Aghora
(Sanskriet)
Niet beangstigend. Een mannelijk zelfstandig naamwoord en een titel van Śiva in het
Agneya
(Sanskriet)
Behorende tot of gewijd aan vuur of de god van het vuur, Agni. Een naam van de oorlogsgod (Skanda, Karttikeya, enz.). Ook de zoon van Agni.
Het
Agneyastra
(Sanskriet)
Vuurwapen. Een van de magische wapens die door enkele goden en helden in het
Agni
(Sanskriet)
Vuur. Als god van het vuur is hij een van de meest vereerde goden uit de Veda’s. Als middelaar voor goden en mensen, die uit zijn lichaam ‘duizend heerlijke stromen van zaligheid en zeven vlammende tongen’ tevoorschijn laat komen, stelt Agni de goddelijke essentie van hemels vuur voor dat aanwezig is in ieder atoom van het heelal. Vaak als synoniem gebruikt voor de aditya’s. De drie belangrijkste goden van de Veda’s zijn Agni, Vayu en Surya — vuur, lucht en de zon — waarvan de elementen respectievelijk aarde, lucht en de atmosfeer zijn. Als een van de vier lokapala’s of wereldbeschermers is Agni de beschermer van het zuidoostelijke kwart en in de
In de Stanza’s van Dzyan wordt vuur de Eerste eenheid genoemd:
De geest, achter de gemanifesteerde Natuur, is de vurige ADEM in zijn absolute eenheid. In het gemanifesteerde Heelal is hij de centrale geestelijke zon, het elektrische vuur van alle leven. In ons stelsel is hij de zichtbare zon, de geest van de Natuur, de aardse god. En in, op en rondom de aarde, de vurige geest daarvan – lucht, fluïde vuur;
In de Purāṇa’s is Agni de ene keer een rishi van het vierde manvantara en de andere keer een naam van een kalpa, maar ook de naam van een ster.
Agni
(Sanskriet)
De oudste zoon van Brahmā die drie zonen had die op hun beurt 45 zonen hadden en deze vormen samen met Brahmā de 49 vuren of agni’s (vgl. VP index).
Agni
(Sanskriet)
Een vorm van yoga-meditatie waarmee kundalini wordt opgewekt en
de oneindigheid als een groot vlak van vuur lijkt te zijn. (TG 10)
Agni
(Sanskriet)
De vuur verspreidende zonnegod. Deze triade van goden is waarschijnlijk een transformatie van de oorspronkelijke vedische triade Agni-Indra-Surya, die hun invloed en plaats respectievelijk op aarde, in de atmosfeer en in de lucht hebben. Agni-Vishṇu-Surya wordt de
synthese en het hoofd genoemd of het brandpunt, waaruit zowel in de fysica als in de metafysica, zowel de geestelijke als van de stoffelijke zon, de zeven stralen, de zeven vurige tongen, de zeven planeten of goden uitstraalden. (SD 2:608)
Agnibahu
(Sanskriet)
Arm van vuur, rook. De naam van een zoon van Svayambhū, de eerste manu, de wetgever genoemd omdat hij de heilige wetten had opgesteld die de ziel zouden moeten besturen en ook de regels had neergelegd voor een harmonieus en geregeld leven. Agnibahu, die het religieuze leven had aangenomen wordt ook als een van de tien zonen van de zoon van Svayambhū, Priyavarta, en zijn vrouw Kamya genoemd (vgl. VP 2:1).
Agnibahu of Agnivahu wordt als eerste van de zeven rishi’s genoemd die in het toekomstige veertiende manvantara zal leven (onze huidige tijdperk is het zevende of dat van Vaivasvata).
Agnibhu
(Sanskriet)
Uit vuur geboren. Een van de namen van Karttikeya of Skanda, god van oorlog; agnibhu verwijst naar de kshatriya’s of kaste van de krijgers waarvan men zegt dat de voorouders zijn voortgekomen uit vuur (TG 10). Ook een vedische leraar.
Agnidagdha
(Sanskriet)
Verteerd door vuur. Een klasse pitri’s (vaders, voorouders) die, als ze volgens de regels leefden, het vuur voor het huishouden onderhielden en offerden met vuur. Zij die dat niet deden werden anagnidagdha’s (niet verteerd door vuur) genoemd.
De agnidagdha’s die overeenkomen met de maanpitri’s uit
Als barhishads hielden ‘ze de huiselijke vlam levend,’ en onderhielden dus contact en leefden met de vlammen van de stoffelijke en half-stoffelijke werelden. Zulke ‘stoffelijke’ vlammen zijn de vurige of magnetisch-elektrische krachten en essenties van de lagere werelden, die ook het vuur van verlangen en passie zijn en het elektrische vuur van het stoffelijke heelal. Ze voorzien niet alleen de mens van de lagere delen van zijn lichaam, maar ze projecteerden ook hun chhaya’s (schaduwen of astrale voertuigen) en daarmee bekleedden ze het astraal-stoffelijke voertuig van de eerste mensen.
De agnidagdha’s zijn de meer geestelijke en intellectuele klassen van pitri’s die de opkomende of ontluikende mensheid zijn geestelijke, intellectuele en hogere psychologische beginselen schonken.
Blavatsky schrijft:
De eerste of oer-pitri’s, de ‘zeven zonen van vuur’ of die van de vlam, worden onderverdeeld of onderscheiden in zeven klassen
Agnidhra
(Sanskriet)
Ontsteker van vuur. Oudste van de tien zonen van Priyavarta, de oudste zoon van Svayambhū Manu. Drie zonen van Priyavarta werden bedelaars, de andere zeven werden beroemde koningen vanwege hun heldhaftigheid en wijsheid. Priyavarta verdeelde de aarde in zeven dvipa’s of grote eilanden (continenten) en gaf elk van zijn koningszonen er een om te besturen. Agnidhra heerste over Jambu-dvipa wat hij op zijn beurt verdeelde over zijn negen zonen (VP 2:1). Blavatsky verbindt de Puranische allegorie met de zeven bollen van een planeetketen waarin Jambu-dvipa gelijk is aan bol D van het theosofische stelsel.
Soms wordt het geschreven als Agnidhra (zonder streepje op de a), vooral als het verwijst naar een priester die het heilige vuur aansteekt (RV 2:36:4).
Agnihotra
(Sanskriet)
Vuuroffer. Een belangrijk Vedisch offer aan Agni, bestaande uit melk, olie en zure havergort, wat het hoofd van de familie wordt geacht twee maal per dag te offeren, voor zonsopgang en na zonsondergang. De priester die het heilige vuur ontsteekt wordt een agnihotri genoemd, ook wel agnidhra.
