Theosofische Encyclopedische Woordenlijst
© Theosophical University Press 2017

Apollo

(Grieks) Ook wel Phoebus (de zuivere, de schijnende) genoemd.

Zoon van Zeus en Leto (Latona), het poolgebied of de nacht en tweelingbroer van Artemis (Diana). Zijn geboorte laat de uitstraling van licht uit duisternis zien. Als een van de bekendste goden van de Griekse mythologie is hij vooral de god van het licht en wordt dan ook beschouwd als de zon, een schenker van leven, licht en wijsheid aan de aarde en aan de mensheid. Apollo en Artemis zijn de mystieke zon en de hogere occulte maan (SD 2:771).

Apollo staat voor orde, rechtvaardigheid, de wet en zuivering door boetedoening. Hij wordt gezien als degene die de boosdoener straft, wat is te herkennen aan zijn pijl en boog, waarmee hij als kind Python had gedood. Hij is de god die het kwade afweert, hij is de genezer, vader van Aesculapius en vaak ook als hem gezien, en de god van het voorspellen, maar dan vooral verbonden met het orakel van Delphi. De andere belangrijke plaats van aanbidding was Delos, zijn geboorteplaats. Hij was ook de beschermheilige van het lied en de muziek, van nieuwe burgerlijke instituten en beschermer van oogsten en kuddes. Hij heeft de heilige zevensnarige lier, die weer terugkeert in de zevenvoudige manifestaties van de logos in het heelal en de mens. Hij is ook de zon met zijn zeven planeten. Hij beantwoordt in sommige opzichten aan de hindoegoden Indra en Karttikeya en in andere aan de christelijke aartsengel Michaël. Janus was de Romeinse god van het licht.

Apollonius van Tyana

Neo-pythagoreër uit de eerste eeuw.

Bekend om zijn ascetische leven, morele leringen en occulte vermogens. Zijn biografie is een hermetische allegorie en toch gebaseerd op feiten. Een theürg en adept met grote occulte vermogens. Hij bestudeerde de wetenschappen van de Feniciërs naast de filosofie van Pythagoras. Hij reisde veel, o.a. naar Babylon en India waar hij kennis maakte met de Chaldeeën, magiërs, brahmanen en boeddhisten. Zijn hele leven lang predikte hij de hoogste ethiek, deed voorspellingen, genas en liet veel door getuigen bevestigde fenomenen of ‘wonderen’ zien. Kort voor zijn dood was hij een esoterische school in Efeze begonnen.

Blavatsky verklaart dat hij eerder een nirmāṇakāya dan een avatara was.

Apollyon

(Grieks) De vernietiger.

Afgeleid van hetzelfde werkwoord als Apollo. Het woord laat zien dat in elke groeikracht een gelijke hoeveelheid vernietigende energie of verstrooiing zit, die de nieuwe groei helpt. Oorspronkelijk een belangrijk mystiek woord dat in christelijke tijden een van de pseudoniemen van Satan zou worden. Voor het kerkelijke monotheïsme was het blijkbaar nodig dat sommige van de weldadige scheppende krachten uit de hemel zouden worden gehaald en naar de bodemloze put zouden worden verbannen.

Aporrheta

(Grieks) Verboden, geheim, mystiek.

Dat wat niet uitgesproken mag worden; geheime leringen die aan de kandidaat voor inwijding in de Mysteriën worden gegeven. Wat belangrijker is, feiten omtrent de natuur van een strenge esoterische aard die door adepten door inwijding worden geleerd en waarvan het ongepast is als die aan de niet-ingewijde worden toevertrouwd. Vandaar dat het verboden is erover te spreken.

Apostolische opvolging

De leer van diverse christelijke kerken die zegt dat alleen de bisschoppelijke macht gewettigd is om sacramenten toe te dienen en opdrachten door mogen geven, enz. Deze leer zou al vanaf Petrus in ononderbroken opvolging worden doorgegeven, van wie werd gezegd dat ze aan hem waren toevertrouwd door Jezus. Een van de ideeën die het vroege christendom overnam van de esoterische leringen van de volken rond de Middellandse Zee was die van de apostolische opvolging, die oorspronkelijk was afgeleid van het doorgeven van het licht van de ene adept aan de andere door inwijding, waardoor gestalte werd gegeven aan wat guruparampara wordt genoemd, ofwel de opvolging van een leraar door de volgende leraar in een regelmatige reeks. Een soortgelijk gebruik zien we ook terug in de Eleusinische Mysteriën waar de priesters uit één familie kwamen, de Eumolpidae.

Apperceptie

Waarneming, waarbij zelfbewustzijn een rol speelt.

De waarneming of het leren kennen door het verbinden van nieuwe ideeën aan vertrouwde ideeën. Gebruikt door Leibniz om een stadium van een hogere of meer subtiele aard dan gewone waarneming aan te duiden. De indrukken uit waarneming worden door het denken ontvangen en hebben een band met andere impressies die zich in het geheugen bevinden waardoor complexe ideeën worden gevormd. Associatieve waarneming kan waarneming worden genoemd die wordt vergezeld van gewaarwording met een interpreterend vermogen. In tegenstelling tot de theorie dat de hogere zintuigen van het denken synthetisch worden opgebouwd vanuit de lagere, ondersteunen de inzichten van Leibniz de theorie dat het intuïtieve of oorspronkelijke innerlijke vermogen als eerste komt.

Ontwakende bewuste waarneming dat het mahat van de lagere rijken is, is vooral ontwikkeld in de derde orde van elementalen. En die worden weer gevolgd door het objectieve delfstoffenrijk, waarin die bewuste waarneming geheel latent is, om zich pas in de planten weer te ontwikkelen. ... Wat in de primaire schepping met ‘dieren’ wordt bedoeld, is de kiem van ontwakend bewustzijn of van bewuste waarneming, dat wat flauw bespeurbaar is in sommige gevoelige planten op aarde en duidelijker in de protistische moneren ... Plant noch dier, maar een bestaanvorm daartussenin. (SD 1:454-5&n; vgl. ET 505 3rd & herz. ed.)

Apportatie

... het transporteren of projecteren van een object door de ruimte, ongeacht of het een menselijke vorm is of iets anders. Zowel boeddhistische als hindoeïstische verhalen staan vol met zulke apportaties: het zou door de Griekse Apollonius van Tyana zijn gedaan; christelijke heiligen zouden zijn geleviteerd en meegevoerd. In boeddhistische verhalen zouden veel rechtstreekse discipelen van Boeddha, zowel tijdens zijn leven als na zijn dood, door de lucht van plaats naar plaats zijn gevlogen; en in het verhaal van Rāma zouden sommige asceten en de aap-god Hanumān zich op die manier in de lucht hebben verheven. (TI 318)

Apsaras

(San­skriet) Apsaras [van ap water + saras vloeien, van de werkwoordstam sṛ vloeien, stromen, zweven, blazen (als door de wind)]

Bewegend in de wateren. Een groep godinnen die ook bekend is als hemelse waternimfen, die zich gewoonlijk in de lucht bevinden, meer nog in de wolken dan in het gewone water van de aarde, hoewel ze vaak worden beschreven als zij die de aarde bezoeken. Deze elfachtige echtgenotes van de gandharva’s (de hemelse musici) kunnen naar wens van vorm veranderen, vaak verschijnen ze dan als watervogels. In Manu worden ze beschreven als de scheppingen van de zeven manu’s, maar in de Purāṇa’s en in het Rāmāyaṇa wordt hun oorsprong toegeschreven aan het karnen van de kosmische wateren en wordt er gezegd dat noch goden noch asura’s hen als vrouw wilden hebben. Aangezien zij volgens de mythologie aan allen toebehoren, worden ze Sumadatmaja’s (de zelf willende pleziergevers) genoemd — er zijn er 35 miljoen van, van wie Kama, de god van de liefde, de Heer en koning is. Een van hun rollen is op te treden als verleidster voor hen die te vurig streven naar een goddelijke status. Alleen het individu dat de geparfumeerde verlokkingen van de apsarasas kan weerstaan is de volledige verlichting waardig. In de Yajur-Veda worden apsarasas zonnestralen genoemd, vanwege hun band met de gandharva die de zon verpersoonlijkt.

Blavatsky zegt dat de apsarasas ...

zowel kwaliteiten als kwantiteiten zijn (SD 2:585).
[Maar ziet ze ook als] ‘slaapverwekkende’ waterplanten en innerlijke krachten van de natuur. (TG 28)

In de Purāṇa’s worden de apsarasas soms onderverdeeld in twee klassen, de daivika (de goddelijke of die behoren tot de deva’s) dus zeer etherische wezens, en de laukika [van loka, wereld] die behoren tot de gemanifesteerde werelden, zoals onze fysieke wereld. Afgezien van de mythologische verwijzingen laten de apsarasas een sterke overeenkomst zien met de undines van het middeleeuwse Europa, als natuurkrachten en elementalen die bij alle tien groepen van hun hiërarchische onderverdeling behoren, van het geestelijke tot het grofstoffelijke en het fysieke. Elk van de zeven of tien kosmische elementen (bhuta’s) of beginselen (tattva’s) kent zijn eigen klassen van bewoners.

Apsu

Apsu (Babylonisch) Abzu (Sumerisch) ook Ab Soo.

