Theosofische Encyclopedische Woordenlijst
© Theosophical University Press 2017

Aam

(Egyptisch) [waarschijnlijk van ȧm, eten, verslinden]

Een naam van de god Tem in zijn rol als god van de zon, vooral voor de inwoners van de stad Annu (Heliopolis). Een vers uit het Dodenboek legt de link van Aam met de zonnegod Ra: ‘Ik ben Ra, Ik ben Aam, Ik at mijn erfgenaam op’; Blavatsky voegt daaraan toe ...

... het is een beeld dat de opeenvolging voorstelt van goddelijke functies, de transformatie van de ene vorm in de andere, of de wisselwerking van krachten. Aam is de positieve elektrische kracht die alle andere verslindt, zoals Saturnus doet met zijn nageslacht. (SD 1:674n)

Aanroo

(Egyptisch) Ook Aanre, Aanru en AaruȦanru, Ȧanre, vollediger Sekhet-Aanre, velden van riet.

Vaker Aarru of Sekhet-Aarru genoemd. Het eerste gebied van het hiernamaals (Amenti) dat door de overledene direct na het sterven wordt bereikt en dat hij binnengaat als een khu.

Het hemelse veld van Aanroo wordt omringd door een ijzeren wand. Het veld is bedekt met graan, en de ‘overledene’ wordt voorgesteld het te oogsten voor de ‘Meester van de Eeuwigheid’; enkele halmen zijn drie, andere vijf, en de hoogste zeven el hoog. Zij die de laatste twee getallen konden bereiken, gingen de wereld van zaligheid binnen (wat in theosofisch jargon devachan wordt genoemd); de ontlichaamde geesten van wie het graan bij het oogsten niet hoger was dan drie el, gingen naar de lagere gebieden (kāma-loka). Tarwe was bij de Egyptenaren het symbool van de Wet van Vergelding of Karma. De hoogte van de aren verwees naar de zeven, vijf en drie menselijke ‘beginselen’. (TG 1)

Voorbij Aanroo, in Amenti, zijn zeven hallen met wachters, die door Blavatsky worden vergeleken met kāma-loka:

Alleen die overledenen die de namen van de wachters van de ‘zeven hallen’ kennen, zullen voor altijd tot Amenti worden toegelaten; bijvoorbeeld zij die door de zeven rassen van elke ronde zijn gegaan — de anderen zullen in de lagere velden moeten blijven; het is ook een beeld voor de zeven opvolgende devachans, of loka’s. (SD 1:674n)

Zie ook Amenti

Aantrekking & Afstoting

De twee krachten die altijd actief zijn tijdens de perioden van gemanifesteerde activiteit en die door Empedocles liefde en haat worden genoemd.

In de natuurkunde is aantrekking een effect waarvan de oorzaak niet mechanisch kan worden verklaard zonder verloren te raken in een cirkelredenering, en daarom moet worden aangenomen. Als Newton spreekt over de aantrekking van de zwaartekracht behandelt hij die als een wiskundig gevolg en gaat niet in op de werkelijke aard ervan. Deze twee aspecten van de manifestatie van universele eenheid komen voort uit de inherente polariteit van de kosmische manifestatie, die in het algemeen tussen geest en stof bestaat, tussen hogere en lagere hiërarchieën. De fysieke aantrekkingskracht is het verschijnen van een kosmisch beginsel dat zich op alle gebieden laat zien, op de geestelijke, de mentale en psychologische gebieden, zodat zijn invloed kan worden waargenomen in onze gedachten en gevoelens.

In De geheime leer (1:103) zijn het drie grote universele oorzaken van manifestatie die in relatie tot de intelligente kosmische beweging worden genoemd, namelijk leven, liefde of aantrekking, en haat of afstoting, de laatste is dan niet meer dan de polaire antithese van dezelfde onderliggende kosmische energie. Door de wisselwerking van deze drie ontstaan heelallen en werelden, kennen zij hun perioden van manvantarische groei en zullen uiteindelijk in verval raken en verdwijnen, om pas weer terug te keren na een periode van rust of pralaya. Herbert Spencer verwijst intuïtief naar een manvantara en pralaya, en wat er tussen elke periode in plaatsvindt:

overal gelijktijdig bestaande krachten van aantrekking en afstoting – die zoals we hebben gezien een ritme nodig maken in alle kleinere veranderingen door het gehele Heelal en ook een ritme in de totaliteit van zijn veranderingen – veroorzaken nu eens een onmetelijke periode waarin de aantrekkingskrachten overheersen en een algemene concentratie, en dan weer een onmetelijke periode waarin de afstotende krachten overheersen en algemene verstrooiing teweegbrengen: afwisselende tijdperken van evolutie en ontbinding. (SD 1:12)

De monumentale vergissing die door de moderne wetenschap en filosofie wordt gemaakt en die in theorie een enorm momentum aan gevolgen laat zien, is de twijfelachtige verdeling van natuurkrachten in opzichzelfstaande energieën die nergens aan te ontlenen zijn. Alle krachten van de natuur komen naar voren uit één algemene bron, één kosmische geestelijke eenheid die het hart van de natuur zelf is en dus is het niet langer mogelijk om de aantrekkingskracht te scheiden van zijn alter ego ‘afstoting,’ als dat niet zo was zou het als een op zichzelfstaande stok met maar één uiteinde zijn. Dit beginsel is zonder uitzondering van toepassing op krachten als een aantrekkingskracht die bipolair is, zoals elektriciteit. Er is slechts sprake van twee vormen van kracht, aantrekking en afstoting, hoewel de laatstgenoemde vaak wordt genegeerd bij wetenschappelijke experimenten en afleidingen. Het is als bij mensen die door hun tweepolige vitale aura’s voelen dat zij door andere mensen worden aangetrokken of afgestoten, of beide, waarmee wederzijdse sympathieën en antipathieën worden ontwikkeld. Op dezelfde manier werkt de zwaartekracht. Hemellichamen worden niet alleen sterk of zwak tot elkaar aangetrokken, maar worden op dezelfde wijze sterk of zwak door elkaar afgestoten.

Het universele levensbeginsel dat zich overal in de natuur laat zien en dat in een van zijn vormen kundalini-sakti wordt genoemd, kan niet anders dan de twee grote krachten van aantrekking en afstoting bevatten.

Aantrekking en afstoting vinden hun oorsprong in de kosmos en kunnen daarom niet anders dan in vele verschillende omstandigheden van het leven van een mens naar voren komen. Maar dit betekent niet dat een individu — als dat in zijn vermogen ligt — passief of negatief de verstoringen die door disharmonieën worden veroorzaakt zou moeten ondergaan — alsof het de kinderen van hogere goden zouden zijn — nee, ze zouden die moeten herstellen met behulp van de harmonie van de kosmische eenheid waaruit deze kosmische vormen van energie zelf tevoorschijn komen, voor zover de energie en kennis dat toestaan.

Vandaar dat de leringen van de grootste wijzen en zieners uit de geschiedenis zeggen dat we boven de elementen van persoonlijke aantrekking en afstoting uit moeten stijgen en de twee samen moeten laten komen in een meedogend meesterschap, die de onverzettelijke menselijke wil — als die is getraind en in praktijk gebracht — kan verwezenlijken, en dan slaat dat niet alleen maar op gemoedstoestanden maar is van toepassing op álle omstandigheden van het leven. Op die manier wordt hij een vriend van allen en een vijand van niemand, hij stoot het kwade af en trekt het goede aan, totdat deze associatie zelf opgaat in of huwt met die mystieke eenheid die het resultaat is, of de optelsom, van alle ontwikkelingsvormen, menselijke en kosmische.

Aantrekkingskracht & Zwaartekracht

Aantrekking, en als gevolg daarvan aantrekkingskracht, is een verschijningsvorm van kosmisch verlangen, die gescheiden objecten naar elkaar doet trekken tot eenheden. Verlangen is een eigenschap van levende wezens en het heelal is uitsluitend en alleen opgebouwd uit levende wezens.

De effecten van de zwaartekracht binnen onze aardse grenzen kunnen worden berekend. En als we deze wetten speculatief toepassen op de ruimte van de sterrenwereld, kunnen we een samenhangend mechanisch werkend systeem van niet alleen het zonnestelsel, maar van de hele Melkweg construeren. En toch, als we dat zouden doen vormen we niet meer dan een schetsmatig plan van een mechanisch werkend heelal en is het lang niet zeker of en in welke mate het juist is dat we kennis omtrent aardse omstandigheden op buitenaardse gebieden toepassen, en die dan als een basis gebruiken voor berekeningen met betrekking tot massa, afstand, enz.

De aantrekkingskracht is net als alle andere fenomenen van de natuur, een eigenschap van levende wezens met een kosmische magnitude vanwege de vitale elektriciteit of het vitale magnetisme dat van deze wezens uitstraalt, waarvan elektriciteit of magnetisme tegelijkertijd zowel een fenomeen van het leven als van kosmische intelligentie is. We kunnen hetzelfde op een kleinere schaal zien in en tussen moleculen, atomen en elektrische deeltjes. Cohesie onder de ‘oneindig kleinen’ is de micro-kosmische uitwerking van dezelfde fundamentele kwaliteiten die zichzelf openbaren in de macrokosmische fenomenen die we aantrekkingskracht noemen.

Aap

Elke aapachtige, maar vaak beperkt tot de kleinere apen met een lange staart in tegenstelling tot de grotere mensapen.

Deze aapjes zouden volgens de occulte geschiedenis de nakomelingen zijn van de onontwaakte mensen van het derde wortelras, de mensen zonder denkvermogen, die met bepaalde dieren gemeenschap hadden. De grotere mensapen werden veel later op de wereld gezet toen onontwikkelde Atlantiërs gemeenschap hadden met de toen aanwezige half-menselijke, half-dierlijke nakomelingen van de wezens die hiervoor werden beschreven. Daarom wordt er in de theosofische geschriften een onderscheid gemaakt tussen de kleine aapjes en de antropoïden of werkelijke mensapen.