Agniputra
(Sanskriet)
Zoon van Agni, vuur. Een naam van de oorlogsgod Skanda of Karttikeya (vgl. MB, skanda 9). Hoewel ieder individu van de vele hiërarchieën die de ruimte vullen en werkelijk zijn, een nakomeling of ‘zoon’ van de kosmische geest of vuur is, slaat Agniputra in het bijzonder op iemand waarvan de bijzondere kwaliteiten hem tot een actieve in plaats van een passieve of quasi-passieve middelaar in het kosmische drama maken. Om die reden is het dat de planeet Mars en zijn invloeden — of Skanda, de oorlogsgod van het
In het meervoud, zoals gebruikt in
Agniratha
(Sanskriet)
Strijdwagen van vuur. Prehistorische vliegtuigen waar de allegorieën in het
Wanneer deze trillingskracht vanuit een
Agnishtoma
(Sanskriet)
De verering van Agni, van vuur. Een oud vedisch ceremonieel of offer dat door een brahmaan die het heilige vuur heeft onderhouden, wordt uitgevoerd uit een verlangen naar svarga (hemel). Het offer aan Indra en andere goden bestond uit soma. Het was een vijf dagen durend ceremonieel en 16 priesters waren erbij betrokken. Hoewel het later niet meer dan een zaak van uiterlijk vertoon werd, behoorde de agnishtoma in de oudheid bij de inwijdingsceremonieën van de soma-mysteriën.
In de Purāṇa’s wordt Agnishtoma als de zevende zoon van Manu Chakshusa genoemd, de zesde manu die afstamt van de eerste manu, Svayambhū (vgl. VP 1:177).
Agnishvatta
(Sanskriet)
Geproefd van of lekkerder gemaakt door vuur. Een van de hogere klassen van de zeven klassen van pitri’s of voorouders die in de Purāṇa’s wordt genoemd en die ‘zonder vuur’ zou zijn. Ze worden in het algemeen voorgesteld als grihastha’s (gezinshoofden) die in vorige levens niet in staat waren hun familiehaard brandend te houden en dus ook niet konden offeren, enz. In tegenstelling hiermee waren de pitri’s die ‘bezeten’ waren van vuur de barhishads, de gezinshoofden die hun haard wel brandend hielden (vgl. VP 1:10).
Mystiek gezien zijn de agnishvatta’s veel hogere wezens dan de barhishads omdat ze zonder het vuur van creatieve passie zijn. Ze zijn te goddelijk en te zuiver, daarom zijn ze verstoken (dat wil zeggen vrij van) het grovere scheppende vuur en derhalve niet in staat de lichamelijke mens te vormen. En toch zijn ze bezeten van geestelijk-intellectueel vuur en daardoor de schenkers van het menselijke bewustzijn, het geestelijke onsterfelijke ego, ofwel het zelf. Vandaar dat de agnishvatta-pitri’s die wezens zijn die zijn ‘gezuiverd door vuur’ — dat kan worden geïnterpreteerd als ofwel 1) het vuur van het lijden en van de pijn in het stoffelijke bestaan dat grote zenuw- en karaktersterkte oplevert of vergeestelijking; of 2) vanuit een esoterisch standpunt wijst het naar die entiteiten die door evolutie in essentie één zijn geworden met het aetherische vuur van de geest.
De agnishvatta’s staan voor onze voorouderlijke zelven van de zon in tegenstelling tot de barhishads, onze maan-voorouders. De agnishvatta’s worden in de
De agnishvatta’s zijn onze geestelijk/intellectuele delen van de zon die in eerdere manvantara’s hun evolutie in de rijken van de stof hebben voltooid; toen de ontluikende mensheid door het evolutieproces zich zo ver had ontwikkeld dat die niet meer dan het lichamelijk scheppende vuur bezat, kwamen de agnishvatta’s als de redders in de nood door die lagere maanpitri’s te inspireren en te verlichten met geestelijke en intellectuele energieën of vuren (OG 14-15; SD 2:91-2).
In de Purāṇa’s worden de agnishvatta’s ook herkenbaar als de seizoenen en worden dan als een van de specifieke soorten van goden genoemd die over de cyclische verdelingen van het jaar gaan.
Agnoia
(Grieks) [vgl. Sanskriet
Onbedachtzaam, onverstandig, dwaas. Het tegenovergestelde van nous. Bij Plato hecht de ziel (psyche) zich ofwel aan nous of aan anoia, wat in theosofische leringen naar analogie terug te zien is in het samengaan van buddhi met manas of kama met manas.
Agnosticisme
[van Grieks
De mentale houding die de mogelijkheid van het werkelijk kunnen kennen van de waarheid ontkent en dus ook van het leren kennen van de uiteindelijke en fundamentele aard van het heelal. De term was door T.H. Huxley bedacht om zijn eigen houding te schetsen tegen de achtergrond van het gnosticisme dat het kennen van de waarheid en van het innerlijke en uiterlijke bestaan van het heelal wel als mogelijk ziet. Het verschilt van het atheïsme omdat het het bestaan van God of kosmische godheden niet ontkent.
Agnostos
(Grieks)
Onbekend of onkenbaar in de zin van het onkenbare goddelijke (vgl. Handelingen 17:23-8).
Agnus Dei
(Latijn) [van
Het Lam Gods. Vindt zijn oorsprong in het Nieuwe Testament:
De volgende dag zag Johannes Jezus naar zich toe komen en zei, aanschouw het lam van God, dat de zonden van de wereld wegneemt. (Joh. 1:29)
Het Lam Gods wordt toegepast op diverse symbolen, hosties, hymnes, enz., die worden gebruikt in diensten van de orthodox-christelijke kerken. Toen een lam werd geofferd en men deelnam aan het joodse paasfeest zou Johannes hebben gezegd: aanschouw het ware goddelijke paaslam. Echter, het oorspronkelijke idee dat onreinheid kan worden weggebrand met het goddelijke vuur van de stralende bron in ieder mens, werd op een bedrieglijke wijze verdraaid tot het idee van het plaatsvervangende lijden, zowel in het geval van agni als van het Lam Gods (vgl. SD 2:383).
Agnus
Van de soort
Prometheus wordt gekroond afgebeeld met de agnus-castus (logos) waarvan de bladeren de kroon van de overwinnaars in de ‘Agonia’ of de Olympische Spelen vormden;
Agrae
Een kleine stad aan de oevers van de Iliussus dichtbij Athene, Griekenland, waar in klassieke tijden in het voorjaar de Kleine Mysteriën werden gehouden, wat de voorbereiding betekende voor de Grote Mysteriën die in het najaar te Eleusis werden gehouden. Die te Agrae werden geassocieerd met Kore-Persephone en werden ongeveer in het midden van de maand Anthesterion gehouden, toen het graan net geoogst was.
