Theosofische Encyclopedische Woordenlijst
© Theosophical University Press 2017

Aryasatya

(San­skriet) Āryasatya [van ārya heilig, edel, van de werkwoordstam bewegen, opstaan, opkomen, verwerven + satya waar, werkelijk, van de werkwoordstam as, zijn]

Edele waarheid. Meervoud: de vier grote waarheden van het boeddhisme — chatvari aryasatyani (Pali, chattari ariyasachchani):

1) duhkha, het leven is lijden;

2) samudaya, oorsprong, oorzaak, begeren, egoïstische verlangens (taṇhā). De oorzaken van het lijden;

3) nirodha, vernietiging of uitroeiing van het verlangen zorgt voor het ophouden van het lijden; en

4) aryashtangamarga, het achtvoudige pad dat leidt tot het opheffen van het lijden.

Zie ook Ariyasachcha (voor de Pali-tekst)

Aryashtangamarga

(San­skriet) Āryāṣṭāṅgamārga [van ārya, heilig, edel + aṣṭa, acht + aṅga, ledemaat, onderdeel + mārga, pad, weg, van de werkwoordstam mṛg zoeken, inspannen om te verwerven, onderzoeken]

De heilige weg met acht ledematen. In het boeddhisme wordt dit het Edele Achtvoudige Pad genoemd dat door Gautama Boeddha is aangeduid als de vierde van de Vier Edele Waarheden (chattari aryasatyani). Trouw en standvastig in praktijk brengen van aryashtangamarga brengt de leerling uiteindelijk naar volmaakte wijsheid, liefde en bevrijding van samsara (de cyclus van herhaalde geboorte en dood). Het Achtvoudige Pad bestaat uit:

1) samyagdrishti, juist inzicht;

2) samyaksamkalpa, juiste intentie, juiste gedachte*;

3) samyagvach, juiste spraak;

4) samyakkarmantra, juist handelen;

5) samyagajiva, juist leven, juiste manier om in het levensonderhoud te voorzien;

6) samyagvyayama, juiste inspanning;

7) samyaksmriti, juiste contemplatie, juiste herinnering; en

8) samyaksamadhi, juiste concentratie.

Zie ook Ariya Atthangika Magga (Voor de Pali-tekst).

*Juiste gedachten wil zeggen gedachten die vrij zijn van kwaadwilligheid, haat en jaloezie. (Dhammapada)

Aryavarta

(San­skriet) Āryāvarta Verblijfplaats van de edelen en geweldigen ofwel het heilige land van de Indo-Europeanen.

De oude naam voor noord en centraal-India. Het strekte zich uit van de oostelijke tot aan de westelijke zee en werd in het noorden en zuiden begrensd door de gebergten van de Himalaya en de Vindhya.

Asakrit Samadhi

(San­skriet) Asakṛtsamādhi [van a-sakṛt niet een keer, herhaaldelijk + samādhi meditatie]

In het boeddhisme herhaaldelijke geestelijke en intellectuele meditatie van de hoogste soort.

Asana

(San­skriet) Āsana [van de werkwoordstam as kalm zitten]

Een van de houdingen die door hindoe-asceten wordt aangenomen. Vijf worden er gewoonlijk genoemd hoewel er bijna negentig zijn vastgelegd. Toch zijn ze niet van grote geestelijke waarde of betekenis:

Ervan uitgaande dat de houding van het lichaam zodanig comfortabel is dat het denken het minst wordt afgeleid, kan werkelijke meditatie en geestelijke verinnerlijking gemakkelijk en met succes worden bereikt door elke serieuze student zonder dat de minste aandacht wordt besteed aan wat voor houding dan ook. Een man kan rustig in zijn gemakkelijke stoel zitten, of ’s nachts op bed liggen, of zitten of liggen op het gras in een bos en eerder de innerlijke werelden binnengaan dan door een van de verschillende asana’s te volgen of aan te nemen, die op zijn best slechts lichamelijke hulpmiddelen zijn en relatief weinig waarde hebben. (OG 7)

Asaradel

Een van de zeven zondigende engelen uit het Boek van Enoch, een promethische figuur die de mens van het vierde wortelras ‘de beweging van de maan’ onderwees (SD 2:376).