Het vroegste ras van mensen op deze aarde van het derde wortelras, zag er tot op zekere hoogte tamelijk aapachtig uit, maar niet omdat zij apen waren of van deze apen afstamden, maar omdat die verschijning behoorde bij de vroegste menselijke lichamen. De mensapen en aapjes die op verschillende tijden zijn voortgekomen uit het mensenras, als een tak van hun voorouders, laten ook enkele lichaamskenmerken zien van deze vroege menselijke ouders van hun eigen soort, van een kant.

Zie ook Antropoïden

Aardbevingen

Aardbevingen zijn het eindresultaat van een keten van oorzaken, niet alleen op geologisch gebied maar ook op andere kosmische gebieden. Een geologisch onderzoek van de aardkorst, van de ligging van de bodem, de locatie van breuken en de aanwezigheid van vulkanische activiteit enz., kunnen aanwijzingen geven ten aanzien van de plaatsen die mogelijk kunnen worden getroffen. Maar daarnaast is er ook een relatie tussen aardbevingen en de positie van de hemellichamen, en tegenwoordig wordt dat verband door meer en meer wetenschappers serieus genomen, ook al begrijpen die onderzoekers nog niet dat er bovendien een relatie bestaat tussen de oorzaak van aardbevingen en wat er zich afspeelt op het mentale gebied van de aarde.

... maar wanneer zij begrijpen dat er niet zoiets is als toeval in het heelal, dat elke gebeurtenis die zich ‘toevallig’ aan ons voordoet, het gevolg is van een kracht op het mentale gebied, dan zullen zij zien waarom de bijgelovige hindoes aardbevingen beschouwen als het resultaat van de opeengestapelde zonden van de mensheid. (Theos 6:285, ‘Earthquakes’ door K.D.M.)

De fijnere vormen van kracht/stof of het astrale licht, vormen de verbinding tussen de fysieke aarde en de mentale toestand van de levende wezens erop; de snelle en soms catastrofale rampen kunnen worden beschouwd als de uiteindelijke gevolgen van een plotselinge ontspanning in de hogere rijken. Het ongebruikelijke gedrag dat we bij dieren en zelfs bij mensen kunnen zien, en vaak vele uren voordat de schok is gekomen en lang voordat de seismografen de kleinste trilling laten zien, bevestigen dit.

Het is daarom volstrekt onjuist, en slechts een bewijs te meer van de grote verwaandheid van onze tijd, om (zoals de wetenschappers) te beweren dat alle grote geologische veranderingen en omwentelingen werden teweeggebracht door gewone en bekende natuurkrachten. Want deze krachten waren alleen maar de werktuigen en laatste hulpmiddelen voor het bereiken van bepaalde doeleinden; zij werken periodiek en schijnbaar mechanisch door middel van een innerlijke impuls die is vermengd met hun stoffelijke natuur, maar daar toch buiten staat. Elke belangrijke werking van de Natuur heeft een doel; deze werkingen zijn alle cyclisch en periodiek. Maar omdat spirituele krachten gewoonlijk worden verward met zuiver fysieke, wordt het bestaan van de eerstgenoemde door de wetenschap ontkend en die krachten blijven daardoor aan haar onbekend, omdat ze niet zijn onderzocht. (SD 1:640)

Aarde

Behalve dat de aarde onze wereldbol is, is die ook een groots symbool en vertegenwoordigt zij de stof of de voertuigzijde van de manifestatie, naast de vier, vijf of zeven elementen.

 Het is de oerstof, de oorspronkelijke materie die door de activiteiten van de geest, de gemanifesteerde werelden van entiteiten vormt. De westerse alchemisten noemden dit de Aarde van Adam; in de Griekse mythologie is zij de lagere kant van Rhea. Dat er bezielde wezens ontstonden was te danken aan het huwelijk van hemel en aarde, onze aarde is dus het kind van deze kosmische vereniging. In deze betekenis zijn er talrijke verwijzingen naar de aarde als de lage pool van manifestatie, die vaak een synoniem zijn van de lage gebieden als Pluto, Yama, enz. In de dierenriem wordt de aarde soms gesymboliseerd door Taurus, de stier, die in de populaire astrologie het eerste en vaste aardeteken is. Als de laagste van diverse elementen wijst de aarde op verstoffelijking, maar wat wij fysieke stof noemen is een combinatie van alle vier de elementen waarbij het element aarde overheerst. Het zuivere element is echter onstoffelijk, zijn kenmerkende eigenschap of tattva in combinatie met de menselijke organen is de reuk, en zijn naam in de hindoefilosofie is prithivi-tattva en wordt gekenmerkt door vierkante of kubische vormen en door starheid; de natuurgeestjes die ertoe behoren zouden volgens de middeleeuwse Europese mystici gnomen zijn, aardmannetjes of kabouters.

Onze eigen aarde is er een van een geheel van planeetketens die tot ons zonnestelsel behoren. De planeetketen aarde bestaat uit een coadunatie of keten van zeven of twaalf bollen en hoewel de naam aarde gewoonlijk wordt gebruikt voor de grofste bol van die keten, staat alleen díe in contact met onze zintuigen. Feitelijk is de aarde een bezield wezen, zoals alle hemellichamen dat zijn.

Aardegeest

De geest van de aarde is het psychologische aspect en dus het tegengestelde van de hemelse natuur van de mens of van enig hemellichaam en daarom het astrale licht, het lagere en de laagste delen van de anima mundi.

Bij de gnostici en de nazarenen was die vrouwelijk; in het mystieke denken van de joden is hij Samaël, en in een bepaalde zin ook Jehovah — in andere betekenissen Satan. De aardegeest bouwt het fysieke lichaam van aardse wezens. In sommige stelsels staat hij voor de gehele stofzijde van de manifestatie; in andere is die de laatste van een reeks van geesten die tot de hiërarchie van wezens en gebieden behoort. Als meervoud en in een wat lagere zin slaat het op de gnomen, of aarde-elementalen van het middeleeuwse Europese denken.

Aardketen

12345678910CDABEFGkbleigjfhdacGGCDCDEFEFBAghijklabcdefABFCEDGKama-dhātuRūpa-dhātuArūpa-dhātuTekens van de dierenriemPlaneten– Mercurius– Venus– Zon– Maan– Mars– Jupiter– Saturnus– Libra– Scorpio– SagittariusCapricornus– Aquarius– Pisces – Aries – Taurus– Gemini– Cancer– Leo– Virgo (weegschaal)(schorpioen)(boogschutter)(steenbok)(waterman)(vissen)(ram)(stier)(tweelingen)(kreeft)(leeuw)(maagd)Ook Aardketen

Onze planeet, zoals elk ander zichtbaar kosmisch lichaam, is er een van een samengestelde keten of coadunerende groep van zeven of twaalf energieën en substanties, maar alleen die van ons gebied zijn zichtbaar voor onze zintuigen. Deze zevenvoudige of twaalfvoudige groepen worden planeetketens genoemd en de aardketen is die waarvan we het zichtbare deel de planeet aarde noemen. De woorden en diagrammen die het idee beschrijven zijn niet meer dan voorstellingen, niet fotografisch. De delen zijn duidelijk gescheiden bollen in elke keten, maar vormen niettemin een coadunerende eenheid, maar geen twee bollen zijn van dezelfde substantie.

Zie ook Planeetketen

Aarea

(Tahitiaans) Rode aarde.

Volgens Tahitiaanse legenden waren hier de eerste mensen van gemaakt. Vergelijkbaar met de rode aarde van de Hebreeuwse adamitische mens en de Noorse modderreus.

Aaron

(Hebreeuws) ’Aharon [van de werkwoordstam ’āhar verlicht zijn]

De verlichten. Naar wordt beweerd de eerste hogepriester van de Hebreeën (Exodus). Als oudere broer is hij de eerste ingewijde van Mozes. Aaron ...

is de aanvoerder van de ingewijde nabim, de zieners, of de hiërarchie daarvan. (TG 1-2)

Benei ’Aharon (kinderen van Aaron) zijn priesters.

Aartsengel

[van Grieks arch hoger, origineel + angelos boodschapper]

Een hogere of oorspronkelijke orde van engelen of kosmische krachten.

Dezelfde als de hoogste klassen van dhyani-chohans. In de christelijke legende zijn er zeven; in de Koran vier. In de katholieke theologie gaat het om de achtste van de negen afdelingen van de goddelijke hiërarchie. De joodse astrologie associeert de aartsengelen met de planeten: Raphaël met de zon, Gabriël met de maan, Michaël met Mercurius, Aniël (Anael) met Venus, Samaël met Mars, Zadkiël (Sachiël) met Jupiter en Kafziël (Cassiël) met Saturnus. In het middeleeuwse Europa werd de volgorde van de planeten onder invloed van het islamitische stelsel van Averroes omgekeerd. De aartsengelen zijn gelijk aan de Babylonische planeetgeesten, de zoroastrische amesha spenta’s en de aditya’s van de hindoes.

Ab

(Hebreeuws) ’Āb [van de werkwoordstam ’ābab bloeien, vruchtdragen]

Vader. Derhalve stichter, voorvader, voorouder en nog ruimer: leraar of raadgever. Oorspronkelijk een Babylonische naam. Volgens het stelsel dat in gebruik was na de Babylonische gevangenschap was het de vijfde maand van het Hebreeuwse kerkelijke of heilige jaar. Het was ook de elfde maand van het burgerlijke jaar. Gelijk aan de 11de maand van de Palmyrenen en de Syriërs, juli-augustus en het teken Leeuw van de dierenriem.