Agrammachamareg
(Gnostisch)
In de Pistis Sophia is hij een van de drie Onzichtbaren in het Linker Gebied (Hyle), waar de dertiende aeon is, waar ook Barbelo en Bdellē toe behoren (BCW 13:24, Lucifer 6:317)
Agrasamdhani
(Sanskriet)
Dat wat vanaf het begin is vastgemaakt of vastgebonden; het register van menselijke handelingen dat door Yama, de hindoegod van de doden, wordt bijgehouden; verbonden met Chitragupta, schrijver van Yama, die in de Agrasamdhani de daden en gedachten van ieder mens optekent (vgl. MB 13).
Agruerus
(Fenicisch)
De grote god van de Feniciërs, gelijk aan Kronos of Saturnus. Zijn zeven zonen werden net als de titanen of kabiri
verbonden met de Vloed en de zeven rishi’s. (SD 2:142)
Aguna
(Sanskriet)
Zonder kwaliteiten of hoedanigheden (guna’s). Vooral gebruikt voor de hoogste godheid — nirguna (zonder kwalificerende eigenschappen). Als een zelfstandig naamwoord, een gebrek — gespeend van goede eigenschappen.
Agyrmos
(Grieks)
Een uitgekozen groep mannen, een vergadering; dit verwijst naar de inwijding in de Mysteriën, synoniem met synaxis. Hesychius gaf met deze woorden de eerste dag van de inwijding in de mysteriën van Ceres, godin van de oogst, een naam. De term synaxis werd later door de christenen verworpen en vervangen door
Ah-hi
(Senzar)
Een groep of klasse van hemelse of geestelijke wezens die in verschillende landen bekend staan onder tal van namen: dhyani-chohans, engelen, menigte van engelen, ’elohim, de Griekse lagere logoi, enz. Het zijn de voertuigen voor de manifestatie van kosmisch intellect en wil, ze zijn ‘gezamenlijke menigten van geestelijke wezens’ waardoor het universele denkvermogen actief wordt.
Zij zijn de intelligente krachten die de Natuur haar ‘wetten’ geven en deze ten uitvoer brengen, terwijl zij zelf handelen volgens wetten die hun op een soortgelijke manier zijn opgelegd door nog hogere machten; maar zij ‘verpersoonlijken’ de natuurkrachten niet, zoals ten onrechte wordt gedacht. (SD 1:38)
Gedurende het pralaya ‘was het universele denkvermogen er niet, want er waren geen ah-hi om dat te bevatten,’ er waren geen hemelse wezens om gedachte tot uitdrukking te brengen (Stanza’s van Dzyan 1:3).
In het commentaar van Blavatsky worden de Ah-hi als wezens omschreven die
op het hoogste gebied zijn, die het universele denkvermogen bij de allereerste trilling van een manvantara weerspiegelen, waarna zij hun evolutionaire werk van al de lagere krachten beginnen, omlaag langs alle zeven niveau’s, omlaag tot de laagste — ons eigen gebied. De Ah-hi zijn de oorspronkelijke zeven stralen, of Logoi, die uitstralen van de eerste logos,
Evenals bij alle andere hiërarchieën zijn ze op het hoogste gebied
Aham
(Sanskriet)
Het idee of het beeld dat iemand van zichzelf heeft; de basis, en psychologisch gezien de magische middelaar die aan de wortel van het bestaan van ahamkara ligt, het orgaan of het zintuig dat in mensen het idee geeft van zichzelf of hun individualiteit op welk gebied dan ook. Hoewel dit zintuig misschien wel de krachtigste hulp is als drijfveer voor evolutionaire ontvouwing is het toch niet meer dan een misleidende manifestatie in het individu van parabrahman, het hoogste zelf van onze hiërarchie. De individualiteit die typerend is voor de monade is in die zin niet alleen maar maya, net zomin als het menselijke ego dat verschijnt niet de volledige uitdrukking is van het kosmische paramatman.
De eerste kosmische logos of paramatman is net zo scheppend actief met vele horden kinder-monaden als een mens, of zelfs iedere andere entiteit op zijn eigen gebied. Elk zo’n kind-monade is in essentie, intelligentie en bewustzijn gelijk aan parabrahman en toch is ieder eeuwig een individu. Zoals de boeddhistische metafoor suggereert is de zee van kosmisch leven onderverdeeld in ontelbare hoeveelheden druppeltjes van de geest, monaden genoemd, waarvan ieder is voorbestemd om gedurende lange eonen zijn kosmische pelgrimstocht te ondernemen om zijn evolutionaire ontvouwing te bereiken, om uiteindelijk terug te keren en weer één te worden met de kosmische zee die het geboren liet worden —
de dauwdruppel glijdt terug in de glinsterende Zee (Licht van Azië).
Aham Eva Parabrahma
(Sanskriet)
Ik ben werkelijk parabrahma, het Grenzeloze; deze uitdrukking belichaamt de leer dat boven en in welke entiteit dan ook, zich alles bevindt, dat zelf de universele ruimte is of de grenzeloze oneindigheid, zodat ieder mens fundamenteel één is met alles dat is, van dat zelfde goddelijke bewustzijn dat ieder punt van de ruimte doordringt, van al die werelden, goden, mensen en atomen is ieder een afgeleide van dezelfde oorspronkelijke bron.
Aham
(Sanskriet)
Ik ben zelf. Dat wil zeggen, dat ieder zelf niet meer is dan een manifestatie van het essentiële zelf of atman; wat betreft de mens is hij een weerspiegeling van de Logos in zichzelf. Als de mens verder evolueert zal zijn menselijke zelf worden verenigd met zijn atman, de geestelijke bron van zijn samengestelde natuur. In de
Ahamkara
(Sanskriet)
Ik-doe-het. Het idee van het zelf of ik-ben-ik-heid. Vanuit een laag standpunt gezien is het het egoïstische en misleidende beginsel wat voortkomt uit avidya (onwetendheid) en de indruk van een persoonlijke ego geeft dat anders is dan het universele zelf. In de Sankhya-filosofie is ahamkara de derde emanatie: prakriti (oorspronkelijke stof of essentie) waaruit mahat (de grote) voortkomt, wat staat voor het universele intellect, dat wat op zijn beurt ahamkara teweegbrengt, zelfheid, individualiteit. Uit ahamkara verschijnen de vijf tanmatra’s, de subtiele vormen van de elementen of beginselen en ‘de twee reeksen zintuigen’ (Samkhya-sutra 1:61).
In de
aarde, water, vuur, ether [ruimte: kham-ākāśa], intellect [manas], begripsvermogen [buddhi] en egoïsme, zelfwaarneming [ahamkara]
— dit is allemaal gerelateerd aan de object-zijde, dat wat een verkeerde voorstelling van identiteit of zichzelf geeft.