De oerdiepte. De wateren van de ruimte van het Babylonische epische verhaal van de schepping, de Enuma Elish (toen het nog hoog was). Uit Apsu en Tiamat worden alle goden geboren. De mens wordt in een Sumerische versie van de klei van Apsu en het bloed van Kingu gemaakt, zoon en tweede partner van Tiamat in de Enuma Elish. De diepte is de verblijfplaats van Ea (wijsheid) die met de hulp van Apsu de mensheid voor totale vernietiging behoedt. Apsu wordt dan veranderd in stilstaande en ondergrondse wateren.

Marduk (ook wel Mardoek) is de Babylonische held/schepper die door zijn felle dappere strijd tegen de monsterlijke krachten van Tiamat (de materie) de goden ertoe brengt hem het vermogen te schenken om zijn vijanden te overwinnen en de schepping van hemel en aarde te voltooien.

Lucius Apuleius

Latijns schrijver uit de tweede eeuw, geboren en opgeleid in Noord-Afrika.

Hij bestudeerde in Athene het platonisme en was ingewijd in veel mysteriën van zijn tijd. Hij is vooral bekend door zijn boek De Gouden Ezel (Metamorphosen libri XI de Asino Aureo), een satire over moraal en religieuze regels.

Aquarius k

(Latijn) Behorende bij het water.

Waterman, het 11de teken van de dierenriem. In de astrologie een lucht, vast en mannelijk teken, het huis van Saturnus, hoewel soms wordt gezegd dat dat het huis van Uranus is. Rond 1898 ging het equinoctische punt van Vissen naar Aquarius van de (beweeglijke sterren) dierenriem, waarmee een nieuwe messiaanse cyclus begon, die van Vissen — de vismens, wat hem verbindt met Jezus Christus — en die opvolgde.

De gnostische zonnegod wordt beschreven als een man die is bedekt met borsten, met een vis op zijn hoofd en een zeemonster aan zijn voeten, wat duidelijk wijst op een groep van drie tekens — Vissen, Aquarius en Steenbok — en bovendien wijst op de viervoudige verdeling van de dierenriem waarbij elke onderverdeling drie tekens omvat. Stier staat waarschijnlijk voor de Egyptische stier Apis, die weer een symbool is voor de triade van tekens die aan Waterman voorafgaat.

De brahmaanse versie van Aquarius is Kumbha, die wordt bestuurd door de luchtgod Indra, waar Subba Row van zegt dat die gelijk is aan de waarde van het getal 14, een getal dat de 14 loka’s of chaturdasa-bhuvana moet voorstellen (Theos, Nov 1881).

Als we de twaalf zonen van Jakob van het Hebreeuwse overzicht aan de twaalf tekens van de dierenriem verbinden, zou Reuben toegeschreven kunnen worden aan Aquarius, die zo ‘onstabiel is als water’ en ook wordt gezien als Rimmon, de god van stormen en regen (SD 2:353) en bovendien wordt vergeleken met Ganymedes.

Arachne

(Grieks)

In de Griekse mythologie is zij de dochter van de stoffenverver Idmon van Colophon, die zo bedreven was in de weefkunst dat ze het waagde Athena uit te dagen voor een competitie. Hevig verontwaardigd omdat Arachne zo arrogant was om de avontuurtjes van de goden in haar stoffen uit te beelden, verscheurde Athena haar werk waarna Arachne zichzelf verhing. Daarop veranderde Athena de overmoedige maagd in een spin, waardoor ze was verdoemd om voor altijd haar web te spinnen.

De liefdesperikelen van de goden die Arachne had afgebeeld verwijzen naar het prachtig geweven web van het gemanifesteerde bestaan met zijn enorm intrigerende hiërarchische structuur.

Arahant

(Pali) Arahant [van de werkwoordstam arh waardig zijn; of van ari, vijand, tegenstander + de werkwoordstam han, verslaan]

De waardige. Ook de vijand of de doder. Iemand die de hoogste staat onder die van een boeddha­ heeft bereikt, vooral iemand die zichzelf heeft bevrijd [door het doden] van de asava’s (San­skriet asrava) — vergiftigingen of opwindingen van het verstand of bewustzijn.

Als het woord arahant, net als het San­skrietwoord arhat, in populaire zin wordt gebruikt slaat het op minder verheven individuen.

Zie ook Arhat; Arahatta

Arahatta

(Pali) Arahatta [van de werkwoordstam arh, waardig zijn; of van ari, vijand, tegenstander + de werkwoordstam han, doden]

De staat van arhatschap. In het boeddhisme is arahatta de staat of toestand van een arahant die zich heeft bevrijd van de asava’s (vergiftigingen of opwindingen van het verstand of bewustzijn). In een ruimere context staat arahatta voor de uiteindelijke definitieve en volledige bevrijding, de toestand van nibbana (San­skriet nirvāṇa).

Zie ook Arhat

Arambha

(San­skriet) Ārambha Het begin.

Het filosofische standpunt van de hindoedenkers dat een allerhoogste god het heelal heeft geschapen uit eerder bestaand materiaal. Het gaat hier om de filosofische Nyaya en Vaiseshika-scholen, de twee atomistische scholen die overeenkomen met de wetenschappelijke kijk van de Westerse wetenschap, religie en filosofie. Die ...

het heelal ziet als het ontstaan van een ‘nieuw’ voortbrengsel van een tevoren bestaande kosmische intelligentie en al tevoren bestaande ‘punten’ van individualiteit, die we eerder monaden dan atomen zouden noemen. Hoewel wordt erkend dat zo’n nieuw voortgebracht heelal het karmische resultaat is van een voorafgaand heelal, het vroegere ‘zelf’ van het huidige, wordt niettemin de nadruk gelegd op het begin, op het heelal als een ‘nieuw’ voortbrengsel, zoals wetenschappers het heelal in het algemeen zien (BvhO 111; SOPh 33).

Arani

(San­skriet) Araṇi, Araṇī [van de werkwoordstam opwaarts neigen, bewegen, invoegen, oplossen (van een probleem)]

Ronddraaien, passend maken of invoegen. Arani (enkelvoud) is een van de twee ceremoniële wrijfstokjes die worden gebruikt om het heilige vuur op te wekken: Het bovenste stokje, uttararani of pramantha, wordt verticaal in een groef in het lagere stokje gehouden, de adhararani, en snel rondgedraaid. Door de wrijving wordt er een vlam ontwikkeld. Volgens de Rig-Veda is het verticale stokje van de sami-boom (mimosa suma) en het horizontale van de asvattha, of de pipal (ficus religiosa), de heilige vijgenboom van India. Maar in het Satapatha-brahmana zijn beide stokjes uit het hout van de asvattha gesneden.

Araṇī (meervoud) stelt de vader-moeder-elementen van de natuur voor, de scheppende, voortbrengende energie die het kroost van de ontvanger, de moeder, voortbrengt. Hoewel de vader/moeder-metafoor zuiver fysiologisch wordt uitgelegd, kan het ook kosmisch worden geïnterpreteerd:

Dit idee van een scheppende kracht van vuur wordt meteen duidelijk uitgelegd door de oude opneming of verwerking van de menselijke ziel in een hemelse vonk (M. G. Dech 261);

... en ook ...

De ‘vrouwelijke aranī,’ de meesteres van het ras, is aditi, de moeder van de goden, of shekinah, eeuwig licht — in de wereld van de geest, de ‘grote diepte’ en CHAOS; of oorspronkelijke substantie na haar eerste stap uit het ONBEKENDE, in de gemanifesteerde Kosmos. (SD 2:527)

Aranya

(San­skriet) Āraṇya [van araṇya onherbergzaam terrein, wildernis]

Als een bijvoeglijk naamwoord heeft aranya betrekking op een bos of wildernis; als zelfstandig naamwoord is het een wild dier.

Aranyaka

(San­skriet) Āraṇyaka [van āraṇya woud-achtig van araṇya wildernis, woud]

In de wouden geboren. Een kluizenaar of heilige man die in het woud woont wanneer hij een ware geestelijke yogī wil worden.

Aranyaka’s (meervoud) vormen een klasse van vedische verhandelingen van mystieke aard die aan de Brahmana’s zijn toegevoegd en nauw zijn verbonden met de Upanishads. Ze werden zo genoemd ofwel omdat ze in de eenzaamheid van de wildernis waren geschreven ofwel omdat ze waren bedoeld voor de bestudering en overdenking door hen die zich uit de wereld hebben teruggetrokken en een leven van geestelijke afzondering leiden. De Aranyaka’s gaan over rituelen en speciale ceremonieën die ofwel zijn weggelaten of slechts gedeeltelijk in de Brahmana’s worden behandeld en worden aldus als een supplement van laatstgenoemde beschouwd.

Slechts vier Aranyaka’s zouden tegenwoordig nog bestaan: de Aitareya (Rig-Vedisch) dat deel uitmaakt van de Aitareya-Brahmana; de Kausitaki (Rig-Vedisch) waarvan het derde en laatste hoofdstuk de Kanusitaki Upanishad is; de Taittiriya, bestaande uit tien boeken, behoort tot de Yajur-Veda; en de Brihad (Yajur-Veda) is een deel van de Brihadaranyaka Upanishad die is toegevoegd aan de Satapatha-Brahmana.

Ararat

(Hebreeuws) ’Arārāṭ

De berg waarop de ark aan de grond liep aan het einde van de eerste zondvloed. Mystiek gezien is het de aarde die het menselijke zaad moet behouden voor een nieuwe incarnatie op onze planeet. Onder de Chaldeeën was die bekend als Nizir, onder de Arabieren als Jebel Judi en bij de hindoes als de Himalaya (SD 2:145).