Zie ook Abba.

Ab Hati

(Egyptisch) Ȧb Ḥāti

De dierlijke ziel. Het hart of de gevoelens volgens het overzicht van de Egyptische zevenvoudige menselijke constitutie van F. Lambert (SD 2:633).

Zie ook Beginselen

Ab-e-Hayat

(Perzisch) Ook Ab-e-ZendegiĀb-e-Hayat of Āb-e-Zendegi [van het Perzische āb, Avestisch āp, Pahlavi āv, water, zuiverheid, schittering, eer, zegen, geluk]

Levenswater of water van onsterfelijkheid. Men was ervan overtuigd dat het levenswater was verborgen in de duisternis van het noordelijkste deel van de aarde. Hij die het zou vinden en ervan zou drinken zou onsterfelijk worden. Enkele Perzische allegorieën zeggen dat Alexander de Grote er tevergeefs naar had gezocht. Ook wordt beweerd dat Khezr, de profeet, het wel had gevonden wat zou verklaren hoe hij onsterfelijk werd. Esoterisch gezien vertegenwoordigt āb-e-hayat het universele zelf en de belangrijkste substantie van het leven. Het komt overeen met het ‘water’ van Genesis 1:2.

De oude Iraniërs geloofden dat mithra (mehr) de weerspiegeling van het Zijn is, de essentie van licht in het levenswater, dat het eerste was dat werd gemaakt. Zo was de schepping de synthese van deze twee, genaamd mehrab of mihrab. De mihrab werd later de heilige plaats voor het gebed in moskeeën.

Het levenswater wordt ook wel ab-e-bagha genoemd (water van onsterfelijkheid), ab-e-heyvan (water van bezieling) of ab-e-khezr (water van khezr).

Ababel

(Arabisch) [vgl. Hebreeuws ’āb vader]

De Vaderboom of de mystieke Levensboom van de Koran. De levensboom die nieuwe takken en bladeren voortbrengt bij iedere wederopstanding van de kerkes of feniks, tot wel zeven keer zeven of 49 keer ...

een toespeling op de negenenveertig ‘Manu’s, de zeven ronden en de zeven keer zeven menselijke cyclusen in iedere ronde op elke bol. (SD 2:617)

Abacus

(Latijn) [van het Griekse abax plaat, van het Hebreeuwse ’abaq stof]

In de oudheid een met zand be­strooi­de plaat of tafel die werd gebruikt om te schrijven of figu­ren te tekenen; een tel­raam met tel­lers of kralen in verti­cale groe­ven waarmee sommen werden uitgerekend; ook als een telraam met balletjes die in een frame met gespannen draden waren geregen.

Archeologisch: de abacus is dan de bovenste bint van een kopstuk van een zuil die de architraaf ondersteunt; ook de mystieke staf die door de grootmeester van de tempeliers werd gedragen.

Abaddon

(Hebreeuws) ’Abaddōn [van de werkwoordstam ’ābad vergaan, afgesneden worden van]

Vernietiging, afgrond. Het gebied van de dood, synoniem van She’ol van het Oude Testament. Gelijk aan het Griekse apollyon (vernietiging, braakliggen — Openbaring 9:11). Dat verklaart waarom Abaddon, Apollyon, Hades en Orcus allemaal duiden op de onderwereld — het kāma-loka of het gebied van de uiteenvallende ‘schillen,’ menselijk of anderszins.

Abathur

(Gnostisch) [van het Hebreeuws ’āb vader]

In de leringen van de nazarenen of bardesanen is hij de vader van de demiurg of architect van het zichtbare universum. In de Codex Nazaraeus opent Abathur een poort en loopt naar het donkere water (chaos) en kijkt erin omlaag. De duisternis weerspiegelt zijn beeld en een zoon wordt gevormd die de Logos of demiurg wordt, Ptahil of Fetahil genaamd. Nadat Ptahil zijn werk heeft afgemaakt stijgt hij opnieuw op naar zijn vader.

Abathur, een mysterieus figuur, wordt soms het Derde Leven genoemd, gelijk aan de Derde Logos omdat het de eerste van de derde triade van ‘levens’ in het stelsel van de nazarenen is en overeenkomt met de drie logoi. Er is een analogie met de Ouden van Dagen van de Kabbalah, Narayana van de hindoes en de christelijke Heilige Geest, waarvan de ideale tegenhanger Abathur Rama is (de verheven Abathur). Als weger van de zielen na de dood is Abathur dezelfde als Thoth, de heer van de weegschalen in het Egyptische Dodenboek.

Abba

(Aramees) ’Abbā, vader, oorsprong, bron.

In de Griekse tekst (Marcus 14:36) wordt ’Abbā getranslitereerd als ’Abba. De frase ‘Abba Vader’ is een aanroeptitel aan de eerste persoon van de drie-eenheid geworden. In koptische en Syrische kerken is Abba (vader of meester) de titel van de patriarch van bisschoppen. In de Kabbalah is ’Abba het oorspronkelijke beginsel dat wordt gesymboliseerd door Kether (de kroon).

Abel

(Hebreeuws) Hebel הֶבֶל [van de werkwoordstam hābal, ademen, blazen, ijdel zijn, vergankelijk]

De tweede zoon van Adam en Eva, een ‘schaapherder,’ gedood door zijn broer Kaïn (Genesis 4). Volgens Blavatsky stellen Kaïn en Abel het derde wortelras of het ‘scheiden van de hermafrodiet’ voor, dat aan het vierde wortelras Seth-Enos het leven schenkt. Abel (Hebel) is de vrouwelijke tegenhanger van de mannelijke Kaïn en Adam is de verzamelnaam voor man én vrouw. Abel is de ...

eerste natuurlijke vrouw die als eerste maagdelijk bloed afstootte tijdens de scheiding van de geslachten. (SD 2:388)

 De ‘moord’ is het vloeien van bloed, maar niet het nemen van een leven. (SD 2:273n; ook 2:127, 134)

Abel is dus een algemene term voor de vrouw en Kaïn voor de mensheid in haar geheel, toen in het derde wortelras de geslachten zich begonnen te scheiden maar nog niet compleet gescheiden waren, nog voor de androgyne mensheid overging in de huidige mensheid, met twee duidelijk verschillende geslachten. Een soortgelijk woord, hebel (de pijn van het kraambed), is door enkele geleerden verbonden aan Abel.

Zie ook Habel

Abhasvara

(San­skriet) Ābhāsvara [van ā dichtbij, gaan naar + de werkwoordstam bhās schijnen op, verlichten]

Schitterend, verlichtend. Een groep van 64 deva’s of halfgoden die een bepaalde cyclus van manifestatie en de actieve fase van het evolutionaire proces voorstellen, dat in gang was gezet door de wil van Brahman, die transcendent aanwezig blijft terwijl hij de wereld voortbrengt.

Abhava

(San­skriet) Abhava [van a niet + bhava zijn, van de werkwoordstam bhū zullen zijn, worden]

Nietzijn, vernietiging, einde van de wereld.

Abhāva

(San­skriet) Abhāva [van a niet + bhava zijn, van de werkwoordstam bhū zullen zijn, worden]

Niet-bestaan, ontkenning. Wanneer gebruikt voor het fysieke heelal duidt het op de noumenale essentie of subjectiviteit. In het stelsel van Kanada is abhāva de ontkenning van individuele wezens of objecten en vormt de zevende categorie. In de filosofie van de Vedānta is deze de eerste van de zes pramana’s (middelen om kennis te verkrijgen) en als zodanig komt het overeen met de vijfde pramana, abhava-pratyaksha, dat wil zeggen, niet-waarneming als het betrekking heeft op het fysieke vlak, maar nauwkeuriger zou zijn het begrijpen van het subjectieve of geestelijke zijn.

Het vele alledaagse gebruik heeft aan abhava de betekenis van dood of vernietiging toegevoegd, maar alleen omdat het voor het materialistische denken datgene is dat niet gekend kan worden door de zintuigen en geen bestaan heeft. Net als andere filosofische termen heeft het een dubbele betekenis: als het objectief wordt genomen is het niet-zijn en niet-bestaan; in mystieke zin is het echter het ene ware zijn, dat van de geest, dat niet-zijn is voor hen die de geestelijke rijken en het leven daarin niet kunnen accepteren.

Zo zegt Śaṅkarāchārya:

Zij die zeggen dat er zoiets als abhava op aarde bestaat, zijn noch sroti’s (zij die de sruti’s begrijpen) kenners van sastra’s, kenners van Waarheid, noch Sadhu’s. Luister! zowel bhava als abhava (bestaan en niet-bestaan) zijn Brahmā. (Maha-vakyadarpanam, vv. 129-30)

Dus Brahman is in essentie de bron of het fundament van alles dat is: zowel dat wat wordt als wat is, en van niet-worden of niet-zijn; en omdat bhava en abhava in het universum bestaan, zijn beide Brahman.

Een wat subtieler, zeer filosofisch beeld komt tevoorschijn wanneer abhava wordt gebruikt voor het ongemanifesteerde — de toestand van de kosmische essentie vóór ‘het worden’ zijn werk van differentiatie in de hiërarchische orde begint en daarmee bhava tot werkelijkheid maakt.

Zie ook Asat; Bhava; Sat

Abhaya

(San­skriet) [van a niet + bhaya angst, van de werkwoordstam bhī vrezen]

Moedig, vredig, mentaal sereen. Een titel van Śiva en Boeddha; een van de honderd zonen van Dhritarashtra. Ook zoals wordt beweerd een ‘zoon’ van Dharma.

