt halverwege het derde wortelras...toen het de laatste veranderingen onderging. Want pas in die tijd vond de laatste transformatie plaats, die de mens voortbracht zoals hij nu is, alleen op een grotere schaal. Dit ras bracht het vierde ras voort; ‘Śiva’ veranderde dat deel van de mensheid dat ‘zwart van zonde’ werd, geleidelijk in rood-gele (waarvan de Indianen en Mongolen de nakomelingen zijn) en ten slotte in bruin-blanke rassen — die nu, samen met de gele rassen, de grote meerderheid van de mensheid vormen.(II, 249-50)

 Er is nog een ander aspect waaraan we zouden kunnen denken in verband met deze vraag. Het heeft te maken met de kleur van de ‘innerlijke mens’ — iets dat niet werd genoemd in het fragment uit De Geheime Leer. Dit laat zien dat dit onderwerp meer raakvlakken heeft dan we zouden denken. Het komt hierop neer: de occultisten bezitten een zintuig dat hen in staat stelt de kleuren van de ‘innerlijke mens’ te zien en hierdoor zijn zij in staat de mensen in te delen in kleuren. Dit wordt het best uitgelegd door er een ander citaat bij te halen:

De occultist volgt de etnologische verwantschap en haar variaties van de verschillende nationaliteiten, rassen en onderrassen op een veel gemakkelijker manier, en wordt daarbij even duidelijk geleid als een onderzoeker die een landkaart bestudeert. Zoals deze door de verschillende kleuren de grenzen van de verschillende landen en hun koloniën, hun geografische oppervlakte, en hun grenzen door zeeën, rivieren en bergen, gemakkelijk kan nagaan, evenzo kan de occultist door de (voor hem) goed te onderscheiden en afgebakende aurische tinten en kleurschakeringen van de innerlijke mens na te gaan, feilloos verklaren tot welke van de verschillende menselijke geslachten, tot welke bijzondere groep, en zelfs een kleine subgroep daarvan, een volk, een stam of een individu behoort. Dit klinkt misschien vaag en onbegrijpelijk voor de meeste mensen die niets weten van een etnische verscheidenheid van zenuwaura’s en niet geloven in een theorie over de ‘innerlijke mens’, die voor maar weinig mensen wetenschappelijk is. De hele discussie draait om de werkelijkheid of onwerkelijkheid van die innerlijke mens die door helderziendheid is ontdekt, en waarvan Von Reichenbach de odyle of zenuw-emanaties heeft aangetoond....Naast deze gemakkelijk te onderscheiden psychische en astrale verschillen bestaan er opgetekende verslagen in een ononderbroken reeks chronologische tabellen, en de geschiedenis van de geleidelijke vertakking van rassen en onderrassen uit de drie geologische oorspronkelijke rassen, het werk van de ingewijden van alle oude tempels tot op heden, dat is verzameld in ons Boek van de getallen en andere werken.(BCW, V, 212-4)

8

23

Vr. — In een van uw antwoorden in The Canadian Theosophist, nov.-dec. 1964, blz. 112, wordt er geïmpliceerd dat wij het derde deel van De Geheime Leer hebben. Is dit waar? Wij hebben altijd begrepen dat het zogenaamde derde deel dat in 1897 werd uitgegeven niet meer dan een verzameling artikelen zou bevatten waarvan het de bedoeling was dat die oorspronkelijk niet zouden worden opgenomen in het uiteindelijke complete boek.

Antw. — En daar gaan we weer! De vraag over het ‘zogenaamde derde deel van De Geheime Leer blijft telkens weer als een kurk naar de oppervlakte komen — alsof deze kwestie niet volledig werd beantwoord in The Canadian Theosophist. Aangezien deze vraag al voldoende is behandeld hoeft er op dit moment niet nog meer ruimte aan te worden gegeven. Wanneer we deze vraag die uit drie woorden bestaat, rechtstreeks moeten beantwoorden luidt het antwoord: NEE. Het herlezen van blz. 112 zal duidelijk maken dat er geen melding is gemaakt van een zogenaamd ‘derde deel’ noch was er een hint in die richting gegeven of werd er geïmpliceerd ‘dat wij het derde deel in ons bezit zouden hebben.’ Laten we eens kijken naar wat H.P. Blavatsky schreef ten aanzien van haar zogenaamde derde deel:

Aan degenen die een beter begrip zouden willen krijgen van de in de tekst genoemde geheimen van de oeroude tijden, kan zo’n voorlopig waarnemingspunt in deze twee delen [van De Geheime Leer] niet worden geboden. Maar als de lezer geduld heeft...zal hij dit alles in deel 3 van dit boek vinden.
 In dat deel zal een korte opsomming van alle belangrijke aan de geschiedenis bekende adepten worden gegeven, en zal de ondergang van de mysteriën worden beschreven.(I, xxxix-xl)

 Het is heel duidelijk dat we dit deel niet hebben, vooral als we de volgende verklaring lezen in het Voorwoord van het boek dat in 1897 (zes jaar na het overlijden van H.P.B.) is uitgegeven als het derde deel van De Geheime Leer, dat is ondertekend door Annie Besant.

Dit deel wordt compleet door de papieren die door H.P.B. zijn achtergelaten, met uitzondering van een paar losse artikelen die nog zijn overgebleven en die zullen worden uitgegeven in haar eigen tijdschrift Lucifer.(xx)

 Daarom is de laatste zin van de gestelde vraag juist, met uitzondering van de laatste zeventien woorden. Voor een bevestiging hiervan vraag ik uw aandacht voor [de voetnoot in] deel 1, blz. 52 van De Geheime Leer : als er wordt ingegaan op de dhyāni-boeddha’s en hun aardse tegenhangers, de mānushi-boeddha’s, wordt het volgende gezegd:

Over de ware lering worden in een volgend deel wenken gegeven (zie ‘Het mysterie van de Boeddha’), en deze zal daar uitvoeriger worden uitgelegd. (Waarschijnlijk wordt verwezen naar ‘The mystery of Buddha’, zie H.P. Blavatsky Collected Writings, 14:388-99.)

 Dit bijzonder belangrijke hoofdstuk werd weggelaten uit deel II (of de delen III en IV van de zesdelige uitgave) en H.P.B. overleed voor haar manuscript van deel III aan de drukker was overhandigd. Toch werd dit hoofdstuk wel gebruikt in de uitgave van 1897. Dus het hoofdstuk met de titel ‘Het mysterie van de Boeddha’ was ‘oorspronkelijk bedoeld om gebruikt te worden in het volledige werk.’

l

24

Vr. (1) — Vele woorden, vooral in een wetenschappelijke context, zijn van betekenis veranderd in de bijna 80 jaar sinds De Geheime Leer was geschreven. Bijvoorbeeld het woord ‘atoom’ belichaamt tegenwoordig meer en andere ideeën dan in het verleden, terwijl een woord als ‘ether’ allesbehalve is vergeten. (a) Hoe kunnen we met het oog hierop het beste misverstanden voorkomen? (b) Op het gebied van religie, filosofie en wetenschap is De Geheime Leer een van de weinige boeken uit de negentiende eeuw die nog volop bestudeerd wordt. Zou het wenselijk en haalbaar zijn om een woordenboek samen te stellen waarmee de bestudeerder kan worden geholpen?
Vr. (2) — We hebben van tijd tot tijd horen zeggen dat De Geheime Leer was geschreven in het laatste deel van 1888, dat het een boek is dat was aangepast aan de behoeften van een eeuw eerder, maar dat het nu is achterhaald door de geweldige vooruitgang van de wetenschap enz. enz. Hoe zouden we hier het beste op kunnen reageren?

Antw. — In reactie op beide bovengenoemde vragen zou het volgende antwoord kunnen worden gegeven. (1) Door het bestuderen en het volledig thuis worden in de San­skrietterminologie die in De Geheime Leer wordt gebruikt. De betekenis van de begrippen zal niet veranderen terwijl de wetenschappelijke terminologie voortdurend verandert als er nieuwe ontdekkingen worden gedaan en nieuwe inzichten aan de wereld worden gepresenteerd. Wanneer men bekend is met de gebruikte San­skriettermen, vooral in hun oorspronkelijke betekenis — wat de essentie van de wijsheid van de esoterische filosofie in zich draagt — zal het niet nodig zijn om deze kennis te wijzigen om die aan te passen aan de veranderingen die voortdurend in wetenschappelijke theorieën en terminologie plaatsvinden. Het jargon van vandaag, tot stand gekomen door de ontdekkingen die samenhangen met atoomsplitsing, heeft het wetenschappelijke standpunt volkomen veranderd, vooral ten aanzien van het atoom. Maar deze ontdekkingen hebben niets veranderd aan de wijsheid van de esoterische filosofie. Noch zullen toekomstige ontdekkingen binnen de ruimtevaart dat doen, als en wanneer waarnemers in de ruimte kunnen komen.