De bijbelse vloed is zuiver symbolisch omdat er nooit een universele vloed is geweest die het gehele aardoppervlak kon overstromen.

Arasa-maram

(San­skriet) Arasa-maram [van arasa gortdroog, smakeloos + mara stervende, dood]

De banyan- of waringinboom als de Boom van kennis of de Levensboom in een van zijn aspecten. Deze boom is voor de hindoes zo heilig, omdat Vishṇu ...

tijdens een van zijn incarnaties onder zijn machtige schaduw rustte en daar aan de mensheid filosofie en wetenschappen onderwees. ... Onder het beschermende gebladerte van deze koning van de wouden geven de goeroes hun leerlingen de eerste lessen over de onsterfelijkheid en wijden hen in de mysteriën van leven en dood in. (SD 2:215)

Arba-Il

(Hebreeuws) ’Arba‘-’ēl [van ’arba‘ vier + ’ēl godheid]

Vier grote godheden die zijn opgegaan in een eenheid. Mystiek gezien zijn de vier één, precies zoals de goddelijke triade in bijna alle oude religieuze filosofieën zowel een goddelijke eenheid als een drie-eenheid zijn — een in drie, drie in een, volgens het christelijke stelsel.

En dit is de kabbalistische abstracte drie-eenheid, die door de kerkvaders zonder omhaal werd geantropomorfiseerd. Uit dit drievoudige ENE emaneerde de hele Kosmos. Uit een emaneerde eerst het getal twee, of lucht, het scheppende element; en toen kwam het getal drie, water, voortgekomen uit lucht; ether of vuur voltooien de mystieke vier, de Arba-il (SD 1:447).

 Dit zijn de tien sefiroth van de Ruimte (of de Leegte); Een, van de ziel van de ’elohim (of godheden) van levende wezens die uit ziel zijn geëmaneerd (lucht); uit lucht water; uit het water vuur of ether’; en uit deze laatste het gemanifesteerde heelal (Sepher Yetzirah 1:9).

Zie ook ’Ahath-Ruah-’Elohim-Hayyim

Arcana

(Latijn) Geheimen, mysteriën.

In oude tijden waren de arcana bijna altijd die zaken die geheim waren, heilig en in stilte en afzondering werden onderwezen in de Mysteriën, of die leringen nu een openbaring van de waarheid bevatten of dat het over de uitleg van moeilijke punten van ceremoniën gingen of over verborgen wijsheid.

Arcanum (enkelvoud) stond in het middeleeuwse en moderne Europa soms voor een elixer, de steen van filosofen of voor een magisch middel, fysiek of spiritueel.

Archaeus

(Grieks) Ook Archeus [van archaios origineel, oud]

Gebruikt door Paracelsus, en anderen na hem, voor de verenigende kosmische of menselijke geestelijke-vitale kracht of essentie. Het is een aspect van de anima mundi en daarom de bron van alle astraal-fysieke fenomenen, als kracht of als stof; ook wel vader-ether genoemd.

Vanuit een ander gezichtspunt is de archaeus een fase van fohat die zich als energie op de lagere gebieden van het heelal laat zien. Sterker nog, in geestelijk opzicht kan archaeus in zijn hoogste delen zelfs fohat zélf worden genoemd, omdat dat een combinatie is van een intelligente energie en de oorspronkelijke stof, die actief is als ziel én voertuig.

Archebiosis

[van Grieks arch origineel, oorspronkelijk, eerste + bios leven]

De allereenvoudigste levensvorm of oorspronkelijk leven. In sommige wetenschappelijke gevallen het leven dat niet afstamt van iets dat leeft, dus spontaan voortgebracht. Zo’n voortbrenging vindt zelfs nu nog plaats maar eigenlijk alleen in speciale evolutionaire stadia. Archebiosis wordt gebruikt om de ontwikkeling van een leven aan te wijzen dat plaatsvindt in zijn vijfde stadium van evolutie;

‘ontstaan’ natuurlijk voor zover het de manifestatie van leven op alle zeven gebieden betreft. (SD 1:455)

Archetypische Wereld of Heelal

[van Grieks archetypos oorspronkelijk patroon]

Ofwel een abstracte soort van het goddelijke denken, of een subtiele vorm die het model is voor een grovere vorm. Bij de processen van kosmische manifestatie worden door de bouwers die op een bepaald gebied met abstracte modellen werken, vormen gemaakt die al op een hoger gebied bestaan. Om door ideeënvorming van de abstracte naar de concrete of zichtbare vormen te gaan, zien de scheppende logoï in de ideale wereld de archetypische vormen van alles en gaan aan de slag om met deze modellen vormen te bouwen die zowel vluchtig als transcendent zijn (SD 1:380).

De archetypische mens van de Kabbalah is de menigte van hogere dhyani-chohans die collectief ’Adam Kadmon worden genoemd, ofwel de hoogste triade van de tien sefiroth, ook svabhavat genoemd of de viervoudige anima mundi, waaruit de scheppende, vormende en stoffelijke werelden ontstaan. De archetypische wereld heeft drie gebieden die overeenkomen met de eerste, tweede en derde logos, als parabrahman met mula­pra­kriti, of brahman met pra­dhana. In de menselijke hiërarchie is dit param­atman (het allerhoogste zelf) van waaruit de menigten van stralen omlaag vallen die ieder atoom op elk gebied doordringen waarmee de eenheid in het goddelijke zelf, dat de essentie van alles is, tot stand wordt gebracht. In tegenstelling tot de zevenvoudige hiërarchie eronder, wordt deze hogere triade arupa (vormloos) genoemd.

De archetypische wereld wordt ook gebruikt als men het vierde kosmische gebied bedoelt.

Architecten

[van Grieks architektones meesterbouwers]

Onder de groepen van scheppers zoals de kosmocratoren, demiurgoi en dhyani-chohans, worden met architecten de ontwerpers bedoeld, zij die de zintuigen voor verbeeldingskracht hebben en gebruiken. En het woord bouwer staat ook voor die werkers die het algemene ontwerpplan uitwerken.

De architecten vormen de hogere of meer geestelijke kant en vormen feitelijk de reeks van de lichtende boog; en de bouwers of constructeurs vormen de schaduwboog. (Beginselen 501)

De architecten zijn de dhyani-boeddha­’s, de scheppers van beginselen, de elohim, samengesteld door de demiurgos; zij volgen het plan van de inherente goddelijke gedachte.

Architectuur

[van Latijn architectura van het Grieks architekton meesterbouwer]

Wijst niet op het bouwen op zichzelf maar op de wetenschap of kunst van het bouwen in overeenstemming met bepaalde beginselen of regels die door de eeuwen heen standhouden omdat ze zijn geworteld in kosmische orde en schoonheid. Architectuur wordt als een van de vijf schone kunsten beschouwd, en de monumenten uit de oudheid, van welk land dan ook, laten duidelijk zien dat zij die die hadden ontworpen, naast kennis van materialen en de technieken om ze te gebruiken, zeker ook enige kennis hadden van de grote kosmische wetten van harmonie of schoonheid en hun afgeleide, de verhouding.

De oorspronkelijke zelfbewuste mens — die in geen enkele zin primitief kan worden genoemd, hoewel veel van die mensen geestelijke leiding nodig moeten hebben gehad — stond onder toezicht en werd beschermd door goddelijke leraren, en onder de kunsten die deze grote wezens onderwezen, nam de architectuur een belangrijke plaats in:

Een mens, die van een paleolithische holbewoner afstamt, zou nooit zonder hulp een dergelijke wetenschap kunnen ontwikkelen, zelfs niet in duizenden jaren van denken en verstandelijke ontwikkeling. Het waren de leerlingen van die geïncarneerde rishi’s en deva’s van het derde Wortelras, die hun kennis van het ene geslacht doorgaven aan het andere, aan Egypte en Griekenland met zijn verloren regel van de verhoudingen; ... Vitruvius gaf aan het nageslacht de regels voor de bouw van de aan de onsterfelijke goden gewijde Griekse tempels; en de tien boeken over architectuur van Marcus Vitruvius Pollio, kortom van een ingewijde, kunnen alleen esoterisch worden bestudeerd. De druïdenkringen, de dolmens, de tempels van India, Egypte en Griekenland, de torens en de 127 steden in Europa, die volgens het Institut de France ‘cyclopisch van oorsprong’ waren, zijn alle het werk van ingewijde priester-architecten, de afstammelingen van degenen die oorspronkelijk door de ‘zonen van god’ werden onderwezen en die terecht ‘de bouwers’ worden genoemd’. (SD 1:208-9n)

Archon

(Grieks) Ook Archontes, ’archon Heerser.

Van origine hemelse wezens en als oorspronkelijke planeetgeesten of dhyani-chohans brachten zij hun mystieke fluïden of essenties over naar hun ‘schaduwen’ of voertuigen en wisten zich zo te manifesteren op de diverse gebieden van het heelal. In een opzicht zijn ze de gevallen engelen, tegenhangers van de hoogste hemelse wezens van de hiërarchieën en van de menselijke persoonlijkheden op de laagste sport van de ladder van emanaties. Vandaar dat ze de leraren of beschermengelen van de mensheid zijn die de theologie veranderde in boze geesten en tegenover de aartsengelen plaatste, hun eigen hoogste en oorspronkelijke essenties. Deze wezens houden zich bezig met een vorm van hypostatische handelingen, oftewel het overbrengen van bewustzijn, vitaliteit en kracht van hogere naar lagere gebieden door diverse voertuigen of omhulsels waarin de afdalende straal zichzelf kleedt op de verschillende gebieden van het heelal waar ze doorheen trekken.