Abhayagiri

(San­skriet) [van a niet + bhaya angst + giri berg, heuvel]

De Berg zonder Angst. Een berg in Sri Lanka. Volgens de Chinese reiziger Fa-hien was er in 400 n. Chr. in Abhayagiri een boeddhistische vihara (klooster) met 5.000 priesters en asceten, die niet alleen een studie van zowel het mahāyāna als het hīnayāna-boeddhisme maakten, maar ook van de triyāna (de drie paden) ...

de drie opvolgende graden van yoga ... Men zegt dat zij door dweperij, intolerantie en vervolging Sri Lanka moesten verlaten en weg­trok­ken tot achter de Himalaya’s, waar ze sindsdien zijn gebleven. (TG 2-3)

Abhayagiri-vasinah

(San­skriet) Abhayagiri-vāsināḥ [van vas verblijven, bewonen]

Bewoners van de Berg zonder Angst. Ook een afgesplitste groep discipelen van Katyayana (3de eeuw v. Chr.).

Abhichara

(San­skriet) Abhicāra [van abhi aan, naar, over, verder + de werkwoordstam car gaan, vaak minachtend gebruikt om een ander te kwetsen, te charmeren, te betoveren, te bezitten]

Uitdrijving, geestenbezwering. Bezweringen waarbij gebruik wordt ge­maakt van een amu­let of be­tove­ring, nor­maal ge­spro­ken met boos­aar­dige be­doe­lingen, waar­mee dood of ziek­te wordt be­reikt. Bezwe­rende krach­ten van tove­naars in India.

Abhidhamma

(Pali)

Ook (San­skriet) AbhidharmaAbhidhamma [van abhi naar, naartoe, in, op, over, verder, tegen, in de richting van (met nadruk) + dhamma wet, religie, plicht, van de werkwoordstam dhr vasthouden, behouden, ondersteunen]

De hoogste dhamma of wet. De hoogste wet als uitlegd in het derde en laatste deel van de Pali Tipitaka (San­skriet Tripitaka) of ‘drie manden’ met canonieke boeken van de zuidelijke boeddhistische school. De Abhidhamma-pitaka behandelt diepzinnige metafysische thema’s en men gelooft dat die de bron is waaraan het mahāyāna en hīnayāna hun fundamentele leringen hebben ontleend.

(San­skriet) Abhidharma wordt door Buddhaghosha om­schre­ven als ‘die hogere wet (dharma) die verder gaat (abhi) dan de gewone wet.’

Abhidina

(San­skriet) Abhiḍīna [van abhi naar, naartoe, in, op, over, tegen, verder, in de richting van + ḍīna vlucht van de werkwoordstam ḍī vliegen]

Een van de siddhi’s (occulte vermogens) van een boeddha­; gelijk aan een khechara (luchtwandelaar, iemand die het vermogen heeft om zijn mayavi-rupa daar te projecteren in de lagere delen van de kosmos waar hij maar wenst) maar dan op een veel verhevener schaal. Het is het vermogen om de beperkingen van het lagere viertal (het stoffelijke deel) van de kosmos te overstijgen en met volledige zelfbeheersing te ‘vliegen’ of zelfbewust op te stijgen naar de spirituele lagen van het heelal, met absolute macht over omstandigheden en tijd.

Als een van de meest mystieke en minst begrepen leringen van het esoterische boeddhisme is abhidina ook nauw verbonden met samma-sambodhi en nirvāṇa.

Abhijit

(San­skriet) [van abhi naar, naartoe, in, op, over, tegen, verder, in de richting van + de werkwoordstam ji overwinnen]

Soms Abhijita. Als zelfstandig naamwoord een soma-offer, een maanhuis, de belangrijkste ster in het sterrenbeeld Lier, met aghijin-muhurta, de achtste muhurta van een periode, telt van 24 minuten voor tot 24 minuten na het middaguur — wat een gunstig moment zou moeten zijn; van Śaṅkarāchārya wordt gezegd dat hij in dit deel van de dag is geboren.

Abhijna

(San­skriet) Abhijṇā [van abhi naar, naartoe, in, op, over, tegen, verder, in de richting van + de werkwoordstam jṇā weten, het bezitten van bijzondere kennis, beheersing hebben over; Pali abhiṇṇa]

Innerlijke waarneming. In het boeddhisme staat abhijna voor vijf van de zes transcendente vermogens, gaven of talenten, een soort superkennis die wordt verworven bij het bereiken van het boeddha­schap. Van Gautama Boeddha wordt gezegd dat hij de zes abhijna’s heeft verkregen op de nacht dat hij de verlichting bereikte. In het algemeen worden die opgesomd als:

1) divyachakshus (goddelijke oog) onmiddellijke waarneming van wat iemand wil zien;

2) divyasrotra (goddelijke oor) onmiddellijk begrip van alle geluiden op elk niveau;

3) riddhisakshatkriya (intuïtieve waarneming) het vermogen om zichtbaar aanwezig te zijn, wanneer men dat maar wil

4) purvanivasajnana (het vermogen om vorige levens te kennen) ook wel genoemd purvanivasanu-smritijnana (herinnering van vorige bestaansperioden); en

5) parachittajnana (het kennen van de gedachten van anderen) begrijpen van wat er in hun hart en denken omgaat.

In China kent men een zesde: asravakshaya (beheersing van de stroom, vernietiging van pijn) vernietiging van alle onwetendheid en het ingaan van de stroom van superkennis. Hoewel deze abhijna’s kunnen worden verworven terwijl er spirituele vooruitgang wordt geboekt, was Boeddha terughoudend ten aanzien van elke poging ze te ontwikkelen, en als zij spontaan tevoorschijn mochten komen zou iemand moeten nalaten die bijzondere vermogens openlijk te tonen.

Abhimana

(San­skriet) Abhimāna [van abhi naar, naartoe, in, op, over, tegen, verder, in de richting van + de werkwoordstam man denken; denken aan zichzelf]

Trots, arrogantie en dus misleiding. Hebzucht en bezitterigheid, wat resulteert in een verlangen naar het bezitten van dat waaraan wordt gedacht wat leidt tot verwaandheid. In de Sankhya-filosofie is het een overtrokken beeld van zichzelf hebben (daarom gewoonlijk vals). Het komt tot leven in de mens als het is opgewekt door de stimulerende of impulsieve kracht van kama. Ahamkara, de persoonlijkheid, is de belangrijkste drijvende kracht van abhimana.

Abhimani

(San­skriet) Ook AbhimaninAbhimānin, Abhimānī [van abhi naar, naartoe, in, op, over, tegen, verder, in de richting van + de werkwoordstam man denken, overpeinzen]

Verlangen naar, nadenken over. Een naam van een bepaalde Agni, oudste zoon van Brahmā. Abhimanin had bij Svaha drie zonen met een alles overtreffende intelligentie: Pavaka, Pavamana en Suchi, de vermenselijking van de drie vuren die onze aarde en de mensheid hebben geschapen (VP 1:10). Abhimanin, zijn drie zonen en hun 45 zonen, vormen de 49 mystieke vuren van de Purana’s en de esoterische filosofie.

Als oudste zoon van Brahmā, stelt Abhimanin de kosmische Logos voor, de eerste kracht die in het universum bij zijn evolutie wordt ontwikkeld, het vuur van kosmisch scheppend verlangen. Zijn drie zonen stellen volgens het Vayu-Purana, de drie verschillende aspecten van Agni (vuur) voor: Pavaka is het elektrische vuur, Pavamana het vuur dat voortkomt uit wrijving en Suchi het zonnevuur. Vertaald naar kosmische en menselijke niveaus stellen deze drie vuren ...

geest, ziel en lichaam voor. De drie grote groepen waaruit alles groeit met hun vier verdere verdelingen. (SD 2:247)

Men zegt dat ze zijn vervloekt door de wijze Vasishta om telkens opnieuw te worden geboren (vgl. BP 4:24,4; SD 2:247-8).

Elk vuur heeft een eigen functie en betekenis in de werelden van het stoffelijke en het geestelijke. Het staat bovendien in zijn essentiële aard in een bepaald verband met een van de psychische vermogens van de mens, afgezien nog van zijn duidelijk vaststaande chemische en natuurkundige vermogens, als het in aanraking komt met de aardse gedifferentieerde stof. (SD 1:521)

Abhimanyu

(San­skriet) [van abhi naar, naartoe, in, op, over, tegen, verder, in de richting van + de werkwoordstam man denken]

Zoon van Arjuna en Subhadra, de zus van Kṛishṇa. In de mystieke interpretatie van de Bhagavad-Gita stelt Abhimanyu het transcendente idealisme voor, vergelijkbaar met dhyana (meditatie). Abhimanyu doodde de zoon van Duryodhana, Lakshmana, op de tweede dag van de grote slag van Kurukshetra, terwijl hij zelf sneuvelde op de dertiende dag.

Het Mahābhārata vertelt over de vorige geboorte van Abhimanyu als Varchas, zoon van Chandra [de maan], en de overeenkomst die Chandra met de deva’s sloot om zijn eigen zoon te sturen om als zoon van Arjuna tegen de ‘slechte mensen’ te strijden. Chandra ging akkoord maar eiste wel dat Abhimanyu door de tegenstanders om het leven zou worden gebracht en dan in zijn zestiende jaar naar hem terug zou keren.

Abhinivesa

(San­skriet) Abhiniveśa [van abhi naar, naartoe, in, op, over, tegen, verder, in de richting van + ni neer + de werkwoordstam viś binnengaan; geheel ingaan]

Toepassing, intentie, toewijding, vasthoudendheid. De vastberadenheid om een doel te bereiken of iets te verwezenlijken. Als het in de Bhagavad-Gita wordt gebruikt met manas (intellect) en atman (zelf) heeft het de betekenis van toegewijd aandacht geven aan.

In de Sankhya en yoga-scholen vormt abhinivesa, of hechten aan het leven, de laatste van de vijf belemmeringen (klesa’s). W. Q. Judge omschrijft het als de ‘zinloze verschrikking die de dood teweegbrengt’ — een passende ruimere uitleg (WG 1).