 Wat betreft de zin die voorafgaat aan het (a) deel van de vraag (1), in verband met ‘ether’. In de uitgave van de Encyclopedia Britannica van 1962 wordt de volgende verklaring gegeven: ‘Het huidige beeld van een dynamisch ruimte-tijd continuüm is geleidelijk ontwikkeld uit het oorspronkelijke idee van een paar continuüms: passieve ruimte en een dynamische ether.’ Deze verklaring wijst erop dat de ‘ether’ nog lang niet is vergeten. Noch lijkt het erop te gaan gebeuren, tenminste als we het uitgebreide vervolg dat is gewijd aan ‘ether’ in dezelfde encyclopedia lezen.
 We verzoeken de mensen met vragen hun aandacht te richten op deze passage uit De Geheime Leer :

Verschillende nogal mystiek aangelegde wetenschappers hebben verklaard dat licht, warmte, magnetisme, elektriciteit, zwaartekracht, enz., niet de uiteindelijke oorzaken zijn van de zichtbare verschijnselen, waaronder ook de beweging van de planeten. Dit zijn volgens hen de secundaire gevolgen van andere oorzaken — waar de wetenschap in onze tijd weinig om geeft — maar waarin het occultisme gelooft, want de occultisten hebben in elke eeuw bewijzen geleverd van de deugdelijkheid van hun beweringen.(I, 484)

 Het laatste deel van de zin zou met nadruk moeten worden herhaald: ‘occultisten hebben in elke eeuw bewijzen geleverd van de deugdelijkheid van hun beweringen’. Dit wijst erop dat de leringen van de esoterische filosofie die H.P.B. in De Geheime Leer presenteerde, niet alleen voor haar eigen tijd schreef, maar leringen waren die al eerder bekend waren gemaakt. Daarnaast hoeven we niet bang te zijn dat zij zijn achterhaald doordat ze in 1886 zijn geschreven. Elke nieuwe ontdekking die op het gebied van de wetenschap wordt gedaan verlangt veranderingen van de denkbeelden en de theorieën van zijn aanhangers. De wijsheid die met de esoterische filosofie wordt overgedragen hoeft niet te worden aangepast om te passen in de huidige wetenschappelijke theorieën die spoedig zullen worden ingehaald door nieuwe.
 Om een voorbeeld te geven, we zouden kennis kunnen nemen van deze verklaring ten aanzien van ākāśa ten opzichte van die van ‘ether’. In 1886 was het denkbeeld van ether nog niet geaccepteerd en hoefde dus niet aangenomen te worden om de leringen van De Geheime Leer bekend te maken. En daarom werd er gezegd:

Of de volgelingen van de Royal Society de ether willen beschouwen als een continu of een discontinu fluïdum, doet er dus weinig toe, en is voor ons huidige doel van geen betekenis. Eén ding staat vast: de officiële wetenschap weet tot op heden niets over de samenstelling van de ether. Laat de wetenschap hem stof noemen als ze dat wil. Hij is echter noch als ākāśa noch als de ene heilige aether van de Grieken te vinden in een van de aan de huidige natuurkundigen bekende aggregatietoestanden van de stof. Ether is STOF op een heel ander gebied van waarneming en van zijn. Hij kan niet door middel van wetenschappelijke instrumenten worden geanalyseerd of begrepen, en evenmin kan de ‘wetenschappelijke verbeelding’ zich een voorstelling ervan maken, tenzij degenen die daarover beschikken de occulte wetenschappen hebben bestudeerd.(I, 487)

 (2) Zeker, in een woordenlijst die het wetenschappelijke jargon zou vergelijken met dat wat wordt gebruikt in De Geheime Leer zou zeker moeten worden voorzien. Maar hoe snel zou die achterhaald zijn — binnen vijf of tien jaar? Een index, vooral ten aanzien van San­skrietwoorden, werd toegevoegd aan The Divine Plan (Het goddelijk plan), wat wijst op de betekenis en uitleg van begrippen zoals die werden gebruikt. Er wordt voorgesteld dat het werk zou moeten worden geraadpleegd voor een opheldering van begrippen, vooral in verband met kosmogenese.

:

25

Vr. — Pakweg een derde van De Geheime Leer valt onder het kopje ‘symboliek’ en grote delen van andere delen, die niet getiteld zijn, handelen ook over tekens en symbolen. Waarom wordt dit aspect van de esoterie zo belangrijk gevonden?

Antw. — Omdat woorden ertoe neigen ideeën te beperken en tekort te doen, terwijl symbolen dat niet doen. We zouden niet tevreden moeten zijn met het eerste de beste idee dat zich aan ons denken voordoet wanneer we een symbool zien; in plaats daarvan zouden we moeten proberen het beeld ruimer te zien, zelfs te zoeken naar iets nog ruimers.
 Helaas zijn mensen tevreden met de woorden en beschrijvingen die voor hen worden aangedragen, in plaats van dat zij proberen een symbool zelf te interpreteren. Komt dit doordat het denkvermogen ‘lui’ is? Nee. Het komt doordat één van de werkingen van het denkvermogen ‘herhalend’ is. (Let op uw dromen) Als een denkbeeld of idee eenmaal aan het denken is voorgelegd is er de neiging om het te herhalen en opnieuw te herhalen — als het tenminste wordt toegestaan dat te doen. Let daar op! Wees niet tevreden met woorden. Kijk maar hoeveel interpretaties we kunnen geven aan een symbool, in plaats van slechts één.
 Daarnaast geeft De Geheime Leer nog deze verklaring:

De Geheime Leer is de verzamelde wijsheid van alle eeuwen, en alleen al haar kosmogonie vormt het meest verbazingwekkende en uitgebreide stelsel ... Maar de mysterieuze kracht van de occulte symboliek is zo groot dat de feiten over de verbijsterende reeks van evolutionaire ontwikkelingen — waarvan het ordenen, opschrijven en verklaren talloze generaties van ingewijde zieners en profeten hebben beziggehouden — alle op een paar bladzijden met geometrische tekens en figuren staan vermeld. De snelle en doordringende blik van die zieners reikte tot de kern van de materie zelf, en nam daar de ziel van de dingen waar...(I, 272)

 En om nog een specifiek voorbeeld te geven waarmee elke theosoof bekend zou moeten zijn — het zegel van Het Theosofisch Genootschap:

Kent uw B.T.S. [Britse Theosophical Society] de betekenis van de in elkaar gevlochten witte en zwarte driehoeken in het zegel van de moedervereniging, dat zijzelf ook heeft aangenomen? Zal ik het uitleggen? De dubbele driehoek, die door de joodse kabbalisten als het Zegel van Salomo wordt beschouwd, is, zoals velen van u ongetwijfeld weten, de Sri-yantra van de archai­sche Arische Tempel, het ‘mysterie der Mysteriën’, een geometrische synthese van de gehele occulte leer. De twee verstrengelde driehoeken zijn de Buddhangams van de Schepping. Zij omvatten de ‘kwadratuur van de cirkel,’ de ‘steen der wijzen,’ de grote problemen van Leven en Dood en — het Mysterie van het Kwaad. De chela die dit teken in elk van zijn aspecten kan verklaren — is in feite een adept.(De Mahatma Brieven aan A.P. Sinnett, 383)

n

26

Vr. — Ik zou het waarderen als u de volgende ideeën zou kunnen verhelderen: (1) Zoals ik het begrijp, is onze bol de vierde in een keten van zeven, (2) en die is de meest compacte of fysieke van alle. (3) We zijn een deel van het vijfde wortelras in de vierde ronde, (4) en aldus zijn wij het punt halverwege gepasseerd en op de klimmende boog. (5) Hoe kan dit in overeenstemming worden gebracht met de verklaring dat wij slechts korte tijd (5000 jaar) in het tijdperk van kaliyuga zitten en nog lang niet in de buurt van het meest dichte punt of het punt halverwege zijn gekomen in dit ijzeren tijdperk, als dit juist is. (6) Ik wil vooral weten: wat is de huidige positie van de mensheid met betrekking tot het eerder gevraagde? (7) Of haal ik grote en kleine cyclussen door elkaar?

Antw. — Getallen tussen haakjes zijn toegevoegd om snel te kunnen schakelen tussen de toelichting en het gevraagde. Aangezien de sleutel om de vraag te kunnen beantwoorden ligt besloten in het laatste deel, zal ik daarmee beginnen.
 (7) Grote en kleine cycli zijn inderdaad door elkaar gehaald. Het kaliyuga, hoewel erg groot, is slechts een kleine cyclus vergeleken met het enorm grote tijdperk dat de afdalende en klimmende boog bestrijkt.
 (1) Er moeten inderdaad twee woorden worden toegevoegd om dit deel wat nauwkeuriger te maken, namelijk, de ‘gemanifesteerde bollen.’
 (2) Jawel, maar het wordt duidelijker als we eraan toevoegen: ‘Omdat onze aarde zich op het zevende kosmische gebied bevindt — het fysieke gebied.’
 (3) Eigenlijk zouden we moeten zeggen: het grootste deel van de mensheid ondergaat de ontwikkeling die behoort bij het vijfde wortelras van de vierde ronde.
 (4) Jazeker, maar de juiste uitdrukking zou moeten zijn: het laagste punt van de dalende boog werd tijdens het vierde onderras van het vierde wortelras in de vierde ronde op de vierde bol (bol D, onze aarde) bereikt. De mensheid gaat nu de klimmende boog op.
 (5) De sleutel om dit deel van de verklaring te kunnen beantwoorden is deze: de kaliyuga-cyclus behoort tot de cyclus van een wortelras. Het neergaande en opgaande deel van de cyclus behoort tot de rondecyclus. Er is dus sprake van een kleine cyclus in een grotere cyclus. De cyclus van kaliyuga waar hier naar wordt verwezen is de cyclus die behoort bij het vijfde wortelras: deze cyclus begon 3102 jaar v.Chr. De 5000 jaar waarnaar wordt verwezen eindigde in februari 1898. De kaliyuga-cyclus zal dus nog 427.000 jaar duren. Het meest stoffelijke punt van het kaliyuga (dat hier wordt genoemd) zal halverwege liggen, 216.000 jaar vanaf het begin en 211.000 jaar vanaf heden. We moeten er echter snel aan toevoegen dat er kleinere klimmingen maar ook kleinere afdalingen binnen dit cyclische tijdperk van kaliyuga zitten. Dat wil zeggen dat er rassen zullen zijn die zich op de lichtende boog zullen bevinden maar ook rassen die zich op de dalende boog bevinden.
 Om de betekenis hiervan te illustreren: de glorieuze tijd van Griekenland en de grootsheid van Rome zijn typisch voor de toestand op de lichtende boog. Beide rassen leden echter ook onder de invloed van de dalende boog.
 (6) Wat betreft de huidige staat van de mensheid: hoewel de wereldbevolking zich in de cyclus van kaliyuga bevindt, zal die niettemin tegelijkertijd de weg van de geleidelijk klimmende boog moeten volgen. Maar het hangt dan ook echt van elk individu af of hij zijn voordeel zal doen met de klimmende boog of verstrikt zal raken in het ijzeren tijdperk.
 Van nog groter belang dan het kaliyuga, met het oog op de ‘positie van de mensheid,’ is het feit dat de mens bezig is met het ontwikkelen van het manasische aspect van het kāma-beginsel. Ieder individu ‘positioneert’ zichzelf en zorgt ervoor of hij vooruitgang zal maken in de hogere delen van dit aspect van evolutie, of niet.