Asat

(San­skriet) Asat [van a niet + sat zijn van de werkwoordstam as zijn]

Niet zijn, niet-zijn. Gebruikt in de Indiase filosofieën met twee betekenissen die bijna tegenover elkaar staan: ten eerste, het valse, het onwerkelijke of het gemanifesteerde heelal, in tegenstelling tot sat, het werkelijke; ten tweede, in een diepzinnige mystieke betekenis alles dat verder of hoger gaat dan sat.

Sat wordt geboren uit Asat, en asat wordt voortgebracht door Sat : inderdaad de eeu­wi­ge cyclus; maar een cirkel waarvan alleen bij de hoogste inwijding, op de drempel van paranirvāṇa, de kwadratuur kan worden gevonden. (SD 2:449-50)

In zijn lagere betekenis is asat de rijken van de objectieve natuur die zijn opgebouwd uit en van de verschillende prakriti’s en worden daarom beschouwd als illusoir in tegenstelling tot het blijvende Zijn van sat. In zijn hogere betekenis is Asat de grenzeloze en eeu­wi­ge metafysische essentie van de ruimte waaruit en waarin zelfs sat of het Zijn is en blijft. Asat is hier parabrahman-mula­pra­kriti in zijn meest abstracte betekenis.

Asava

(San­skriet, Pali) Āsava [van de werkwoordstam su, distilleren, of een aftreksel maken]

Een distillatie of aftreksel. Een boeddhistisch woord dat moeilijk te vertalen is in een Europese taal, dat de distillatie of aftreksel moet voorstellen van wat het denken maakt of vormt door de impact van buiten komende energieën of dingen. Ofwel deze laatsten zijn gedachten of suggesties die automatisch opkomen of handelingen van buitenaf die op ons inwerken, ofwel indrukken die op het menselijke bewustzijn achterblijven en van een ander bewustzijn komen dat probeert het eerdere bewustzijn te beïnvloeden. Aldus komt het in sommige aspecten overeen met het christelijke idee van verleiding. Asava staat voor gehechtheden die uit het denken voortkomen als gevolg van de impact erop door van buiten komende invloeden, ideeën en de van buiten komende invloeden die onze geest vergiftigen, die door het denken worden vastgehouden of erin stromen en verhinderen dat het denken een hoger niveau bereikt. Bevrijding van de asava’s houdt de essentie in van arhatschap, wat betekent zelfbeheersing in al zijn fasen. De vier asava’s worden in het zuidelijke boeddhisme als volgt opgesomd:

1) kama, zinnelijkheid en sensualiteit;

2) bhava, honger naar leven;

3) dittha, dagdromen; en

4) avijja (avidya), onwetendheid.

Asava-samkhaya

(Pali) Āsava-saṃkhaya [van de werkwoordstam su, distilleren + sam-khi, volledig vernietigen]

Vernietiging van de mentale verontreinigingen van de asava’s.

Asceet & Ascetisme

Oorspronkelijk: oefening en uitoefenen. Dit slaat op de disciplines van kloosterlingen en op zelfkastijding, heeft veel weg van wat in het oude San­skriet tapas was.

Maar de ware asceet is niet iemand die zijn passie’s door tuchtiging bedwingt, zijn lichaam misbruikt of zijn instincten onderdrukt, maar iemand van wie de aardse verlangens zijn verbruikt of getransformeerd in het vuur van toewijding en kennis. Ascetisme wordt in De geheime leer gebruikt door uitdrukkelijk te wijzen naar Śiva, de ‘Grote asceet,’ en naar de kumara’s die hun zuiverheid hebben weten te behouden door te weigeren te scheppen.