Abhrayanti

(San­skriet) Ook AbrayantiAbhrayantī [van abhra wolk]

Wolkenvorming, regen brengen. Een van de zeven Krittika (de Pleiaden).

Abhutarajas

(San­skriet) Abhūtarajas [van a niet + de werkwoordstam bhū geboren worden, geproduceerd + rajas passie]

Zij die niet zijn gemaakt of geboren met de eigenschap van passie. Een groep van 14 goden of godheden die tot het ‘vijfde manvantara’ behoren, waarvan Raivata de vijfde Manu was (vgl. VP 3:1). De abhutarajasas vormen een hiërarchie van goddelijke wezens, vergelijkbaar met de kumara’s en manasaputra’s, die door de stoffelijke werelden zijn gegaan in eerdere evolutionaire tijdperken. Als zij die boven alle hartstochtelijke verlokkingen van de lagere werelden zijn uitgestegen, worden deze drie klassen van goden gezien als vrij van passie — in de zin van lijdzaam ondergaan, wat een van de oorspronkelijke betekenissen van passie is. Deze godheden zijn heer en meester over zichzelf, geen willoze onderdanen.

In het theosofische overzicht van de ronden en rassen verwijst de vijfde manvantara van de Purāṇa’s naar de eerste helft, ofwel de neergaande boog, van de derde ronde van onze huidige planeetketen en de vijfde manu, Raivata, naar de wortelmanu van deze derde ronde. Bedenk dat de passage van de levensgolven in iedere ronde langs alle bollen van de planeetketen — dat wil zeggen van bol A tot en met bol G — twee ‘manvantara’s’ in beslag neemt, en zo komt het dat de eerste helft of de neergaande boog van de derde ronde de vijfde van deze manvantara’s is. En precies zoals in het derde wortelras op deze bol in onze huidige vierde ronde de manasaputra’s incarneerden in de toen relatief intellectueel slapende mensheid om daarin het zelfbewuste denken wakker te roepen, zo handelden de abhutarajasas op hun eigen manier en op hun eigen gebieden in de derde ronde. Op de neergaande boog van de derde ronde speelden ze dezelfde rol, al was die vager en minder actief vergeleken met hun latere rol in het eerste deel van het derde wortelras van de vierde ronde van deze bol, toen de menselijke lichamen evolutionair gezien klaar waren voor een intensievere incarnatie.

Abhyasa-yoga

(San­skriet) Abhyāsa-yoga [van abhi naartoe + de werkwoordstam as zijn, bestaan + yoga eenheid van de werkwoordstam yuj samenbrengen, juk]

Soms abusievelijk abhyasana genoemd. De herhaalde oefening en toepassing van yoga, meditatie of herinnering. Het pogen met het denken om een oorspronkelijke toestand van volmaakte helderheid en serene kalmte te bereiken. Een van de acht disciplines en vereisten van yoga: standvastige concentratie van aandacht. Als het aannemen van lichaamshoudingen eraan toegevoegd wordt is het een vorm van hathayoga. Maar zonder de spirituele training van raja yoga zijn er dan zeker gevaren waarvoor men op zijn hoede moet zijn. Als een systeem van mentale concentratie gericht op onpersoonlijke, altruïstische doeleinden is het heilzaam. Kṛishṇa (BG 12:9-10) maakt duidelijk dat abhyasa-yoga niet alleen nuttig is voor de beoefening in een leven maar, als die wordt uitgeoefend voor het welzijn van het Allerhoogste, zal het zeer waarschijnlijk permanente behulpzame impulsen aan de ziel geven die in toekomstige incarnaties zullen helpen en uiteindelijk zullen leiden tot vereniging (yoga) met het goddelijke.

Abib

(Hebreeuws) ’Ābīb [van de werkwoordstam ’abab fris zijn, groen, bloeien, vruchtdragen]

Een uitlopende aar. De eerste maand van het Hebreeuwse heilige jaar, gelijk aan maart-april en begint met nieuwe maan. Hodesh ha-’abib was de ‘maand van het groene koren’; later, na de ballingschap, werd het Nisan genoemd toen de lente dag-en-nachtevening werd gevierd.

Abiegnus Mons

(Latijn) [van abies vurenhout, een letter ingeschreven op een houten plank + mons berg]

Beboste berg. Volgens Wynn Westcott is het een mystieke naam ...

van waar, als vanaf een berg, documenten van rozenkruisers vaak lijken te worden verspreid — ‘Monte Abiegno.’ Er is een verband met de Berg Meru en andere heilige heuvels. (TG 3)

Abir

(Hebreeuws) ’Ābīr, ’Abbīr [van de werkwoordstam ’ābar sterk zijn]

Als bijvoeglijk naamwoord, duurzaam, sterk, als zelfstandig naamwoord, beschermer, held. Verwant aan kabbir (vgl. kabiri, kabeiroi) en geber (vgl. gibborim), zij wijzen in het algemeen op kracht, macht, sterkte, hoewel elk zijn eigen betekenis heeft.

Ook een vleugel of slagpen, wat duidt op vliegen of zweven.

Abjayoni

(San­skriet) Abjayoni [van abja lotus van ap water + de werkwoordstam jan geboren worden, gemaakt + yoni moederschoot, lente, bron]

Uit een lotus geboren. Dit slaat op Brahmā, waarvan wordt gezegd dat die op het moment van de schepping van een lotus, omhoogrees uit de navel van Vishṇu.

Ablanathanalba

(Gnostisch)

Gebruikt als toverformule in de latere periode van het Romeinse rijk toen het gnosticisme in de meeste grote bevolkte centra een bloeiperiode kende, zoals in Alexandrië. In Griekse letters is het een palindroom (omkeerwoord: bijv. parterretrap).

Zie ook Abracadabra.

Abortus

De vernietiging van de foetus in de uterus.

Wat er allemaal speelt bij het aborteren is veel heftiger en ingrijpender en gaat veel verder dan algemeen wordt gedacht*. Blavatsky noemt foeticide ongerechtvaardigde moord, zij zegt:

... tegen deze immorele en gevaarlijke praktijk wordt noch op basis van de wet noch op basis van een of andere orthodoxie gewaarschuwd, maar veeleer omdat de occulte filosofie, de fysiologie én de psychologie de desastreuze gevolgen ervan laten zien. ... zelfs wanneer de foetus met succes is gedood en de moeder niet op dat moment sterft, verkort dit nog altijd haar leven op aarde en verlengt het haar treurige bestaan in kāmaloka, het tussenliggende gebied tussen de aarde en het gebied van rust, een plaats die niet het ‘vagevuur van St. Patrick’ is, maar een feit, en een noodzakelijke stopplaats in de evolutie van de levensstadia. Het gepleegde misdrijf betreft een bewuste en zondige vernietiging van leven en een verstoring van de werkingen van de natuur en dus ook van KARMA — dat van de moeder en van een toekomstig mens. De zonde wordt door de occultisten niet opgevat in religieuze zin, want er is in een foetus, of zelfs in een kind voordat het zelfbewust wordt, in feite niet méér aanwezig van de geest en de ziel dan in elk ander klein dier — want we ontkennen dat mineralen, planten of dieren geen ziel hebben, en geloven alleen in een gradueel verschil. Maar het doden van een foetus is een misdaad tegen de natuur. (BA 2:201-2)

Abracadabra

[Waarschijnlijk van het Keltisch abra of abar God + cad heilig]

Volgens een verhandeling van Blavatsky over het gnostische abrasax of abraxas, wat een verbastering is van deze koptische of Egyptische magische spreuk, betekent het ‘doe mij geen pijn.’

Dit is een mystiek woord dat als een magische formule door de gnostische school van Basilides werd gebruikt. De gnostische arts Serenus Sammonicus (2de-3de eeuw) schreef het voor als middel tegen (malaria-)koorts. Op amuletten wordt het woord vaak weergegeven als elf letters in de vorm van een driehoek met de punt omlaag. Het begint met alle elf letters, in de rij eronder zijn de eerste tien, en zo omlaag naar de enkele letter bij de punt.

De kracht van elke amulet zit echter niet in het woord zelf, maar in de verborgen wetenschap die alle geluiden en symbolen verbindt met de overeenkomende krachten in de natuur.

Zie ook Ablanathanalba

Abraham

(Hebreews) ’Abrāhām

De vader en grondlegger van Hebreeuwse en Zuid-Arabische stammen, waarvan de oorspronkelijke naam Abram was.

Vanaf nu zal uw naam nooit meer Abram zijn, maar Abraham; want ik heb u tot vader van vele naties gemaakt. (Genesis 17:5)

Blavatsky stelt dat Abraham ...

tot de oude universele mythologie behoort. Zeer waarschijnlijk is hij een van vele pseudoniemen van Zeruan (Saturnus), koning van het gouden tijdperk, die ook de oude man wordt genoemd (embleem van de tijd). (IU 2:216)

Zulke personages worden op verschillen­de wij­zen be­schre­ven: als histo­rische figuren, als mythoi en als heersers over sterrenkundige en aardse krachten die astronomisch en kosmisch moeten worden beschouwd.

Abraxas

(Gnostisch) ook Abrasax

Dit is een mystieke term die door de gnostici werd gebruikt voor de hoogste entiteit van onze kosmische hiërarchie of zijn manifestatie in een mens die zij dan de Christos noemden. Abraxas heeft een numerieke waarde van 365, wat is gebaseerd op de equivalenten van het Griekse alfabet. Omdat 365 ook een cyclus of een reis van onze planeet om de zon is, veronderstelde men dat Abraxas mystiek het complete aantal van alle families of entiteiten moest bevatten die samen een hiërarchie vormen. Deze entiteiten ontvingen van hun hoogste verlichter Abraxas stromen van leven en inspiratie, die hun bestaan regelde. In zekere zin is Abraxas dus de kosmische Overziel, de scheppende of derde logos, Brahmā. De gnostici van Basilides leerden dat hun hoogste god was geschapen uit nous (intellect). Abraxas werd ook gezien als de Hebreeuwse ’Adonai, als de Egyptische Horus en als Prajapati van de hindoes.