<

27

Vr. — Ik heb een paar vragen met betrekking tot Vaivasvata. Deze houden verband met de volgende citaten uit De Geheime Leer :

 Nu weet elke brahmaan dat onze mensheid pas met Vaivasvata-manu op deze aarde (of ronde) begon. En als de westerse lezer het hoofdstuk over ‘De oorspronkelijke manu’s van de mensheid’ raadpleegt, zal hij zien dat Vaivasvata de zevende van de veertien manu’s is die over onze planeetketen heersen tijdens haar levenscyclus: dat wil zeggen dat, omdat hij in elke ronde twee manu’s met dezelfde naam (een wortel- en een zaad-manu) vertegenwoordigt en weergeeft, hij de wortelmanu van de vierde ronde is, en dus de zevende.(II, 321)

 Er verschijnen een wortel- en een zaad-manu respectievelijk aan het begin en aan het einde van het tijdperk van de mens op elke planeet. Hieruit kan men gemakkelijk opmaken dat een manu-antarisch tijdperk, zoals de naam aangeeft, de tijd betekent tussen het verschijnen van twee manu’s...daarom is een klein manvantara de duur van zeven rassen op elke planeet, en een groot manvantara is het tijdperk van één ronde van de mensheid langs de planeetketen. Elk wortelras heeft zijn manu...De huidige zevende manu wordt ‘Vaivasvata’ genoemd en staat in de exoterische teksten voor de manu die...de joodse Noach vertegenwoordigt. Maar in de esoterische boeken wordt ons meegedeeld dat Vaivasvata-manu, de voorouder van ons vijfde ras...niet de zevende manu is die in de naamlijst van de wortel- of oorspronkelijke manu’s wordt genoemd, maar een van de 49 manu’s die uit deze wortel-manu zijn geëmaneerd.
 Vaivasvata is dus, hoewel de zevende in de gegeven volgorde, de oorspronkelijke wortel-manu van onze vierde menselijke golf...
...het Vaivasvata-manvantara (manu-antara, letterlijk ‘tussen twee manu’s’), ongeveer 18.000.000 jaar geleden, toen de fysieke of werkelijk menselijke mens in zijn vierde ronde voor het eerst op deze aarde verscheen...(II, 308-10)

 Het aantal verstreken jaren sinds het ‘Vaivasvata-manvantara’ — of de menselijke periode — tot het jaar 1887 is precies: 18.618.728 jaar...(II, 69)

Mijn vragen zijn:
 (1) Is het mogelijk dat de vierde ronde, de ronde van de mens, die halverwege het derde wortelras begon, in werkelijkheid halverwege de derde ronde begon?
 (2) Zijn wortelras en ronde soms willekeurig gebruikt, als versluieringen? Net zoals er sprake van lijkt te zijn bij bollen, planeten en ronden?
 (3) Kon het derde wortelras net voor het middelpunt, toen het dierlijke de levensvorm was die toen overheerste — net zoals het plantenrijk dat was in de tweede ronde — werkelijk beantwoorden aan de derde ronde?
 (4) Hebben ronden net als rassen hun begin halverwege de voorgaande ronde?
 (5) Als ik het mij goed herinner wordt in een van de Mahatma Brieven gezegd dat elke ‘cyclus in tweeën moet worden gesneden’.
 (6) Er is zoveel verspreid materiaal over ronden, rassen, bollen en planeten waaruit blijkt dat er zaken zijn versluierd, dat ik het zeker zal waarderen als er duidelijkheid wordt gegeven in de kwestie van Vaivasvata, deze mensheid en zijn manvantara.

Antw. — Vanwege de uitgebreide hoeveelheid citaten in deze reeks vragen, zal het — vanwege redactionele be­per­kingen — niet mogelijk zijn om aan de ant­woor­den de ruimte te geven die we ons zouden wensen. Maar de verkeerde zienswijzen op basis waarvan de vragen zijn ontstaan moeten beslist worden behandeld. Door misverstanden krijgen we nooit een helder inzicht in een probleem — vooral als het gaat om oude geschriften. Laten we daarom beginnen met de genummerde vragen:
 (1) Dit is een geheel verkeerd denkbeeld, gebaseerd op een onjuiste vooronderstelling, net zoals het gestelde onder (3). Om ervan uit te gaan dat de eerste ronde de minerale ronde wordt genoemd, de tweede ronde die van de planten (niet het plantenrijk), de derde ronde de ronde van de dieren en ten slotte de vierde ronde de ronde van de mensheid, is geheel onjuist. Dit is niet wat De Geheime Leer onderwijst. In plaats daarvan volgt nu wat het wel is. De menselijke levensgolf is nu op aarde — de vierde bol — de dominante levensgolf, dat is juist, maar de levensgolf van het mineralenrijk was ooit de dominerende levensgolf op onze aarde — toen onze levensgolf van mensen overheersend aanwezig was op bol A. De overheersende levensgolf van het plantenrijk was hier op aarde toen de menselijke levensgolf verbleef op bol B. De levensgolf van het dierenrijk was hier actief op bol D (onze aarde) toen de menselijke levensgolf zich op bol C ontwikkelde. Bollen en ronden kunnen niet willekeurig worden gebruikt. Elk natuurrijk is dominant aanwezig op één van de bollen van de keten, maar niet gedurende de gehele ronde. Een ronde staat voor de voltooiing van één rondgang langs de zeven bollen van de keten: beginnende bij bol A, afdalend langs de bollen B en C naar bol D (onze aarde) en daarna opklimmend via bollen E, F en G. Vaivasvata Manu heeft de leiding over de voltooiing van een ronde langs de zeven bollen gedurende de gehele ronde — de vierde ronde.
 Aan het einde van een ronde volgt er een sandhi — of een ‘overgangsperiode’ die neerkomt op 1.728.000 jaar. Dit is een periode van rust waarin er geen evolutionaire activiteit is op welke van de zeven bollen van de keten dan ook, voordat de volgende ronde begint. Daarom is het niet mogelijk dat de vierde ronde in het midden van de derde ronde zou kunnen beginnen, zoals werd gevraagd in vraag 1. Omdat gedurende de eerste ronde het mensenrijk (of eigenlijk de enorme massa van monaden die behoren tot het mensenrijk) nog door het mineralenrijk moest gaan en via de sporten van de Levensladder omhoog, dat wil zeggen de ‘sporten’ van de planten en de dieren, wat het stadium was waarin de mensheid toen verkeerde — die totaal andere rupa’s [lichamen] hadden dan tegenwoordig — is nog een reden waarom het niet juist is de eerste ronde de ‘mineralenronde’ te noemen.
 (2) Nee. Ronden en wortelrassen kunnen niet willekeurig worden gebruikt. Er is een geheel ander evolutionair denkbeeld verbonden met de ronde-ontwikkeling en dat is niet uitwisselbaar met de ontwikkeling van rassen. Die twee zouden niet moeten worden verward. Alleen een summier geschetst overzicht van ronden 1, 2 en 3 is gegeven. Deel II van De Geheime Leer houdt zich voornamelijk (en alleen) bezig met onze aarde gedurende de vierde ronde en de ontwikkeling van wortelrassen. Het is waar dat het woord ‘planeten’ vaak is gebruikt waar het woord ‘bollen’ wordt bedoeld — in verband met een planeetketen. Wat de ‘versluieringen’ in verband met ronden betreft: dit slaat op binnen- en buitenronden, en houdt geen verband met de wortelrassen: deze vinden plaats wanneer het gaat om onderrassen, sub-onderrassen, sub-sub-onderrassen en zeer waarschijnlijk om sub-sub-sub-onderrassen. Om het probleem op te lossen moet hier een beroep op de intuïtie worden gedaan!
 (3) Dit is een onjuist denkbeeld en beantwoord onder 1. Hoewel het waar is dat het tijdperk van de dinosauriërs enorme dieren liet zien, moet niet worden vergeten dat de ‘mensen’ van die tijd ook gigantisch groot waren, dat wil zeggen de wezens van het derde wortelras.
 (4) Zeker niet. Zoals al uitgelegd kan de evolutie van de rassen niet worden vergeleken met de evolutie van de ronden. Sterker nog, de rupa’s van de zeven bollen zijn in elke ronde anders. Wat ook geldt voor de rupa’s van de natuurrijken die in elke ronde anders zijn.
 (5) Dit kan als volgt worden begrepen: Elke cyclus bestaat uit twee bogen, die kunnen de neergaande boog en de opgaande boog worden genoemd. Zij vertegenwoordigen de twee fasen van een cyclus — die aldus in ‘tweeën is gesneden’.
 (6) Dat de ideeën rond Vaivasvata moeilijk zijn te begrijpen komt doordat het een voorbeeld is van hoe ‘versluieringen’ worden gebruikt. Vaivasvata staat voor een ronde (een bestuurder ervan), een bol, een ras (het vierde), een ras (het vijfde), een onderras, maar ook de cyclische gebeurtenissen die behoren bij de mensheid, zoals de scheiding van de geslachten en de grote vloed. We moeten onze intuïtie gebruiken als het om Vaivasvata gaat. Om het duidelijker te maken: nu Vaivasvata staat voor de naam van de manu van de vierde ronde, staan alle lagere of kleinere manu’s — of die nu van de bol of het ras zijn, onder de heerschappij van Vaivasvata. Dus, wanneer iedere lagere manu zijn tijdperk van heerschappij ingaat, kan naar elk daarvan worden gewezen als de vertegenwoordiger van Vaivasvata Manu en kan daarom ‘Vaivasvata Manu’ worden genoemd. Dit komt doordat elke lagere manu kan worden gezien als een emanatie van de oorspronkelijke bron, die de ronde-manu is. In de exoterische literatuur wordt gezegd dat manu 7 x 7 manu’s ‘schept’: dit wijst op de 7 rassen op de 7 bollen. Ter afsluiting een citaat uit De Geheime Leer :

...er is geen werkelijke tegenstrijdigheid als men spreekt over het Vaivasvata-manvantara ... 18.000.000 jaar geleden, toen de fysieke of werkelijk menselijke mens in zijn vierde ronde voor het eerst op deze aarde verscheen; en over de andere Vaivasvata’s, bijv. de manu van de grote kosmische of siderische vloed (een mysterie), ofwel de Vaivasvata-manu van het verzonken Atlantis, toen de Vaivasvata van het ras de uitverkorenen van de mensheid, het vijfde ras, van volledige vernietiging redde. Doordat de diverse (en heel verschillende) gebeurtenissen in het Vishṇu- en andere Purāṇa’s met opzet tot één verhaal zijn samengevoegd, kan er in het denken van de niet-ingewijde lezer nog veel verwarring blijven....De sluiers die de werkelijke mysteries van de esoterische filosofie verbergen, zijn groot en raadselachtig, en zelfs nu kan het laatste woord niet worden gezegd.(II, 310)

p

28

Vr. — In De Geheime Leer wordt gezegd dat de menselijke monade een combinatie is van ātman en buddhi, terwijl in veel andere werken de monade wordt beschreven als de bewoner van het gebied van ‘anupadaka,’ een graad ‘hoger’ dan ātman. Is dit laatste gezichtspunt terecht op basis van De Geheime Leer?