Asdt

(Hebreeuws) ’Ēshdāth [van ’ash, ’ēsh, vuur, bliksem + dāth, wet, mandaat, wettelijk decreet]

Vertaald als de vurige wet (Deut 33:2); in de septuagint wordt het vertaald met engelen. Asdt verwijst naar de vurige geestelijke wezens of zelfbewuste geesten met een kosmische aard die emaneren uit de kosmische logos.

NWZOAsgardAlfheimMid-gardNiflheim Vana-heimSvart-alfheimHelheimMuspel-heimJotun-heim

Ásgárd

(IJslands) [van ass, God + gardr, hof, erf, huis, vesting]

Het huis van de Aesir, de scheppende goden van de Noorse Edda’s. De Aesir werden uit hun hemelse verblijfplaats verdreven door de Vanir (Zweeds Vaner) die in goddelijke sferen verblijven terwijl de Aesir de levende werelden inspireren. Ásgárd is gescheiden van Midgard (middelste hof, het huis van de mensheid) door de rivieren Ifing (twijfel) en Tund (tijd) en door een muur van zuiverend vuur.

Binnen zijn heilige grenzen ontmoeten de Aesir en Asynjor (goden en godinnen) elkaar om het vorige leven van de wereldboom op waarde te schatten en zijn rol voor de toekomst vast te stellen. Het Lied van Odins lichaam geeft inzicht in de raad van de goden die volgt op de dood van een planeet en de moeite die ze moeten doen om de essentie van die ervaring eruit te halen. De plank of het schap (gebied) genaamd Gladsheim (vreugdevol verblijf) waar Ásgárd is te vinden, is ook de plaats van het walhalla, waar Odins ‘Een-strijders’ zich te goed doen aan de drie zwijnen en de mede van aardse ervaring voordat ze terugkeren naar de strijd tegen de machten van duisternis en onwetendheid.

Ash

(Hebreeuws) ‘Āsh [waarschijnlijk van nā‘ash, ondersteunen, dragen]

In Job (9:9) verkeerd vertaald als de ster Arcturus; in het Arabisch is het duidelijk dat de Grote Beer wordt bedoeld. Verschillende volkeren beschouwen de Grote Beer als de levenskrachtige ondersteuner of drager en niet alleen voor wat betreft het lot maar ook van de hemelen. Dus de hindoes spreken van de Saptarshayah (zeven rishi’s) die over dit sterrenbeeld heersen en die de karmische supervisie hebben over ons heelal.

Ashemogha

(Pahlavi) Ook Ashemaogha

Gebruikt met het bijvoeglijk naamwoord ‘onheilig’ wat slaat op religieuze leraren die misleiden. In de Gāthā’s verwijst Zoroaster vaak naar zulke leraren als zij die vals en misleidend zijn, waarbij hij woorden gebruikt als a-debaoma, daeva’s, de blinden en de doven en richt zich tot de Kavi’s en Karapans.

Zie ook Ashmogh

Ashen & Langhan

(Kolarisch)

Ceremonieën voor het verdrijven van boze geesten.

Vergelijkbaar met het christelijke exorcisme dat door kolarische stammen in India wordt gepraktiseerd (TG 34).

’Asher

(Hebreeuws) ’Asher, wie, wat, dat.

In De geheime leer (2:468, 539) gebruikt in verband met de frase ’ehyeh ’asher ’ehyeh (Ik ben wat Ik ben — Exodus 3:14).

’Asher (geluk, blijdschap) was de tweede zoon van Jakob (Genesis 30:13).

Asherah

(Hebreeuws) ’Ashērāh Een Syrische godin van rijkdom.

Zij vertoont veel overeenkomsten met de Romeinse godin Venus en die naar analogie veel van de kenmerken van Ashtoreth of Astartē heeft, een andere Syrische godheid.