Gnostische amuletten die bekend staan als de sieraden van Abraxas, stellen een god voor als een pantheos (oppergod) met het hoofd van een haan, de verwelkomer van de zon, wat vooruitzien en waakzaamheid moet voorstellen; een mens voorzien van een pantser, wat het idee van een beschermende kracht geeft; benen in de vorm van een heilige adder. In zijn rechterhand houdt hij een zweep vast, het teken van autoriteit; op zijn linkerarm een schild voorzien van een machtig woord. Deze pantheos wordt altijd voorzien van de naam IAO en zijn bijnamen Abraxas en Sabaoth worden vaak vergezeld door aanroepingen als semes eilam, de eeu­wi­ge zon (Gnostics and Their Remains 246), wat Blavatsky vergelijkt met ‘de centrale spirituele zon’ van de kabbalisten (SD 2:214). Hoewel geschreven in Griekse letters zijn de woorden semes eilam abrasax waarschijnlijk van Semitische oorsprong: shemesh zon; ‘olam geheim, verborgen, eeuwigheid, wereld; Abrasax Abraxas. Vandaar dat de frase gecombineerd kan luiden ‘de eeu­wi­ge zon Abrasax.’

Abrayanti

(San­skriet) ook AbhrayantiAbhrayantī [van abhra wolk]

Wolken vormend, regen brengend. Een van de zeven Krittikas (Pleiaden).

Abred, Cylch yr Abred

(Welsh) Ontluiken.

De cyclus van het prille begin. De laagste van de drie cyclussen van bestaan in het druïdisme, waaronder het rijk van de mensen en waarschijnlijk het dieren- en plantenrijk vallen: ‘De kringloop van Abred, waarin alle belichaamde en dode bestaansvormen zijn begrepen.’ Abred kent vier stadia: Annwn, Obryn, Cydfil en Dyndeb. Hawl yr ail (de tweede beoordeling):

Vraag. Waar komt u vandaan? Wat is uw begin?

Antwoord. Ik kwam van de Grote Wereld, ik ben begonnen in Annwn.

V. Waar bent u nu? En hoe kwam het dat u bent waar u bent?

A. Ik ben in de Kleine Wereld, waar ik vandaan kwam ben ik de cirkel van Abred gepasseerd, en nu ben ik een man aan zijn eindpunt en aan zijn uiterste grens.

V. Wat was u voordat u een man werd in de cirkel van Abred?

A. Ik was in Annwn het minst in staat om te leven, en het dichtst bij de mogelijkheid van absolute dood, en ik kwam in elke vorm en door elke vorm die in staat was een lichaam te hebben en te leven, tot aan die van de mens langs de cirkel van Abred, waar mijn toestand hachelijk en pijnlijk was tijdens het jaar van jaren, steeds als ik afscheid nam van de doden in Annwn, ...

V. Door hoeveel vormen kwam u? ...

A. Door elke vorm van leven, in het water, in de aarde en in de lucht. (Bard 227)

Absoluter Geist

(Duits) Absolute of vrije geest.

Door Eduard von Hartmann gebruikt in zijn Filosofie van het Onbewuste (Philosophy of the Unconscious) om de kosmische hiërarch of het eerste wezen dat een hiërarchie begint, aan te duiden.

Zie ook Absoluut / Absolute

Absolutie

[van Latijn ab weg + solvere vrijlaten, loslaten, oplossen, verdwijnen]

Vrijlaten. Een christelijk gebruik, voornamelijk rooms-katholiek, voor de vergeving van zonden, het verlossen van schuld door een priester, het opheffen van de boete van een schuld, van goddelijke straf of de afkeuring van de kerk.

De Grieken verstonden onder verlossing (van zonden) het wegzenden, met het idee dat de discipelen en de verzamelde gelovigen samen een verandering van het innerlijke leven konden bewerkstelligen in het hart van de zondaar, zodat hij niet meer zou zondigen (Jakobus 5:16), maar het betekende niet een wegnemen van de karmische straf. Pas veel later werd de macht om te verlossen overgenomen door de priester. Bovendien werd meer dan duizend jaar later de gebruikte formule ‘Mag Christus u van uw schuld verlossen’ vervangen door ‘Ik maak u vrij.’ Maar ook al kan een priester de kerkelijke straf van iemand wegnemen, hij kan niet iemand bevrijden van de natuurlijke gevolgen van zijn handelingen. En toch hebben de christenen altijd groot belang gehecht aan de absolutie op het sterfbed door een priester. Zo’n verklaring van spijt vlak voor het overlijden vond zijn oorsprong in het feit dat de laatste gedachten van een stervend persoon zijn ervaringen na de dood zullen kleuren en zelfs zijn volgende leven. Maar hoewel mensen die het beste met iemand voorhebben, en mensen met een hoge maatschappelijke positie, kunnen helpen met raad en voorbeeld, kunnen zij nooit de wetten van de natuur omzeilen. Werkelijke absolutie kan alleen worden bereikt door bevrijding van verkeerde zienswijzen en het stoppen met verkeerd handelen, niemand kan ontsnappen aan de noodzaak van rechtvaardigheid of karma.

Absolutie heeft ook de mystieke betekenis van moksha en mukti uit het San­skriet. Als het gehele wezen van een mens omhoog is gericht en naar binnen, naar een min of meer perfecte vereniging met de God in hem, is iemand vrij van schuld, bevrijd, verlost van de boeien van zijn lagere natuur en in die zin heeft iemand absolutie, vrijheid gekregen.

Zie ook hieronder Het Absolute

Het Absolute

Ook Absoluut [van Latijn ab weg + solvere losmaken, oplossen]

Bevrijd, vrijgelaten, afgewikkeld. Gelijk aan de San­skrietwoorden moksha, mukti (vrijlaten, verlost) en voor de boeddhist nirvāṇa (uitgeblazen), alle drie de woorden wijzen naar degene die bevrijd is van de cyclus van het stoffelijke bestaan.

Het absolute wordt in de Europese filosofie nogal losjes gebruikt om de onvoorwaardelijke of grenzeloze oneindigheid aan te geven. En toch beschouwt Sir W. Hamilton (Disc 13n) het Absolute als ‘volledig tegenovergesteld aan, ... en in tegenspraak met het Oneindige,’ wat juist is vanuit het standpunt van zowel de etymologie als de abstracte filosofie. Blavatsky gebruikt de woorden in beide betekenissen, de ene keer vergelijkt zij het met oneindigheid en op andere momenten met de eerste oorzaak van een goddelijk essentieel-beginsel of stoffelijk-beginsel.

Strikt genomen heeft het absolute een relatieve betekenis. Het is de filosofische Een van de kosmische oorsprong, maar niet de mystieke nul van de oneindigheid. Het absolute of een kosmisch bevrijd iets is niet Dat (oneindigheid), want oneindigheid heeft geen kenmerken: het is noch absoluut noch niet-absoluut, bewust noch onbewust, omdat alle kenmerken en kwaliteiten tot het gemanifesteerde behoren en daarom tot niet-oneindige wezens en dingen (vgl. FSO 89-90). Het grenzeloze van de oneindigheid, wat uit een ontelbaar aantal absoluten bestaat, bevat ook de waarnemer, het waargenomene en de waarneming, en is zowel stof als geest, subject en object. Alle ego’s en niet-ego’s worden eronder verstaan.

Uit de nul emaneert een oneindig getal van kosmische Enen van monaden. Elk absolute is niet alleen de hiërarch van zijn eigen hiërarchie, de Een van waaruit alle volgende differentiaties emaneren, maar is ook een kosmische jivanmukta, een bevrijde monade, bevrijd van de aantrekking van de lagere werelden. Elke monade die zich op de drempel van paranirvāṇa bevindt, kleedt zich opnieuw in zijn oorspronkelijke essentie en wordt opnieuw één met het absolute van zijn eigen hiërarchie. Het absolute is dus het doel van alle evolutie maar ook de bron ervan, het is het hoogste goddelijke ofwel de Stille Wachter van de hiërarchie van mededogen, wat de lichtzijde van het universum of van een kosmische hiërarchie is.

Absorptie

[van Latijn absorbere opzuigen, doorslikken]

In De geheime leer vindt absorptie van al het gemanifesteerde plaats bij de aanvang van de Grote Nacht ofwel maha­pra­laya, ...

wanneer pralaya niet alleen de stoffelijke en psychische lichamen, maar zelfs de geestelijke ego’s tot hun oorspronkelijke beginsel zal hebben teruggebracht, zal de vroegere, de tegenwoordige en zelfs de toekomstige mensheid, evenals alle andere dingen, een en dezelfde zijn. Alles zal weer in de grote adem zijn teruggekeerd. (SD 1, 265-6)

Op dezelfde manier zal de mens terugkeren naar het goddelijke, of de persoonlijkheid naar de individualiteit, wat wordt bereikt tijdens momenten van samadhi, zelfs tijdens het leven van een ingewijde op aarde; het betekent ook het overgaan van een individu naar nirvāṇa.

Acacia

(Grieks) Ook Akakia [van a niet + kakia, kakos boosaardig]

Onschuld, onschuldig. Gelijk aan het San­skrietwoord ahimsa. Ook een peuldragende plant met witte of gele bloemen die wordt aangetroffen in de gematigde streken van onze aarde.