Als universeel zelfbewustzijn heeft ahamkara een
drievoudig aspect net als
Ahammana
(Sanskriet)
Egoïsme, zelfmisleiding. Dus geestelijke onwetendheid, het maya dat wordt teweeggebracht door het nadenken over, of het zich voorstellen van het ‘Ik’ als dat wat op de eerste plaats komt.
Als de ziel zich heeft verbonden met prakriti wordt het vergiftigd door egoïsme [ahammana] en het overige en neemt de eigenschappen van de grove natuur aan, al is die in essentie heel anders dan hem en niet onzuiver te maken [avyaya]. (VP 6:7)
Ahamsa
(Sanskriet)
Een mystiek anagram dat wordt gebruikt voor een naam van Brahman, de eerste of ongemanifesteerde kosmische logos, wat wijst op de gelijkheid van de essentie van de mens met de essentie van de kosmische godheid: ‘Ik ben hij, Ik ben Brahman’ (vgl. SD 2:465).
Ahan
(Sanskriet)
In het
‘jyotsna (ochtendschemering), ratri (nacht), ahan (dag) en sandhya (avond)’ dat is ‘begiftigd met drie kwaliteiten’ (triguna). Esoterisch heeft dit ‘betrekking op de zeven beginselen van het gemanifesteerde Brahmā, of universum, in dezelfde volgorde als die van de mens. Exoterisch stelt het alleen de vier beginselen voor’. (SD 2:58n)
In de Purāṇa’s worden dus alleen vier lichamen van Brahmā genoemd.
’Ahar
(Hebreeuws)
Door enkele kabbalistische schrijvers gebruikt voor de goddelijke hiërarchieën. De joden zeiden dat boven deze Jehovah stond — de Achad (’Ehad) —
’Ahath
(Hebreeuws)
De vrouwelijke vorm van het belangrijke getal één, dat soms enkel, alleen, uniek betekent, wanneer het wordt gebuikt om het vrouwelijke aspect van de Logos of het hoofd van de hiërarchie aan te duiden. In het Hebreeuwse occultisme vertegenwoordigt ’ahath of achath, in combinatie met de mannelijke vorm, achod (’ehad)
het collectieve aggregaat of het geheel van de belangrijkste scheppers of architecten van dit zichtbare heelal. (SD 1:129)
Onjuist toegepast op de sefiroth-’elohim als sefiroth, aangezien deze laatsten alleen maar voertuigen of verschijningen zijn van de Logos. Achath-Achod (’ahath-’ehad) komt overeen met adi uit het Sanskriet (eerste, oorspronkelijke) of eka (een) met de betekenis van kroon of toppunt, en daarom de beginner ofwel kosmische hiërarch, die het ene verdeelt in het vele als zijn geestelijke en essentiële krachten omlaag stromen in de gebieden van illusie en stof — dat werkelijk uit dezelfde krachten bestaat.
’Ahath
(Hebreeuws)
De Oude van de Ouden (de kosmische oorsprong, de hiërarch van een kosmische hiërarchie) die, terwijl hij de bron van het heelal vormt die uit zijn eigen goddelijke essentie voortkomt en zo het heelal zelf wordt; de Oude van Dagen — geen menselijke dagen, maar kosmische manvantara’s — of de Oude van de Ouden is de ziel (ruah), die zichzelf aldus manifesteert door de hiërarchieën van goden (’elohim) en de ontelbare aantallen lagere hiërarchieën van levens (hayyim) waaruit het heelal als een organisme is opgebouwd.
Er is een parallel met de theosofische en hindoeïstische uitleg van atman of paramatman — Brahman, het ei waaruit het heelal is geboren dat het heelal vult met goddelijke en spirituele inspiraties en leeft in en werkt door de ontelbare hiërarchieën van kleinere wezens die die hiërarchie samenstellen en opbouwen, en die werkelijk dat heelal
de Elohim aanwijst als androgyn op zijn best, het vrouwelijke element dat bijna overheerst, zoals te lezen is: ‘Een is Zij de Geest van de Elohim van Leven’. (SD 1:130n)
’Aher
(Hebreeuws)
Het meervoud ’Aherim, vooral als dat samen wordt gebruikt met ’elohim staat het voor ‘andere of vreemde goden,’ waarvan men dacht dat het slechts om afgodsbeelden ging. Zoals de Hebreeuwse geschriften zelf laten zien ontkenden de oude Hebreeën nooit op enig moment het bestaan van goden van andere volken. Maar omdat ze absoluut en met grote overtuiging exclusief in stamverband leefden was hun eigen God Jehovah voor hen de belangrijkste, de meest verhevene — de God boven alle andere goden. Zouden de joden zijn geboren als een volk onder het bestuur van een of andere planeet, dan zou de hiërarchische bestuurder van die andere planeet op dat moment naar hun mening de hoogste God moeten zijn.
Ahi
(Sanskriet)
Een slang. In de
Ahi is op die manier ook een naam voor de zon; en van Rahu, de klimmende knoop van de maan en de daitya (demon) die periodiek de zon en maan ‘doorslikt’ (verduistert).
AHIH
(Hebreeuws)
Een kabbalistische weergave van het Tetragrammaton die de macroprosopus moet voorstellen, in tegenstelling tot IHVH (Jehova) die de microprosopus symboliseert. AHIH is exoterisch verbonden met ‘eyeh (absoluut Zijn) en met ‘ik ben wat ik ben’ (BCW 8:142, 147).
Ahimsa
(Sanskriet)
Ongevaarlijk, geweldloos. Een van de hoofddeugden. De heiligheid van het leven is belichaamd in de leringen van de boeddhisten en jaïn’s en ook in veel hindoeïstische scholen. Asoka, de eerste boeddhistische keizer, steunde of omarmde ahimsa om de dharma te beoefenen. Volgens
In de
’Ahor
(Hebreeuws)
Het achterste deel, achter. In de Kabbalah gebruikt in tegenstelling tot ’anpin (gezicht; een Chaldeeuws woord dat ook wordt geschreven als ’anaph, in Hebreeuws ’appayim, zoals van macroprosopus).
Ahriman
(Perzisch) [van
Personificatie van de boze geest in de wereld. Volgens de filosofie van Mazda ontstond het leven uit twee beginselen: Ahura-Mazda (het licht) en Ahriman (duisternis). Shahrestani, Islamitisch geleerde uit de 12de eeuw, schrijft in
maga’s uit drie sekten bestonden: geomarathianen, zurvanianen en zoroastriërs. Ze deelden allemaal het gezichtspunt dat twee beginselen het heelal besturen: Ahura-Mazda en Ahriman. Ahura-Mazda is het wezen dat al eerder bestond en Ahriman is de nieuw geschapene.