Ook een heilige houten paal of beeld dat dichtbij de massebah (heilige joodse pilaar) en het altaar van vroege Semitische heiligdommen stond, een deel van de uitrusting van de tempel van Jehovah in Jeruzalem tot de reformatie van Josia (2 Koningen 23:6) zoals genoemd in Deuteronomium. Het meervoud ’asherim wijst op standbeelden, afbeeldingen, zuilen of pilaren; in de Bijbel vertaald met ‘bossen.’ Maachah, de grootmoeder van Asa, koning van Jeruzalem, wordt ervan beschuldigd dat ze voor zichzelf zo’n afgodsbeeld heeft gemaakt, dat een lingham was — wat in Judaea eeuwenlang een religieus ritueel was. Soms wordt het de assyrische Levensboom genoemd, ...

de oorspronkelijke asherah was een pilaar met zeven vertakkingen aan iedere kant waar een bolvormige bloem uitstak waar drie stralen uitstaken en geen fallische steen zoals de joden ervan hebben gemaakt, maar een metafysisch symbool. ‘Genadige, die van de doden levenden maakt!’ was het gebed dat werd gesproken voor de asherah, op de oevers van de Eufraat. De ‘Genadige’ was ... de hogere triade in de mens die werd gesymboliseerd door de bolvormige bloem met zijn drie stralen. (TG 37)

Zie ook Astarte.

Ashmogh

(Pahlavi)

Een demon met wild haar van het volk van wraak.

Discipel van Ahriman die Azhi-Dahak (Bevar-Aspa) aanmoedigt op te staan om de mensheid te vernietigen en schreeuwt:

Fereydun is al negenduizend jaar dood; waarom staat u niet op al bent u nog geketend, terwijl deze wereld vol mensen is en zij hebben hen naar het stuk grond gebracht dat Yima had gemaakt?. (SBE 5:234)

Ook een draak of slang in de Avesta die wordt beschreven als een enorm monster met de nek van een kameel die na de Val ‘zijn aard en zijn naam verloor’; lijkt op de vliegende kameel van de Zohar — de slang die door Samaël werd gebruikt om Eva te verleiden (SD 2:205).

Zie ook Ashemogha

Ashta

(San­skriet) Aṣṭa

De acht bijvoeglijk gebruikt.

Ashta-siddhi’s

(San­skriet) Aṣṭa-siddhi’s [van aṣṭa acht + siddhi paranormale vermogens]

De acht paranormale vermogens of krachten die de mens zijn aangeboren maar die tegenwoordig in het algemeen slapend of onontwikkeld zijn, hoewel ze actief worden als iemand de staat van boeddha­schap bereikt.

Zie ook Iddhi; Siddhi

Ashta-vijnana

(San­skriet) Aṣṭa-vijṇāna [van aṣṭa acht + vijṇāna functie van het bewustzijn, onderscheidingsvermogen]

Acht of achtvoudige geestelijke vermogens. Gebruikt in mystieke boeddhistische mahayana-geschriften om aan te geven wat in de hindoefilosofie de jnanendriya’s (organen van bewustzijn of van bewust bestaan in het belichaamde leven) worden genoemd. Deze groep van innerlijke vermogens, functies of krachten van het bewustzijn hebben rechtstreeks betrekking op de groep skandha’s van de brahmaanse filosofie. Terwijl de skandha’s van de hoogste naar de laagste reiken en die ook dat, wat we het astraal-vitaal-stoffelijke voertuig noemen, bevatten, kan als we die groep nauw bij elkaar nemen, de ashta-vijnana worden gezien als één voertuig, het gebied van handelen van het geestelijke ego; dus ...

men moet met zijn geestelijke oog zien, horen met zijn dharmakaya-oor, voelen met de gevoelens van zijn ashta-vijnāna (geestelijk ‘Ik’) voor iemand deze leer volledig kan begrijpen ... (MB 219)

Ashtadisas

(San­skriet) Aṣṭadiśas [enkelvoud aṣṭadiś van aṣṭa acht + diś uitleggen, aanwijzen]

De acht streken van het kompas bij elkaar. Soms gebruikt voor ashtapalas of dikpatis, de acht bestuurders van de voornaamste richtingen van het kompas. In verband hiermee en met gelijksoortige woorden die te maken hebben met ruimte of ruimtelijke aanwijzingen en hun heersers stelden de grote oude religieuze en filosofische stelsels dat ruimte niet slechts een leegte is of een bevatter, maar een enorme en onbegrijpelijke volheid, een pleroma of volheid, verdeeld in diverse afdelingen, gebieden, sferen of werelden elk met zijn besturende Maharaja.