Antw. — De vraag stelt ons voor een groot probleem. En toch zou volgens het standpunt van De Geheime Leer de laatste vraag moeten worden beantwoord met ‘nee’ — want die is gebaseerd op een onjuiste vooronderstelling.
 Het probleem dat ontstaat met het beantwoorden van een vraag als deze zit hem in het feit dat er begrippen en ideeën worden gebruikt die nog niet in zijn geheel zijn verklaard en dit kan niet anders dan tot verwarring leiden. Maar we moeten er snel aan toevoegen dat er één begrip wel was verklaard, namelijk dat van de ‘monade,’ of misschien eerder de ‘menselijke monade.’ Deze wordt in De Geheime Leer beschreven als bestaande uit de eerste twee beginselen van de zevenvoudige constitutie van de mens, namelijk atma en buddhi.
 Laten we onze aandacht richten op het begrip ‘anupadaka,’ wat een San­skrietsamenstelling is, hoewel het beter is te spreken van anupapadaka: van an, niet of geen en upa, een voorzetsel met de betekenis van volgens of overeenkomstig; padaka dat is afgeleid van de werkwoordstam pad, komen of gaan. Upa-padaka betekent dan ‘er de oorzaak van zijn dat iets gebeurt, maken, zorgen voor gevolgen’; an-upapadaka: niet zorgen voor gevolgen, niet-producerend; maar het woord wordt algemeen vertaald als ‘ouderloos,’ vooral wanneer het wordt gebruikt in verband met een bijzondere categorie boeddha’s die anupapadaka-boeddha’s worden ge­noemd. Toch wordt het woord anupapadaka vaker gebruikt in verband met de tattva’s — een woord dat de betekenis heeft van kosmische elementbeginselen. Er zijn zeven tattva’s, de eerste ervan is de adi-tattva, wat staat voor het oorspronkelijke of eerste elementbeginsel. De tweede is de anupapadaka-tattva en de derde ākāśa-tattva.
 Let op dat in de terminologie van de gebieden waar de vraag over ging, de eerste en tweede kosmische gebieden dezelfde naam dragen als de tattva’s, namelijk adi en anupapadaka. Het derde kosmische gebied in dit lijstje is atmisch of nirvanisch, het vierde is buddhisch, het vijfde is mentaal, het zesde is astraal en het zevende is het fysieke gebied.
 Wanneer we in De Geheime Leer zoeken naar de uitleg over de kosmische gebieden vinden we op pagina 200 (deel I) de volgende grafische weergave van de zeven kosmische gebieden. In plaats van de drie hoogste kosmische gebieden te benoemen is er een driehoek geplaatst die de gebieden 1, 2 en 3 bestrijkt en die worden de goddelijke en vormloze werelden van de geest genoemd. Het vierde kosmische gebied wordt de archetypische wereld genoemd; het vijfde de intellectuele of scheppende wereld, de zevende de fysieke/stoffelijke wereld. Deze vier gebieden worden als volgt beschreven:

Dit zijn de vier lagere gebieden van kosmisch bewustzijn; de drie hogere gebieden zijn ontoegankelijk voor het menselijk verstand in zijn huidige ontwikkelingsstadium.(I, 199n)

 Bollen A en G bevinden zich op het 4de kosmische gebied, bollen B en F zijn op het 5de kosmische gebied, bollen C en E zijn op het 6de kosmische gebied, terwijl bol D, onze aarde, als enige op het 7de kosmische gebied is. Bij de verwijzing naar de drie hoogste gebieden wordt de volgende verklaring gegeven:

De bovenste drie lagen zijn de drie hogere bewustzijnsgebieden, die in beide scholen alleen aan de ingewijden worden onthuld en verklaard.(I, 199)

 Deze zeven gebieden komen overeen met de zeven bewustzijnstoestanden in de mens. Het is zijn taak om zijn eigen drie hogere toestanden af te stemmen op de drie hogere gebieden in de kosmos. Maar vóór hij dit kan proberen, moet hij de drie ‘zetels’ ervan tot leven en activiteit wekken. En hoeveel mensen zijn in staat zich ook maar een oppervlakkig begrip te vormen van ātmavidyā (kennis van de geest)(id.)

 Op basis van wat hier wordt gezegd lijkt het zo te zijn dat de drie hoogste beginselen van de mens kunnen worden afgestemd op de drie hoogste gebieden. Wanneer dit zo is, kan ātman in staat zijn zich af te stemmen op het eerste kosmische gebied — wat zelfs een nog verhevener gebied is dan wat in de vraag anupapadaka werd genoemd. Om het begrip ātman te gebruiken voor het derde kosmische gebied lijkt me niet juist.

>

29

Vr. — Kunt u de volgende passage verhelderen? De monade begint zijn reis als een on-zelf-bewuste godsvonk in de laagste rijken van elementalen en verkrijgt zelfbewustzijn in het mensenrijk.

Antw. — Deze vraag vindt zijn oorsprong in die enorm belangrijke verklaring die bekend is als de derde grondstelling van De Geheime Leer. Aangezien deze drie grondstellingen behoren tot ‘de fundamentele denkbeelden die ten grondslag liggen aan het gehele stelsel van denken, en dat doordringen’ en dat bekend is als de esoterische filosofie. Daarom vraagt dit deel van de vooronderstelling onze bijzondere aandacht. Specifiek wordt er hier verwezen naar dat deel dat handelt over...

...de verplichte pelgrimstocht voor iedere ziel — een vonk van de universele overziel — door de cyclus van incarnatie (of ‘noodzakelijkheid’) in overeenstemming met de cyclische en karmische wet gedurende het hele tijdperk.(I, 17)

 De zinsnede ‘de cyclus van incarnatie (of ‘noodzakelijkheid’)’ verwijst naar de reis van de monade door de zeven cycli van manifestatie, die gelijk is aan zeven ronden. Maar dit staat ook weer voor ‘het hele tijdperk’ van de levenscyclus van de planeet aarde, of het planetaire manvantara, dat opnieuw staat voor het volledige tijdperk van een planetaire periode van activiteit, ofwel manifestatie. Wanneer we dit tijdperk nauwkeuriger bekijken zien we dat één ronde gelijk is aan de reis van de monade langs de zeven bollen van de aardketen (waarvan onze aarde de vierde is van de keten van zeven bollen), hij voltooit zeven cycli van manifestatie op elk van de zeven bollen. Deze zeven cycli van manifestatie worden [op onze bol D] de zeven wortelrassen genoemd. We moeten er goede nota van nemen dat elk wortelras op zijn beurt is verdeeld in zeven onderrassen en die weer in zeven onder-onderrassen etc.

 Voordat we het begrip ‘on-zelf-bewuste godsvonk’ verder omschrijven moeten we de verklaring met betrekking tot ‘de laagste van de rijken van elementalen’ bekijken.
 De natuurrijken, of de hiërarchieën van de natuur, die de verplichte pelgrimstocht door de cyclus van noodzakelijk op aarde maken zijn te verdelen in tien categorieën. Zes van deze zijn onzichtbaar — omdat onze ogen het vermogen niet hebben om die te kunnen zien — en vier zijn zichtbaar. De vier zichtbare categorieën of natuurrijken worden in deze volgorde (in afdalende lijn) genoemd: het mensenrijk, het dierenrijk, het plantenrijk en het mineralenrijk. Hoger dan het rijk van mensen zijn de drie categorieën van dhyāni-chohanische rijken. Lager dan het mineralenrijk (in evolutionaire graad of staat) zijn er drie categorieën van elementalenrijken, die kunnen worden opgesomd in afdalende lijn als het eerste, tweede en het derde elementalenrijk.
 De verplichte pelgrimstocht die de monade moet maken in overeenstemming met de Cyclische Wet betekent niets anders dan dat die een klimmende reis maakt door de hiërarchieën van de natuur. Daarom is het noodzakelijk dat de monade door ‘elke elementale vorm van de fenomenale wereld van dat specifieke manvantara’ gaat. Deze woorden van de grondstelling staan voor de reis door de drie rijken van elementalen, die begint met de laagste groep elementalen.
 Maar we mogen er zeker aan twijfelen of iemand die is geschoold in de Westerse wereld een bewustzijn aan een mineraal zou toekennen, of aan een plant. En toch wordt de volgende bijzondere verklaring in De Geheime Leer gegeven:

...elk atoom in het heelal heeft de mogelijkheid van zelfbewustzijn in zich...(I, 107)

 Maar omdat de drie rijken van elementalen evolutionair gezien lager staan dan het rijk van mineralen, wordt het woord gebruikt voor de monade die zijn reis door het elementalenrijk ‘on-zelf-bewust’ maakt. Maar zelfs wanneer de monade zijn reis door de drie andere gemanifesteerde rijken direct onder het rijk van de mensen maakt, is die nog steeds in een niet-zelf-bewuste staat, al bezit die de potentie zelfbewustzijn te bereiken [in het mensenrijk].