Archon was ook de naam van het hoogste toezicht van Athene dat na de afschaffing van het koningshuis in 1068 v. Chr. werd opgericht. Na 683 v. Chr. werden er negen leden door verkiezing of het lot gekozen, ieder lid bleef een jaar in functie, een van hen, de Archon Basileus (heerser koning), was de ingewijde en inwijdende priester van de Mysteriën van Eleusis. In overeenstemming met alle oude inwijdingen was de inwijder ofwel de allerhoogste, of die direct onder hem, geacht een belichaming te zijn — of op zijn minst tijdelijk — van geestelijke-intellectuele krachten die voor die periode door hem heen werkten.

Archytas van Tarentum

(hoogtepunt 400-365 v. Chr.) Griekse pythagorese filosoof, generaal, staatsman, wetenschapper en mathematicus, tijdgenoot van Plato. Hij was de eerste die een harmonische vooruitgang in rekenkundige en geometrische ontwikkeling zag en is de bedenker van de katrol. Hij heeft een bijdrage geleverd aan de leringen van akoestiek, muziek en wiskunde.

Ardeshan

Zoroastrische leraar die volgens de christelijke Eutychius door Nimrod was aangesteld om voor het heilige vuur te zorgen.

Een stem uit het vuur zei hem dat de priesters van de magiërs zelfmoord zouden moeten plegen, maar Blavatsky verklaart dat hij het idee van het éénworden van een persoon met de aarde, onze moeder, verkeerd heeft begrepen; net zoals de mensheid onze zuster is en de wetenschap onze dochter (BCW 3:459).

Ardhamatra

(San­skriet) Ardhamātra, Ardhamātrā [van ardha helft + mātra of mātrā een ritmische eenheid]

De helft van een korte lettergreep. De Nadabindu-Upanishad zegt, sprekende over Aum, dat de lettergreep of de letter A wordt geacht de rechtervleugel van Kalahamsa te zijn; de U de linkervleugel; de M de staart van de zwaan en de ardhamatra zijn hoofd (vgl. VS 5, 74-5). In het Mahābhārata is kalahamsa de verzamelnaam voor verschillende soorten hamsa (vogels), een gans of een zwaan. Ardhamatra is een mystieke naam voor een van de delen van de zwaan van de tijd — Brahmā of de manifestatie van de derde logos van het heelal, waarvan de verschijning of scheppende activiteit hamsa-vahana is (het voertuig of de drager van de zwaan). Ardhamatra verwijst daarom naar de egoïsche individualiteit van de kosmische derde logos van Brahmā (ook purusha genoemd) en wordt beschouwd als ‘een helft van de maat’ van het eeu­wi­ge verleden en van de eeu­wi­ge toekomst — zo’n egoïsche individualiteit is het product van ruimte en tijd van de voortdurend wederbelichamende geest van het heelal die zijn karakter ontwikkelt en verandert door evolutie als de cycli van de tijd van het heden overgaan naar het verleden en voorwaarts in de toekomst.

Ardhanari

(San­skriet) Ook Ardhanari-natesvara, Ardhanārī, Ardhanārī-nāṭeśvara [van ardha helft, midden + nārī vrouw; nāṭeśvara van nāṭa danser + īśvara God]

Voor de helft vrouw, heer van dansers. Het androgyne aspect van de kosmische Śiva als hij de tweevoudigheid van de gepolariseerde krachten van de natuur moet verdragen — wat in het algemeen op de lagere gebieden mannelijk en vrouwelijk wordt genoemd. Blavatsky laat Ardhanari zien in het hart van een zespuntige ster of het zegel van Vishṇu en vergelijkt dat met het wiel van Adonai of de Hebreeuwse ziener Ezechiël (IU 2:453).

Zie ook Ardhanarisa

Ardhanarisa

(San­skriet) Ook Ardhanarisvara, Ardhanārīśa, Ardhanārīśvara [van ardha half + nārī vrouw + īśvara, īśa heer]

De voor de helft vrouwelijke heer. Een vorm van Śiva. Slaat ook op de eerse kosmische androgyne, gelijk aan de mystieke androgyne sefira ’Adam Kadmon van de Kabbalah. Kosmische entiteiten die ongeslachtelijk zijn in menselijke zin, want het geslacht zoals dat bekend is in de natuurrijken van de mens en van de dieren is een voorbijgaande fase van evolutie. Het gebruik van woorden als androgyn, masculien of feminien voor kosmische godheden verwijst naar stadia waarin de kosmische krachten of energieën en stoffen gepolariseerd of niet-gepolariseerd kunnen zijn. Menselijke energieën en stoffen in ons huidige evolutiestadium — en dit slaat ook op het dierenrijk en tot op een bepaalde hoogte op het plantenrijk — worden verdeeld in tegengestelden die de omstandigheden van de geslachten veroorzaken. Wanneer de krachten deels worden gepolariseerd is een androgyne of hermafroditische toestand het gevolg. Wanneer krachten of substanties niet gepolariseerd zijn gedurende pralaya’s en aan het begin en einde van manvantara’s zal iedere entiteit in zichzelf een toestand van onverdeelde eenheid bevatten en laten zien — een compleet en volmaakt individu.

Arend

Een van de vier heilige dieren van de christelijke kabbalisten.

De andere drie zijn de stier, de leeuw en de menselijke engel. De arend is een oud symbool voor de zon.

Bij de Grieken en Perzen was het dier gewijd aan de zon; bij de Egyptenaren met de naam Ah aan Horus en de Kopten vereerden de arend onder de naam Ahom. Het was een heilig embleem van Zeus bij de Grieken en dat van de hoogste god van de druïden. Het symbool is overgegaan naar onze tijd als we het voorbeeld van de heiden Marius volgen, die in de tweede eeuw voor Christus de tweekoppige arend gebruikte als een insigne van Rome, de christelijke gekroonde hoofden van Europa maakten de tweekoppige heerser van de lucht alleen heilig voor zichzelf ... (TG 108)

Ares

(Grieks) Ook Areus, god van de oorlog, gelijk aan de Latijnse Mars.

Gewoonlijk de god van veldslagen, bloedvergieten en ruzie. In een hogere zin is hij Migmar met de rode sluier, het licht van durf dat brandt in het hart, de onverschrokken energie die zichzelf een weg vecht naar de verheven waarheid.

Paracelsus nam Ares over en wees daarmee op de macht die achter de differentiërende krachten van het heelal schuilgaat, of die differentiërende krachten zelf, die Blavatsky vergelijkt met fohat.

Aretia

Door sommigen beschouwd als een vrouwelijke vorm van Artes (Egyptisch Mars).

Berosus verklaart dat Titaea Magna Aretia was genoemd en met de aarde werd aanbeden, terwijl Diodorus Titaea ziet als de moeder van de Titanen. Als gevolg hiervan stelt Aretia de aarde voor als die wordt gezien als een bron van het zijn of als het voortbrengende beginsel (SD 2:143-4&n).

Arets

(Hebreeuws) Ook Aretz, ’Erets met het bepaalde lidwoord ha-’arets.

De aarde, bol, grond, stuk land of land; vooral droog land in tegenstelling tot waterig land. In de kosmogonie de eerste sluier of bekledende lagen als een verpakking of voertuig waarmee de kosmische monade zich kan uitdrukken of zichzelf tonen; net zoals in India pra­dhana Brahman omgeeft en laat zien, of mula­pra­kriti met parabrahman.

Argeak

Ook Argenk

Een mythologische reus. Volgens Perzische overleveringen had hij een galerij met standbeelden erin in de bergen van Kaf gebouwd die Sulimans (Salomo) of de ‘wijze koningen’ van het Oosten worden genoemd. Van deze standbeelden wordt gezegd dat ze mensen uit lang vervlogen tijden in al hun vormen laten zien.

Argha

(San­skriet) Argha [van de werkwoordstam arh het waard zijn, verdienste]

Waardigheid, verdienste, waarde. De eerbiedige ontvangst van een onderscheiden gast waarbij divere zaken worden aangeboden zoals bloemen, durva-gras of water in een kleine als boot gevormde schaal of kan. Vaak verward met het Chaldeeuwse Argha.

Zie ook Arghya

Arghya

(San­skriet) Arghya [van de werkwoordstam arh het waard zijn, verdienen]

Variant van argha. Als een bijvoeglijk naamwoord, eerbiedwaardig, verdienstelijk; als een zelfstandig naamwoord een offer dat met eerbied aan de goden wordt aangeboden of aan uitzonderlijk verdienstelijke mensen en dat bestaat uit bloemen, water, rijst en durva-gras. Het kan ook de kan of houder betekenen waarmee het offeren wordt gedaan.

Arghyanatha

(San­skriet) Arghyanātha [van arghya waardig + nātha heer, beschermer]

Heer van de offers, een titel van de Maha-Chohan (SD 2:416n).

Arghyavarsha

(San­skriet) Arghyavarṣa [van arghya waardig, waardevol + varṣa regen, wolk, deel van de aarde dat wordt gescheiden door een bergketen van vṛṣ regenen, veel schenken]

Land van plengoffers.

De mysterienaam van het gebied dat zich uitstrekt van de berg Kailas tot dichtbij de Shamowoestijn — waarvandaan de Kalki-Avatara wordt verwacht. (SD 2:416n)

Zie ook Airyanmen Vaeja

Argonauten

In de Griekse mythologie zijn de argonauten de expeditieleden die met Jason in het schip de Argos op reis waren, een generatie vóór de Trojaanse oorlog, met de missie om het gouden vlies van Aea of Colchis op de Zwarte Zee terug te vinden. Behalve Jason bevonden zich onder de vijftig helden ook Hercules, Castor en Pollux, en Orpheus.

