Theosofische Encyclopedische Woordenlijst
© Theosophical University Press 2017

Adam

(Hebreeuws) ’Ādām [van ’ādām rood zijn, roodachtig]

Gebruikt in Genesis voor ‘man’ maar betekende oorspronkelijk ‘mensheid’; de Kabbalah noemt vier Adams. De archetypische of hemelse mens (’Adam Kadmon) is het prototype of voorbeeld voor de tweede androgyne Adam. Uit deze twee komt de derde Adam voort, voorwereldlijk en onschuldig, hoewel toch al ver verwijderd van het goddelijke prototype ’Adam Kadmon. De vierde Adam is ‘de derde Adam zoals hij was na de Val,’ de aardse Adam van de Hof van Eden, onze aardse geslachtelijke mensheid (Qabbalah Myer, 418).

Voor wat betreft de elohim die de mens voortbrengen ‘naar hun eigen beeld’ (tselem) zegt Blavatsky:

Het geslachtloze ras was hun eerste voortbrengsel, een modificatie van en uit henzelf, de zuivere geestelijke bestaansvormen; en dit was Adam alleen. Dan kwam het tweede Ras: Adam-Eva of Jod-Heva, onwerkzame androgynen; en tenslotte het derde, of de ‘zich scheidende hermafrodieten’, Kaïn en Abel, die het vierde, Seth-Enos, enz. voortbrengen. (SD 2:134)

 Tenslotte werden zelfs de vier ‘Adams’ (die onder andere namen de vier voorafgaande rassen symboliseren) vergeten; en terwijl ze van het ene geslacht aan het andere werden doorgegeven, waarbij elk werd beladen met een paar aanvullende mythen, verdronken ze tenslotte in die oceaan van volkssymboliek, die men pantheons noemt. Toch bestaan zij nog steeds in de oudste joodse overleveringen, als de Tzelem, ‘de schaduw-Adam’ (de chhaya’s van onze leer); de ‘model’ Adam, de kopie van de eerste en de ‘man en vrouw’ van de exoterische Genesis (hfst. i); de derde, de ‘aardse Adam’ vóór de val, een androgyn; en de vierde, de Adam na zijn val, d.i. gescheiden in geslachten, of de zuivere Atlantiër. De Adam van de hof van Eden, of de voorvader van ons ras – het vijfde – is een vernuftige combinatie van de bovengenoemde vier. (SD 2:503)

Zie ook ‘Olam; Sefira

’Adam ‘Illa’ah

(Hebreeuws) ’Ādām ‘Illā’āh [van ’ādām mensheid + ‘ālāh opstijgen, rijzen]

De hogere of superieure Adam. In de Kabbalah is hij de spirituele Adam in tegenstelling tot de aardse Adam en is gelijk aan ’Adam Kadmon (de hemelse Adam): de kosmische mens of kosmische geest.

’Adam Kadmon

(Hebreeuws) ’Ādām Qadmōn [ ’ādām mensheid + qadmōn ervoor zijn geweest, eerder dan]

De oorspronkelijke mens, Adam Primus. In de Kabbalah is hij de macrokosmische mens in tegenstelling tot de aardse Adam, de microkosmische mens. Vaak de hemelse mens genoemd omdat hij de Levensboom met de sefiroth symboliseert, elke sefiroth heeft zijn overeenkomstige deel van het lichaam, het hoofd is de kether (kroon) en de voeten staan voor malkhuth (koninkrijk). ’Adam Kadmon komt mystiek overeen met het hindoe-begrip purusha: beide zijn algemene termen die worden gebruikt om de kosmische logos uit te beelden of de hiërarch van hun respectievelijke hiërarchieën.

Blavatsky vergelijkt ’Adam Kadmon met de eerste manu, Svayambhū, ...

de synthese van de veertien Manu’s. (TG 206)

... ook de Griekse Prometheus en de goddelijke Pymander van de Hermetica — de kracht van het goddelijke denken ‘in zijn meest spirituele aspect’ (IU 1:298).

’Adam Ri’shon

(Hebreeuws) ’Ādām Ri’shōn [’ādām mensheid + ri’shōn eerste, oorspronkelijke, originele]

De eerste Adam, Adam Primus. Gebruikt in Job (15:7):

Bent u de eerste man die was geboren? Of was u eerder gemaakt dan de heuvels?

Blavatsky zegt ...

Esoterisch is Adam Rishoon de maangeest (Jehova in zekere zin, of de pitri’s) en zijn drie zonen — Ka-yin [Kaïn], Habel [Abel] en Seth — stellen de drie rassen [van de mensheid] voor. (SD 2:397)

Zie ook ’Adam Kadmon

Adam-Adami

(Hebreeuws) ’Ādām ’Adāmī [ ’ādam mensheid + ’adāmī vesting]

Gebruikt door Chwolsohn in zijn Nabathean Agriculture en door Blavatsky beschouwd als ...

een samengestelde soortnaam die zo oud is als de talen. (SD 2:452)

Adam-Adami was net als Adam niet een man maar een ras en dan vooral een ‘donker ras’ dat het eerste was ‘dat verviel tot voortplanting’ in tegenstelling tot Sarku, of het lichte ras, dat veel langer zuiver bleef (SD 2:5).

Adam-Adami is een personificatie van de tweevoudige Adam: van de paradigmatische Adam-Kadmon, de schepper, en van de lagere Adam, de aardse ... (SD 2:456)

Zie ook Adam; ’Adam Kadmon.

Adamas

(Grieks) Adamant, onbuigzaam.

Gebruikt door Griekse en Latijnse schrijvers voor een steen (zoals een diamant) met een ondoordringbare hardheid. Hij is een van de belangrijkste mystieke zinnebeeldige figuren van het gnostische stelsel. In het Evangelie van de Egyptenaren (3:2), ...

[is] de onaantastbare man Adamas [een licht dat uitstraalde van het licht, hij is] het oog van het [licht]. Want [dit is] de eerste mens, hij door wie en naar wie alles werd, (en) zonder wie niets werd. (Nag Hammadi Library 198n)

Adamitische Aarde

Ook Aarde van Adam genoemd.

De ‘oorspronkelijke stof’ van de alchemie; ongedifferentieerde stof op ons niveau. Het wordt ook wel de ware olie van goud of het eerste element van de alchemie genoemd ...

en is maar één stap verwijderd van het zuivere homogene element. (TG 6)

Deze adamitische aarde ...

komt dichtbij de alkahest en is een van de belangrijkste geheimen van de alchemisten ... ‘dit zou de verklaring geven van de arenden van de alchemisten en hoe de vleugels van de arenden worden gekortwiekt,’ een geheim dat Thomas Vaughan (Eugenius Philalethes) pas na twintig jaar te weten kwam. (IU 1:51)

Adamitische rassen

Dit begrip staat voor de vroege mensheid na de incarnatie van de manasaputra’s en na de volledige scheiding van de geslachten, vele miljoenen jaren geleden (SD 1:406-7, 2:91n, 289n, 315; IU 1:305).

Adbhitanya

[Waarschijnlijk een verbastering van het San­skrietwoord adbhutama of adbhutva van adbhuta geweldig, fantastisch]

In het Vishṇu-Purāṇa (3:2) is adbhuta de naam van de Indra van de negende manvantara. De Toelichting die is aangehaald door Blavatsky verwijst naar het eerste continent dat ooit werd ...

bewoond door de Zonen van Sveta-dwipa [het Witte eiland], de gezegenden, en Adbhitanya, oost en west, het eerste, het ene en het zuivere ... (SD 2:319)

Een andere naam voor dit land of in oeroude tijden bewoonde deel van de aarde is Adivarsha.

Adbhuta-Brahmana

(San­skriet) Adbhuta-brāhmaṇa [van adbhuta geweldig, fantastisch + brāhmaṇa deel van de Veda’s dat rituelen, gebeden, offeringen en mantra’s behandelt]

Een van de acht Brahmana’s van de Sama-Veda, die over voortekenen, voorspellingen en buitengewone wonderen gaat.

Adbhuta-dharma

(San­skriet) Adbhuta-dharma [van adbhuta geweldig, fantastisch + dharma wet, waarheid, religie]

Een van de negen anga’s (onderverdelingen van boeddhistische teksten) die verbazingwekkende dingen en wonderen bespreekt.

Adem

In het astraal-vitale organisme van levende wezens wordt de adem prana genoemd, wat ook ‘leven’ betekent.

Het occultisme beperkt zich dit niet tot de ademhalingsfuncties, maar gaat verder met wat artsen de circulaties van het zenuwstelsel zouden noemen, die het hele lichaam bestrijken. De regelmatige uitzetting en inkrimping van de longen is slechts het zichtbare verschijnsel van het ademen. Hathayoga is de studie en het gebruik van deze werkingen, maar voordat zulke aspecten van de lagere kennis gunstig of zelfs veilig kunnen worden gebruikt, moet de bestudeerder of beoefenaar volledige zelfbeheersing hebben bereikt en een grote stabiliteit, hij of zij moet ook onverschillig zijn voor wat betreft het motief.

Ook de ononderbroken regelmatige uitstromingen en instromingen van kosmisch leven of hiërarchieën van levens van de ene gemanifesteerde Werkelijkheid naar de andere wordt adem genoemd, beter nog de Grote Adem, naar analogie met het ademen van het lichaam. Het betekent een onophoudelijke regelmatige beweging, uitbreiding en samentrekking, van leven, lucht, adem of geest. Van het zevenvoudige woord dat de logos symboliseert, wordt gezegd dat het de evolutie van de adem zou zijn. Maar de regelmatige afwisseling van manvantara en pralaya vormen samen de Grote Adem en die regelmatige beweging is er zelfs tijdens de lange tijdperken van pralaya.