 Om het begrip ‘elementaal’ verder te verduidelijken moet worden opgemerkt dat terwijl het mineralenrijk de laagste bewustzijnstoestand van onze gemanifesteerde natuurrijken heeft, is dat toch een rijk van entiteiten die een blijvende of vaste vorm hebben. De rijken onder het mineralenrijk zijn voor entiteiten die nóg lager op de evolutionaire ladder staan dan de eerste van de gemanifesteerde natuurrijken. Dus de rijken onder het mineralenrijk worden elementaal genoemd, die drie graden of categorieën kent. Zulke entiteiten hebben geen permanente of blijvende rupa (om de technische uitdrukking te gebruiken, die staat voor een ‘vorm’ of eigenlijk een ‘lichaam’). Vanwege de inherente of natuurlijke drang om een vaste vorm te krijgen neemt een elementaal een bepaalde vorm aan, hoewel die niet in staat is die aangenomen vorm vast te houden. Uiteindelijk is het de dwingende aard van evolutionaire vooruitgang die moet worden gevolgd, wanneer de elementaal opklimt in de eerste hiërarchie van de gemanifesteerde natuur.
 De betekenis van het begrip ‘monade’ zou net zo moeten worden uitgewerkt. Dit wordt op twee manieren gebruikt: (a) als het equivalent van het tweevoudige beginsel ātman-buddhi, dat wil zeggen ātman, wanneer die zich manifesteert met zijn upādhi ‘buddhi’; (b) als een equivalent van de ‘vonk’ die wegschiet van zijn bron. Om dit te verduidelijken kunnen twee fragmenten uit De Geheime Leer worden aangehaald: (a) ‘Pelgrim’ is de benaming die wordt gegeven aan onze monade (de twee in één) gedurende haar cyclus van incarnaties. (b) Alle zielen zijn in essentie identiek aan de universele overziel, ... en de verplichte pelgrimstocht voor elke ziel — een vonk van eerdergenoemde...’ (Verklaringen die verband houden met de grondstellingen: SD I, 16-17 en 82.)
 Onder (a) wordt de monade duidelijk beschreven als de tweevoudige beginselen ātman en buddhi. Onder (b) heeft de ‘vonk’ of ātman de betekenis van ‘ziel,’ terwijl parabrahman (de oorsprong van ātman) wordt neergezet als de ‘universele overziel.’ In latere passages komt de vonk helderder naar voren als ernaar wordt verwezen als de monadische essentie, in tegenstelling tot de vonk als die is verenigd met zijn upādhi ‘buddhi,’ die de monade wordt genoemd.
 Als we de uitstraling als een vonk volgen, en zijn reizen door de onbegrensde diepten van de ruimte buiten beschouwing laten, zien we dat die landt in de dichte gebieden van vormen, waar die wordt beschreven als een ‘onzelfbewuste godsvonk’ omdat die wanneer die wordt uitgezonden wordt beschouwd als zijnde zonder besef van het bewustzijn van het zelf, omdat die nog niet is verbonden met een vahana (een voertuig), noch is die verbonden met een upādhi (hier wordt het woord in zijn letterlijke betekenis gebruikt: ‘een vervanging,’ ‘sluier van de geest’ of ‘surrogaat’).
 Let op dat er een onderscheid wordt gemaakt tussen een upādhi en een vahana. Hoewel in het algemeen beide San­skrietwoorden kunnen worden vertaald met het woord ‘voertuig’ — wat ook gebruikelijk is, maar toch is er een verschil. Voor alle duidelijkheid zal ik het herhalen: een upādhi is een ‘sluier over de geest’ in de zin van een ‘beginsel’ (van de zevenvoudige mens), terwijl een vahana het voertuig is van de zes hogere beginselen: het sthūlaśarīra, in het algemeen het fysieke lichaam genoemd, of het fysieke voertuig voor de gemanifesteerde natuurrijken. Het vahana wordt ook wel het ‘kleed of kleding’ genoemd. Elk van de tien natuurrijken of hiërarchieën van de natuur heeft zijn passende vahana of gewaad, wat ook zijn rupa is.
 Op het moment dat de vonk wordt uitgezonden is die zich niet bewust van zijn gelijkheid met de Bron, hoewel die altijd zijn primaire drang behoudt om dezelfde evolutionaire staat van die oorsprong te bereiken. Ter illustratie kunnen we ons misschien voorstellen hoe de vonk er opnieuw naar streeft de vlam te worden. Het is deze drang die de verplichte pelgrimstocht door de Cirkel van Noodzakelijkheid tot iets onvermijdelijks maakt.
 Wanneer die zijn verplichte pelgrimstocht langs de klimmende boog maakt (elk van de tien categorieën van natuurrijken stelt één van de sporten van de levensladder voor) ziet de monade zichzelf niet als een van de gewaden van de hiërarchieën van de natuur of het gewaad van elke categorie van de natuurrijken, noch raakt die daarbij betrokken. Hij blijft als het ware daarvan gescheiden. Zolang het vahana bezig is met zijn evolutionaire activiteit die past bij zijn status op de Levensladder trekt hij het ‘gewaad’ aan dat behoort of past bij elk betreffend natuurrijk.
 De vonk (ātman) houdt de verbinding met zijn bron (paramātman), zelfs als die dat niet beseft, of zich er niet bewust van is. Nu de monadische essentie alleen in staat is te functioneren op zijn eigen gebied, kan die alleen contact maken met lagere gebieden door gebruik te maken van upādhi’s. Daarom emaneert die een upādhi. Deze ‘sluier van de geest’ is buddhi. Deze duade is onafscheidelijk verbonden voor de duur van een gemanifesteerde cyclus: het wordt dan de monade genoemd. Maar zelfs de monade is niet in staat op de lagere gebieden te functioneren zonder een upādhi. Daarom emaneert de monade zijn upādhi — manas. Maar deze ‘drie-in-een’ is niet in staat bewust op het fysieke gebied te werken zonder een passend voertuig. Daarom is het noodzakelijk om een geschikt voertuig te vormen zodat de monade het fysieke gebied kan bereiken door middel van zijn upādhi’s door zijn vahana. Het geschikte voertuig wordt voorbereid gedurende de grote cycli van manifestatie, door de ontwikkeling van menselijke beginselen tijdens de ronden.
 De vraag komt dan naar voren hoe zelfbewustzijn kan worden ontwikkeld als de monade niet betrokken raakt bij de evolutionaire status van zijn voertuigen tijdens de beklimming van de Levensladder en zich niet bewust wordt van zijn status?
 Dit is het geweldige thema dat De Geheime Leer in het tweede deel uitwerkt. Daarom kan hier alleen een kort antwoord worden gegeven. De lagere natuurrijken hebben geen geschikt voertuig, noch is het vahana ontwikkeld door middel van een evolutionaire activiteit in de rijken lager dan die van de mens. Hierin ligt het grote verschil tussen het dierenrijk en het mensenrijk. Maar het mensenrijk is in staat een geschikt voertuig te leveren: door middel van de ontwikkelde processen van de beginselen van de zevenvoudige constitutie, in samenhang met de upādhi’s. Maar het was niet tot de vierde grote cyclus van manifestatie begon (de vierde ronde) op de vierde bol van de zeven werelden en gedurende het derde grote wortelras, dat het bewustzijn van het zelf wakker werd geroepen en uit zijn slaap werd gehaald. Toch zou dit wakkerroepen tijdens de huidige vierde ronde niet hebben plaats gevonden als de grote weldoeners van de mensheid dat niet hadden gedaan. Deze weldoeners waren de zonnepitri’s en waren ook bekend als manasaputra’s. Door hun hogere ontwikkeling van het manas-beginsel (wat hun naam ‘zonen van manas’ verklaart — het beginsel van het denkvermogen) waren zij in staat het menselijke voertuig in beweging te brengen waarmee zij het ontwaken van het manas-beginsel in het menselijke rupa tot stand hebben gebracht. Op deze manier was een besef van het zelf, of zelfbewustzijn, overgebracht naar het rijk van mensen.

r

30

Vr. — Mij is gezegd dat er een verwijzing in De Geheime Leer staat naar de ‘mensen van Mercurius.’ Kunt u deze voor mij vinden?

Antw. — Er is een symbolische of allegorische passage die inderdaad doelt op de ‘mensen van Mercurius,’ maar we zouden voorzichtig moeten zijn wanneer we spreken over mensen van Mercurius op de manier waarop we spreken over de mensen op aarde. Dat wil zeggen, we zouden niet het idee moeten hebben dat we de twee geslachten van de mens op Mercurius kunnen aantreffen — als we al in staat zouden zijn een ruimteschip te landen op Mercurius, die verre planeet. Laten we eens kijken naar een passage die we in De Geheime Leer kunnen vinden. Die komen we tegen in de derde śloka van de eerste Stanza van Dzyan van de tweede reeks, van het tweede deel. Zoals in veel śloka’s van de Stanza’s van Dzyan is de taal symbolisch of allegorisch. In de genoemde specifieke śloka spreekt de heer met het stralende gezicht (dat wil zeggen de bestuurder van de zon) tegen Bhuma Pati (de heer of lha van de aarde — of de lha van een van de bollen van de aardketen, specifiek bol D). Hij zegt dan:

...uw volk zal onder het bestuur van de vaderen staan. Uw mensen zullen stervelingen zijn. De mensen van de heer van wijsheid, niet de zonen van de maan, zijn onsterfelijk. (II, 15)

 Bij de verklaring van deze śloka worden ‘de mensen van de heer van wijsheid’ gelijkgesteld aan ‘de mensen van Budha, Mercurius’ en H.P.B. voegt eraan toe dat zij ‘als metafoor onsterfelijk zijn door hun wijsheid.’ (II, 45)

@

31

Vr. — Kunt u deze verklaring nog verder uitwerken?