Hij vertelt verder op allegorische wijze dat
Ahura-Mazda zich afvroeg hoe het zou zijn als hij een rivaal zou hebben. Uit deze gedachte was de boze geest Ahriman geboren die rebelleerde tegen het licht en weigerde volgens de wet te leven. Een strijd tussen de legers van de twee volgde. De engelen traden naar voren als bemiddelaars en bereikten een overeenkomst waarbij de onderwereld aan Ahriman zou worden gegeven voor de duur van zevenduizend jaar en daarna aan Ahura-Mazda voor weer zevenduizend jaar. De wezens die eerder bestonden verdwenen. Toen verschenen de mens, Gaeo-Marth en een beest, een stier. Beide stierven. Uit het hoofd van de man ontsprong een rabarber en uit de rabarber werden een man en een vrouw geboren, Mashia en Mashiana. Zij waren de voorouders van de mens. Uit het hoofd van de stier ontstonden alle dieren.
Hun geloof is dat licht de mens twee keuzes geeft: om te blijven als geesten zonder lichaam die uit de buurt van Ahriman blijven, of door zich te kleden met lichamen van vlees en bloed om tegen hem te strijden; de mens koos voor het laatste. De vernietiging van het leger van Ahriman zou de dag van de wederopstanding zijn. Het besluit van de mens om zichzelf te kleden in een fysiek lichaam stelde hem in staat te vechten tegen Ahriman. Zijn verlossing hangt ervan af of hij erin slaagt Ahriman te doden.
In latere geschriften in het Pahlavi vinden we het nageslacht van Ahriman, zes tegenstanders die dan opstaan tegen de Amesha-Spenta’s (de zes onsterfelijke weldoeners).
Ahti
(Fins)
De Finse god van het water, voorgesteld als een oude man die vissers helpt, zijn vrouw heet Vellamo. Ook een naam van Lemminkaïnen, die in
Ahu
(Avestisch) [van de werkwoordstam
Soms als Ahum of Akhum gebruikt. De meest bewuste en daarom het beste in staat om in de materiële wereld te heersen. Fravashi, aan de andere kant, is het minst bewust van de materiële wereld en toch is hij de bron van het bewustzijn en het dichtst bij de bron van het absolute Zijn. Volgens latere geschriften in het Pahlavi is het de taak van Ahu om orde in het menselijk lichaam te bewerkstelligen; daarom kan hij worden gezien als heerser in de materiële wereld.
De 13de eeuwse Iraanse mystieke dichter Rumi ziet ahu (jān
In mazdeïsche literatuur komt ahu overeen met de eerste vijf levengevende krachten of vuren, namelijk: ahu, daena, baudha, urvan en fravashi op volgorde van bewustzijnen; James Darmesteter vertaalt ze respectievelijk als: geest, intelligentie, ziel en fravashi (Yasna 26,4).
Ahum
Het lagere persoonlijke bestaan of het persoonlijke leven. De laagste triade van de menselijke zevenvoudige constitutie: het fysieke lichaam, het vitale beginsel en het astrale lichaam.
Ahura
(Avestisch) [van de werkwoordstam
De Heer van het leven. Het ene leven waaruit alles ontstaat; als daeva’s die bij de Indo-Europeanen oorspronkelijk goden waren en veranderden in demonen onder de Iraanse tak van de Indo-Europeanen, het woord asura kreeg ook de betekenis van demon onder de bewoners van India. In de vroege Veda’s werd asura speciaal gebruikt voor Varuna, de heerser van het uitspansel. ‘Zoals de mazdeïsche geschriften van de
Blavatsky geeft een menselijke interpretatie van Ahura:
De magiër kende geen hoogste ‘persoonlijke’ individualiteit. Hij erkende slechts Ahura — de ‘heer’ — het 7de beginsel in de mens — en ‘bad’, dat wil zeggen spande zich tijdens de uren van meditatie in om zijn andere beginselen — die afhankelijk zijn van het fysieke lichaam en steeds onder invloed staan van Angra-mainyu (of stof ) — op te nemen in, en zich te verenigen met, het enige zuivere, heilige en
En heel wijs verklaart hij [de occulte leer] ons dat Ahura onze eigen innerlijke, ware
Ahura-Mazda is ook de Vader van Tistrya, de
Ahura
De heer van het leven en schepper van het denken, onveranderlijk licht, de ongeschapen hoogste god van het mazdeïsche stelsel. Porphyrius schrijft dat Pythagoras onderwees dat de Iraanse magiërs Ahura-Mazda beschouwen als een wezen waarvan het lichaam is gemaakt van licht en de ziel van waarheid.
Hij wordt genoemd als de maker van de stoffelijke wereld en zou de vader zijn van de zes Amesha-Spenta’s. In latere Perzische literatuur worden soortgelijke beschrijvingen van de hoogste schepper gegeven. Ferdowsi noemt hem de heer van
Wat betreft het dualisme van het kosmische stelsel van de zoroastriërs — goed en kwaad — geeft Blavatsky het volgende commentaar:
Er bestaat geen enkel filosofisch diepzinniger, geen grootser of meer beeldender en suggestievere versie onder de allegorieën van de wereldreligies dan de twee broedermachten van de mazdeïsche religie, genaamd Ahura-Mazda en Angra-Mainyu, beter bekend in hun gemoderniseerde versie van Ormuzd en Ahriman. Van deze twee emanaties, ‘zonen van de grenzeloze tijd’ —
De Twee Machten zijn op ons huidige niveau en in deze fase van evolutie onlosmakelijk met elkaar verbonden, de een zonder de ander zou zonder betekenis zijn. Ze zijn daarom de twee tegengestelde polen van de
Doordat maz of mez in het woord Mazda ligt besloten is er ook nog een andere manier om de mythe te bekijken. Mazda kan dan ook dat betekenen wat is gemaakt door
Aij
Hoogste god van een van de Jakoet-stammen van Siberië die voornamelijk aan de oevers van de Lena-rivier wonen. Deze godheid heeft de leiding bij de schepping van alle werelden, hoewel het ze niet zelf schept. Aij-Taion verblijft in de negende hemel, terwijl de lagere goden in de zevende hemel verblijven.