Adem wordt vaak in dezelfde betekenis gebruikt als straal, wind, geest, pneuma en duidt op een actieve uitstraling die tegelijkertijd actief en passief is, gevend en ontvangend, wat het beginsel van polariteit is dat later in de kosmische evolutie zo duidelijk tot uitdrukking komt. Op het moment dat de goddelijke adem de wateren van de ruimte tot rijping laat komen, worden werelden gemaakt. Absoluut aanhoudende beweging is de levensadem van het Ene element en slaat op fohat. In het San­skriet wordt het in andere woorden uitgedrukt als asu, de ware wortel of oorsprong van asura (een levend of geestelijk wezen). In het Hebreeuws zijn er diverse woorden voor, die variëren wanneer de spirituele of de grovere, meer aardse, variant ervan wordt bedoeld van neshamah, ruach tot nephesh. In de Griekse filosofie vinden we misschien wel het belangrijkste woord dat hiervoor wordt gebruikt: pneuma, wat ook goed vertaald kan worden met geest.

Het gebruik van het meervoud ‘ademingen’ wijst op geesten of krachten, zoals de Ah-hi, dhyani-chohans, asura’s, de heilige ronddraaiende ademingen en de zeven ademingen of onderverdelingen van de Logos. Er kan ook een rechter- en linker-ademing zijn of ademingen uit de vier, zes of acht richtingen waarbij ieder zijn eigen specifieke kwaliteit en functie heeft. In het algemeen staat adem voor het element lucht.

Adept

[van Latijn adeptus van ad naartoe + apiscor reiken naar, bereiken]

Iemand die iets heeft behaald of bereikt. In de theosofische literatuur is een adept een persoon die het meesterschap heeft bereikt in de kunst en wetenschap van het leven, een ingewijde of mahātma.

Adharma

(San­skriet) Adharma [van a niet + dharma wet, rechtvaardigheid, moraliteit, waarheid van de werkwoordstam dhṛ dragen, verdragen, standvastigheid]

Onwaarheid, onrechtvaardigheid, immoraliteit. In de Bhagavad-Gita (4:7) zegt Kṛishṇa:

O Bharata, wanneer er in de wereld een teruggang is van de dharma en het opkomen van adharma breng ik mij zelf weer voort.

Ook een naam van prajapati (voorouder) en bovendien een bediende van de zon. In zijn vrouwelijke vorm, adharma, is het een vermenselijking van de bruid van de dood.

Adhi

(San­skriet) Adhi Boven, overheen.

In een ruimere context de opperste, hoogste, voornaamste, meest verhevene.

Ādhi

(San­skriet) Ādhi [van ā dichtbij, vlak voor + de werkwoordstam dhi vasthouden]

Een plaats, fundering, plek. Een gelofte of waarborg.

Ādhī

(San­skriet) Ādhī [van ā dichtbij, vlak voor + de werkwoordstam dhi geven om, zorgen voor]

Mentale opwinding, peinzen, zorgen maken.

Adhibhautika

(San­skriet) Ādhibhautika [van adhi­ boven + bhūta is geweest, van de werkwoordstam bhū zijn, worden]

Behorende bij of in relatie staande tot elementaire wezens, of dat wat is gemaakt of tot stand is gekomen uit oorspronkelijke elementen; een elementaal. Wanneer toegepast op pijn (duhkha) is het de tweede van drie soorten aandoeningen (klesa’s) die in het hindoeïsme worden omschreven als ‘die aandoening die voortkomt uit fysieke of van buitenkomende oorzaken,’ zoals mensen of dieren (vgl. VP 5:23; 6:5).

Adhidaiva

(San­skriet) Ook Adhidaivata, Adhidaiva, Adhidaivata [van adhi­ over, boven, superieur + deva god]

De oorspronkelijke of primordiale god. Ook de goddelijke middelaar die door wezens en objecten verschijnt. Een algemene term die toepasbaar is op het goddelijke deel van ieder wezen en dus op adhyatman of oorspronkelijke atman (vgl. BG 7:29-30; 8:3).

Adhidaivika

(San­skriet) Ādhidaivika [van adhi­ boven, over + deva god]

De hemelse of schijnende. In relatie tot of voortkomende uit de deva’s; hemelse of spirituele wezens of goden, ook goddelijke invloeden. Wanneer gebruikt in combinatie met pijn (duhka) de derde van de drie soorten aandoeningen (klesa’s) van het hindoeïsme: die tot ons komen via ‘goddelijke’ middelaars of uit de natuur, zoals wind, regen of een zonnesteek; ook ongevallen zoals het vallen van een huis (vgl. VP 6:5).

Zie ook Adhibhautika; Adhyatmika

Adhikamasa

(San­skriet) Ook Adhimasa, Adhikamāsa, Adhimāsa [van adhi­ka toegevoegd, een tussenperiode toevoegen aan + māsa de maan]

Een toegevoegde maand.

Adhipa

(San­skriet) Adhipa, Adhipā [van adhi­ over, boven, superieur + de werkwoordstam pat heersen, beheersen]

Een hoge bestuurder, gouverneur, koning of vorst.

Adhishthana

(San­skriet) Adhiṣṭhāna [van adhi­ over, op + de werkwoordstam sthā ergens op berusten]

Een basis, zetel of centrum van handeling (vgl. BG 3:40, 18:14). Vaak toegepast op een beginsel van een element dat ook in een ander beginsel van toepassing is; dat wil zeggen een actief middel dat in en door prakriti werkt zou een adhi­shthana kunnen zijn.

Ook, een precedent, een regel, zoals wanneer gebruikt als een naam voor een van de tien paramita’s (gedragsregels).

Adhishthana-deha of -sarira (-lichaam) is het fijnstoffelijke tussenliggende lichaam dat een individu gebruikt na zijn overlijden.

Adhiyajna

(San­skriet) Adhiyajṇa [van adhi­ boven, verhevenste + de werkwoordstam yaj offeren, offer, opoffering]

Hoogste offer of offer van boven. Dit heeft dezelfde betekenis voor de kosmische logos die, door zichzelf te manifesteren, ‘zichzelf offert’ voor het belang van alle levende wezens en daarmee de wachtende menigte van monaden de kans geeft hun eigen evolutionaire loop te volgen als zij leven en bewegen en hun bestaan hebben binnen de Logos.

Iedere avatara herhaalt in het klein de oorspronkelijke geschiedenis van de kosmische logos: de godheid offert zichzelf op voor het belang van alle hiërarchieën die zich erin bevinden. Dit is het offer dat plaatsvond ‘voor het begin van de wereld,’ het hart van het mythologische verhaal van de Christus, de Logos van het kosmische Woord dat is geïncarneerd als mens.

Adhyaropa

(San­skriet) Adhyāropa [van adhi­ boven, over + āropa het boven elkaar geplaatst zijn van ā-rup verwarren, verstoren]

Gewoonlijk een verkeerde gevolgtrekking of conclusie. In de Vedānta een verkeerde veronderstelling of gedachte, dat wil zeggen het idee hebben dat zilver van parelmoer komt, de glans van beide is een adhyaropa. Het intellect dat is opgenomen in het onwerkelijke (avidya ‘onwetendheid’) berust op een wereld van dualiteit en meervoudigheid van het werkelijke — op Brahman — en als gevolg hiervan is er een veelvoud aan verwarrende en vaak conflicterende doelen.

Adhyasa

(San­skriet) ook Adhyasika Adhyāsa, Adhyāsika [van adhi­ boven, overheen + de werkwoordstam as gooien, werpen; overheen gooien of werpen over]

Misverstand of ergens verkeerde eigenschappen aan toe­schrij­ven. Dit heeft betrekking op wat het denken over bepaalde feiten heenwerpt [bijv. vooroordelen], waardoor die feiten verkeerd worden begrepen, bepaalde verkeerde opvattingen. Gelijk aan adhyaropa.

Adhyatma-jnana

(San­skriet) Adhyātma-jṇāna [van adhi­ overheen, hoogste + ātman zelf + jṇāna kennis van de werkwoordstam jnā weten, kennen, begrijpen]

Kennis van het hoogste zelf, gelijk aan adhyatma-vidya.

Adhyatma-vidya

(San­skriet) Adhyātma-vidyā [van adhi­ overheen, boven + ātman zelf + vidyā weten van de werkwoordstam vid weten, waarnemen, leren]

Kennis van het hoogste zelf of atman; meer abstract: dat wat behoort tot het oorspronkelijke atman.

Adhyatman

(San­skriet) Adhyātman [van adhi­ overheen, boven + ātman zelf]

Het hoogste of oorspronkelijke zelf, gelijk aan param­atman (vgl. BG 7:29; 8:3).

Adhyatmika

(San­skriet) Ādhyātmika [van adhi­ boven + ātman zelf]

Met betrekking tot het hoogste zelf van atman; meer abstract: wat behoort tot het oorspronkelijke atman.

Adhyatmika-duhkha

(San­skriet) Ādhyātmika-duḥkha [van adhi­ boven + ātman zelf; duḥkha moeilijkheid, probleem, van dush besmeurd worden]

De eerste van de drie soorten kwellingen (klesa’s) of wereldse pijnen (vgl. VP 6:5). Die kwellingen die uit zichzelf verschijnen, in het algemeen beschouwd als lichamelijke kwalen (hoofdpijnen, koortsen, ziektes, enz.) maar eigenlijk beter zouden kunnen worden gezien als pijnen of frustraties die ontstaan in het denken en/of andere innerlijke oorzaken als een zwakke wil, wisselende emoties en onvolmaakte geestestoestanden die tot lichamelijke klachten leiden. De twee andere klesa’s zijn adhi­bhautika en adhi­daivika.

Adhyaya

(San­skriet) Adhyāya [van adhi­ overheen, boven + de werkwoordstam i gaan, bewegen]

Een hoofdstuk, deel of sectie van een boek; in de muziek zijn er acht adhyaya’s of variaties.

Adi

(San­skriet) Ādi

Eerste, aanvang. Gebruikt in samengestelde woorden om het originele, oorspronkelijke, eerste aan te duiden, bijvoorbeeld adi-buddhi, adi-sanat.