Antw. — Wel, aangezien H.P.B. niet erg expliciet was, moeten we hier maar mee doorgaan. Laat ik een hint geven: waarom zijn de mensen op aarde sterfelijk? Waarop we kunnen antwoorden: omdat zij tegenwoordig op aarde worden geboren door middel van een sthūlaśarīra. Dat wil zeggen, met behulp van een fysiek lichaam dat ‘vervalt, verwelkt, vervaagt’ — dit is de letterlijke betekenis van sri, waar sarira van is afgeleid. En toch was er ooit tijdens het tijdperk van het eerste wortelras, zoals de Stanza’s van Dzyan het vertellen, een periode dat de mensen niet van twee geslachten waren en ook niet ‘stierven’. De mensen van het eerste ras kenden geen dood — zij waren onsterfelijk. Nu het het lot van de mensheid is om een evolutionaire staat te bereiken die hoger is dan die van het eerste wortelras, mogen we aannemen dat de mensen in die verre toekomst mogen worden gezien als onsterfelijk, net als de ‘mensen van Mercurius’ in de śloka. Want we moeten niet vergeten dat de levensgolf op Mercurius — dat wil zeggen, de massa’s monaden die vergeleken kunnen worden met het mensenrijk van Mercurius, die de evolutionaire cycli binnen de ronden op Mercurius volgen — nu aan de ontwikkelingsfase van de zevende ronde gaat beginnen. Daarom kunnen zij vanuit dat standpunt worden beschouwd als onsterfelijk, in vergelijking met het huidige ontwikkelingsstadium van het vijfde wortelras op aarde (op bol D van de aardketen).

s

32

Vr. — In deze derde śloka, waarnaar is verwezen, worden de zeven huiden van de aarde genoemd. Dit wijst toch op de zeven naar voren komende ronden? En śloka 4 zegt: ‘Na hevige pijnen wierp ze haar drie oude huiden af en trok haar zeven nieuwe aan, en bevond zich in haar eerste.’ Hoe kan zij zeven nieuwe huiden aantrekken als zij haar oude drie huiden heeft afgeworpen?

Antw. — Er zijn toch ‘wielen binnen wielen?’ Herinnert u zich de toelichting op het Boek van Dzyan die zegt...

Zo is het ook met de mens en ieder ‘mens’ in de mens (elk beginsel)...daarom is ieder mens een zevenvoud’ (II, 29)

 Dit citaat dat op een allegorische wijze tot uitdrukking is gebracht, levert de sleutel. Het maakt duidelijk dat elk beginsel zeven aspecten heeft: 7 x 7 = 49 — dus de 49 vuren. Op dezelfde manier heeft de aarde 7 x 7 huiden: 7 grote huiden en zeven kleine huiden. Laten we op deze manier zeggen: de aarde heeft zeven grote huiden tot zijn beschikking — voor iedere ronde één. Elke grote huid heeft 7 kleinere huiden; of om het op nog een andere wijze te zeggen: elke grote huid kent 7 aspecten. Wanneer de vierde ronde begint heeft de aarde drie grote huiden afgeworpen (haar ‘oude drie’). Zij trekt de vierde grote huid aan, dat bestaat uit zeven aspecten of zeven kleinere huiden — vandaar ‘zeven nieuwe huiden.’ Aan het begin van de vierde ronde staat de aarde ‘in haar eerste,’ om de taal van de śloka te gebruiken, de eerste van de kleinere huiden. H.P.B. voegt er deze verklaring aan toe:

De ‘zeven huiden’, in de eerste waarvan ze zich nu bevindt, hebben betrekking op de zeven geologische veranderingen die de evolutie van de zeven wortelrassen van de mensheid vergezellen en daarmee overeenkomen.(II, 47)

B

33

Vr. — Op blz. 6 van het tweede deel van De Geheime Leer wordt een verwijzing gemaakt naar de ‘geesten van deze planeet.’ Wat wordt hiermee bedoeld?

Antw. — Met ‘geesten van deze planeet’ worden de bestuurders of toezichthouders van onze aarde bedoeld. Deze bestuurders worden gewoonlijk ‘planeetgeesten’ genoemd. Hoewel het waar is dat dit begrip generaliserend is gebruikt door de hele De Geheime Leer heen, maakt H.P.B. niettemin deze opmerking onder het kopje van de planeetgeesten:

Vooral de bestuurders of heersers van de planeten. Nu onze aarde zijn eigen hiërarchie van aardse planeetgeesten heeft, van het hoogste tot aan het laagste gebied, zo heeft ook elk ander hemellichaam dat. In het occultisme wordt de term ‘planeetgeest’ echter algemeen gebruik voor niet meer dan de zeven hoogste hiërarchieën die overeenkomen met de aartsengelen van de christenen.(Theosophical Glossary, 255)

 Hier wordt ‘aartsengel’ gebruikt in zijn letterlijke betekenis: arch, afgeleid van het Griekse archos, een bestuurder; dus hoofd, heerser; aarts-engel is dus de hoogste engel. Het begrip werd ook omschreven in de derde grondstelling toen de verplichte pelgrimstocht ‘van mineraal en plant, tot aan de hoogste aartsengel (dhyāni-boeddha)’ (I, 17) aan bod kwam. Technisch gezien heeft een dhyāni-boeddha het bestuur over een ronde (niet over de bollen), en er is één dhyāni-boeddha voor elk van de zeven ronden.
 Daarnaast noemt De Geheime Leer in een aflopende reeks: dhyāni-bo­dhi­satt­va’s, de bestuurders die heersen over de bollen van de keten, een voor elk van de zeven bollen, en super-aardse bo­dhi­satt­va’s, die op hun beurt het bestuur hebben over de wortelrassen. De equivalente brahmaanse term is Manu — in een passende en overeenkomende mate.
 De zin in het citaat van de Glossary, die volgt op de woorden ‘de aartsengelen van de christenen’ is heel belangrijk en zouden we in ons achterhoofd moeten houden in verband met de verplichte pelgrimstocht. Die zin maakt duidelijk dat er een rechtstreeks verband bestaat met de monadische evolutionaire ontwikkeling in de hiërarchieën van engelen die opklimmen vanuit de gemanifesteerde natuurrijken — die van de mineralen, van de planten, van de dieren en de menselijke — helemaal tot aan de dhyāni-chohanische rijken. Hier volgt het citaat:

Zij zijn allemaal door een evolutionaire fase gegaan die overeenkomt met de mensheid van de aarde op andere werelden, in lang, lang vervlogen tijden. (Theosophical Glossary, blz. 255)

t

34

Vr. — Een chhaya wordt een schaduw genoemd en een kāma-rupa wordt vaak schaduwachtig (Engels: shade) of schim genoemd. Zijn deze begrippen aan elkaar gelijk?

Antw. — Niet in het San­skriet, omdat elk woord een specifieke betekenis heeft. Maar in het Engels zijn zowel schaduw (shadow) als nuance (shade) aan elkaar gelijk, omdat beide worden afgeleid van het Angelsaksische sceadu, beide hebben dezelfde omschrijving in het woordenboek, namelijk een duidelijk afgebakend gebied met schaduw die wordt geworpen op een oppervlak door een lichaam dat lichtstralen onderschept. Onder de zevende uitleg van schaduw volgt de definitie: geest, schim. Onder de achtste volgt: fantoom, geest, schim. In het San­skriet staat chhaya voor shaduw of tint, maar de betekenis van kāma-rupa is geheel anders: kāma, begeerte; rupa, vorm; dus letterlijk de begeertevorm — die verblijft in de ‘begeertenwereld’ ofwel kāma-loka.
 Het begrip chhaya wordt gebruikt voor de eerste menselijke vormen of lichamen, omdat zij worden voorgesteld als de schaduwen van hun voorouders, de maanpitri’s, die werden ontwikkeld aan het begin van de vierde ronde op de vierde bol (of bol D, onze aarde). Na het ondergaan van zeven evolutionaire cycli, werd het eerste wortelras — dat het chhaya-ras werd genoemd — opgenomen in het tweede wortelras. Het tweede wortelras had nog steeds geen beenderstelsel en na de fasen van zeven cycli werd het opgenomen in het derde wortelras. Tegen die tijd verscheen het chhaya-ras niet langer op aarde. Het was pas in het tijdperk van het derde wortelras dat het kāma-rupa noodzakelijk werd als stadium voor de ontwikkelingsprocessen van de mensheid — vooral in verband met het ontwaken van het manas-beginsel.

 We zouden in gedachten moeten houden dat het kāma-rupa zich pas na het sterven van het fysieke voertuig op het astrale gebied ontwikkelt of zich manifesteert. Als het kāma-rupa daarom in onze taal een schim (shade), fantoom of eidolon wordt genoemd omdat er nu eenmaal geen beter woord voor is, zijn de twee woorden in het San­skriet echter wel heel expliciet en hebben zij een nauwkeurige betekenis.

D

35

Vr. — Legt u alstublieft de betekenis van het woord śishṭa uit.

Antw. — Śishṭa (uitgesproken sjishta) is een woord dat we niet vaak tegenkomen, en toch is een goed begrip ervan van groot belang om de leer van de ronden te kunnen begrijpen. Śishṭa is een San­skrietwoord, afgeleid van de werkwoordstam sish, met de betekenis van achterlaten, overblijven; vandaar dat het woord letterlijk ‘de achterblijvers’ betekent.
 In verband met de leer van de ronden wordt het idee naar voren gebracht dat de massa’s monaden die onderworpen zijn aan de cirkel van noodzakelijkheid zeven cycli moeten voltooiien op elk van de zeven bollen van een planeetketen. Specifiek wordt gerefereerd aan het mensenrijk, het voltooien van zeven cycli op een bol van de keten staat gelijk aan het doorlopen van zeven wortelrassen, of het uitvoeren van een bolronde. Zeven cycli op elk van de zeven bollen zijn gelijk aan één planeetronde. Wanneer een bolronde is voltooid verlaat de massa monaden van het mensenrijk die bol en gaat naar de volgende bol van de keten om de zeven cycli in de volgende sfeer uit te voeren. Maar hoewel de grote massa is vooruitgegaan naar zijn volgende stadium op zijn cyclische reis, om zijn evolutionaire cyclus van rondeactiviteit voort te zetten, worden een paar uitverkorenen, die de Grote Uitverkorenen worden genoemd, of de goddelijke stervelingen, achtergelaten op de bol die leeg is achtergelaten. Omdat zij aldus zijn achtergelaten worden zij śishṭa’s genoemd. Hun taak bestaat uit het bewaren van de menselijke vorm en eigenschappen die in de zeven cycli van activiteit zijn ontwikkeld en die wortelrassen werden genoemd. In de tussentijd valt de ‘nacht’ over de verlaten bol en een tijdperk van sluimer of diepe rust volgt. Deze rustperiode werd door A.P. Sinnett een tijdperk van obscuratie genoemd.
 Als we nu terugkeren naar onze huidige sfeer, die de vierde bol van de aardketen is en bol D wordt genoemd, zien we dat de massa’s menselijke monaden zijn vijfde cyclus in de reeks van zeven doormaakt, of bezig is zich te ontwikkelen in het vijfde wortelras. Bovendien is de massa van de mensheid bezig met het volbrengen van zijn vierde planeetronde. Dit geeft aan dat de śishṭa’s die werden achtergelaten toen de vorige bol, bol C, werd verlaten, nog steeds in die sfeer zijn. Zij zullen op bol C blijven tot de massa menselijke monaden terugkeert naar bol C tijdens de cyclus van de vijfde planeetronde.
 Bedenk dat de ‘grote uitverkorenen’ op dezelfde manier worden achtergelaten op bollen A en B. Hetzelfde geldt voor de bollen die behoren bij de klimmende boog, namelijk bollen E, F en G, waar de meest geschikte vertegenwoordigende śishṭa’s de wacht zullen houden.
 De śishṭa’s worden beschouwd als goddelijke stervelingen die het toekomstige zaad van de mensheid vormen voor als het moment aanbreekt voor de levensgolf van het mensenrijk om over te gaan naar de bol waarop die śishṭa’s zich bevinden. (II, 6)