Zie ook Dasadis

Ashtar & Ashtar-vidya

[waarschijnlijk van San­skriet astra wapen, projectiel + vidyā kennis, wetenschap]

Gebruikt door Blavatsky wanneer zij verwijst naar ...

de hoogste magische kennis. (SD 2:427)

Astra-vidya, de wetenschap van het oorlogvoeren, zou op een hoger niveau kunnen worden gezien als de eeu­wi­ge worsteling van de adepten van de rechterhand met die van de linkerhand. Dan zou de betekenis niet zozeer betrekking hebben op de wetenschap van projectielen of wapens, maar op die van hoge en sterke magische krachten. Is ook ...

de alleroudste van de hindoewerken over magie. Hoewel er wordt beweerd dat het hele werk nog in handen van een paar occultisten is, stellen oriëntalisten dat het waarschijnlijk verloren is gegaan. Er bestaan niet meer dan een klein aantal fragmenten en zelfs deze zijn heel erg misvormd. (TG 35)

Asiras

(San­skriet) Aśiras [van a niet + śiras hoofd]

Zonder hoofd; als meervoud wezens zonder hoofd. Het verwijst vooral naar die elementalen die niet iets hebben wat wij een hoofd zouden noemen. Ook gebruikt voor de eerste twee mensenrassen (TG 35), wat wil zeggen a) dat hun mentale vermogens nog niet functioneerden of waren ontwikkeld, en b) dat de mensen van het eerste wortelras en voor een groot deel van het tweede wortelras van de toen opkomende menselijke protoplasten een nog tamelijk vage en bolvormige vorm hadden die Blavatsky niet anders kon beschrijven dan door ze puddingzakken te noemen.

Asita

(San­skriet) Asita

Donker van kleur en dus vaak gebruikt voor donkerblauw en zelfs zwart.

Kṛishṇa wordt vaak op min of meer dezelfde wijze gezien als met een donkere tint, als in indigo. Als een zelfstandig naamwoord is het ondermeer een naam van de planeet Saturnus; de donkere of afnemende veertien dagen van een maanmaand; de naam van een afstammeling van Kasyapa, auteur van diverse hymnen van de Rig-Veda (9:5-24), ook genoemd Devala of Asita-Devala (en op dezelfde manier de naam van tal van andere individuen); een algemene naam voor een wezen dat heerst over magie en obscure zaken. Als een bijvoeglijk naamwoord: donker gekleurde of zwarte. Asita kan ook ongebonden betekenen [van a, niet + sita van de werkwoordstam si, vastbinden].

‘Asiyyah

(Hebreeuws) ‘Aśiyyāh [van ‘āśāh vormen, inrichten]

Laagste van de vier ‘olamim (werelden of sferen). Volgens de Kabbalah worden die geëmaneerd in de periode dat een wereld zich gaat manifesteren. Deze ‘olam wordt de ‘asiyyatische wereld genoemd (de wereld van stof, sfeer van handeling) ook wel ‘olam qelippoth genoemd, als zijnde geëmaneerd uit de derde wereld of ‘olam yetsirah. Deze vierde wereld wordt voorgesteld als zijnde de bevatter van de werkelijke fysieke stof van de planeten of sferen (gilgulim) en is de verblijfplaats van Sama’el (de prins van Duisternis) en zijn menigten. In deze sfeer bevindt zich de aarde die is onderworpen aan geboorte, verandering, oplossing en wedergeboorte in zijn stoffelijke vormen. In de ‘asiyyatische wereld zijn alle mogelijkheden en functies van de voorgaande of hogere werelden actief, inclusief de krachten en functies van de tien sefiroth, maar allemaal in een belangrijke mate afgenomen of verzwakt, omdat het het verst verwijderde punt of de extremiteit van de afgedaalde straal van de sefiroth is.