Adi-boeddha­

(San­skriet) Ādi-boeddha­ [van ādi eerste, oorsprong + de werkwoordstam budh ontwaken, waarnemen, weten]

De eerste of oorspronkelijke boeddha­. Het hoogste wezen dat in het latere mahāyāna-boeddhisme van Tibet, Nepal, Java en Japan, boven alle andere boeddha­’s en bo­dhi­satt­va’s uittorent. In de theosofische literatuur is het het hoogste aspect of de sub-entiteit van het meest verheven Wonderlijke Wezen van ons heelal, dat alleen in de hoogste dharmakaya-toestand kan bestaan.

Volgens het esoterische en zelfs het exoterische boeddhisme van het noorden, zendt ādi-boeddha (Chogi dangpoi sangye), het Ene onbekende, zonder begin of einde, gelijk aan Parabrahman en Ain-Soph, uit zijn duisternis een heldere straal uit.
 Dit is de Logos (de eerste) of Vajradhara, de allerhoogste Boeddha (ook Dorjechang genoemd). Als Heer van alle mysteriën kan hij zich niet manifesteren, maar hij zendt zijn hart — het ‘diamanten hart’, Vajrasattva (Dorjesempa). (SD 1:571)

Adi-boeddha­ is de geïndividualiseerde monadische concentratie van adi-buddhi, oorspronkelijke kosmische wijsheid of intelligentie, synoniem met mahabuddhi of mahat (het universele denkvermogen). Anders uitgedrukt is adi-boeddha­ het hoogste wezen dat de hiërarchie van mededogen en ons zonnestelsel aanvoert; de bron van licht die door alle lagere hiërarchieën stroomt en daarmee de hoogste Heer en inwijder van wijsheid van ons heelal is.

De hoogste gezagsdrager van de grote broederschap van mahātma’s op aarde, de maha-chohan, is de vertegenwoordiger op onze bol van adi-boeddha­. Dit is de reden waarom het Ti­be­taanse boeddhisme in de voortdurende ‘reïncarnaties van Boeddha’ gelooft — niet dat Gautama Boeddha zich zo wederbelichaamt, maar omdat adi-boeddha­ door middel van zijn menselijke straal zichzelf voortzet door weerspiegeling in geschikte en daarvoor uitgekozen mensen. Doordat adi-boeddha­ de geïndividualiseerde goddelijke verbeelding van ons heelal is, die alles doordringt en alomtegenwoordig is, kunnen die personen die zichzelf omhoog werken zelfbewust één worden met die straal van adi-boeddha­ en zijn dan eigenlijk ‘reïncarnaties,’ grotere of kleinere incarnaties van de kosmische boeddha­. Adi-boeddha­ manifesteert zich door de hiërarchie van hemelse boeddha­’s of dhyani-boeddha­’s en deze verschijnen op hun beurt in manushya-boeddha­’s en in een mindere mate in bepaalde menselijke individuen die, hoewel ze heel verheven zijn, toch lager staan dan de manushya-boeddha­’s.

Adi-buddhi

(San­skriet) Ādi-buddhi [van ādi eerste, oorspronkelijk + buddhi van de werkwoordstam budh weten, waarnemen, ontwaken]

Eerste en oorspronkelijke buddhi. De kosmische essentie of goddelijke intelligentie die zich belichaamt in adi-boeddha­, het goddelijke-spirituele hoofd van de kosmische hiërarchie van mededogen ...

de geestelijke, alwetende en almachtige wortel van goddelijke intelligentie. (SD 1:572)

Adi-buddhi of dharmakaya is de ...

mystieke universeel verspreide essentie ... de alles doordringende opperste en absolute intelligentie met haar zich periodiek openbarende godheid — ‘Avalokiteshvara’ ... de gezamenlijke intelligentie van de universele intelligenties, met inbegrip van die van de Dhyan Chohans, zelfs van de hoogste orde. (MB 98-9)

Adi-budha

(San­skriet) [van ādi eerste + budh wijsheid]

Oorspronkelijke wijsheid; de eerste of naamloze goddelijkheid (SD 1:xix, 54n; 2:48).

Adibhuta

Ādibhūta [van ādi eerste, oorsprong + bhūta element van de werkwoordstam bhū zijn, worden]

Het eerste, originele, oorspronkelijke of oer-element in de natuur.

De oorspronkelijke, ongeschapen oorzaak van alle werelden. (VP 4:1)

In de theosofische literatuur wordt adibhuta soms ook de Naamloze genoemd. Oorzaak en bron van de opeenvolgende zeven kosmische bhuta’s, het is het zaad waaruit zij tevoorschijn komen.

Adikrit

(San­skriet) Ook Adikartri, Ādikṛt, Ādikartṛ [van ādi eerste + kṛt doen (kartṛ doener, auteur, producent) van de werkwoordstam kṛ doen, maken, bereiken]

Het eerste wat is gemaakt of is ontwikkeld, synoniem van adikara. In de mythologie van de hindoes is het de schepper, in de Purāṇa’s is het het vermenselijkte aspect van de vormende of kosmische scheppende kracht, wat in zijn oorsprong eeuwig bestaat maar slechts periodiek is in zijn verschijningsvormen. Tijdens zijn perioden van manifestatie wordt adikrit voorgesteld als Vishṇu of Brahmā (VP 6:4); tijdens perioden van rust wordt adikrit voorgesteld als slapende op een oceaan van ruimte in de vorm van Vishṇu. De term kan slaan op elk heelal of hiërarchie, groot of klein, of het nu om een groep melkwegstelsels gaat, een zonnestelsel, een planeet of een mens.

Adima

(San­skriet) Ādima

De eerste mens die werd geschapen door Śiva en die volgens het Śiva-Purāṇa samen met Heva de voorouder van de huidige mensheid is (IU 1:590, 579n).

Adinatha

(San­skriet) Ādinātha [van ādi oorspronkelijk, eerste + nātha beschermer, heer van de werkwoordstam nāth hulp zoeken]

Oorspronkelijke beschermer of heer. Soms gebruikt voor adi-boeddha­ en andere kosmische hiërarchen, zoals Śiva. Adinatha is ook bekend als Rishabha, de eerste van de 24 tirthankara’s of jaïn-leraren.

Adinidana

(San­skriet) Ādinidāna [van ādi eerste + nidāna beneden vastgehouden van ni neerwaarts + dāna vasthouden, touw, van de werkwoordstam da vastbinden, vastmaken]

Een band, houder, tuig. De eerste en hoogste oorzaak of oorspronkelijke schakel van de daaropvolgende keten van nidana’s, die in boeddhistische geschriften de twaalf oorzaken van het gemanifesteerde bestaan wordt genoemd. Of ook een keten of weerkaatsingen van oorzaken en effecten door het gehele bereik van een gemanifesteerd wezen heen.

Adinidana-svabhavat

(San­skriet) Ādinidāna-svabhavat [van ādi eerste, oorsprong + nidāna oorzaak + svabhavat zelf-zijn, zelfworden, van sva zelf + de werkwoordstam bhū zijn, worden]

Oorspronkelijke oorzaak van het zelfworden. Maar omdat in het boeddhisme nidana ook met oorspronkelijke essentie of stof en svabhavat wordt vergeleken met de Vader-Moeder van de manifestatie, kan de term ook worden vertaald als de ‘oorspronkelijke en werkelijke oorzaak van Vader-Moeder.’

Het is het hoogste deel van de gemanifesteerde of derde logos van ons melkwegstelsel; en omdat de derde logos van ieder heelal een weerspiegeling is van de derde logos van dit stelsel, valt het adinidana-svabhavat van ieder zonnestelsel binnen het bereik van het adinidana-svabhavat van ons melkwegstelsel.

De uitdrukking komen we tegen in de Stanza’s van Dzyan:

‘Duisternis’, het grenzeloze of het niet-getal, adi-nidana-svabhavat (SD 1:98)

— dat, als het hoogste punt van de derde logos, kan worden vertaald als duisternis en niet-getal aangezien het de duisternis van het menselijke intellect is en toch het begin van de getalsmatige opvolging van alle hiërarchieën die eruit voortstromen. Vandaar dat voor alles wat er beneden is, adi-nidana-svabhavat net zo goed het grenzeloze kan worden genoemd, wat duidt op de kosmische essentie of spirituele essentie zonder beperkende grenzen.

Adisakti

(San­skriet) Ādiśakti [van ādi eerste + śakti kracht, energie]

Oorspronkelijke kracht. De goddelijke kracht of rechtstreekse krachtige emanatie van mula­pra­kriti, dus het vrouwelijke aspect of omhulsel van iedere geestelijke vormende macht. In het hindoe-pantheon is zij de partner van een godheid, waarbij iedere godheid zijn eigen śakti of vormende essentiële kracht heeft. Ook een woord voor maya, wat heel typisch is omdat illusie begint met manifestatie (SD 1:10).

Adisanat

(San­skriet) Ādisanat [van ādi eerste + sanat zoals het vroeger was, altijd]

De altijd-oorspronkelijke. Een naam van Brahmā. Door de stanza’s van Dzyan wordt het duidelijk dat het dat is dat aan svabhavat in kosmische evolutie voorafging: eerst was er geen-getal, toen adisanat, ‘het getal want hij is één’; dan svabhavat, de getallen (SD 1:98). Vergelijkbaar met de kabbalistische ‘Attiqa’ de‘Attiqin (de Ouden van de Ouden) van de Zohar; ook de kosmische monade van Pythagoras die in en uit de schoot van het Altijd-verdragende of geen-getal, zichzelf manifesteert als de oorsprong van het heelal en zich in ‘stilte en duisternis’ terugtrekt, waarbij hij zijn eigen staat behoudt terwijl hij handelt als de on­uit­sprekelijke bron waaraan alle manifestaties als een sieraad in de ruimtes van de ruimte hangen.

Adi-sanat is de altijd blijvende kiem van de kosmische geest en omdat die behouden blijft, van kosmisch manvantara tot kosmisch manvantara en slechts periodiek terugzakt naar toestanden van een ongemanifesteerd ‘zijn’ gedurende kosmische pralaya’s, wordt het de oorspronkelijke Oude genoemd, de Altijd-oorspronkelijke Een.