u

36

Vr. — Kunt u nog extra informatie geven met betrekking tot de uitdrukking ‘een dag van de grote adem’?

Antw. — Deze uitdrukking komt voor in een citaat uit een van de toelichtingen op de Stanza’s van Dzyan:

...de ‘poolster houdt er een wakend oog op van de dageraad tot het einde van de schemering van ‘een dag’ van de GROTE ADEM’.(II, 6)

 Een voetnoot werd toegevoegd waarin werd verklaard dat dit in India een Dag van Brahma werd genoemd. De Dag van Brahma wordt verder vastgesteld als het equivalent van 1000 maha-yuga’s. De berekening van een maha-yuga bestaat uit de periode van vier yuga’s: namelijk, het kaliyuga (432.000 jaar); het dvaparayuga (864.000 jaar); het tretayuga (1.296.000 jaar); het kritayuga (1.728.000 jaar). Het totaal van de vier yuga’s is 4.320.000 jaar. Aldus is de lengte van een Dag van Brahma 4.320.000.000 jaar.
 Maar de vraag ging over de ‘Dag’ van de Grote Adem. Om de laatste woorden te kunnen begrijpen moeten we bekend zijn met enkele van de mystieke ideeën die in De Geheime Leer worden gepresenteerd. Als voorbeeld wordt een occulte catechismus aangehaald:

‘Wat is het dat altijd is?’ ‘Ruimte, de eeuwige aupapāduka.’ ‘Wat is het dat altijd was?’ ‘De kiem in de wortel.’ ‘Wat is het dat altijd komt en gaat?’ ‘De grote adem.’ ‘Is er dus drie keer iets eeuwigs?’ ‘Nee, de drie zijn één. Wat altijd is, is één; wat altijd was, is één; wat altijd bestaat en wordt, is ook één: en dit is ruimte.’(I, 11)

 Een verklaring hiervan wordt in de daarop volgende pagina’s gegeven, maar de volgende aanhaling zal het denkbeeld ophelderen ten aanzien van de Grote Adem:

Het verschijnen en verdwijnen van het heelal wordt voorgesteld als een uitademing en inademing van ‘de grote adem’, die eeuwig is, en die, omdat hij beweging is, een van de drie aspecten van het absolute is; de andere twee zijn abstracte ruimte en duur. Als de ‘grote adem’ wordt geprojecteerd, wordt hij de goddelijke adem genoemd, en wordt hij beschouwd als het ademen van de onkenbare godheid — het ene bestaan — die als het ware een gedachte uitademt die de kosmos wordt. Zo verdwijnt ook, als de goddelijke adem weer wordt ingeademd, het heelal in de schoot van ‘de grote moeder’, die dan slaapt ‘gewikkeld in haar onzichtbare gewaden’.(I, 43)

F

37

Vr. — Wat is het verschil tussen prāṇa en dierlijk magnetisme.

Antw. — Er is inderdaad een verschil tussen prāṇa en dierlijk magnetisme, wat duidelijk wordt als elk begrip vanuit het standpunt van De Geheime Leer wordt beschreven.

Prana — Op de eerste plaats kan prāṇa worden ingedeeld in twee categorieën, of onderverdelingen: (a) kosmisch prāṇa — dat strikt genomen jiva genoemd zou moeten worden — dat een aspect is van het Ene Leven en dat in De Geheime Leer dan ook de ‘ene levenskracht’ wordt genoemd. Dit kan worden gezien als kosmische vitaliteit, die elk levend wezen met ātman doordringt en ‘impregneert.’

Men zegt dat elk atoom in zich de scheppende energie van de goddelijke adem bevat. (I, 12vn)

 Hier kan ‘scheppende energie’ worden vergeleken met prāṇa en ‘goddelijke adem’ met ātman. Sommige sanskritisten stellen dat ātman is afgeleid van de werkwoordstam an en ademen zou betekenen. Het tweede aspect (b) is geïndividualiseerd prāṇa, dat aanwezig is in de menselijke zevenvoudige constitutie als het levensbeginsel. Daarom kan prāṇa tijdens het leven van een mens op aarde worden beschouwd als het geïndividualiseerde aspect van jiva. In De Geheime Leer wordt prāṇa dus vaak gebruikt in verband met de zeven beginselen van de menselijke constitutie, maar het vaakst ten aanzien van de kosmos.

 Laten we het woord prāṇa eens ontleden. Het is afgeleid van de San­skrietwortel an, wat staat voor ademen, blazen, leven; het voorzetsel pra is een bepaling van plaats en ‘voor’ betekent. Daarom is de volgende vertaling toelaatbaar: dat wat er is voor het ademen, of leven, dat wil zeggen het Ene Leven. In oude San­skrietgeschriften wordt prāṇa gebruikt in een technische zin en vaak vertaald met ‘levenskrachtige adem.’ Maar in verband met het fysieke lichaam van de mens zou een beter passende vorm zijn: ‘vitale stromingen’ of ‘vitale fluïden,’ omdat er vijf prāṇa’s worden genoemd:
(1) Apana (letterlijk apa, weg; an, ademen), de levenskrachtige stroom die zorgt voor de afvoer van afval die door het lichaam wordt gemaakt.
(2) Samana (letterlijk sam, samen; en an, ademen) de vitale stroom die zorgt voor de opname van stoffen in het lichaam uit voedsel en drank.
(3) Vyana (vi apart en a, naartoe en an), de vitale adem of stroom die heerst over de circulaties die plaatsvinden in het lichaam zelf, samen met de scheidende en losmakende processen en het voorzien van weerstand tegen de vernietigende krachten die voortdurend in het lichaam aan het werk zijn, en daarnaast ook zorgen voor het behoud van de lichaamsvorm.
(4) Prana (pra, voor en an), de vitale stroom die bekend is als inademing van lucht en de reiniging als gevolg daarvan, maar ook uitademing, waarmee interne ‘gasvormige’ stoffen worden uitgeademd.
(5) Udana (ud, omhoog en an), de vitale stroom die zorgt voor de lichaamsstromen die omhoog gaan naar de hogere centra van het lichaam die een plaats hebben in de hersenen. Bovendien zijn er in totaal feitelijk zeven prāṇa’s, maar de twee hogere prāṇa’s worden in de exoterische literatuur niet genoemd: zij behoren bij de twee hoogste beginselen van de zevenvoudige constitutie van de mens.

Dierlijke magnetisme — In verband met de definitie van dit begrip wordt aandacht gevraagd voor het feit dat het woord ‘dierlijk’ wordt gebruikt in zijn oorspronkelijke Latijnse betekenis en niet in de zin die gewoonlijk in het dagelijks spraakgebruik aan het woord wordt gegeven. Om dit te verklaren: anima staat in zijn oorspronkelijke Latijnse betekenis voor lucht, adem en in zijn tweede betekenis voor ‘ziel’, dus een samengesteld, bewust, levend wezen. Dus de bekende term ‘anima mundi,’ zou letterlijk vertaald ziel van de wereld betekenen, en wordt vaak als het equivalent van het astrale licht gezien. Let er alstublieft op dat dezelfde astrale werkwoordstam an, ademen, herkenbaar aanwezig is in het Latijnse woord: anima — adem. Maar in het gewone spraakgebruik wijst ‘dier’ gewoonlijk op een viervoeter, zelfs als de omschrijving van het woordenboek deze interessante uitleg geeft: elk levend organisme dat specifiek in staat is rond te lopen maar niet zijn eigen voedsel kan maken door middel van fotosynthese (wat typisch bij de flora hoort), waarmee het onderscheid wordt gemaakt tussen dier en plant.
 Hier volgt de beschrijving van dierlijke magnetisme van het woordenboek: een term waarmee Mesmer (1733-1815), de verdediger en verklaarder van het mesmerisme, dat nu in zijn wetenschappelijke jasje hypnose wordt genoemd, wat een aspect van dit onderwerp is dat het verdient nader behandeld te worden.
 Als dus de vraag wordt gesteld of er een verband bestaat tussen prāṇa en dierlijke magnetisme kan er worden geantwoord: ja, er is een verband in een bepaald aspect. Dat specifieke aspect werd gegeven in de beschrijving van de vierde prāṇa (zie hierboven), namelijk het uitademend aspect van prāṇa. Het volgende citaat van H.P. Blavatsky sluit hier mooi bij aan...