Argus

(Grieks) Ook Argos

Stralend, met heldere ogen. Een reus in de Griekse mythologie die ook wel Panoptes (de alziende) wordt genoemd omdat hij wel honderd ogen had die nooit allemaal tegelijk gesloten waren. Hera stelde Argus aan om de wacht te houden over Io in de hoedanigheid van een vaars, maar Zeus stuurde Hermes die het voor elkaar kreeg Argus in slaap te krijgen en toen versloeg. Hera verzamelde zijn ogen en stopte ze in de staart van een pauw.

Ook een zoon van Phrixus en Chalciope waarvan men zegt dat ze de Argo hebben gebouwd; of schipbreuk hebben geleden en zijn teruggebracht naar Colchis door de Argonauten.

Arhat

(San­skriet) Arhat [van de werkwoordstam arh waardig, verdienstelijk, capabel] Waardig, verdienstelijk. Ook doder van vijanden [van ari vijand + de werkwoordstam han doden, verslaan]

Een arhat is de doder van de vijand: het begeren, alle passies en verlangens, mentaal, emotioneel en lichamelijk. De arhat wordt door de boeddhisten van het Oosten in het algemeen op deze manier beschreven, terwijl moderne wetenschappers het woord afleiden van de werkwoordstam arh (waardig, verdienstelijk, capabel). Beide definities zijn goed of gelijkwaardig (Buddhist Catechism blz. 93).

Als een zelfstandig naamwoord betekende het oorspronkelijk iemand die zijn geestelijke idealen volledig had verwezenlijkt. In het boeddhisme is arhat (Pali: arahant) een titel die aan de leerlingen van Gautama Boeddha werd gegeven die tijdens het leven van de Boeddha en onmiddelijk daarna, het verst waren gevorderd; vooral zij die nirvāṇa hadden bereikt, die waren bevrijd van alle aardse ketens en volledige verlichting hadden bereikt. Een arhat is ruwweg gelijk aan de Egyptische priester, de Chaldeeuwse magus en de hindoe rishi, maar in het algemeen ook van toepassing op asceten. Een enkele keer is het gebruikt voor de verhevenste wezens van een hiërarchie:

De Arhats van de ‘vuurnevel’ van de 7de rang zijn maar één stap verwijderd van de oorsprong van hun hiërarchie — de hoogste op aarde en van onze aardketen. (SD 1:207)

De arhat is ook de hoogste van de vier graden van arhatschap of het viervoudige pad naar nirvāṇa waarvan de eerste drie srotapatti (hij die de stroom is ingegaan), sakridagamin (hij die nog één keer terugkeert om geboren te worden) en anagamin (degene die nooit terugkeert en die geen verdere geboortes op aarde heeft) zijn.

Arhat is zowel de weg als de reiziger. En terwijl het woord filosofisch nauw verwant is aan anagamin, zit het verschil tussen die twee in hun mystieke betekenissen, meer nog dan in hun etymologische definities. Arhat heeft een ruimere betekenis in zoverre dat het slaat op die edelste discipelen van Boeddha die het ‘waard’ waren te ontvangen, omdat zij de hartenleer van de tathagata’s hadden begrepen, de meer esoterische en mystieke delen van zijn boodschap.

Al zo vroeg als honderd jaar nadat de Boeddha was overleden en zijn parinirvāṇa was binnengegaan, kwamen verschillen in leringen en discipline van de Orde naar buiten. In de loop der eeuwen ontwikkelden zich twee basale richtingen die in gewoon taalgebruik hinayana (het mindere voertuig of pad) of theravada (leer van de ouderen) en mahayana (het grotere voertuig of pad) werden genoemd. De theravada-leer benadrukt het viervoudige pad dat naar nirvāṇa leidt, de totale bevrijding van de arhat van alle materiële zorgen. De mahayana(-boeddhisten) zien het bo­dhi­satt­va-yana als het ideaal, de weg van mededogen voor alle bewuste wezens, die bestaat uit het afwijzen van nirvāṇa om terug te keren en anderen te inspireren, ‘te laten ontwaken en de dhamma te volgen.’ Het is dit fundamentele verschil in doelstelling waarin de oude wijsheidsschool (arhatschap) zich onderscheidt van de nieuwe wijsheidsschool (bo­dhi­satt­va-schap).

Zie ook Boeddha van Mededogen; Pratyekaboeddha­

Ariadne

(Grieks) In de Griekse mythologie is zij de dochter van koning Minos van Kreta die verliefd werd op Theseus toen deze kwam om de Minotaurus te doden die opgesloten zat in het labyrint. Zij gaf Theseus een kluwen wol of een draad waarmee hij zijn weg terug zou weten te vinden uit het labyrint. Ariadne ontsnapte met hem, maar hij verliet haar op het eiland Naxos op verzoek van Dionysos, die toen met haar trouwde en haar onsterfelijk maakte. Ariadne was in Italië dezelfde als Libera, godin van de wijn.

Analogie is de leidende wet in de Natuur, de enige ware draad van Ariadne die ons kan leiden, langs de onontwarbare paden van haar domein naar haar eerste en laatste mysteriën. (SD 2:153)

Aries a

De Ram. Het eerste teken van de dierenriem. In de astrologie is het een mannelijk, hoofd- en vuurteken dat het oostelijke deel bestuurt en, als het over de mens gaat, het hoofd. Het is het positieve huis van Mars en de vergoddelijking van de zon.

In het San­skriet wordt hij Mesha genoemd die heerst of gewijd is aan de god Varuna, een van de interpretaties van de laatste is de oorspronkelijke oceaan van de ruimte van de Melkweg. De twaalf grote goden van de Ouden waren dezelfde als de hemelse regenten die heersen over de twaalf tekens van de dierenriem.

Wanneer we de zonen van Jakob vergelijken met de tekens van de dierenriem komt Ram Gad toe.

Als we 1897-8 als geschatte datum nemen voor het ingaan van de zon in Waterman, zou de cyclus van Ram zijn begonnen rond 2400 v. Chr. [oorspronkelijk gegeven als 2443 v.Chr, Blavatsky geeft in BCW 2410 v. Chr. 8:174n] en zijn geëindigd rond 263 v. Chr. toen de cyclus van Vissen begon. Dit sluit aardig aan bij andere berekeningen die zijn gebaseerd op de 25.920 jaar van de precessionele cyclus en met uitzonderlijk vroege verslagen van de Babylonische dierenriem, waarin gepaste ruimte is gelaten voor de onzekerheden die inherent zijn aan dit vraagstuk.

’Arikh ’Anpin

(Aramees) ’Arīkh ’Anpīn [’arīkh lang, groot + ’anpīn gezicht, gelaat]

Lang gezicht of het grote gelaat. Kabbalistische uitdrukking voor kether, de eerste verschijning van de sefiroth­boom, gelijk aan het Grieks-Latijnse macroprosopus. Ook genoemd ’arich ’appayim, het laatst woord heeft een dubbele betekenis, zodat de frase kan betekenen ‘lang van gezichten’ of ‘lang van gelaten’: het is dubbel omdat het verwijst naar het hogere en het lagere. Deze eerste sefira wordt met maar liefst zeven namen genoemd, waaronder de kroon, de eerste, het witte hoofd en het lange gezicht. Uit kether stralen de negen resterende sefiroth uit.

De eerste uitstraling is de Oude, keek van aangezicht tot aangezicht, het is het allerhoogste hoofd, de bron van al het licht, de zetel van alle wijsheid waarvan de beschrijving luidt: Eenheid (Zohar iii, 292b).

Arimaspi

(Grieks) Ook Arimaspes, arimastioi

In de Griekse mythologie vormen de Arimaspi of Arimaspes een-ogig volk in het uiterste noordoosten van Scythië, misschien dichtbij het gebied van de oostelijke Altai, dat door Aristeas van Proconnesus wordt vermeld en van wie Herodotus zijn verhaal heeft. Zij stalen goud van de griffioenen die het bewaakten en Apollo vernietigde hen met zijn speren. De allegorie, die is verhaspeld met de geschiedenis in het verhaal van Herodotus, duidt op de vervanging van het gedegenereerde restant van het volk met het derde oog door het komende vijfde wortelras, wat ook de Cyclopen overkwam.

Arion

(Grieks) In de Griekse mythologie is Arion het eerste en snelste paard.

Nageslacht van Poseidon of Neptunus (god van de zee) en Ceres (godin van de oogst). Ook een Griekse dichter en musicus van Lesbos (625 v. Chr.), goed bekend om zijn redding op de rug van een dolfijn nadat een poging was gedaan hem vanwege zijn schat in zee te verdrinken.

Arion, hun nakomeling, is een van de aspecten van dat ‘paard’, dat een cyclus is. (SD 2:399n)

Arische leer

Subba Row verwijst hiernaar om de fundamentele leer aan te wijzen waar de sankhya en yoga-filosofieën, en andere oude gedachtestelsels van de hindoes, van afstammen (Theosophist 3:93).

Aristarchus van Samos

(ca. 270 v. Chr.) Grieks mathematicus en astronoom.

Al in 281 v. Chr. werd door Aristarchus van Samos aangetoond, dat de onbeweeglijkheid van de zon en de omloop van de aarde veronderstellingen waren die overeenstemden met de waargenomen feiten. (SD 1:117&n)

Arithmomantie

Interpretatie of voorspellen door middel van getallen.