Adisesha

(San­skriet) Ādiśeṣa [van ādi eerste + śeṣa van de werkwoordstam śiṣ restanten achterlaten]

Oorspronkelijke- of oerneerslag of -droesem. Adisesha is de mythologische duizendkoppige slang (naga) waarop Vishṇu tijdens pralaya’s (de periode tussen elke manifestatie) ‘slaapt’; ook stelt hij de zeven patala’s (hellen) voor die in stand worden gehouden met de zeven gebieden erboven en daarom de hele wereld (VP 2:5).

Vaak gewoon Sesha genoemd of Ananta, oneindig, of Ananta-Sesha. Nu sesha ‘overblijvend’ betekent, of ‘wat is overgebleven,’ zien we dat de belangrijkste betekenis is dat Vishṇu, die de kosmische goddelijkheid voorstelt, tijdens pralaya’s slaapt op de stof of de essentie van een geestelijk karakter dat overblijft na het uiteenvallen en oplossen van de werelden. Aldus is Adisesha (oerstof of overblijfsel) de kosmische ruimtelijke oceaan van essentieel bewustzijn dat achterblijft van een eerder kosmisch manvantara dat handelt als de essentie-moeder of chaos waaruit en waardoor de toekomstige gemanifesteerde werelden zullen worden geboren als het pralaya eindigt.

Aditattva

(San­skriet) Āditattva [van ādi eerste + tattva dat-heid, essentie]

Oorspronkelijk beginsel. Gebruikt in de theosofische literatuur om de eerste of hoogste van de zeven tattva’s of beginselen op de neergaande boog van de bouw van de natuur aan te duiden. Wat betreft getalsmatige opvolging van de kosmische beginselen komt aditattva overeen met de eerste logos.

Aditi

(San­skriet) Aditi [van a niet + diti gebonden, van de werkwoordstam da binden]

Ongebonden, vrij. Als een zelfstandig naamwoord staat het voor de oneindige en oeverloze ruimte. In de Veda’s is aditi devamatri (de moeder van de goden) omdat van en uit haar kosmische matrix alle hemelse lichamen waren geboren. Als hemelse maagd en moeder van iedere bestaande vorm en wezen is zij de synthese van alle dingen, zij is het hoogste ākāśa. Aditi wordt in de Rig-Veda gelijkgesteld aan Vach (mystieke spraak) en ook aan het mula­pra­kriti van de Vedānta. Als de moederschoot van de ruimte is zij de vrouwelijke vorm van Brahmā.

De Rig-Veda zegt dat ‘Daksha voortkwam uit Aditi en Aditi uit Daksha’ een verwijzing naar de eeuwig cyclus van wedergeboorte van dezelfde goddelijke essentie. (SD 2:247n)

In een van zijn meest mystieke aspecten staat aditi voor goddelijke wijsheid.

Aditi zien we in veel oude religies terug: de hoogste sefira in de Zohar; de gnostische Sophia-Achamoth; Rhea, moeder van de Griekse Olympiërs; Bythos of de grote Diepte; Amba; Surarani; Chaos; Wateren van de ruimte; Oorspronkelijk Licht; en de bron van de Egyptische zeven hemelen. Soms is ze verbonden met de Griekse Gaia, godin van de aarde, om de tweevoudige natuur of de moeder van beide, het geestelijke en lichamelijke aan te duiden: Aditi, kosmische ruimte als moeder van alle dingen; en Gaia, moeder van de aarde en op grotere schaal, van het gehele objectieve bestaan (vgl. SD 2:65, 269)

Aditi-prakriti

(San­skriet) Aditi-prakṛti [van aditi onbegrensd + prakṛti natuur van pra uit of voortkomen uit + de werkwoordstam kṛ doen, maken]

Spirituele/fysieke natuur. De innerlijke vader-moeder voordat die verscheen in de ruimte, de universele matrix van de kosmos vermenselijkt als het tweevoudige karakter van het heelal of van de mens. Aditi verwijst naar de oneindigheid als een godin en prakriti is de natuur, gezien in zijn rol als de ontwikkelaar of voortbrenger vanuit zijn oorspronkelijke toestand.

Aditi-Vach

(San­skriet) Aditi-Vāc [van Aditi onbegrensd + Vāc spraak, stem van de werkwoordstam vac spreken, uiten]

De kosmische logos in haar vrouwelijke aspect als de sluier die de ontwikkelende kosmische monade omhult.

Al deze vrouwelijke logoi zijn in hun noumenale aspect wisselwerkingen van licht, geluid en ether ... (SD 1:431)

Aditya’s

(San­skriet) Āditya’s [behorende tot, voortkomen uit aditi grenzeloze ruimte]

Zonen van Aditi, ruimte. In de Veda’s is aditya een naam van de zon; ook verschillende malen genoemd als zijnde vijf, zeven, acht of twaalf in aantal. De achtste aditya (Marttanda) was afgewezen door Aditi, waardoor er zeven zoon-zonnen achterbleven, waarvan elk een bepaalde of speciale zonne-energie liet zien (vgl. RV 10, 72, 8-9).

‘De zeven staan stervelingen toe hun woningen te zien, maar zij vertonen zich alleen aan de arhats,’ zegt een oud spreekwoord; ‘hun woningen’ staat hier voor planeten. (SD 1:100)

De Brahmana’s en Purāṇa’s kennen in het algemeen twaalf aditya’s. In een vorig manvantara werden ze tushita’s genoemd, maar toen het einde van de cyclus dichterbij kwam gingen ze ...

‘de schoot van Aditi in, opdat we mogen worden geboren in het volgende manvantara; want, hierdoor zullen we opnieuw goden kunnen zijn.’

... Vandaar dat ze in de zevende manvantara bekend staan als aditya’s (VP 1:15). Als het pralaya (het uiteenvallen) van de wereld komt zullen twaalf zonnen verschijnen (MB 3:3, 26; Dict Hind 3). De twaalf aditya’s zijn de twaalf grote goden van het hindoe-pantheon maar ook de twaalf tekens van de dierenriem of de twaalf maanden van het jaar.

De aditya’s zijn de voeders van het goddelijke leven van de zon dat in alle dingen bestaat en in ons huidige manvantara van Vaivasvata zijn ze de goddelijke zonne-pitri’s (vaders) — niet de lagere maan-pitri’s — die in de eerste mensen incarneerden.

De wijzen noemen onze vaders vasu’s; onze grootvaders van vaders kant rudra’s, onze overgrootvaders van vaders kant aditya’s ... (Manu 3:284)

Adivamsa

(San­skriet) Ādivaṃśa [van ādi oorspronkelijk, oeroud, eerste + vaṃśa afstamming, ras]

Het eerste ras. Vaak gebruikt in het Mahābhārata voor het oerras, de oorspronkelijke familie.

Adivarsha

(San­skriet) Ādivarṣa [van ādi oorspronkelijk, oeroud, eerste + varṣa een deel van de aarde van de werkwoordstam vṛṣ regenen, een stortbui voortbrengen]

Het eerste land. Gebruikt voor het ‘Eden van de eerste rassen’ ofwel de mensheid (SD 2:201).

Zie ook Adbhitanya

Adon

(Hebreeuws) ’Ādōn, meervoud ’ādonīm [van ’ādan regelen, vaststellen]

Bevelhebber, Heer, meester, bestuurder.

De Adonim en de Adonaï ... die de joden gebruikten voor hun Jehovah en engelen, die eenvoudig de eerste geestelijke en etherische zonen van de aarde waren; en de god Adonis, die in zijn vele variaties de ‘eerste Heer’ voorstelde’. (SD 2:452)

Blavatsky verwijst hiermee naar de hemelse hiërarchie van engelen van de Codex Nazareus (IU 1:301). De oude Hebreeën en Feniciërs gebruikten Adon niet alleen voor de goden of godheden, maar ook voor koningen en priesters.

Zie ook Adonai

Adonaï

(Hebreeuws) ’Adonāi [van ’ādōn Heer]

Mijne Heren. Bij algemeen gebruik: Heren, een zeer eerbiedige meervoudsvorm. Oorspronkelijk gebruikt voor het aanroepen of sturen van gebeden naar de hiërarchische geestelijke machten van de planeetketen aarde en meer in het bijzonder de planeetgeest van de aarde zelf; later was het niet meer dan een substituut voor de on­uit­sprekelijke naam van God, gewoonlijk voor Tetragrammaton (YHVH).

Omdat de innerlijke natuur van YHVH is verborgen wordt Hij (YHVH) alleen genoemd met de naam van de shekhinah, Adonai, dat wil zeggen Heer; daarom zeggen de rabbi’s (over de naam YHVH); Niet zoals ik word geschreven (dat wil zeggen YHVH) word ik gelezen. In deze wereld wordt mijn Naam geschreven als YHVH en gelezen als Adonai, maar in de wereld die nog komt, zal het hetzelfde worden gelezen als het wordt geschreven, zodat Genade (voorgesteld door YHVH) van alle kanten komt. (Zohar iii 320a)

Adonaï wordt in de Bijbel vertaald als Heer terwijl het feitelijk ‘Mijne Heren’ betekent, dit geldt ook voor ’elohim hoewel dat in de Engelse geautoriseerde versie wordt vertaald als God (enkelvoud) terwijl het een meervoudsvorm is.

In het overzicht van de sefiroth was de goddelijke naam van de sefira malchuth ’Adonai. De gnostici onderwezen dat Iurbo en Adonaï namen waren van Iao-Jehovah, die het voortbrengsel is van Ilda Baoth. Volgens Origenes beschouwden de gnostici Adonaï als de genius van de zon. Blavatsky schrijft:

Zowel Aidoneus als Dionysius [Dionysus] zijn de grondslagen van Adonaï, of ‘Jurbo Adonaï,’ zoals Jehovah in de Codex Nazareus wordt genoemd. ... Baal-Adonis van de Sods of mysteriën van de vóór-Babylonische joden werd de Adonaï volgens de Massorah, de later gevocaliseerde Jehovah. (SD 1:463)

Zie ook ’Adon; Iao; Jehovah

Adonis

(Hebreeuws) [van ’ādōn Heer]

Titel van de Babylonische god Tammuz, die werd vereerd in Aziatisch Griekenland. Hij was een prachtige jonge knaap, geliefd door Aphroditē en gedood door een everzwijn. Aphroditē was zo door verdriet overmand dat de goden van de lagere wereld het Tammuz toestonden de helft van ieder jaar met haar op aarde door te brengen. Zijn dood en wederopstanding werden gesymboliseerd door jaarlijkse vieringen.