Zie ook Qelippoth

Asmegir

(IJslands) [van ass god + mega macht, in staat zijn]

In de Noorse mythologie is hij een godenmaker. Een menselijke ziel die op weg is om goddelijk te worden in de loop van zijn evolutie.

Asmodeus

(Hebreeuws) ’Ashmĕdai — begerig, inhalig, hebzuchtig.

Een kwaadaardige demon in de latere joodse traditie, zoon van Naamah (zuster van Tubal-Kaïn) en Shamdon. Als de geest van lust en boosheid is hij de koning van de demonen, met Lilith als koningin. Hij wordt soms verbonden met Beëlzebub, Azraël (Engel van de dood) en Abbadon. In de Talmoed komt hij voor in de legenden van Salomo, waarin hij de vernietiger van het huwelijkse geluk is en wordt gedwongen te helpen bij de bouw van de tempel.

Zoals hij wordt beschreven in het apocriefe boek Tobit (3:8) waarin hij door Tobias wordt ontwapend en gevangengenomen door de engel Rafaël, is zeer waarschijnlijk een basis voor moderne schrijvers (vgl. IU 2:482). Waarschijnlijk is dat geleend van het zend-avestische Aēshma-daēva, met daēva, wat etherisch wezen of kosmische geest betekent.

Asmonees

(Hebreeuws) Ook Hasmonees.

De Hasmonese priesterkoningen verkondigden de wet van het Oude Testament in tegenstelling tot de apocriefen of geheime boeken van de Alexandrijnse joden-kabbalisten. Tot Johannes Hyrcanus toe waren het Asideeën (chassidim) en farizeeën (pārsī’s), maar toen werden het sadduceeën of zadokieten — handhavers van de priesterheerschappij in tegenstelling tot die van de rabbi’s. (IU 2:135)

Aśoka

Inscriptie van Aśoka in het Urdu en diverse andere talen op een pilaar te Feroze Shah Kotla, Delhi

(San­skriet) De naam van twee van de beroemdste koningen van de Maurya-dynastie van Magadha.

Volgens de kronieken van het noordelijke boeddhisme waren er twee Aśoka’s: koning Chandragupta die door Max Müller de Constantinus van India wordt genoemd en zijn kleinzoon koning Aśoka. Koning Chandragupta werd Piyadasi genoemd (door ons geliefd, weldoener), Devanam-piya (geliefd door de goden) en Kalaśoka (de Aśoka die precies op tijd kwam). Zijn kleinzoon ontving de naam Dharmaśoka (de Aśoka van de Goede Wet) vanwege zijn toewijding aan het boeddhisme, zijn ijverige steun ervoor en voor de verspreiding ervan. De tweede Aśoka had nooit het brahmaanse geloof aangenomen en was een boeddhist van geboorte. Het was zijn grootvader die zich had bekeerd tot de nieuwe leer nadat hij een aantal verordeningen had laten schrijven op pilaren en rotsen, een gewoonte die ook door zijn kleinzoon werd gevolgd.

Maar het was de tweede Aśoka die de vurigste pleitbezorger van het boeddhisme werd. Er wordt gezegd dat hij in zijn paleis 60.000 tot 70.000 monniken en priesters had ondergebracht en over de hele wereld 84.000 tope’s of stupa’s had laten neerzetten. De inscripties op diverse plakkaten die door hem werden gepubliceerd laten zijn edelste en ethische gevoelens zien, vooral die op het plakkaat dat bij Allahabad werd aangetroffen op de zogenoemde zuil van Aśoka in het Fort, de Allahabad Pillar.