Aima
(Aramees)
De grote moeder. Naar analogie met ’Abba’ (vader) van de Kabbalah is zij een metafoor voor het begin of de basis van wat dan ook. Binah (begripsvermogen, intelligentie) de derde sefira, wordt de hemelse moeder (’Imma’ ‘illa’ah) genoemd:
De ‘zwangere vrouw’ uit de Openbaring (xii), was Aime, de grote moeder, of binah, de derde sefiroth, ‘die de naam Jehovah heeft’; en de ‘draak,’ die tracht haar toekomstige kind (het Heelal) te verslinden, is de draak van de absolute wijsheid — die wijsheid die, omdat zij erkent dat het Heelal en alles erin niet is afgescheiden van het absolute AL, in dat heelal niets meer ziet dan de grote illusie,
Aindri
(Sanskriet)
Behorende bij de god Indra. Wanneer er een vrouw wordt bedoeld is zij de partner van Indra. Zij wordt ook wel Aindri-sakti genoemd, Indrani en Aindriya. Aindri (mannelijk) betekent nakomeling van Indra, soms verwijzend naar Arjuna, zoon van Indra en Kunti.
Aindriyaka
(Sanskriet)
In de Purāṇa’s worden de scheppingen van Brahmā wisselend zes, zeven of negen in aantal genoemd. Aindriyaka stelt de organische schepping voor waar de evolutie of ontvouwing van de zintuigen deel van uitmaakt.
Airavata
(Sanskriet)
Zoon van Iravati. Airavata was een enorme olifant die werd gevormd door het karnen van de oceaan en werd opgeëist door de god Indra. Toen Indra op Airavata zat, zegende hij de aarde met regen, dat wil zeggen met het water dat door Airavata uit de onderwereld was opgezogen. Volgens de
In het
In de
Airgiod-Lamh
Een oude Ierse naam voor Zoroaster.
In een oud Iers manuscript wordt Zarathustra
Airyaman
(Perzisch)
Het goddelijke aspect van Ahriman (de personificatie van het kwaad in het zoroastrische stelsel) voordat hij de
donkere tegenstrevende kracht, een satan, werd. Want Ahriman is in essentie hetzelfde als Ahura-Mazda, net zoals Typhon-Seth in essentie dezelfde is als Osiris. (TG 12)
Hij wordt aangeroepen in de Airyama-ishyo. (SD 2:517)
Airyanmen
(Avestisch)
Van de Indo-Europeanen (de edelen) wordt gezegd dat ze oorspronkelijk in het ver weg gelegen land met de naam Airyana-Vaeja (de bakermat van de Ariërs) woonden, het eerste land dat door Mazda zou zijn geschapen. Het was gelegen in het midden van de aarde en in het centrum ervan stond de berg Harabareza. Dit komt overeen met de hindoeïstische beschrijvingen van het Land van de goden met de berg Meru in het centrum. (Taraporewala,
De Indo-Europeanen verdeelden het heelal in zeven gebieden of keshvars: 1) Arzah of Arzahe; 2) Shabah, Sava-Cavahe; 3) Fradadafsh, Fradadhfsha; 4) Vidadafsh, Vidadahfshu; 5) Vorubarst, Vourubaresti; 6) Vorugarst, Vourujaresti, Vouruzaresti; en 7) Khvanuras, Ganiratha, Hvaniratha. Het zevende land is in het midden van de andere zes gelegen. Volgens de introductie van Abu-Mansouri’s
Airyanem Vaejo is het prehistorische land van onschuld en heerlijkheid van de Vendidad, wat lijkt op het Sveta-dvipa (witte eiland) van de Purāṇa’s of op de berg Meru. In dit ‘prachtige land,’ bij de Daitya-rivier, ‘kan men de sterren, de maan en de zon slechts een keer (per jaar) zien opkomen en ondergaan’ (Vendidad). Blavatsky beschouwt dit land als de bakermat van de mensheid en plaatst het in Centraal-Azië. Het is gelijk aan Śambhala en Arghya Varsha van waar de Kalki-avatara wordt verwacht (SD 2:416; BCW 4:526-7).
Volgens de Perzische legende verscheen de slang in Airyana Vaejo en door zijn gif veranderde de prachtige eeuwige lente in winter, waardoor ziekte en dood in de wereld kwamen. Wanneer dit geologisch en astronomisch wordt geïnterpreteerd
weet iedere occultist dat de slang die wordt bedoeld, de noordpool en ook de pool van de hemelen is. De laatstgenoemde brengt de jaargetijden voort naar gelang van de hoek waaronder de as door het middelpunt van de aarde gaat. De beide assen liepen
Airyema
(Avestisch)
De hevig verlangde broederschap of, zoals Yasna 54 het zegt:
‘Moge de broederschap van mensen, waarnaar wij zo hevig verlangen, tot ons komen en moge die de harten van mannen en vrouwen van het geloof van Zarathustra met vreugde vullen. Het zal geluk brengen aan de Vohū-mens (de goede mens) als menselijke zielen hun waardevolle godendrank ontvangen, ik bid ook Asha voor Zijn genade om deze zegeningen, die Mazda voor ons allen had bedoeld, aan ons te verlenen waar wij menselijke zielen naar verlangen.’
Dit vers, hoewel dat eigenlijk niet is opgenomen in de Gāthā’s, volgt onmiddellijk na de vijfde gatha. Zowel de taal als het metrum zijn precies gelijk aan die van de vijfde gatha
Aisa
(Grieks)
De godin
die ‘
Aish
(Hebreeuws)
Volgens Blavatsky was de naam Jezus een afgeleide van aish (BCW 9:228n). Wat betreft de kruisiging merkt Blavatsky op dat
de eerste samenstellers van de christelijke mysteriën goed vertrouwd waren met de esoterische filosofie en de Hebreeuwse occulte metrologie en er handig gebruik van maakten. Zij namen bijvoorbeeld het woord
Aistheton
(Grieks)
Het waarneembare, waargenomen door de zintuigen. Aistheton wordt door Plato gebruikt als het tegengestelde van
Aisvarika
(Sanskriet)
Verwijst naar een heer of koning; de hiërarch of hoogste geest van een hiërarchie. Een van de vier filosofische scholen of stelsels van Nepal (de andere zijn: karmika, yatnika en svabhavika).
In dit stelsel wordt adi-buddha apart genomen als de kosmische geest van onze hiërarchie en, wat ongebruikelijk is voor het boeddhisme, wordt dit opzichzelfstaand beschouwd. Hoewel het waar is dat de hoogste opzichzelfstaande manifestatie van adi-buddhi adi-boeddha is, die de Isvara of hoogste hiërarch van onze eigen kosmische hiërarchie is, zijn niettemin zowel adi-buddhi en adi-boeddha niets anders dan abstracte beginselen in de ruimte van de melkwegstelsels.