Hij is een van de vele symbolen van de mystieke Christus, de mens die tot God werd gemaakt. Hoewel zoon van vader en moeder is hij ook gelijk aan de vader. Adonis wordt vergeleken met zowel Osiris als Horus; met de Semitische Thammuz in Ezekiël, Athamaz, Tamaz, en ’Adam Kadmon (SD 2:43-4); met de Indiase Aditi; en de Hebreeuwse Adon of ’Adonai. Adonis wordt zowel als maan- als zonnegod gezien, aangezien wat van de zon afkomstig is vanuit een ander gezichtspunt ook afkomstig is van de maan — hij kan bijvoorbeeld de zon voorstellen in een configuratie van de maan. Adonis is verbonden met het zonnejaar, wat terug te zien is in de allegorie van zijn zesmaandelijkse verandering.

Adrasteia

(Grieks) [van a niet + didraskein wegrennen]

Waaraan niet ontsnapt kan worden. Een personificatie van één aspect van karma; een familienaam van Nemesis, niet een synoniem. Nemesis, Adrasteia en Themis vormen samen een drie-eenheid: Adrasteia stelt de oorzaken voor die door de mens zijn teweeggebracht en zijn daarom onontkoombaar, er kan niet aan worden ontsnapt. Nemesis is een vermenselijking van de eerbied voor de wet, dat wil zeggen het geweten, tegelijkertijd stelt Themis de goddelijke orde en harmonie voor, het inherente evenwicht van het kosmische weefsel. Adrasteia stelt daarom de effecten voor die iemand vroeg of laat overstroomt als resultaat van zijn goede of slechte gedrag.

Adrishta

(San­skriet) Adṛṣṭa [van a niet + dṛṣ zien, leren, zien met het intellect of intuïtie]

Ongezien, onvoorzien, onzichtbaar; een onvoorzien gevaar. In filosofische zin dat wat voorbij het bereik van waarneming van het waarnemende bewustzijn valt. W.Q. Judge ziet het als ...

de verdienste of schuld die aan het gedrag van een mens in een vorige incarnatie is verbonden en de daarmee samenhangende (schijnbaar willekeurige) straf of beloning op dit moment of in een toekomstige incarnatie. (WG 2)

Dit is duidelijk te herkennen in de samengestelde uitdrukking adrishta-phala (ongeziene vrucht), karma dat nog niet actief is geworden. Vandaar dat men adrishta vaak uitlegt als het lot of geluk (soms pech).

(BCW 5:580 bij Kanada als een ‘ongeziene kracht’; 4:61 Nyaya’s onzichtbare beginsel)

Adunai

(Gnostisch)

Door de ophieten en nazarenen gebruikt in verband met Iurbo.

Iurbo en Adonai zijn volgens de ophieten de namen van Iao-Jehovah, een van de emanaties van Ialdabaoth ... [en Adunai wordt] onder de polijstende hand van Ezra ten slotte de later van een klinker voorziene Adonai van de Massorah — de ene en hoogste God van de christenen! (IU 2:216n, 154)

Advaita

(San­skriet) Ook Adwaita, Advaita [van a niet + dvaita tweevoudig van dvi twee]

Enkelvoudig, non-duaal. De Advaita of enkelvoudige vorm van de Vedānta [van veda kennis + anta einde] zoals verklaard door Śaṅkarāchārya die de eenheid van Brahman onderwijst of de eenheid van het parabrahman van het heelal met de menselijke geest-ziel of jivatman, wat geest en stof zijn; maar ook dat de goddelijke geest van het heelal de meest effectieve en oorspronkelijke scheppende oorzaak is van het periodieke tot bestaan komen, de voortzetting en het uiteenvallen van het heelal; en dat deze kosmische geest de uiteindelijke waarheid en enige werkelijkheid is — vandaar de term Advaita (zonder een tweede, zonder weerga). Al het andere is maya, al naar gelang de afstand tot de goddelijke bron.

De grootste ingewijden en yogi’s na Śaṅkarāchārya worden geacht uit de gelederen van de advaita-vedantisten voort te zijn gekomen.

En toch is de basis van de filosofie van zowel Advaita en die van de boeddhistische geleerden dezelfde, en beiden hebben eenzelfde eerbied voor het dierlijke leven, want beiden geloven dat elk schepsel op aarde, hoe klein en nederig het ook is, ‘een onsterfelijk deel is van de onsterfelijke stof’ — want stof heeft voor hen een heel andere betekenis dan voor een christen of een materialist — en dat elk schepsel is onderworpen aan karma. (SD 1:636; cf 2:637)

Advaitin

(San­skriet) Advaitin

Een aanhanger van de filosofie van de Vedānta. Ook geschreven als advaitee of Advaita-vedantist

Advaya

(San­skriet) Advaya [van a niet + dvi twee]

Geen twee, zonder een tweede, uniek. Als een mannelijk zelfstandig naamwoord de naam van een boeddha­. Als een onzijdig zelfstandig naamwoord, enkelvoudigheid, eenheid, identiek (vooral in het geval van Brahman) met het universum, of van geest en stof; vandaar de uiteindelijke waarheid.

Advent

[van het latijn ad naar, aan + venio komen]

Aanloop, de komst. In het christendom staat de Advent voor de vier weken die aan het kerstfeest voorafgaan. In het voor-christelijke Griekenland was Eleusis — een Grieks woord dat komst of advent betekent — een van de grote inwijdingscentra. Alle mysteriescholen uit de oudheid onderwezen en dramatiseerden leringen die betrekking hadden op dat wat nog moet komen: de mysteriën van de dood, wedergeboorte en inwijding — de geboorte of het ontwaken van de innerlijke Boeddha of Christus in de neofiet. Dit werd ‘de komst’ of de advent van de innerlijke God genoemd.

Advent kan ook worden gebruikt om een reeks verschijningen van een nirmāṇakāya aan te duiden, een belichaamde dhyani-boeddha­ — een volmaakt geworden mens uit een vorig manvantara — om de mensheid in de huidige cyclus te verlichten. Dergelijke nirmāṇakāya’s werken in de sfeer van onze aarde als onzichtbare en soms zichtbare helpers van de mens.

De ‘tweede advent’ verwijst naar de wederkomst van Christus die door sommige vroegchristelijke sektes werd verwacht, en zelfs tegenwoordig nog wel door bepaalde religieuze richtingen. Dit is een echo van de oude leer die betrekking heeft op de komst van de Maitreya-boeddha­ — de volgende grote boeddha­ die zal komen in de lange lijn van boeddha­’s — net zoals de tweede komst van Elia bij de joden, en de komst van de Kalki-avatara bij de hindoes.

Adytum

(Latijn) [van het Griekse adytos van a niet + duo binnen gaan]

Meervoud adyta. Niet binnen te gaan, het niet te betreden heiligdom van een tempel. Het heilige van het heiligste of het sanctum sanctorum was altijd terug te vinden op de bouwtekeningen van tempels van alle oude volken. Vaak bevatte het een graftombe en de afbeelding van de god aan wie de tempel was gewijd en was een symbool voor vernieuwing, wederopstanding en inwijding.

Toen de joden al het andere uitsloten en geheel exoterisch waren geworden in hun geloof en praktische belijdenis, maakten zij het heiligdom tot het symbool van hun eigen nationale monotheïsme exoterisch; en esoterisch tot een symbool van niet meer dan voortbrenging en dus niet van verjonging of vernieuwing. En toch kan de ware betekenis worden gelezen in het verhaal van David die danst voor de ark, want de dans was in feite een bacchische rite, waarvan de betekenis alleen tijdens de mysteriën bekend werd gemaakt. De ark is een symbool van het voertuig waarin de kiemen van alle levende wezens worden bewaard die de aarde in een nieuwe cyclus moeten bevolken.

De Koningskamer in de piramide van Cheops is een Egyptisch adytum met een graftombe, waarin de kandidaat, die de zonnegod voorstelde, ging liggen om ingewijd te worden en zo de energiegevende straal symboliseerde die de vruchtbare moederschoot van de natuur binnenging; van waaruit hij, na een mystieke dood, opnieuw verrees.

Aebel-Zivo

(Gnostisch)

Aebel-Zivo werd door de nazareense gnostici gebruikt in de Codex Nazaraeus en is gelijk aan de Hebreeuwse Metatron; Shaddai in een van zijn vormen; de engel Gabriël en de Legatus (afgezant) die door de heer van Celsitude wordt gezonden als de eerste boodschapper van het licht. Het is een manifestatie van het goddelijke in de mens, een bewuste vereniging van de persoonlijke mens met zijn innerlijke God, zoals het geval was bij de avatara Jezus, of een verlicht leider als Mozes (IU 2:154).

Aegir

(IJslands) Ager (Scandinavisch)

Een oud mythologisch woord waarvan de oorsprong veel verder terug in de tijd ligt dan die van de Noorse talen. Aegir is waarschijnlijk verwant aan de Griekse Okeanos, beide hebben een Indo-Europese wortel; het woord kan betrekking hebben op het oud-Gothische ahwa (water). In het Angelsaksisch is eagor de zee, ook een vloedgolf of getijdegolf op de rivieren.