Asomateus

[van Grieks a niet + soma lichaam]

Zonder lichaam; gebruikt voor die wezens die geen fysiek of stoffelijk lichaam hebben, komt overeen met het San­skrietwoord arupa.

Asrama

(San­skriet) Āśrama [van de werkwoordstam śram zichzelf geestelijk inspannen]

Asrama is niet alleen een heilig gebouw, klooster of kluizenaarsoord voor een ascetische levensstijl, maar staat ook voor een van de vier cycli met een bepaalde inspanning, zoals die van de innerlijke ontwikkeling in het religieuze leven van een brahmaan in oude tijden. Deze asrama’s of levensfasen waren 1) de student of brahmacharin; 2) gezinshoofd of grihastha, de periode van de gehuwde staat en de periode waarin de brahmaan zijn gepaste rol moest spelen in de zaken van deze wereld; 3) de periode van religieuze afzondering of vanaprastha, gewoonlijk doorgebracht in een vana (woud), een periode van innerlijke geestelijke herinnering en meditatie op filosofische en religieuze zaken; en 4) degene die alle afleidingen van het wereldse leven heeft afgezworen of de bhikshu die zijn aandacht volledig aan geestelijke zaken wijdt, hoewel hij in de wereld van mensen kan zijn teruggekeerd om te helpen en te onderwijzen.

Assassijnen

[van het Arabisch hashshashin hashish-eters of van de naam Hassan]

Oorspronkelijk een orde opgericht in Perzië en Syrië in de 11de eeuw door Hassan ben Sabbah, een uitloper van de ismaëlieten van de sjiitische tak van de islam. Zij bestudeerden de esoterische leringen van de islam, stimuleerden de studie van wiskunde en filosofie en er wordt van gezegd dat ze hashish gebruikten als middel om hemelse visioenen te krijgen. Zij stelden dat de schepping begon met de intellectuele wereld, dan was de ziel aan de beurt en daarna de rest van de schepping. De menselijke ziel, gevangengezet in het lichaam om de opdrachten van de leraar uit te voeren, gaat na het sterven terug naar de universele ziel. De bekende verhalen zeggen dat geheime moordaanslagen tegen alle vijanden was toegestaan.

Assessoren

Een naam die door Europeanen was gegeven aan de 42 rechters in de scène van het wegen van het hart in het Egyptische Dodenboek. Ze staan als aanklagers van de overledene voor Osiris als die na het overlijden verder door Amenti trekt. Het idee van de rechters die het verslag lezen van het wegen van het hart van de overledene is een variant op de leringen met betrekking tot de lipika’s of karmische schrijvers die alle dingen in het astrale licht optekenen (vgl. SD 1:104-5).

Assorus

[van Chaldeeuws]

De derde groep van nakomelingen (Kissan [Kissare] en Assorus) van de Babylonische Duad, Tauthe en Apason volgens de theogonieën van Damascius. Uit deze laatste emaneerden drie andere van welke reeks de laatste, Aus, Belus kreeg — ‘de maker van de wereld, de demiurgos’. (TG 36)

Assur

(Chaldeeuws of Assyrisch) [van a-shir leider]

Ook Asur, Ashur. Oorspronkelijk de beschermgod van een oude Assyrische stad van wetenschap aan de Tigris, maar met de groei van het Assyrische rijk was zijn aanzien zo groot geworden dat hij een van eerste goden van het Assyrische pantheon werd. De titel Asir was ook aan andere belangrijke goden gegeven zoals Marduk en Nebo. Net als Marduk werd Assur eerst erkend als een zonnegod en met een symbool weergegeven waaraan een gevleugelde schijf werd toegevoegd; maar later werd hij een oorlogsgod zodat de gevleugelde schijf een ondergeschoven betekenis kreeg en achter de figuur van een man met een boog werd geplaatst. Assur bleef de belangrijkste god, zelfs toen de Assyrische hoofdstad was verplaatst naar Ninevé rond de 8ste eeuw v. Chr., hoewel hij de eer moest delen met Ishtar die toen als zijn partner werd gezien, tot aan de val van het Assyrische rijk (606 v. Chr.).