De pythagoreeërs en Plato gebruikten de sleutel van getallen in de theogonie en kosmogonie en baseerden dat op de wetenschap van overeenkomsten die onder goden, mensen en getallen of numerieke grootheden bestaan. Aldus kan de numerieke sleutel van de natuur worden gebruikt als een basis voor de diverse methoden van voorspellen om waarheid, een afwijking of een fout te ontdekken.

Ariya atthangika magga

(Pali) Ariya aṭṭhaṅgika magga [van ariya edel + aṭṭhaṅgika met acht ledematen, achtvoudig van aṭṭha acht + aṇga ledemaat, onderdeel + magga weg, straat, van de werkwoordstam mṛg traceren, tracé, onderzoeken]

Het edele achtvoudige pad. De vierde van de vier edele waarheden (chattari ariyasachchani) traditioneel gezien is het de eerste verhandeling van Gautama Boeddha, en bevat:

1) juist inzicht, juiste opvatting, juiste zienswijze (sammaditthi);

2) juiste intentie, juiste gedachte* (sammasamkappa);

3) juiste spraak (sammavacha);

4) juist handelen (sammakammanta);

5) juist leven, juiste manier om in het levensonderhoud te voorzien (sammajiva);

6) juiste inspanning (sammavayama);

7) juiste contemplatie, juiste herinnering (sammasati);

8) juiste concentratie (sammasamadhi).

Zie ook Aryashtangamarga (Voor de San­skrietversie).

*Juiste gedachten wil in de theravada-terminologie zeggen gedachten die vrij zijn van kwaadwilligheid, haat en jaloezie. (Dhammapada)

Ariyasachcha

(Pali) Ariyasacca [van ariya edel, onderscheiden, van hoge geboorte + sacca werkelijk, waar]

Edele waarheid. Meervoud: de vier edele waarheden (chattari ariyasachchani) zoals besproken door Gautama Boeddha in zijn eerste preek:

1) pijn (duhkha);

2) oorzaak en oorsprong van de pijn (samudaya) is verlangen (tanha);

3) vernietiging van verlangen heft de pijn op (nirodha); en

4) de weg of het pad (magga), het edele achtvoudige pad (ariya atthangika magga).

Zie ook Aryasatya (voor de San­skrietversie)

Arjuna

(San­skriet) Arjuna

Wit, helder. De derde van de Pandu-prinsen, zoon van de god Indra en Kunti, ook bekend als Pritha.

Tijdens de broederstrijd of oorlog tussen de Kaurava’s en de Pandava’s, dat het grootste deel van het Mahābhārata beslaat, vragen Arjuna en zijn tegenstander Duryodhana, Kṛishṇa om hulp. Kṛishṇa laat hen kiezen uit zijn zeer goed uitgeruste leger of hemzelf, zonder wapens. Volgens het protocol mocht Arjuna, omdat hij de jongste van de twee was, als eerste kiezen. Tot groot genoegen van Duryodhana koos Arjuna zijn zwager Kṛishṇa, die akkoord ging om hem te dienen als zijn wagenmenner, dat wil zeggen zijn raadgever en vriend te zijn.

Mystiek gezien stelt Arjuna ‘jan en alleman’ voor, het menselijke ego, in tegenstelling tot Kṛishṇa, die staat voor de spirituele monade maar ook voor de avatara die van tijd tot tijd komt om in het land de adharma (wetteloosheid) uit de wereld te helpen en de dharma (respect voor de wet, gerechtigheid en waarheid) te herstellen (BG 4:7-8).

De complete Bhagavad-Gita is een aardig stuk langer dan de 18 hoofdstukken aan filosofische aanwijzingen die door Kṛishṇa aan Arjuna worden gegeven aan de vooravond van de 18-daagse oorlog die daarop volgt. Hoewel het voorbereidende deel geen filosofische inhoud heeft, geeft het wel de plaats en achtergrond voor de Gita.

Arjuna-misra

(San­skriet) Arjunamiśra

Een commentator of uitlegger van het Mahābhārata.

Ark

[van Latijn arca kist of bak]

Een kist, afgesloten mand, of een andere gesloten houder. De moederschoot van de natuur waarin alle zaden van voorafgaande tijden bewaard liggen die op een later moment een functie krijgen en zich ontvouwen tot een nieuw stelsel van evolutionaire ontwikkeling. Aldus verschijnt er na een periodieke rust een nieuw heelal, een zonnestelsel, een planeet of een wezen zoals de mens. Elk van die entiteiten is de wederbelichaming van een eerder geleefde entiteit. Er is een duidelijke link met sishta’s te zien.

De ark of argha werd door hogepriesters tijdens ceremoniën verbonden met natuurgoden als Ishtar of Astartē: op zulke momenten werd het representatieve symbool of de ark gevormd als een langwerpige boot of schaal, en een enkele keer in de vorm van een vis, de meest bekende vorm is die van de Ark van het Verbond. Vaak is er ook een mystieke vlam die het opnieuw voortbrengen van leven voorstelt en in verband werd gebracht met de ark, wat aldus een duidelijk fallisch symbool van moederlijke voortbrenging was en wijst tevens op de geestelijke en intellectuele voortbrengende vermogens van de hogere triade die in en door het lagere viertal van de zeven beginselen van, ofwel de natuur of de mens, heenwerkt.

De sikkelvormige maan stelde vanwege zijn gebogen vorm de mystieke ark zelf voor, of was er op diverse manieren mee verbonden, want de maan was in de oude leringen de vruchtbare en nu dode moeder van onze Aarde, die de wederbelichaming ervan is. Dus was de maan een symbool van de kosmische matrix of ark die in en op de waterige diepte van de ruimte dreef — net zoals de ark van de joodse versie van deze kosmogonische legende was verbonden met de zondvloed en de drager was van alle levenszaden. In de ogen van de latere tamelijk materialistische Hebreeuwse rabbi’s werd de menselijke moederschoot de maqom of ark, de vertegenwoordigende plaats op aarde van de maan in het heelal.

Het was een logisch gevolg dat de ark met een schip werd verbonden, zoals in de symboliek van de klassieke Egyptische boot, waarop de kist of typische ark een belangrijke plaats had ingenomen om als opslagplaats of moederschoot te dienen van de levenszaden.

Dus heeft de ark zowel een kosmische als een menselijke betekenis. In één opzicht is de ark de mens zelf. Want toen hij aan het begin van het bewuste leven was verschenen, werd de mens (zoals die toen was) een levende en dierlijke eenheid, waarvan zijn afgeworpen ‘bekleedselen’ de vormen van elk leven en dier in deze ronde bepaalde. In zijn ruimste betekenis verwijst de symboliek van de eerste kosmische vloed naar de eerste schepping en dus is de ark ook moeder natuur; maar het verwijst op dezelfde manier ook naar aardse overstromingen waar hij in twee betekenissen wordt gebruikt, want het betekent zowel het redden van de mensheid middels lichamelijke voortplanting, maar ook de cyclisch terugkerende overstromingen, vooral die van Atlantis.

De ark is argha in het Chaldeeuws, vara in het Perzisch en er wordt naar verwezen in de verhalen over Noach, Deukalion, Xisuthrus, Yima, enz. De ark waarmee het kindje Mozes werd gered is één geval van vele soortgelijke legendes die hetzelfde basale idee overbrengen. De ark is daarom het ontvangende aspect van het beginsel van voortplanting en vernieuwing dat zich uitstrekt vanaf de meest fundamentele moeder-Natuur tot elke overeenkomstige vorm ervan op de verschillende gebieden.

Ark van het Verbond

De schatkist of kist in het Heilige der Heiligen van de joodse synagoge.

Alle oude religies maakten gebruik van de mystieke ark of iets soortgelijks voor hun eigen ceremoniële erediensten:

Ieder ark-heiligdom, of het nu Egyptisch, hindoes, Chaldeeuws of Mexicaans was, was een fallisch heiligdom, het symbool van de yoni of moederschoot van de natuur. De seket [sektet-boot] van de Egyptenaren, de ark of heilige kist, stond op een ara — voetstuk of sokkel. De ark van Osiris met zijn heilige relikwieën, had ‘dezelfde afmetingen als de joodse ark,’ zegt S. Sharpe, Egyptoloog, en werd door priesters in een heilige processie met stangen door de ringen gedragen als de ark waar David, de koning van Israël omheen danste ... De ark was een boot — of in ieder geval een vaartuig.
 ‘Thebes had een heilige ark 300 oude ellen lang,’ en ‘het woord Thebes zo zegt men, betekent ark in het Hebreeuws,’ wat niet meer dan een natuurlijke erkenning is van de plaats waar het uitverkoren volk zijn ark vandaan heeft gehaald. Bovendien was, zoals Bauer schrijft, ‘Mozes niet de eerste die de cherubijn gebruikte.’ De gevleugelde Isis was in Egypte de cherubijn of engel Arieh, al eeuwen vóór de komst van zelfs maar een Abraham of Sarah. ‘De uiterlijke overeenkomsten van enkele van de Egyptische arken, waar twee gevleugelde menselijke figuren bovenuit steken, met de Ark van het Verbond, is vaak opgemerkt.’ (Bible Educator) En niet alleen de ‘uiterlijke’ maar de innerlijke ‘gelijkenissen’ en overeenkomsten zijn nu voor iedereen bekend. (TG 30)

Ark van Isis

In het oude Egypte werden godheden in de tempelceremoniën vaak geassocieerd met een boot.