Aegir stelt de wateren van de ruimte voor in al zijn aspecten. In de Noorse mythen is hij een reus die de mede voor de goden brouwt voor het feesten aan de ‘tafels’ van sterren en planeten — als zij zich belichamen in werelden. Hij en zijn partner Ran hebben negen dochters die de golven zijn. Aegir heeft twee bedienden, Eldr (vuur) en Fimafeng of Funafeng (vonk), die mogelijk het Sint-Elmusvuur en de fosforescentie in de zee voorstellen. Eén aspect van Aegir is Hler (uit de wind, beschutting). Blavatsky beschouwt Ogir (Aegir) of Hler als ...

de hoogste van de watergoden, en dezelfde als de Griekse Okeanos. (TG 239)

AEIOV

Deze vijf klinkers (v is de klassieke u) werden vaak afgebeeld in Romeinse tempels volgens de Griekse schrijfwijze. Zo werd het aantal wortelrassen in hun tempels weergegeven ...

door zeven klinkers, waarvan er vijf in een paneel werden gezet in de inwijdingszalen van de Adyta. (SD 2:458)

Deze vijf klinkers hebben dezelfde wezenlijke betekenis als de Oeaohoo van De geheime leer. Ze zijn een symbool van de zeven kosmische ademingen van de universele geest of oer-logos; in andere woorden, van de zeven oorspronkelijke kosmische vuren of energieën, waarvan de ademingen door het heelal gaan en die het leven of de stromen van levens zijn die de achtergrond van het heelal vormen. Medeklinkers zouden mystiek gezien de voertuigen van geluiden, ademingen of ‘stemmen’ zijn, de klinkers. Medeklinkers gaven de klinkers een lichaam, op dezelfde manier als de geest zich uitdrukt door het starre bouwwerk van entiteiten.

De manier van uitspreken hangt af van het accent. Dit is een esoterische uitdrukking voor de zes in één, ofwel de mystieke zeven. De occulte naam voor de van ‘zeven klinkers’ voorziene altijd-aanwezige manifestatie van het Universele Beginsel. (TG 239)

Deze stemmen met vijf of zeven klinkers, geluiden of ademingen stellen ook de zeven fundamentele vuren of energieën van de menselijke constitutie voor. Alle oude mystieke scholen hadden zo hun eigen manier om deze klinkers te beschouwen en te verklaren.

Aeoliërs

[van het latijnse Aeolis, Aeolia een oud land in Midden-Oosten van het Griekse Aiolis]

Een volk dat zich in vroeg-prehistorische tijden vestigde in Thessalië en Boeotië, en enkele delen van de Peloponnesos bevolkte vóór de Achaeërs, dat Lesbos en de aangrenzende kust van het Midden-Oosten koloniseerde. De Aeoliërs vormden een van de verbindende schakels tussen een restant van Atlantis en de eerste Indo-Europeanen (BCW 5:215-19). Overleveringen stellen dat zij door de Zuilen van Hercules (Straat van Gibraltar) waren gevaren en zich hadden gevestigd in delen van Noord-Griekenland. Zij voegen eraan toe dat hoewel zij van de laatste eilanden van Atlantis kwamen ze toch geen Atlantiërs maar Indo-Europese kolonisten van verlaten Atlantische eilanden waren en Atlantische overeenkomsten vertoonden.

Aeolus

(Grieks)

In de Griekse en Romeinse mythologie wordt de zoon van Hippotes, Aeolus, door Zeus benoemd tot opzichter van de winden. Hij woonde op een eiland van Aeolis in het verre westen, met steile kliffen die werden omringd door een koperen muur. Daar hield hij de winden gevangen in een grot en liet ze eruit als hij daar zin in had, of als hem dat werd opgedragen door de goden. Men zegt dat hij later op een eiland noordelijk van Sicilië woonde.

Hij is ook een kleinzoon van Deukalion en zoon van Helena en de nimf Orseis, die koning was van Magnesia in Thessalië en die de mythologische voorouder van het Aeolische ras is.

Zie ook Wind

Aeon(en)

Aeon (Latijn), Aion (Grieks) [van aion tijd]

Een tijdperk of periode. Als zelfstandig naamwoord heeft aeon dezelfde betekenis als het woord logos, maar in het algemeen staat het voor een geestelijk wezen dat wordt gezien als een emanatie van de goddelijke essentie en ook voor een bepaalde periode of cyclus die wordt teweeggebracht door het bestaan van dit geestelijke wezen.

In de gnostische leringen zijn het de diverse scheppende krachten die uitgaan van de demiurgische Logos en variëren in een kwaliteit van de meest geestelijke of etherische gebieden tot de meest grove. Valentinus beweerde dat een volmaakte aion, genaamd Propator, dezelfde was als de eerste logos en vóór bythos of de ruimtelijke diepte bestond (gelijk aan de tweede logos). Blavatsky legt uit dat het de ...

Aion is, die als een straal uit Ain-Soph (die niet schept) tevoorschijn springt en Aion schept, of liever door hem wordt alles geschapen of ontwikkeld. (SD 1:349)

Dit dubbele gebruik van een woord om een bepaalde periode aan te geven en een goddelijke kracht zien we ook terug in Manu, en in de namen van de bijbelse patriarchen en de perioden die aan hun respectievelijke levens worden gekoppeld. (Zie Bron van het Occultisme 214 e.v. voor een meer gedetailleerde uitleg)

Het bijvoeglijk naamwoord aeonios komt vaak voor in het Nieuwe Testament, waarin het verkeerd is vertaald als eeuwig of altijddurend.

Aeonologie van de Marcianen

Zoals gegeven door Blavatsky in haar ‘commentaar op de Pistis Sophia’ (BCW 13:53):

1ste tetraktis2de tetraktis= 24= 24= 491) Arrhētos2) Sigē3) Pater4) Alētheia1) Logos2) Zōe3) Anthrōpos4) Ekklēsiaonuitsprekelijkstiltevaderwaarheidwoordlevenmensbijeenkomstbevat 7 elementenbevat 5 elementenbevat 5 elementenbevat 7 elementenbevat 7 elementenbevat 5 elementenbevat 5 elementenbevat 7 elementenHet totaal aan elementen samen met de Christos

Aeroob & Anaeroob

[van het Grieks aer lucht + bios leven]

Aerobe bacteriën die vrije zuurstof nodig hebben om te kunnen leven en anaerobe bacteriën zijn die bacteriën die dat niet nodig hebben. Elk van deze groepen bacteriën bevat enkele vormen die zichzelf kunnen aanpassen aan beide omstandigheden. Als vrije zuurstof niet aanwezig is kan die worden ontleend aan het milieu, de bacteriën worden dan vernietigers — vernietiging betekent dan ook de vorming van nieuwe combinaties, net zoals de dood niet anders dan een wedergeboorte is.

Dit houdt ook verband met gistingsprocessen. De onderzoeken van Pasteur naar gisting worden door Blavatsky genoemd om te tonen hoe zogeheten biologische processen geleidelijk en onmerkbaar overgaan in zogenaamde anorganische of chemische processen. Deze fysieke bouwers en vernietigers werken analoog aan hun voorlopers op de hogere gebieden.

Aesar

Een oude Ierse god, filosofisch gezien dezelfde als Isvara. Ook een oud Etruskisch woord voor God (SD 2:114).

Aeschylus

Een van de drie grootste Griekse tragediedichters, geboren te Eleusis (525-456 v. Chr.), wat de bakermat is van de Mysteriën van Demeter, waarin hij ongetwijfeld moet zijn ingewijd. Van zijn misschien wel 90 spelen zijn er zeven bewaard gebleven. Plato beschuldigt hem van goddeloosheid of oneerbiedigheid en Cicero beschrijft hem als een halve pythagoreër. In de ogen van de Atheners zou hij de Mysteriën hebben ontheiligd (dat wil zeggen dat de allegorieën in De geketende Prometheus en de Eumeniden een werkelijke betekenis hebben en niet een mystieke) en is beschuldigd van het veroorzaken van tweespalt onder de hemelse machten, doordat hij het politieke radicalisme en de demagogie van de agora van Athene had overgebracht naar de Olympus. Hij introduceerde in zijn werken een tweede speler waarmee hij een dramatische dialoog creëerde (bij eerdere tragediedichters was er niets anders dan een dialoog tussen de speler en het koor); hij vond ook maskers uit en indrukwekkende hoofdtooien en kostuums voor de spelers.

Zijn weergave van Zeus in verschillende drama’s is niet consequent, aangezien er twee Zeus’en waren: de abstracte godheid van het Griekse denken en de Olympische Zeus. Terwijl de eerste het hoofd van de hiërarchie van godheden vertegenwoordigt, is de laatste, in de mens, de menselijke ziel of kama-manas. Prometheus die het vuur van de hemel stal en het naar de mensen bracht in de steel van een venkel, is buddhi-manas, de redder van de mens. Zeus is de slang, de intellectuele verleider van de mensheid, die niettemin na verloop van tijd de mensenredder, de zonne-Bacchus of ‘Dionysos’, meer dan een mens, verwekt (SD 2:419-20).

Harmonie is het gevolg van het evenwicht tussen tegengestelden en het drama van evolutie zoals zich dat ontvouwt in de mens, laat de botsing van dalende en stijgende cycli zien, de tegenstelling tussen wet en vrije wil. Deze drama’s zijn door Aeschylus, die met zijn gedurfde en zelf-opofferende enthousiasme zélf een Prometheus genoemd mag worden, voor alle komende generaties onsterfelijk gemaakt. Hij was iemand die de heersende macht beledigde doordat hij licht bracht naar de mensheid.

Aesculapius

Ook Asklepios, Asclepius

De god van het helen en de geneeskunde, zoon van Apollo en Coronis en opgeleid door de centaur Chiron. Toen Aesculapius de doden weer tot leven bracht werd hij door Zeus met een bliksemschicht gedood omdat Hades daarom vroeg.

Hij wordt vaak gezien als Mercurius, de goddelijke genezer of kosmische slang, wat te zien is aan de caduceus van Mercurius en in enkele van zijn hoedanigheden is hij dezelfde als Ptah van de Egyptenaren, het scheppende intellect of wijsheid en als Apollo, Baäl, Adonis en Hercules (SD 2:208; 1:353).