Aitareya
(Sanskriet)
Naam van een brahmana of van een literair werk dat is toegevoegd aan de
Aithihya
(Sanskriet)
En zo was het. Overleveringen, tradities. Bijna gelijk aan itihasa, een naam die wordt gebruikt bij half-legendarische en epische verhalen; ook gebruikt voor het
De leraren van bepaalde scholen begonnen altijd het geven van hun lessen (vooral mondelinge leringen die werden overgebracht van ‘mond tot oor’) met de frase ‘iti maya srutam’ of ‘iti ha maya srutam’ (zo heb ik het naar waarheid gehoord), zulke instructies werden aitihya of aitiha genoemd. De bijvoeglijke vorm aitihasika betekent ook wat wordt doorgegeven of afgeleid van traditie, oude legende, of heldhaftig verleden.
Aja
(Sanskriet)
Ongeboren. Een titel van veel van de eerste goden. In de
Als Aja wordt afgeleid van de werkwoordstam
Vrouwelijk gebruikt staat aja voor maya (illusie) en dus voor prakriti (de ontwikkelende natuur).
Ajapa
(Sanskriet)
Iemand die geen orthodoxe gebeden opzegt, dus iemand die heterodoxe mantra’s of werken reciteert. Ajapa is de mantra-vorm die hamsa wordt genoemd en uit een reeks in- en uitademingen bestaat.
Ajita
(Sanskriet) Ajita [van
De onzichtbare, de onovertroffene. In het
Ook de naam van de tweede van de 24 tirthankara’s ofwel jaïn-leraren.
Ajnana
(Sanskriet)
Wordt vaker of eerder gebruikt om een afwezigheid van kennis aan te duiden dan onwetendheid. Een ajnana is een persoon van de wereld, iemand die buiten het heiligdom of de binnenste tempels van de Mysteriën is.
Akarsha
(Sanskriet)
Naar zich toe trekken, aantrekken, fascinatie zoals bij magnetisme. Het tegenovergestelde van prishu of presha (afstoting). De wet van aantrekking en zijn alter ego afstoting. Dit is een fundamentele en universele activiteit van de natuur en is op alle gebieden, in alle ruimtes en in alle tijden actief. Het is, in een andere zin, een van die functies van die onophoudelijke beweging die inherent is aan kosmisch bewustzijn.
Beweging is de eeuwige orde van dingen en affiniteit of aantrekking is in alle werken haar dienares. (ML 75)
Ākāśa
(Sanskriet)
Het schitterende. De ether, de kosmische ruimte, het vijfde kosmische element. Ākāśa is de subtiele, supergevoelige geestelijke essentie die alle ruimte doordringt. Het is niet de ether van de wetenschap maar eerder de aether van de Ouden, zoals van de stoïcijnen, die zich tot ether verhoudt als geest tot stof. In de brahmaanse geschriften wordt ākāśa gebruikt voor wat de noordelijke boeddhisten svabhavat noemen, meer mystiek gezien adi-buddhi (eerste of oorspronkelijke buddhi); het is ook mulaprakriti, kosmische geest/substantie, het reservoir van het zijn en van entiteiten. Genesis refereert eraan als de wateren van de diepte. Het is de universele essentiële ruimte en is mystiek gezien in zijn hoogste elementen alaya.
Als de universele ruimte is die bekend als aditi, met inbegrip van de eeuwige en continu actieve verbeeldingskracht van het heelal dat zijn eeuwig veranderende aspecten op de gebieden van de stof en objectiviteit laat zien; en uit deze verbeeldingskracht straalt de eerste logos. Dit is waarom de Purāṇa’s verklaren dat ākāśa maar één eigenschap heeft: geluid. Want geluid is niets anders dan het vertaalde symbool van de logos (spraak) in zijn mystieke betekenis. Ākāśa als oorspronkelijke ruimte-essentie is dan ook de upadhi (het voertuig) van de goddelijke gedachte. Bovendien is het het speelveld van alle intelligente en half-intelligente krachten in de natuur, de bron van al het aardse leven en de verblijfplaats van de goden.
Ākāśa is het noumenon en de geestelijke onderlaag van gedifferentieerd prakriti, of de zeven of tien prakriti’s, de wortel van de wortels van alles in het heelal. Deze prakriti’s zijn niet slechts in ākāśa, maar zijn de verschijningen van ākāśa in zijn diverse graden van evolutionaire ontwikkeling. Alle oude volkeren vergoddelijkten ākāśa mythologisch in een van zijn aspecten en krachten (zie IU 1:125 voor een beschrijvende lijst van de vele namen die in de oudheid werden gebruikt voor ākāśa). Het is de onmisbare middelaar van alle religieuze of wereldse magie: occulte elektriciteit, het universele oplosmiddel, en in een andere hoedanigheid kundalini.
Soms wordt het astrale licht als een van pas komende frase gebruikt in plaats van ākāśa. Om het verschil tussen die twee te verhelderen zegt Blavatsky:
Het astrale licht is dat wat de drie hogere lagen van het bewustzijn weerspiegelt en is boven de lagere ofwel aardse laag; daarom komt het niet lager dan voorbij de vierde laag, waar we zouden kunnen zeggen dat ākāśa begint. Het astrale licht is de geheugenbank van onze aarde en van zijn kind, de dierlijke mens; maar het ākāśa is ook de geheugenbank van de hiërarchie van de planeetgeesten die onze keten van bollen besturen en op dezelfde manier hun kind, ieder geestelijk ego. Het astrale licht is niet meer dan de waardeloze droesem of de lagere voertuigen van ākāśa. Gautama Boeddha zag slechts twee dingen als eeuwig bestaand: ākāśa en nirvāṇa. In de
Er is een groot verschil tussen het astrale licht en het ākāśa dat onthouden zou moeten worden. Laatstgenoemde bestaat eeuwig en de eerste bestaat periodiek. Het astrale licht verandert niet alleen met de mahamanvantara’s maar ook met elke kleinere periode en planetaire cyclus of ronde
Het ākāśa is eeuwig goddelijk bewustzijn en kan zich niet differentiëren, kwaliteiten hebben of handelen; activiteit behoort tot dat wat wordt weerspiegeld of dat zich erin spiegelt. Het ongeconditioneerde en oneindige kan geen relatie hebben met het eindige en geconditioneerde
Ākāśa
(Sanskriet)
Het grondbeginsel van aether. Het vader-moeder grondbeginsel, het derde beginsel in de afdalende reeks van zeven kosmische bhuta’s die de Upanishads beschouwen als vijf in getal en in boeddhistische geschriften als vier in totaal. Ākāśa-bhuta kent een analogie met de derde logos omdat die vormend of scheppend is en daarom vader-moeder wordt genoemd.
Niet hetzelfde als ether omdat die hooguit een van de laagste beginselen van aether is en slechts een klein beetje etherischer dan tastbare stof.