Bij de jaarlijkse grote ceremonie in Egypte, die plaatsvond in de maand athyr, werd de boot van Isis door de priesters in een processie rondgedragen ... Dit deed men ter nagedachtenis aan het verdriet en de tranen van Isis vanwege het verlies van Osiris ... (TG 30)

Zie ook Ark

Arka

(San­skriet) Arka [van arc stralen, schitteren, eren, loven]

Een straal, een bliksemflits, dus een naam voor de zon. Gebruikt in samenstellingen als arkakara (zonnestraal), arkagraha (zonsverduistering), arkadina (zonnedag), arkaja (met de zon geboren, komende van de zon), enzovoorts; een naam van Indra en van vuur; ook een hymne, lied.

Arkieten

De zeven priesters die betrokken waren bij de ark, de Egyptische of hindoeïstische, die net zo groot in aantal waren als de priesters van het Egyptische Tet ...

of elk ander kruisvormig symbool van de drie en de vier, de combinatie die het mannelijke-vrouwelijke getal geeft. De argha (of ark) was het viervoudige vrouwelijke beginsel en de vlam die erboven brandde was het drievoudige lingham. (TG 31)

Aroeris

(Grieks) Aroeris, Haroiri, (Egyptisch) Heru-urḤeru-ur [van ḥeru hij die boven is + ur de oude]

Horus de oudere ten opzichte van Heru-pa-khart (Horus de jongere). Deze twee goden worden vaak verward omdat er ook de kosmische Osiris en Isis zijn, zoals Ra (de zonnegod) en Hathor, van wie de Oudere Horus de zoon was en er is op dezelfde manier de meer algemeen bekende Osiris en Isis van onze eigen bol, die de Jongere Horus als zoon hadden. Aroeris is een god die wordt geassocieerd met de zon en is het hoofd van een triade van godheden, de twee andere leden zijn zijn partner Ta-sent-nefert en hun zoon P-neb-taui (het kind). Zijn belangrijkste zetel van aanbidding was Sekhemet (Latopolis) en Ombos waar Heru-ur alle kenmerken en kwaliteiten van Shu in zich opnam, terwijl zijn partner de typische kenmerken van Tefnut aannam. Heru-ur wordt beschreven als een man (of leeuw) met het hoofd van een havik, die de kronen van het verenigde Zuiden en Noorden van Egypte draagt — wat kosmogonisch de stoffelijke en geestelijke heelallen betekent — waar een kroon van veren, de uraei, bovenuit steekt naast de schijf van de zon.

Plutarchus ziet Aroeris als de zoon van Kronos en Rhea (dat wil zeggen Seb en Nut) wat hem de broer van Osiris zou maken en de zoon van Nut. Oorspronkelijk was Heru-ur de tweelinggod van Set, omdat ze het Gezicht van de zon bij dag is, terwijl Set het Gezicht bij nacht was. Hij wordt afgebeeld met hoorns en de zonneschijf, zoals bij Khnemu of Khnum, waaraan hij gelijk is.

Als we de definitie van Plutarchus van de belangrijkste Egyptische goden in gedachte houden, worden deze mythen veel begrijpelijker, omdat hij heel duidelijk zegt: ‘Osiris stelt het begin en het beginsel voor; Isis, dat wat ontvangt; en Horus de samenstelling van beide. Horus ontstond tussen hen in, is niet eeuwig noch onkreukbaar, maar, omdat die altijd in ontwikkeling is tracht hij door opeenvolging van imitaties en door periodieke hartstochten (het jaarlijkse herontwaken in het leven), altijd jong te blijven, alsof hij nooit zou sterven.’ Dus, aangezien Horus de gepersonifieerde stoffelijke wereld is, is Aroueris, of de ‘oudere Horus,’ het ideeële Heelal; en dit verklaart de uitspraak dat ‘hij door Osiris en Isis was ontvangen toen die nog in de boezem van hun eigen moeder waren’ — Ruimte. (TG 31)

Zie ook Horus

Arrhetos

(Gnostisch) Onnoembaar, onuitsprekelijk of, zoals het in de Griekse mystieke filosofie wordt gebruikt, niet openbaar te maken.

Verbonden met de Griekse Mysteriën en komt steeds weer terug in de Griekse mystieke literatuur die tot de oudste tijden teruggaat. Wat ook maar als te heilig, te dierbaar of niet gepast werd gezien van elk aspect dat met het publiek gedeeld mocht worden of het nu om een mondelinge of een schriftelijke overdracht ging, werd arrheton (onzijdig) genoemd. Het woord was geleend door gnostische sekten en betekende ondermeer de zevenvoudige natuur van de ene vormende Logos, de eerste kosmische groep van zeven of een periode van zeven dagen (een week) of het zevental (deze naam van het on­uit­sprekelijke is in het Grieks opgebouwd uit zeven letters).

Artemis

(Grieks) Griekse godin.

Beter bekend als de Romeinse Diana, dochter van Leto en Zeus, tweelingzus van Apollo. Godin van kuisheid en beschermvrouwe van de jeugd en maagden tegen de verleidingen van Aphroditē. Ze wordt verheerlijkt in Arcadische riten en legenden die ouder zijn dan enkele van Homerus. Die tonen haar als een godin van de natuur, beschermvrouwe van de velden en wouden, godin van de levengevende wateren, moerassen, rivieren en bronnen. Als godin van de landbouw zorgt ze voor grote opbrengsten, verjaagt ze muizen en de pest en is ook de vriend van de zaaier en oogster. De legende van het Caledonische zwijn laat zien dat ze werd aanbeden als een godin van de oogst. Ze werd ook de temmer genoemd, de godin van de jacht en genezer. Ze is de beschermvrouwe van de dieren, eerder dit dan hun vervolger tijdens de jacht.

Artemis was ook de beschermvrouwe van de mensheid en in het bijzonder actief met betrekking tot de opleiding van het kind en de jeugd. Jongens en meisjes waren in de tempels aan haar gewijd. Ze was de godin van het huwelijk en overzag geboortes. Haar belangrijkste feest was dat van Efeze of Artemisia dat in de lente werd gevierd.

De banden van diverse vormen tussen Aphroditē (of Venus) en de maan, voorgesteld onder verschillende namen, waren groot in aantal en zeer suggestief. In feite was de Aphroditē Pandemos (de gewone en populaire godin) nauwer verbonden met de krachten en kenmerken van de maan dan zelfs maar met Venus. De maan onder de naam Lucina, om maar een geval te noemen, heerste over geboortes; ze werd Diana genoemd als schenker van leven en levens, rijk aan vitaliteit; en als Hecate was ze de godin van de onderwereld omdat ze ziektes, aftakeling en de dood bracht.

Artufas

Ook Estufas

Inwijdingsgrotten of ondergrondse geheime tempels van de Midden-Amerikaanse indianen, door de indianen van het zuidwesten van de Verenigde Staten worden zij kiva’s genoemd.

Arudha

(San­skriet) Ārūḍha [van ā-ruh beklimmen, opstaan]

Beklommen, opgestegen, opgegroeid, verkregen; verkrijging. Gebruikt in samenstellingen zoals indriyarudha (waargenomen, onder de aandacht van de zintuigen gebracht); yogarudha (opgegaan in diepe meditatie, het bereikt hebben van yoga of eenwording).

Aruna

(San­skriet) Aruṇa [van de werkwoordstam bewegen, opkomen, naartoe neigen]

Roodbruine, roestige kleur (de kleur van de ochtend als tegengesteld aan de duisternis van de nacht). Het vermenselijkte ochtendgloren, soms voorgesteld als een wagenmenner van de zon. In het Rāmāyaṇa is Aruna de vader van de legendarische vogel Jatayu, koning van de gieren, die is gedood door Ravana.

In het Vishṇu-Purāṇa is Aruna een van de twee zonen van Kasyapa en Vinata, genaamd Suparna, ‘koning van de gevederde stammen en de meedogenloze vijand van het slangenras’ (1:21). In boeddhistische geschriften is Aruna de naam van a) een kshattriya-koning die de voorvader is van Sikhi Boeddha; b) een klasse van goden; c) een naga of slangenkoning; d) een koning van Potali in Assaka die de vier dochters van laatstgenoemde won doordat hij als winnaar uit de strijd tegen de Kalinga-koning tevoorschijn kwam; en e) een amusementsterrein in de buurt van Anupama waar Boeddha Vessabhu een week na het behalen van de verlichting zijn eerste verhandeling hield.

Arundhati

(San­skriet) Arundhatī [waarschijnlijk van a niet + de werkwoordstam rudh controleren, tegenhouden, binden]

Iemand die zichzelf bevrijdt, zich losmaakt; ook een medicinale klimplant met het vermogen om ernstige wonden te genezen; een partner van de wijze Vasishtha; partner van Dharma, met de betekenis van een gevestigde wet, procedures, waarheid, in dit geval verwijzen zij naar de kosmos; uit Arundhati werden ‘de onderverdelingen van de aarde’ geboren (VP 1:15); het is de personificatie van de morgenster, van Phōsphoros oftewel Lucifer-Venus van de oude Grieken en Latijnen, van een van de zeven sterren van de Grote Beer; het is de kracht die door de bruidegom wordt opgeroepen om goed te presteren in de huwelijksnacht; het is de naam van kundalini, de occulte kracht in de mens die wordt gesymboliseerd door de opgerolde slang waarvan men zegt dat die aan de onderkant van de wervelkolom ligt te slapen totdat die volledig actief wordt door het uitoefenen van intense yoga-oefeningen.