Hij wordt ook wel de slang en de redder genoemd:

Esculapius, Serapis, Pluto, Knoum en Kneph zijn allemaal godheden met de kenmerken van de slang. Zoals Dupuis zegt ‘zijn ze allemaal genezers, gevers van gezondheid, geestelijk en fysiek, en van verlichting’. (SD 2:26)

Aldus is Aesculapius mystiek gezien de goddelijke genezende of helende kracht, de straal van goddelijke wijsheid die uitgaat van de geestelijke zon in de mens.

Aeshma-Daeva

Aeshma-Daeva (Avestisch) Eesham-Diev, Hesham-Diev (Pahlavi) Aēshma-Daēva (Perzisch) [van aēshma wraak, verwensen, boosheid van de werkwoordstam ish verlangen, hartstocht + daēva’s boze geesten (oorspronkelijk goden); vgl. San­skriet deva, Perzisch dievs]

In de Avesta is hij de demon van de verwondende speer. De Indo-Europese goden of daeva’s werden vermenselijkt en gehekeld door de Indo-Europese ingewijden die zich hadden gevestigd in Airya-Vaeja (Eran of Iran). Zarathustra verwijst in de Gāthā’s naar de daeva’s Kavis en Karpans, de leiders van het oude Indo-Europese geloof, die zich hadden bezoeld door de filosofie van Mazda te abstraheren met ritualistische ceremoniën.

In de geschriften van Pahlavi en Pazand veranderde Aeshma-Daeva in Heshm-Diev waarvan Asmodeus, een middeleeuwse boze geest, is afgeleid. Aeshma staat bekend als de tegenstander van Sraush.

Áesir

(IJslands) [van ass de nokbalk die het dak draagt, een lange paal*]

Meervoud ases, vrouwelijke vorm Ásynja, vrouwelijk meervoud Ásynjor.

Scheppende goden van de Noorse Edda’s die in Ásgárd wonen (gard, hof of landgoed), waarin ze zich terugtrekken om te genieten van de ‘mede’ van ervaringen die ze hebben vergaard in sferen van leven.NWZOAsgardAlfheimMid-gardNiflheim Vana-heimSvart-alfheimHelheimMuspel-heimJotun-heim De twaalf goden die hun woningen hebben gebouwd op diverse ‘niveaus’ [hogere en lagere gebieden] van ons heelal zijn: Odin Alvader, die we tegenkomen op elk niveau van leven en inherent is aan elk levend ding; zijn partner Frigga; Thor, de levenskracht en het elektromagnetisme*, dat correspondeert met het Ti­be­taanse fohat en in een zeker opzicht overeenkomt met Jupiter; Balder de zonnegod; Njörd de Noorse Saturnus; Tyr de Noorse Mars; Frey de godin van de planeet Aarde; Freya van Venus; Hermod (een aspect van Odin) van Mercurius. Heimdall, ‘de witste Áse,’ is de wachter op de regenboogbrug die blaast op de gjallarhorn (luide hoorn) naar Ragnarök als een wereld ophoudt te bestaan. Brage is de poëtische inspiratie. De mysterieuste en verheven Áse is Ull, een koude, winterse (ongemanifesteerde) wereld. Paradoxaal genoeg is ‘hij gezegend die als eerste het vuur van die wereld aanraakt.’ Forsete is de god van rechtvaardigheid die overeenkomt met de lipika’s, middelaars van karma.

In de Edda’s staan de Aesir voortdurend tegenover de jotunn (reuzen; IJslands jotnar), precies zoals het energieke het tegengestelde is van willoosheid en het trage. Als de goden zich tijdens Ragnarök terugtrekken, houdt het heelal op te bestaan. Voordat de Áesir over het leven heersten was er een periode van vredige kalmte waarin niets bestond. Het was het tijdperk van Ymir, de ijsreus, de getransformeerde Bärgälmer (IJslands Bergelmir), de vrucht van een eerdere cyclus van universeel leven, die was ‘gered op de kiel van een boot’ of ‘gemalen in de molen’ om stof te leveren voor het bestaan van een volgende wereld. Deze moest worden gemaakt door Alvader Odin en zijn twee broers Vile en Vi (of Ve). De ijsreus is gedood — getransformeerd — door de drie goden, en van zijn stof of essentie (Örgälmer, oergeluid) zijn de werelden gemaakt. Ze worden gevoed door Trudgälmer tot de goden zich opnieuw terugtrekken. In zijn hoedanigheid van schepper wordt Odin Ofner genoemd (opener), energieke tegenhanger van Örgälmer, terwijl hij aan het einde van het kosmische leven Svafner (afsluiter) en één wordt met Bärgälmer.

De Aesir zijn niet de hoogste goden, ook al is de kosmische Odin in zijn hoedanigheid van Alvader de vader van goden en mensen, is hij dat alleen maar omdat hij is afgedaald van een eerder evolutionair tijdperk.

Alle scheppende goden, of persoonlijke godheden, beginnen bij de tweede fase van kosmische evolutie. (SD 1:427)

De Aesir werden uit Ásgárd verdreven door de vaner, hogere goden die in hun verheven rijken blijven wonen terwijl de Aesir in levende werelden wonen. Niettemin ontvangen de Aesir een ‘gijzelaar’ (in één betekenis een avatara) van de vaner en in ruil voorzien zij die van het intellect en de stof waardoor deze verheven wezens in staat worden gesteld zich te ontwikkelen.

‘Het brouwsel van de As,’ ‘Odin’s brouwsel,’ of de ‘mede van de bard’ is geïnspireerde poëzie, de runen van de oude wijsheid die door Odin worden gezocht in de reusachtige werelden. Net zoals het ‘rijden van de As*’ of Tordon (Thor’s lawaai) de donder is.

*OV: De nokbalk is een duidelijk symbool van een beschermende kracht, een dak beschermt immers tegen neerslag. Een uitgebreide studie van oude Scandinavische talen verklaart As ook simpelweg als een lange paal (An Icelandic-English Dictionary Cleasby/Vigfusson (1874), blz. 46. Die paal en het elektromagnetisme kan een verband laten zien tussen het ‘rijden van de As,’ de aardas en het draaien van de aarde om die as, vooral wanneer onze planeet als een levende dynamo wordt beschouwd.

Aether & Ether

(Grieks) [van aitho schijnen, glinsteren, vuur]

De hogere of zuivere lucht in tegenstelling tot aer, de lagere lucht; de heldere hemel; de verblijfplaats van de goden. In de klassieke oudheid werd er de oorspronkelijke stof mee bedoeld, Proteus of protyle, de enige bron van alle stoffen en energieën, het masker van alle kosmische fenomenen. Vaak losjes gebruikt om een gebied te omschrijven vanaf de Al-vader zelf omlaag tot aan de aardse atmosfeer. Virgilius spreekt over ‘Jupiter almachtige aether,’ en Cicero beschrijft aether als de laatste zone van de hemel die alles omgeeft, omhelst en doordringt. Eens was zij lid van het pantheon en onderwerp van verering, op een ander moment het doel van de alchemist die zoekt naar het ‘absolute element’ wat hem de macht over de natuur zou geven, en ten slotte een hypothetisch medium van de wetenschap dat lichtgolven overbrengt.

Soms is voor het vertalen van het San­skrietwoord ākāśa aether gebruikt, dat dezelfde etymologische en filosofische betekenis heeft. Hier is zij dan een element of beginsel dat na manas en kama komt en vóór het astrale licht en de ether. Opnieuw is zij het hoogste aspect van ākāśa, dat zelf ook zeven onderliggende aspecten heeft. Er zijn in de kosmische ruimte op zijn minst zeven aethers of prakriti’s, die in elkaar bestaan in een oplopende schaal van geestelijkheid. Collectief kunnen ze geest-aether worden genoemd, of ākāśa.

In De geheime leer is de aether in het algemeen het vijfde kosmische element vanaf onderaan geteld, een verbinding tussen kosmische geest of mahat en de lagere gemanifesteerde wereld, het voertuig van het eerdergenoemde en ouder van laatstgenoemde. Als we naar aether op een meer algemene kosmische manier kijken, zien we het gebied van activiteit van de kosmische derde logos, Brahma-prakriti, en is daarom de grote moederschoot van al het gemanifesteerde zijn, de schatkamer van alle kosmische vormen, van waar zij uitstromen aan het begin van de manifestatie en weer in worden opgenomen aan het begin van het kosmische pralaya. Daarom is zij de grote moedersubstantie van waaruit alle hiërarchieën worden opgebouwd. De aether doordringt alles en blijft vanaf het begin van een universeel manavantara tot aan het einde ervan bestaan en, hoe kan het ook anders, zal in haar meest geestelijke vorm zelfs nog daarna blijven bestaan, gedurende het kosmische pralaya, als de voorraadschuur van zaden van waaruit alles opnieuw tevoorschijn zal komen wanneer een nieuwe periode van kosmische activiteit zich aandient. Beschouwd als de kosmische moeder van alle dingen is aether in haar hoogste vrouwelijke aspect dezelfde als de vedische Aditi of de Hera of Juno van Griekenland en Rome. Dus is zij in één betekenis het mula­pra­kriti, de voortbrenger of schepper van de zaden van het begin van alle dingen. Het Oude Testament verwijst naar aether als de kosmische wateren. In haar hoogste delen is zij mystiek gezien alaya (de kosmische geest-ziel) of wat in het Noordelijke Boeddhisme svabhavat wordt genoemd, en is nog mystieker adi-buddhi.

Zie ook Actio in distans; Ākāśa

Ethiopiërs

Ook Aethiopiërs

Een niet nader omschreven groep machtige mensen, die ten zuiden van Egypte en ten oosten van Babylon moet hebben geleefd, waar vaak over wordt gesproken als een koninkrijk dat ooit moet hebben bestaan en die koningen voor de Egyptische troon hebben geleverd. Blavatsky laat de oeroude verwantschap zien tussen Egypte en India (SD 2:417; IU 1:569-70). Migranten die van Noordwest-India naar Afrika trokken namen de namen van hun grote rivier mee, die wisselend Aethiops of Nila werd genoemd, de tegenwoordige naam van de rivier is de Indus. Deze immigranten werden ook wel de zonen van Horus genoemd of de ijzersmeden van de Egyptische verslagen, machtige bouwers die echter later arriveerden dan de nazaten van de Atlantiërs die de eerste piramides hadden gebouwd. Hierdoor zien we dat de Ethiopiërs — en daarom ook enkele van de Egyptenaren — Indo-Europeanen zijn. Er is een hoog ontwikkelde stedelijke beschaving te Mohenjo-Daro bij de Indus ontdekt ‘tussen Attock en Sind,’ wat precies de locatie is die in De geheime leer wordt genoemd als de verblijfplaats van de Ethiopiërs.