In de vrijmetselarij is de acacia een drievoudig symbool en staat voor: 1) de onsterfelijkheid van de ziel, aangezien de plant zichzelf voortdurend vernieuwt; 2) de onschuld, zuiverheid, integriteit; en 3) de inwijding of geboorte in een ‘nieuw’ leven.

Men neemt aan dat de acacia seyal de struik is die de shittah-boom (Jesaja 41:19) zou moeten zijn uit welk hout de Ark van het Verbond en de tabernakel zouden zijn gemaakt.

Acervulus Cerebri

Hersenzand.

Uiterst kleine deeltjes van een geelachtige, half-transparante, harde en glinsterende substantie die in de pijnappelklier van de menselijke hersenen wordt aangetroffen. Het is opvallend afwezig in geboren idio­ten, jonge kin­deren en seniele be­jaar­den. Artsen mel­den dat dit ‘zand’ be­staat uit alkaline fosfaten en carbonaten en een beetje dierlijke stof, maar ze kunnen de aanwezigheid ervan niet verklaren noch iets zeggen over de functie ervan. Het feit dat dit hersenzand minerale en geen beenachtige eigenschappen bezit, stemt overeen met de occulte overlevering ten aanzien van het ooit externe, actieve derde oog van de vroege mensheid. De Ouden wisten dat met de evolutionaire neergang in de grove stof het geestelijke oog langzaam uit zou drogen en zou verstenen, diep teruggetrokken in de ontwikkelende hersenen nadat het zijn doel had gediend (SD 2:294&n).

De pijnappelklier is op dit moment het hoogste geestelijke orgaan van het menselijke brein. Dit mysterieuze zand is het resultaat van de uitwerking van mentale elektriciteit op de omgevende stof en is gebaseerd op het oude idee dat ieder stoffelijk atoom alleen maar een geconcretiseerde of gekristalliseerde vorm van de geest of ākāśa is, de universele ziel.

Zie ook Pijnappelklier

Achaitanya

(San­skriet) Acaitanya [van a niet + de werkwoordstam cit bewust zijn van, begrijpen]

Zonder enige intelligentie en bewustzijn. Het ontbreken van spiritualiteit. Een oud vers in het San­skriet zegt: Achaitanyan na vidyate, Sarvan sarvatra sarvada (‘Een ding zonder intellect of bewustzijn is onbekend. Alles is overal, op welk moment dan ook.’)

Achala

(San­skriet) Acala [van a niet + de werkwoordstam cal geëmotioneerd zijn, geagiteerd]

Niet te bewegen, onbeweeglijk. Als een mannelijk zelfstandig naamwoord is het een berg, een rots; ook het getal zeven. Ook een naam van Śiva. Als een vrouwelijk zelfstandig naamwoord is het de aarde. Ook een stadium in een van de tien graden van een bo­dhi­satt­va in zijn vooruitgang naar boeddha­schap. Gebruikt in de Bhagavad-Gita (2:24) om het zelf in tegenstelling tot het niet-zelf te beschrijven:

Hij is eeuwig, allesdoordringend, onveranderlijk en onbeweeglijk (achala).

Ook een heroïsche wagenmenner aan de zijde van de Kuru’s die werd verslagen door Arjuna.

Achara

(San­skriet) Ācāra [van ā naartoe + de werkwoordstam car naderen, verdergaan, zich gedragen]

Gewoonte, gedrag, beoefenen. Ook een vastgelegd protocol, een lering, enz., vaak gebruikt in samengestelde vorm als naam van boeken die het begrijpen en toepassen van morele leringen behandelen.

Acharya

(San­skriet) Ācārya [van ā naartoe + de werkwoordstam car naderen, verdergaan, zich gedragen]

Iemand die verder gaat of in praktijk brengt: een leraar, instructeur of gids. Gewoonlijk wordt er een spirituele leraar of goeroe mee bedoeld, zoals Śaṅkarāchārya.

Acher

(Hebreeuws) ’Aḥēr

In een allegorisch verhaal van de Talmoed (Hag 14b) is hij een van de vier tanna’im (leraren) die de Tuin van Zaligheid ingaan, dat wil zeggen inwijding verlangen in de heilige wetenschap. Zijn werkelijke naam was ’Elisha‘ ben ’Abuyah. Hij was een beroemde talmoedische geleerde tot hij bij zijn inwijding ‘faalde.’ Hij werd een afvallige en werd zo een Aher (vreemdeling) genoemd. Van de vier die binnengingen was het Ben Asai die keek — en stierf; Ben Zoma keek — en werd gek; Aher ging in de tuinen als een razende tekeer en Aqiba, die in vrede was binnengegaan, ging heen in vrede (Kab 67-8).

Acheron

(Grieks) [Waarschijnlijk van achos pijn, nood; Etruskisch: Acceruns]

De Rivier van Ellende. Een van de vijf rivieren rond de Hades. De andere waren Cocytus (de klagende), Styx (de haatdragende), Pyriphlegethon (de vurige) en Lethe (rivier van vergetelheid).

In latere overleveringen was hij een zoon van de zon (Helios) en Demeter, die de titanen voorzag van drank toen ze in oorlog waren met Zeus en daarom was veranderd in een rivier van de onderwereld. Deze rivieren verwijzen naar de circulaties van het heelal en in dit verband voerden de oude Grieken en Romeinen bepaalde mystieke rituelen uit na het overlijden die te maken hebben met de ‘vergoddelijking’ van de zielen en hun passage door de andere sferen.

Achetana

(San­skriet) Acetana [van a niet + de werkwoordstam cit ergens bewust van zijn, begrijpen]

Zonder bewustzijn, onbezield, zonder gewaarwordingen.

Zie ook Achaitanya

Achidrupa

(San­skriet) Acidrūpa [van a niet + cit intelligentie + rūpa vorm, lichaam]

Een vorm of lichaam zonder intelligentie. De negatieve of tegengestelde vorm van chidrupa, zuivere intelligentie en bewustzijn, wat betrekking heeft op een hiërarch of hoogste wezen van een hiërarchie. Achidrupa geeft aan welke entiteit of welk ding nog niet zelfbewust weet heeft van de intelligentie (chit) in zichzelf, dat wil zeggen zonder een atman of bewust zelf is. Aldus kan achidrupa slaan op de stoffelijke werelden en zelfs op intelligenties die veel lager staan dan het chidrupa. Zoals met de meeste Oosterse filosofische termen, verandert de betekenis volgens de context waarin die wordt toegepast.

Achit

(San­skriet) Acit [van a niet + de werkwoordstam cit waarnemen, begrijpen]

Niet-waarnemend, niet-denkend. Gebruikt als een zelfstandig naamwoord in verband met de kosmos. Absolute afwezigheid van enige intelligentie in tegenstelling tot chit, absolute intelligentie. In theosofische geschriften wordt chit vaak gebruikt voor de onintelligente, stoffelijke kant van de natuur als voertuig.

Acht

Hoewel de 8 zelden wordt gebruikt in het occultisme is het een belangrijke numerieke fase in de natuur en daarom bij alle occulte stelsels waarin wordt geteld en berekeningen worden gemaakt. Een onnauwkeurig gebruik van de 8, of een gebruik uit onwetendheid, kan de bestudeerder van de oude numerologie heel gemakkelijk misleiden voor wat betreft de oude rekenwaarde en numerieke betekenis. Nadat zij de opmerking maakte dat de Ouden altijd verwezen naar de zeven planeten (met inbegrip van de zon) zegt Blavatsky:

Deze ‘zeven’ werden de acht, het Achttal, van de latere materialisch geworden religies, het zevende of hoogste beginsel was niet langer de doordringende geest, de synthese, maar werd een antropomorf getal of een extra eenheid. (SD 2:358n)

En toch had het achttal van de Ouden een bijzondere betekenis, het verwees onder andere naar de toevoeging van een verbindende eenheid, een hogere of een lagere hiërarchie, aan de zevenvoudige hiërarchie die op dat moment werd voorgesteld. Bovendien werden de gekoppelde acht eenheden vaak een achttal genoemd toen de zeven heilige planeten van de ouden eenmaal werden gezien met betrekking tot hun relatie met de aarde. Het hindoeïsme kent acht grote goden, namelijk de acht aditya’s en op sommige van de oudste monumenten van India, Perzië en Chaldea kan men het achtpuntige of het dubbele kruis zien. Als het getal 8 op zijn kant wordt gelegd ... symboliseert het de eeu­wi­ge en spiraalsgewijze beweging van cyclussen ...

en wordt op zijn beurt gesymboliseerd door de Mercuriusstaf. Het geeft de regelmatige ademhaling van de Kosmos aan, bestuurd door de acht grote goden — de zeven uit de oorspronkelijke moeder, de ene en de triade. (SD 2:580)

In de moderne rekenkunde is het symbool voor oneindigheid, of voor een benadering van oneindigheid.

Zie ook Achttal

Achtste sfeer

Ook wel Planeet van de dood genoemd.

De achtste sfeer is zowel een bol als een toestand van ‘zijn,’ waarnaar de tot op het bot verdorven en niet meer te redden menselijke zielen worden getrokken om opgelost te worden als aardse entiteiten en definitief zullen verdwijnen. Deze ‘verloren zielen’ hebben tijdens vele levens hun verbinding met hun innerlijke God verloren en kunnen niet langer dienen als een kanaal voor die geestelijke krachten. Ze zijn te grof om in kamaloka of avīchi te blijven en zinken weg naar deze langzaam stervende planeet van ons zonnestelsel die onzichtbaar is omdat die te dicht van stof is. Deze bol fungeert als uitlaatklep of afvoerkanaal van menselijk afval.