Arundhati is een van de meest mystieke termen uit de oude hindoe-mythologie. De gelijkvormigheid van de kenmerken doet vermoeden dat Arundhati de kosmische śakti of stimulerende kracht is, die wekt en tot geboorte brengt wat anders slapend zou blijven of relatief inactief in de diepten van kosmische kracht of energie. In haar rol van Lucifer-Venus kan Arundahati mystiek worden verbonden met de hiërarchieën van de manasaputra’s, de zonen van het denkvermogen die het slapende denken van de eerste mensen wakker riepen en activeerden.

Arupa

(San­skriet) Arūpa [van a niet + rūpa vorm, lichaam, waarschijnlijk van de werkwoordstam rūp vormen, modelleren, verbeelden]

Vormloos, lichaamloos. In het boeddhisme wordt het woord in tal van samenstellingen gebruikt, zoals arupa-dhatu (het vormloze element), arupa-loka (wereld van het vormloze) en arupa-taṇhā (verlangen naar wedergeboorte in de vormloze sfeer). Echter, Arupa wil niet zeggen dat er geen enkele vorm is van welke soort dan ook, maar dat de vormen in de geestelijke werelden niet-stoffelijk zijn, maar zeer etherisch en geestelijk van aard.

In het theosofische schema van de zevenvoudige kosmos worden de drie hogere gebieden arupa-gebieden, vormloze werelden, genoemd, waar vormen zoals wij mensen die zien, ophouden te bestaan op onze objectieve gebieden, terwijl de vier lagere kosmische gebieden rupa-loka’s worden genoemd, ofwel gemanifesteerde gebieden (OG 6, 149). Als het heelal als tienvoudig wordt beschouwd kunnen de drie hoogste gebieden arupa worden genoemd, terwijl de zeven gemanifesteerde gebieden de rupa-werelden zijn (Beginselen 110, 112, 125, 148, 568).

De vormloze (‘arūpa’) uitstralingen, die in de harmonie van de universele wil bestaan en die op het gebied van het subjectieve Heelal zijn wat wij de collectieve of gezamenlijke kosmische wil noemen, verenigen een oneindig aantal monaden – elk de spiegel van haar eigen Heelal – en individualiseren zo voorlopig een onafhankelijk, alwetend en universeel denkvermogen. Door hetzelfde proces van magnetische aggregatie scheppen zij voor zichzelf uit de interstellaire atomen objectieve, zichtbare lichamen. (SD 1:632-3)

Zie ook Dhatu; Loka; Rupa

Arupa-deva’s

(San­skriet) Arūpa-deva’s [van a niet + rūpa vorm, lichaam + deva goddelijk wezen]

Vormloze hemelse wezens. Zoals besproken in De mahātma brieven (blz. 107) verwijzen ze naar wezens die ooit mensen zijn geweest, zoals wij nu mensen zijn, maar die veel verder zijn gegaan dan de menselijke manier van leven en zijn overgegaan naar een van de twee belangrijkste klassen van dhyani-chohans. Volgens dit geschetste beeld zijn er mensen die superieur zijn aan gewone mensen en toch ook ooit gewone mensen waren, verdeeld in rupa en arupa; en onder de mensen zijn er twee klassen van wezens die ooit in de toekomst mensen zullen zijn, zoals de asura’s (elementalen die min of meer een lichamelijke vorm hebben) en dieren, of elementalen van een minder ver ontwikkelde klasse die we dierlijke elementalen kunnen noemen.

Wanneer opzichzelfstaand gebruikt is deva een vaag en niet zo duidelijk omschreven woord, omdat er hemelse wezens zijn die we deva’s noemen die noch ex-mensen zijn, asura’s, noch dieren, maar die we zouden kunnen beschouwen als hemelse geestelijke elementalen.

Arvakr

(IJslands) Vroegop.

In de Oudere Edda (Grimnismal) van de Noorse mythologie, is hij een van de twee paarden die de zon langs de hemel trekken. Van hem wordt gezegd dat hij de runen van Odin in zijn oor heeft, terwijl zijn metgezel Alsvinnr (of Alsvidr) ze op zijn hoef heeft geschreven staan.

Arvaksrotas

(San­skriet) Arvāksrotas [van arvāk neerwaarts + srotas stroom (of beek)]

Die wezens waarin de huidige stroom of het stroompje van voedsel neerwaarts is gericht. De schepping van de mens, de zevende schepping van Brahmā in het Vishṇu-Purāṇa. Deze zeven scheppingen die ...

niet op deze aarde plaatsvonden, waar ze dan ook mogen hebben plaatsgevonden. (SD 2:162)

... duidt op verschillende stadia van evolutie in de eerste, vroege perioden van een bolmanvantara, maar ook op die van een ketenmanvantara.

Zie ook Tiryaksrotas

Arya

(San­skriet) Ārya [van de werkwoordstam opstaan, opkomen, naar omhoog neigen]

Heilige, geheiligd, hoog ontwikkeld of bijzonder getraind. Een titel van de hindoe rishi’s. Oorspronkelijk een naam van ethische maar ook intellectuele en geestelijke excellentie, een titel die toebehoort aan die mensen die zich volledig meester hebben gemaakt van de aryasatyani (heilige waarheden) en die de weg naar aryamarga (de weg die leidt naar moksha of nirvāṇa) zijn ingeslagen. Oorspronkelijk werd de naam alleen gebruikt voor ingewijden of adepten van oude Indo-Europese volkeren, maar tegenwoordig is Indo-Europees een naam van een ras van de menselijke familie met zijn vele vertakkingen. Alle oude volkeren hadden hun eigen woorden voor ingewijden of adepten, zoals bijvoorbeeld voor de oude Hebreeën de algemene naam Israël, of Zonen van Israël bestond.

Ook gebruikt als een titel die de oude hindoes aan zichzelf gaven om zichzelf te onderscheiden van de volkeren die ze hadden overwonnen.

Arya Samaj

(San­skriet) Ārya Samāja

Een beweging die in de 19de eeuw in India opkwam onder leiding van Swami Dayanand Sarasvati om zijn landgenoten terug te leiden naar de oorspronkelijke zuiverheid van hun vedische religie, maar dan in de vorm van een theïstische filosofie en om ze te bevrijden van de aftakeling en de demoraliserende trekjes van het orthodoxe brahmanisme van zijn tijd. De beweging had gedurende een korte periode een band met de Theosophical Society maar die samenwerking kwam snel tot een einde toen duidelijk werd dat de Samaj niet konden leven met de universaliteit van de doelstellingen en het beoogde doel van de Theosophical Society zoals die eerder waren opgesteld. De Samaj verspreidde zich geleidelijk over het gehele noorden van India en groeide uit tot een organisatie met twee of driehonderd afdelingen.

Arya-Dasa

(San­skriet) Ārya-Dāsa [van ārya edel + dāsa man van kennis, barbaar, slaaf, bediende]

Een grote wijze en arhat van de mahasamghika-school (vgl. TG 32).

Aryabhata

(San­skriet) Āryabhaṭa

Een oude hindoe-schrijver op het gebied van algebra en astronomie, die is geboren in Kusuma-Pura (tegenwoordig Patma). Zijn bekendste en beroemde astrologische werk is de Arya-Siddhanta.

De vroegste hindoe rekenkundige en astronoom na Asura-Maya. (TG 32)

Een latere astronoom met dezelfde naam is Arya-bhatta, de mindere.

Aryaman

(San­skriet) Aryaman

Het hoofd van de pitri’s of manes, een van de belangrijkste aditya’s (zonnegoden) die gewoonlijk wordt aangeroepen met Varuna en Mitra. De Melkweg wordt Aryamanah panthah (de weg van Aryaman) genoemd en van Aryaman wordt gezegd dat hij een van de maanhuizen bestuurt (nakshatra uttaraphalguni). Als een mannelijk zelfstandig naamwoord betekent het boezemvriend of kameraad.

Aryasangha

(San­skriet) Āryasaṃgha

Oprichter van de eerste yogācharā-school, een directe leerling van Gautama Boeddha; ook een wijze die rond de 5de of 6de eeuw leefde en die tantrische aanbidding vermengde met het yogācharā-stelsel. De volgelingen van laatstgenoemde ...

beweerden dat hij dezelfde Aryasangha was die een volgeling van Sakyamuni was en dat hij 1000 jaar oud was. De geschriften bewijzen op zichzelf genoeg om te kunnen zien dat de werken die door hem zijn geschreven en die rond het jaar 600 n.Chr. zijn vertaald, nooit dezelfde kunnen zijn als die van het verheven stelsel van de vroege yogācharā-school van het zuivere boeddhisme die noch noordelijk noch zuidelijk is maar absoluut esoterisch, want zij staan vol met tantra-erediensten, rituelen en leringen die nu voor een groot deel worden gevolgd door de ‘roodkap’-sekten van Sikkim, Bhutan en Klein Tibet (Ladakh). Hoewel geen van de authentieke boeken van yogācharā (de Narjol chodpa) ooit openbaar zijn gemaakt of te koop waren, vinden we toch in de yogācharā Bhumi Shastra van pseudo-Aryasangha een groot deel van het oude stelsel terug, leringen waarin hij kan zijn ingewijd. En toch is het zo verweven met śivaïsme en tantrika-magie en bijgeloof, dat het werk zichzelf teniet doet, niettegenstaande zijn opmerkelijke dialectische fijnzinnigheid. (TG 323)