Waarom klassieke Griekse en Romeinse schrijvers spreken over de Egyptische Ethiopiërs was omdat de Ethiopiërs in het zuiden van Egypte in die tijd werden beschouwd als de laatste overlevenden van een Indo-Europese immigratiegolf in een prehistorische oudheid vanuit Zuid-India, en de Griekse en Romeinse schrijvers zagen vaak onderlinge verschillen en beschouwden de Ethiopiërs van Egypte als de oostelijke Ethiopiërs. Het waren oorspronkelijk deze oostelijke Ethiopiërs die bij de prehistorische Grieken bekend stonden als dé Ethiopiërs — de enigen die aanspraak mochten maken op deze naam. Deze oosterse Ethiopiërs bewoonden het centrale en vooral het zuidelijke deel van het Indiase schiereiland met inbegrip van Sri Lanka [Sri Lanka], en waren daarom de afstammelingen van een van de laatste onderrassen van dat deel van Atlantis dat eerder bestond in een land dat zuidelijk van India lag en de naam Lanka droeg, waarvan Sri Lanka, destijds een van zijn noordelijke hooglanden, tegenwoordig nog het enige geologische overblijfsel is.

Affiniteit

In de natuurkunde is affiniteit een onbekende kracht die een rol speelt in cohesie, chemische actie, enz. In elke theorie over het heelal moet worden aangenomen dat affiniteit of verwantschap een rol speelt, maar de aannames die nodig zijn om de natuur mechanisch te verklaren kunnen niet in mechanische termen worden uitgedrukt. In de stoffelijke wereld is affiniteit slechts een manifestatie van die universele kracht die ertoe neigt verscheidenheid tot eenheid te brengen, het tegenovergestelde van de kracht van afstoting, de twee krachten die samenwerken in kosmische harmonie. Fohat is het hoogste aspect omdat goddelijke liefde — eros, het elektrische vermogen van affiniteit en sympathie — de geest verenigt met de fijnstoffelijke natuur, waardoor in de mens de ziel ontstaat die in de natuur de eerste schakel is tussen het altijd onvoorwaardelijke en het gemanifesteerde (SD 1:119).

Leucippus onderwees dat de ruimte is gevuld met atomen — werkelijk monaden — die onophoudelijk in beweging zijn. Epicurus en Lucretius voegden er het idee van affiniteit aan toe hoewel Leucippus ongetwijfeld hetzelfde in gedachte moet hebben gehad.

De levens­atomen die na incarnatie worden afgestoten, keren door affiniteit bij de volgende wedergeboorte naar hetzelfde individu terug.

Afgrond

[Van het Engelse abyss uit het Grieks a niet + byssos, bythos diep, diepte]

Bodemloos, onpeilbaar, chaos, ruimte. De waterige diepte die het terrein van manifestatie van de kosmos wordt — een idee dat wordt teruggevonden in alle mythologieën. Bij de Sumeriërs, Akkadiërs en de Babyloniërs gaf de grote diepte het leven aan Ea, de alwijze onkenbare oneindige godin, terwijl in de Chaldeeuwse kosmogonie Tiamat, het vrouwelijke beginsel, de belichaming is van chaos. De afgrond of chaos is de verblijfplaats van kosmische wijsheid. De Egyptische kosmogonie noemt Nut de hemelse afgrond terwijl de Scandinavische kosmogonie het heeft over Ginnungagap (de diepte van het nageslacht van Ginn), de onbegrensde leegte of de onpeilbare diepte van illusie (SD 1:367).

Afrit

(Arabisch) [van Ifrit demon]

Afrit is een klasse van natuurgeesten of elementalen die in de Arabische mythologie wordt beschreven als de machtige en kwaadaardige jinn.

Agade

Ook Agadi en Akkad [van aga kroon + de vuur]

De oude stad van de Babylonische heerser Sargon I (2637-2587 v. Chr.), het woord verwijst naar de beschermheilige van de stad, Ishtar of Anunit.

Agama

(San­skriet) Āgama [van ā dichtbij, vlak voor + de werkwoordstam gam wat moet gebeuren, gaan]

Dichtbij komen, naderen. Als een mannelijk zelfstandig naamwoord: nadering, verschijning; studeren, lezen, het vergaren van kennis, wetenschap. In de filosofie zijn het traditionele leringen die worden overgedragen, maar ook een verzameling van heilige leringen zoals de Brahmana’s.

Saivites (aanbidders van Śiva) kennen 28 agama’s die de volledige leer belichamen; Saktas geeft 77 agama’s of tantra’s; vaishnava’s (volgelingen van Vishṇu) beschouwen de Pancharatra Agama’s als hun heilige boeken en de agama’s van de jaïns vormen als een geheel hun canon.

Agamin

(San­skriet) Āgāmin [van ā dichtbij + de werkwoordstam gam wat moet gebeuren, gaan]

Komend, naderend. Wanneer toegepast met karma: aanstaande, de nabije toekomst; wanneer toegepast met betrekking tot voortekenen: gewoon, veranderlijk, als tegengesteld aan sthira (vaststaand).

Agami-karma is het karmische zaad dat zou worden gezaaid als iemand zijn leven normaal zou blijven leiden. Dat wil zeggen, wanneer karma nog niet is samengetrokken of zou worden ingekort.

Agapae

(Grieks) [meervoud van agape broederlijke liefde, liefdevolle vriendelijkheid, liefdadigheid]

Liefdefeesten. Niet alleen de liefde voor God maar de liefde van christenen voor elkaar als leden van een goddelijk geïnspireerde gemeenschap. De agapae kwamen bijeen voor gebed, gezang, lezen, aansporing of terechtwijzing en het uitwisselen van nieuws en eindigde met een broederlijke kus. Met een toegenomen secularisatie kwam misbruik geleidelijk opzetten waardoor de feesten in de loop van de tijd uiteindelijk zo berucht werden dat ze moesten worden afgeschaft.

Agasti

(San­skriet) Ook Agastya, Agasti, Agastya [van aga berg + de werkwoordstam as gooien, afwerpen]

Onderwerper van bergen. Een beroemde muni en de vermeende auteur van een aantal hymnen van de Rig-Veda; hij verschijnt ook in het Mahābhārata en het Rāmāyaṇa. Van Agastya wordt gezegd dat hij in een waterkruik is geboren en erg klein zou zijn geweest, dat hij de oceaan zou hebben opgeslokt en de Vindhya-berg zou hebben gedwongen zich aan zijn voeten neer te leggen. Vandaar zijn naam: onderwerper van bergen.

In de literatuur van de Tamils wordt Agastya traditioneel gezien als degene die literatuur en wetenschap naar Zuid-India heeft gebracht en die de Dravidiërs heeft onderwezen in geneeskunde, astrologie en magische kunsten.

Agastyah is ook de naam van de bestuurder van Canopus (vgl. VP 2:8).

Agathodaemon

(Grieks) Ook Agathodaimon

De goede genius ([in de nog zuivere oudheid] voorgesteld als een jeugdig persoon die een hoorn van overvloed en een kom vasthoudt, of een klaproos en korenaren) op wie in Athene bij het diner een glas met zuivere wijn werd geheven. In een van zijn vele vormen is hij de kosmische Christos, de slang van de eeuwigheid — die in het menselijk intellect de slang van Genesis wordt — die na het verval van de Middellandse Zee-beschavingen veranderde in satan.

Brahman die hiërarchieën tot stand moet brengen wordt viervoudig en emaneert achtereenvolgens daemonen, engelen, pitri’s en mensen. Agathodaimon verwijst naar de eerste van deze emanaties, zonen van kosmische duisternis en duidt op het onbegrijpelijke licht dat voorafgaat aan het gemanifesteerde licht. De christelijke theologie heeft dit zich zo voorgesteld door het leger van Satan aan te wijzen als de eerste zonen van God, maar heeft onbewust hun afdaling verkeerd voorgesteld om de mens aan te zetten zich te verzetten tegen de Almachtige Kracht. En zo kwam het dat agathodaimon later de vijand werd van goddelijke En zo kwam het dat agathodaimon later de vijand werd van goddelijke welwillendheid. Hetzelfde is gebeurd met de asura’s in India en met de kosmische slang. Op gnostische sieraden wordt hij weergegeven met de naam Chnouphis of Chnoubis.

Clemens van Alexandrië, de ingewijde neoplatonist, wist dat agathodaimon de kosmische christos was en de ware spirituele bevrijder van de mensheid, net als Prometheus — die een vroege vorm van de agathodaimonleer belichaamt en duidt op de verlichting van de mensheid door de invloed van een reïncarnerende geestelijke kracht. Tegenover hem staat kakodaimon, de kwade genius of de lagere slang, de Satan die Christus smeekt hem te aanbidden en zegt ... ‘ik zal u al de natuurrijken op aarde geven.’

Kakodaimon is het lagere alter ego van agathodaimon en is kama-manas, de misleider die tegenover buddhi-manas, de bevrijder, staat.

To Agathon

(Grieks) Het goede (beginsel).

Het hoogste punt of toppunt van het goede in morele zin, het summun bonum; de naam die Plato gaf aan dat aspect van het goddelijke dat anders het ongemanifesteerde of de eerste logos zou heten. Hoewel soms vergeleken met atman, dat overeenkomt met het Griekse pneuma, is param­atman een beter equivalent voor agathon. Het is ook gelijk aan het boeddhistische alaya (het onoplosbare of altijd-blijvende).