De achtste sfeer is een zeer noodzakelijk organisch deel van de bestemming van onze aarde en haar keten ... zo zijn er ook in het zonnestelsel bepaalde lichamen die fungeren als uitlaatklep, als zuiveringskanalen, of als vergaarplaatsen van menselijk afval ... [de verloren ziel] daalt daarom af naar de planeet van de dood, of de bol van Māra, waar haar eigen grove stoffelijke magnetisme haar heenvoert, waar ze wordt vernietigd als een entiteit van boven, dat wil zeggen van onze bol, en langzaam wordt vermalen in het laboratorium van de natuur ... Omdat de verloren ziel echter een verzameling astraal-vitaal-psychische levens­atomen is, verdicht om een tot nu toe nauwelijks geëvolueerde monade, begint deze monade, nadat ze van haar aardse sluier van levens­atomen is bevrijd, op de planeet van de dood een eigen loopbaan op deze zeer stoffelijke bol. (BvhO 386-7)

Het Achttal

[van Grieks ogdoade]

Een groep van acht symboliseert de eeuwige, spiraalsgewijze beweging van cyclussen zoals ook wordt gesuggereerd door de vorm van het cijfer 8 dat, wanneer het op zijn kant ligt (∞), het wiskundige symbool voor oneindigheid vormt. Het achttal laat het regelmatige ademen van het heelal zien dat wordt bestuurd door de acht grote goden — zeven uit de oorspronkelijke moeder, de ene en de triade (SD 2:580). Een zevenvoud kan tot een achttal worden gemaakt door ofwel de top van de daaraan voorafgaande hiërarchie erbij op te tellen, danwel de eerste van de volgende hiërarchie erbij te betrekken. Als aan een groep van zeven krachten ofwel die ene wordt toegevoegd waar zij uit voortvloeien, of de manifestatie waar zij in uitmonden eraan toe te voegen, wordt een achttal gevormd, wat ook het geval is met de acht zonen van Aditi, de zeven plus Marttanda (de zon).

Acht is de derde macht van twee, en een getal dat behoort bij de fysieke ruimte en afhankelijk is van de zeven, net zoals de vier afhankelijk is van de drie. De acht grote goden van de ouden van het Middellandse Zee-gebied zijn de zeven heilige planeten: Saturnus, Jupiter, Mars, de zon als een vervanger voor een geheime planeet, Venus, Mercurius en de maan als een vervanger voor een andere geheime planeet, met de aarde als de achtste. Men dacht hierbij niet zozeer aan de fysieke hemellichamen maar aan hun respectievelijke bestuurders of planeetgeesten.

Zie ook Acht

Achyuta

(San­skriet) Acyuta [van a niet + de werkwoordstam cyu heen en weer terug bewegen, vallen, vervagen]

Niet-vallen, niet-aftakelen. Het onvergankelijke of onvernietigbare, wat betrekking heeft op Brahman (BG 2:21, VP 1:2). Ook gebruikt als een naam van Vishṇu en Kṛishṇa.

Het omgekeerde van chyuta, de afgetakelde of vergankelijke. Achyuta verwijst niet zozeer naar een geïndividualiseerde goddelijkheid, hoe geweldig ook, omdat die een entiteit moet zijn, een wezen en daarom niet anders dan beperkt moet zijn, begrensd, maar naar de toestand van een essentieel kosmisch Zijn, bewustzijn-leven-essentie, de bron en uiteindelijke bestemming van alle entiteiten en dingen.

Acthna

Een onzichtbaar onderaards vuur dat soms vulkaanuitbarstingen veroorzaakt. Een ...

element in het leven van de ‘grote slang’ Vasuki, die volgens de mythologie van de Hindoes de wereld omcirkelt en waar door zijn bewegingen aardbevingen kunnen worden veroorzaakt. (BCW 7:283)

Ook ...

een bepaalde toestand van de ‘ziel’ van de aarde, een mengsel van astrale en stoffelijke elementen, misschien van elektrische of magnetische aard. (F. Hartmann, ibid.)

Actio in Distans

(Latijn) Handeling of effect op afstand.

Kan kracht door een lege ruimte worden overgebracht? Wat de automechanische theorie van dit universum betreft is zo’n activiteit niet te verklaren en toch zal dat moeten, want als het universum alleen maar zou bestaan uit niet meer dan stof, bestaande uit atomen die van elkaar gescheiden blijven door lege ruimtes, kan het overbrengen van de kracht van één atoom op de andere niet anders worden verklaard dan door te veronderstellen dat er een medium is dat tussenbeide komt? Als dit medium uit atomen bestaat komt het oude probleem weer om de hoek kijken; als het continu is, is er geen reden om het te veronderstellen, aangezien stof sowieso wordt geacht continu te bestaan.

Dus, als we besluiten om de werkelijkheid te beschouwen als een geheel van losse punten in de ruimte, moeten we aannemen dat actio in distans een axioma is. Het probleem dat een lichaam niet kan handelen waar het niet is, kunnen we wegredeneren door te verklaren dat waar het ook handelt het daar is.

Wetenschappelijke theorieën die tot een logische conclusie leiden, ondersteunen het idee dat alle dingen in het universum met elkaar zijn verbonden en dat wat een deel raakt elk ander deel beïnvloedt. Een begrip van de stoffelijke ruimte behoort niet tot het rijk van het denken, van de gedachte of het voelen.

Om dit probleem van handeling op afstand te verklaren hebben Europese wetenschappers alweer lang geleden diverse vormen van ether bedacht die de veronderstelde kloof van een ‘niets’ tussen atoom en atoom of lichaam en lichaam moet overbruggen. Uiteindelijk werden ze allemaal in de prullenmand gegooid, met uitzondering van de lichtgevende of lichtdragende ether, waaraan werd vastgehouden tot aan het experiment van Michelson-Morley, waarna ook dat werd losgelaten.

En desondanks ziet de theosofie het bestaan van atomaire en subatomaire ethers in diverse graden van ijlheid, die gradueel fijner worden van het fysieke naar het geestelijke. Gezamenlijk zijn deze ethers de verschillende niveaus of lagen van ākāśa, de fundamentele laag van het universum en het gewaad waarin de kosmische godheid zich kleedt — de diverse prakriti’s vooral zoals die worden uitgelegd in de Sankhya-filosofie. Elke door de wetenschap genoemde ether is niet het ākāśa of aether, maar slechts het laagste niveau van het akasische plenum (volheid), wat enkele gebieden van het astrale licht bereikt, die in zekere zin het hoogste beginsel van de aardse atmosfeer is — een subtiele ether-achtige energie-stof die de fysieke stof van alle soorten doordringt en omgeeft.

Zie ook Aether; Ether

Ad-ah

(Hebreeuws) ‘Ādāh [van ‘ādāh overgaan naar, verder marcheren, voortgaan, eeuwig vooruitgaan]

Vooruitgaan in tijd en ruimte, eeu­wi­ge verandering. Gebruikt door Blavatsky voor de eerste rassen van de mensheid — het eerste wortelras van onze bol en, naar analogie, het eerste grote onderras van ons huidige vijfde wortelras — naar beide wordt verwezen als de ‘zonen van Ad-ah’ (SD 2:203).

In Genesis (4:19-20) is ‘Adah de eerste van de twee vrouwen van Lamech, die het leven gaf aan Jabal (Yabal), wat staat voor vloeiend of stromend, als een rivier en vandaar zoals ‘Adah zijn moeder, overgaand in tijd en/of ruimte. Van Jabal wordt gezegd dat hij het nomadische Indo-Europese volk vertegenwoordigt waarvan de bakermat zich uitstrekt van de Zwarte Zee tot aan Kashmir en zelfs daar voorbij (IU 1:579). Gebruikt in Jesaja (45:17) met ‘olam (wereld, leeftijd, eeuwigheid) om de eeuwigheid van eeuwigheden aan te duiden.

Ad-i

De naam die de Indo-Europeanen gaven aan het ‘eerste sprekende ras van de mensheid’ in de vierde ronde (SD 2:452).

De wortel ad speelt een belangrijke rol in veel oude woorden [met de betekenis van ‘eerste’]: San­skriet adi (eerste, oorspronkelijke); Hebreeuws ’Adon (heer), ’Adonim (engelen of planeetheersers) — ‘de eerste geestelijke en etherische zonen van de aarde’ (id.). De zonen van Adi (zonen van de eerste) worden vaak zonen van de vuurnevel genoemd (TG 6).

Ad

(Semitisch) Ook Adad en Hadad [van ’adad krachtig zijn, sterk]

Krachtig, machtig. De oorspronkelijke Een. Gelijk aan het San­skrietwoord ad (eerste, oorspronkelijke). In het Babylonische denken is Ad of Ad-ad volgens Blavatsky de grote eerste oorzaak die ...

nooit wordt genoemd, maar alleen in het denken wordt erkend als de hindoe-Svayambhū. Daarna wordt het gemanifesteerd als Anu of Ana — het ene boven alle — Monas. (IU 2:170)

Ad of Adad is zonder kenmerken en wordt daarom gezien als de bron van waaruit de demiurg of wereldbouwer tot manifestatie kwam.

Adad is een nationale en beschermgod van de Syrische volkeren en de edomieten, wat blijkt uit de Syrische tabletten in spijkerschrift uit 3000 v. Chr. In het pantheon van Babylon/Syrië wordt ’Adad genoemd als de tweede goddelijke triade, die van de levengevende natuurkrachten, met Shamash (de zonnegod) en Sin (de maangodin). Hij wordt altijd afgebeeld met een stier. In de Babylonische mythe van de vloed is Adad de god van stormen, regens en oogsten, met het embleem van een bliksemschicht is hij blijkbaar het Semitische evenbeeld van de Griekse Zeus, de Romeinse Jupiter en de Noorse Thor. Zijn metgezel is Atargatis (Astartē, Asthoreth, Ishtar) die bij tijd en wijle zijn plaats inneemt.

Zie ook Zonen van Ad