Ākāśa
(Sanskriet)
Gebruikt door Blavatsky om de ziel of energie van prakriti aan te duiden:
De Tibetaanse esoterische boeddhistische leer zegt dat
Elke godheid wordt verondersteld zijn eigen śakti (actieve kracht) te hebben, mythologisch wordt ernaar verwezen als zijn partner of de vrouwelijke tegenhanger. Dus ākāśa-sakti wordt gebruikt als de ākāśa-energie in de veelvormige differentiaties van prakriti.
Ākāśa
(Sanskriet)
De schitterende, de schijnende. De geestelijk verlichtende, ontwikkelende onderlaag van de natuur. De derde in de afdalende reeks van zeven tattva’s. Wanneer de kosmische opeenvolging van bewustzijnen op een bepaalde manier wordt genoemd, komt deze tattva overeen met het vrouwelijke aspect van de scheppende of derde logos; maar omdat de natuur zichzelf constant herhaalt in zijn opvolgingen van evolutionaire ontvouwing, is het juist om op dezelfde wijze de lagere eerste logos van ākāśa af te leiden omdat die zo goed als gelijk zou moeten zijn aan mulaprakriti.
Met het oog op deze herhalende werkwijze van de natuur is het belangrijk dat we het denken niet toestaan te verstarren door een of andere definitie van een stadium van welke reeks ‘afdalingen’ dan ook, alsof dat het enige stadium zou zijn dat juist kan worden beschreven. Dit kunnen we herkennen in de eerste logos: adi-tattva, de eerste van de vijf of zeven tattva’s, die de eerste logos kan worden genoemd; maar vanuit een ander standpunt gezien is de eerste logos voortgekomen uit ākāśa-tattva als een vormende of scheppende mentale impuls.
Akasisch
De theosofie ziet elektriciteit en magnetisme als stromen of uitstromingen van levenskracht van levende wezens die, als ze zich vermengen en op elkaar reageren, de duizendvoudige vormen van elektrische en magnetische fenomenen produceren die we overal kunnen zien. Dit betekent dat zowel magnetisme als elektriciteit terug te volgen zijn naar hun bron in het kosmische ākāśa, wat in het groot hetzelfde is als het magnetisme van een individu in het klein. De veranderingen die in het aardmagnetisme plaatsvinden
zijn te danken zijn aan
Dus alle magnetische of elektrische activiteit op aarde wordt door astraal magnetisme en elektriciteit onophoudelijk geproduceerd, waardoor elektrische en magnetische stromen zichzelf in de stoffelijke wereld voortplanten.
Akasisch
[bijvoeglijk naamwoord van
Gebruikt om die toestand van bewustzijn te omschrijven waarin de overleden slachtoffers van ongevallen terechtkomen:
Deze toestand van het menselijke bewustzijn is anders dan de devachanische toestand. Zoals hierboven is gezegd was het ākāśische samadhi op die individuen van toepassing die stierven door een ongeval en die op aarde een ongewoon zuiver karakter en leven hebben gehad en geleid. Het is een tijdelijke toestand, het is niet anders dan een automatische voortzetting in het bewustzijn van het slachtoffer van de mooie en heilige gedachten die hij tijdens zijn geïncarneerde leven heeft gekoesterd, in feite is het een soort voorbereiding op de devachanische toestand. Zo’n droomtoestand volgt onmiddellijk op de eerste staat van volledige bewusteloosheid die de schok van de dood aan alle mensen, goede, slechte of ergens daar tussenin, geeft. In de eerdergenoemde gevallen is er hoegenaamd geen bewuste kamaloka ervaring, omdat de schok van de dood een verlamming betekent van alle lagere delen van de menselijke constitutie. Alleen een flauwe schets van het bewustzijn van het buddhi en het atman met het meest geestelijke deel van manas zijn dan actief (ML 131). In bepaalde gevallen kan de samadhische toestand in de akasische delen van de menselijke constitutie aanhouden tot wat de natuurlijke levensduur op aarde zou zijn geweest, waarna deze individuen overgaan in een devachanische toestand.
Aker
(Egyptisch)
Een Egyptische god in de vorm van een leeuw die bij de deur van de dageraad ligt, waar de zon twee keer per dag binnenkomt. In een latere Egyptische beschaving worden twee leeuwen met menselijke hoofden afgebeeld, genaamd de leeuw van Gisteren (Sef) en die van Vandaag (Tuau). Bij de strijd tussen de zonnegod Ra en Apep (de kwaadaardige slang) komt Aker de krachten van het licht te hulp en bindt en ketent de slang.
Akert
(Egyptisch)
De onderwereld waar Osiris in zijn rol van Un-nefer de heer van was. Ook de naam van de god van het vijfde uur van de dag.
Akkadiërs
Ook
Een niet-semitisch ras dat in Babylonië aan het Semitische ras voorafging, wat voornamelijk wordt aangetoond door enkele inscripties in spijkerschrift. De naam stamt van de stad Agade, hoofdstad van Sargon I. Blavatsky zegt in
De etnologie van de oude volkeren van Mesopotamië is buitengewoon vaag. De verslagen van de occulte geschiedenis laten zien dat in een eerder geologisch tijdperk alle delen van west- en centraal-west Azië, waaronder Perzië, Babylonië, Turkestan, Baluchistan, Afghanistan enz. ooit een zeer vruchtbaar en goed bevolkt deel van de aarde moet zijn geweest, dat niet alleen beroemde en briljante beschavingen heeft gekend, maar ook de basis was van verschillende volken die gebroederlijk naast elkaar leefden.
Toen zich grote klimatologische en geologische veranderingen voordeden, transformeerde dit enorm uitgestrekte gebied in een vruchtbare voedingsbodem voor migranten die naar het oosten, zuiden en westen ervan trokken, naar gebieden die voorheen tamelijk onvruchtbaar waren en die in de loop van de tijd landen werden die grensden aan Noord-India, Afghanistan, Baluchistan en Turkestan en aan de andere kant aan Zuidwest-Iran, Mesopotamië, het Midden-Oosten en het gebied van de Kaukasus. Het was pas veel later dat er een tegengestelde stroom van migranten ontstond die het gebied verliet dat nu noordelijk India is en toen westelijk trok en in een bepaald deel neerstreek in de landen van hun oude voorvaderen. Dit verklaart niet alleen de overeenkomsten tussen het westen en het oosten van dit gebied, maar ook de Indiase invloed die zichtbaar aanwezig is in heel Mesopotamië, de taalkundige verwantschappen en andere banden die tussen de oude zoroastrische en de brahmaanse gedachtestromen bestonden.
Aksha
(Sanskriet)
Een spil, as, wiel, wagen.
Een dobbelsteen om mee te gokken, een kubus. In zeldzame gevallen innerlijke kennis als de as of spil van het leven. Als een onzijdig zelfstandig naamwoord is het ofwel een orgaan of doel van zintuiglijke waarneming. In het