Terwijl de mainstream wetenschap het (dierlijk magnetisme) een ‘veronderstelde’ middelaar noemt en het bestaan ervan absoluut verwerpt, wemelt het van de miljoenen mensen uit de oudheid en van de nu levende aziatische volkeren, occultisten, theosofen, spiritualisten en mystici van elke rang en stand die verklaren dat het een werkelijk bestaand feit is. Dierlijk magnetisme is een fluïde, een emanatie. Sommige mensen kunnen het om te genezen via hun ogen en vingertoppen uitzenden, terwijl andere mensen, dieren en zelfs onbezielde objecten het emaneren als een aura, met een wisselend licht, en dat bewust of onbewust. Wanneer het wordt gebruikt voor een patiënt of door de wil van een charmeur wordt het ‘mesmerisme’ genoemd. (Theosophical Glossary, 199)

 Wat betreft het bovenstaande dat dieren deze ‘magnetische fluïde’ uitzenden kan de schrijver getuigen van het feit een ratelslang te hebben gezien die deze kunst van het gebruikmaken van ‘dierlijke magnetisme’ verstond om zijn prooi te verlammen.

v

38

Vr. — Is er enig verband tussen prāṇa en/of dierlijk magnetisme en het astrale licht?

Antw. — Ja, maar deze vraag stelt ons nog niet in staat net zo’n duidelijke uitleg te geven als na de voorafgaande vraag en wel om de volgende reden. De term ‘astraal licht’ wordt op zo’n algemene manier gebruikt dat we nog niet weten om welk aspect van het astrale licht het dan gaat. Net zoals ākāśa door de mahatma’s wordt gebruikt voor een enorm groot bereik, zich uitstrekkend over zeven kosmische gebieden, zo kan ook het ‘astrale licht’ worden voorgesteld. Maar er bestaat een relatie wanneer het ‘dierlijke magnetisme’ (om de algemene term te gebruiken) van één mens, die fungeert als zender van de fluïde, naar een ander wordt overgebracht: het wordt gedragen door de astrale golven die aanwezig zijn in de lagere delen van het astrale licht. De ‘fluïde’ wordt zelfs verzonden als er geen fysiek contact is tussen de uitoefenaar en de patiënt.
 Hier volgt een voorbeeld van het gebruik van ākāśa in verband met de menselijke constitutie en heeft dus te maken met wat hier wordt besproken. De aanhaling komt uit een Franstalige brief van Meester Hilarion aan Kolonel Olcott:

le Col. pourrait se rendre pour quelques jours à Colombo — mais seulement pour quelques jours — pour les encourager et les remplir de son Akasa personnel — ce qui ne pourrait que leur faire du bien.
Vertaling : de kolonel zou voor een paar dagen naar Colombo kunnen gaan — maar alleen voor een paar dagen — om hun aan te moedigen en hen met zijn persoonlijke Akasa op te laden, wat niet anders dan goed voor hen moet zijn. (H.P. Blavatsky Collected Writings, V, 132)

 Wij mensen baden in, of zijn omgeven door, kosmisch prāṇa — of jiva — of we dat nu beseffen of niet. Op dezelfde manier staan we in verbinding met het astrale licht, hoewel de grote massa van mensen zich er niet bewust van is, omdat onze huidige zintuigen niet gevoelig genoeg zijn voor de vibraties van het astrale licht. Bovendien zijn we geneigd te denken dat kosmisch prāṇa en het astrale licht, dat in zijn lagere variaties zelfs het kosmische liṅga-śarīra genoemd kan worden, omdat het in lagen boven elkaar zou liggen, door de weergegeven volgorde van de zeven kosmische beginselen in diagrammen — en zo naar analogie vergeleken zou kunnen worden met de zeven beginselen van de menselijke constitutie. In feite is het zo dat deze kosmische levenskrachten (om de eerste omschrijving van het woordenboek met betrekking tot vitale krachten te gebruiken) alle zeven kosmische beginselen doordringen, net zoals zij zelfs het fysieke gebied doordringen en de wereld waarop wij verblijven.

H

39

Vr. — Als De Geheime Leer over drie soorten evolutie spreekt: de geestelijke, de intellectuele en de fysieke, lijkt het zo te zijn dat die van het intellect enorm wordt benadrukt en dat evolutie op de eerste plaats wordt gezien als een zaak van het hogere mentale?

Antw. — Het is waar dat in De Geheime Leer de nadruk wordt gelegd op het intellectuele aspect van evolutie, vooral in deel 2 met de titel Het ontstaan van de mens. Dit komt op de eerste plaats doordat het cruciale punt van het fysieke aspect van de grote evolutionaire cyclus is gepasseerd. Dit kan het best worden verklaard door te verwijzen naar het feit dat het punt halverwege de grote evolutionaire cyclus — of zoals het ook wel wordt genoemd, de cirkel van noodzakelijkheid die uit de cyclus van zeven ronden bestaat — achter ons ligt. Met andere woorden, het punt halverwege de cyclus vond plaats toen het laagste punt van de neergaande boog werd bereikt, namelijk na drie en een halve cyclus van de zeven ronden-cyclus. Het middelpunt lag in de cyclus halverwege het tijdperk van het vierde wortelras van deze vierde ronde op de grote evolutionaire cyclus. Nu we de ontwikkeling van het vijfde wortelras doormaken, is het intellectuele aspect in deze cyclus van groot belang en kan dan ook terecht worden beschouwd ‘als een zaak van het hogere mentale’ (om de woorden van de steller van deze vraag te gebruiken). Dus als we voortgaan op de klimmende boog zal het intellectuele aspect meer en meer overwicht krijgen over het fysieke aspect, hoewel een toenemend aantal evolutionaire ontwikkelingen met betrekking tot het fysieke aspect pas later zullen volgen, wanneer de tijd daarvoor aanbreekt.
 We zouden er bewust van moeten zijn dat deze drie aspecten van de evolutionaire cyclus altijd aan het werk zijn en altijd gelijk op gaan, zelfs als er tegenwoordig geen nadruk ligt op het fysieke aspect van de grote evolutionaire cyclus...

Het wordt nu duidelijk dat er in de natuur een drieledig evolutieplan bestaat voor het vormen van de drie periodieke upādhi’s, of beter gezegd drie afzonderlijke evolutieplannen, die in ons stelsel op elk punt onontwarbaar zijn verweven en vermengd. Dit zijn de monadische (of spirituele), de verstandelijke, en de fysieke evolutie. Deze drie zijn de eindige aspecten of de weerspiegelingen op het gebied van de kosmische illusie van ĀTMAN, het zevende beginsel, de ENE WERKELIJKHEID.(I, 181)

y

40

Vr. — Is het kāma-beginsel niet net zo tweevoudig als het manas-beginsel? En zouden beiden, bij wijze van spreken, evolutionair gezien niet net zo belangrijk moeten worden gevonden als instrumenten van de ziel?

Antw. — Jazeker, inderdaad. Het beginsel van kāma wordt vaak gezien in een tweevoudig aspect: er is een ‘hoger aspect’ van het kāma-beginsel, dat aanleiding geeft tot gevoelens van geestelijke liefde, mededogen en het verlangen om edele daden te doen. Dan is er nog het ‘lagere aspect’ dat zo zwaar weegt in het dagelijks leven. Vandaar dat onthouding van begeerte aan leerlingen wordt voorgeschreven om de spirituele kant van de menselijke natuur te versterken...

Roei de begeerte uit; maar als u haar doodt, pas dan op dat ze niet uit de dood zal herrijzen.(De stem van de stilte, 13)

 Maar ten aanzien van het hogere aspect van kāma lezen we:

Kama is de eerste bewuste, allesomvattende begeerte voor het universeel goede, liefde, en voor alles dat leeft en voelt, hulp en sympathie behoeft, het eerste gevoel van oneindig teder mededogen en genade dat opkwam in het bewustzijn van de scheppende ENE KRACHT, zo snel als dat tot leven kwam als een straal van het ABSOLUTE.(Theosophical Glossary, 170-1)

 Naast het bovenstaande moeten we nog aan het volgende denken. Het kāma-beginsel is niet slechts tweevoudig maar zevenvoudig...

Elk element heeft zijn zeven beginselen en ieder beginsel heeft zijn zeven lagere beginselen ...(De Mahatma Brieven aan A.P. Sinnett, 100)

 Dit wijst erop dat er een atmisch aspect van kāma is, een buddhisch aspect, een manasisch aspect, een kamisch aspect, een pranisch aspect, een liṅgaśarīra aspect en een sthūlaśarīra aspect van kāma. Alle aspecten van kāma worden ontwikkeld in de vierde ronde van de aardketen.

J

41

Vr. — In Het goddelijk plan blz. 289 staat: ‘vanuit het standpunt van ‘ras evolutie’, werd het laagste punt bereikt halverwege het derde wortelras ... aangezien 3½ het merkteken voor het midden van de 7 rassen is.’ Heeft dit punt van 3½ niet meer te maken met het punt halverwege het vierde wortelras, omdat het derde dan al is voltooid?

Antw. — De steller van deze vraag heeft niet goed begrepen waar de aanhaling uit Het goddelijk plan om draaide. Het punt waar het om ging was dat er werd verwezen naar wat de ‘meridiaan van de rassen’ wordt genoemd, het punt halverwege de raciale evolutiecylus en niet het punt halverwege de neergaande boog. Deze twee cycli zijn niet gelijk, noch gaan zij synchroon. Bovendien vallen de twee cycli ook niet samen. Om het te verhelderen: het punt halverwege de evolutionaire cyclus van het ras vond plaats vóór het punt halverwege de neergaande boog, wat staat voor het laagste punt van de afdaling in de stof. Dit vond plaats halverwege het vierde wortelras, en dit is ook het punt halverwege de vierde ronde van de manvantarische cyclus van zeven ronden.
 Om de evolutionaire cyclus van het ras verder te verduidelijken zouden we naar De Geheime Leer (II, 300) moeten gaan waar een diagram is te zien met de titel ‘meridiaan van de rassen’ (zie hiernaast) dat duidelijk laat zien dat het laagste punt van de raciale evolutiecyclus halverwege het derde wortelras ligt. Het diagram laat ook zien dat het punt halverwege het vierde wortelras een parallel vertoont met het punt dat halverwege de cyclus van het tweede wortelras ligt (op zijn neergaande boog). De reden voor deze schijnbaar buitenproportionele stijging op de klimmende boog in vergelijking met de neergaande boog is, dat het zevende wortelras in een veel hogere staat van evolutie zal zijn, of een hoger niveau van ontwikkeling zal behalen dan het eerste wortelras had bereikt.

x