Asta-dasa

(San­skriet) Asta-daśā [van de werkwoordstam as weghalen, afmaken + daśā toestand, staat waarin iets verkeert]

Perfecte, allerhoogste wijsheid. Het voltooide, dat wat klaar is of de volmaakte staat, wat aldus direct wijst naar een kosmische monade die het allerhoogste was geworden in zijn eigen hiërarchie en vandaar dat zo’n hiërarchie de perfecte, hoogste wijsheid is — een titel van de sturende god van een hiërarchie waarover die heerst.

Astaphai

(Gnostisch) Ook Astaphoi [van het Griekse astaphaios]

Voor de gnostici van Egypte was het de genius van de planeet Mercurius, wat overeenkomt met de Egyptische Thoth en de Griekse Hermes.

Astartē

(Grieks)

Griekse vorm van de Syrisch-Fenicische godin Ashtoreth, vrouwelijke tegenhanger van Baäl. Als de godin van liefde en vruchtbaarheid was ze in essentie een maangodin van productiviteit of vruchtbaarheid. De Assyrische en Babylonische vorm was Ishtar, in Syrië Atargates, in Frygië Cybelē, in de Bijbel Ashtoreth en in Noord-Afrika Tanith of Dido. Zij was nauw verbonden met de Chaldeeuwse vorm wanneer zij werd aanbeden met de planeet Venus. Ze komt overeen met de Egyptische Isis of Hathor, de Griekse Aphroditē en de Noorse Freya. De maagd Maria in tranen, die wordt afgebeeld op de sikkelvormige maan, is geleend van soortgelijke afbeeldingen van Astartē (BCW 11:96-7).

Aster’t

(Syrisch) Godin van de maan, partner van Adon.

Een van de belangrijkste goden van Syrië, komt nauw overeen met de joodse Adonai.

Zie Astarte

Asteria

(Grieks) Dochter van Coeus en Phoebe, zuster van Leto of Latona en moeder van Hecate.

Er wordt gezegd dat zij veranderde in een kwartel (ortyx) en in zee sprong om te ontsnappen aan Zeus. Het eiland Delos was oorspronkelijk naar haar genoemd: eerst Asteria daarna Ortygia.

Astra

(San­skriet) Astra

Projectiel, wapen. Tijdens de oorlog tussen de Pandava’s en Kuru’s in het Mahābhārata werden er naast de gewone wapens (astra’s) ook andere genoemd: mantra-astra’s (wapens die krachtig waren gemaakt met behulp van mantra’s); divya-astra (wapens ontvangen van hogere wezens) en agneyastra’s (wapens van vuur).

Maar de overlevenden van de eerdere Atlantiërs (gewoonlijk rakshasa’s genoemd) gebruikten ook een astra. Bij hun stond het voor de macht van hallucinatie (maya); dit wordt ook beschreven in het Rāmāyaṇa.

Zie Ashtar

Het Astrale Gebied, Licht of Wereld

Dit is het eerste kosmische gebied voor en boven het stoffelijk waarneembare gebied.

Wat het liṅgaśarīra voor ons stoffelijk lichaam is, is het astrale licht voor de stoffelijke bollen van onze aarde en de andere lichamen van ons zonnestelsel. Het astrale gebied is de drager van levenskrachten — de jiva, in kosmisch opzicht en prana individueel — en de opslagplaats van kosmische krachten op hun weg naar, of terug van, fysieke manifestatie. Het astrale licht bewaart een onuitwisbare opname van alle gebeurtenissen op de astrale en fysieke gebieden waar een constante interactie is tussen de twee sferen. Er is geen natuurlijk fenomeen, mentaal, psychologisch of fysiek dat zonder dat verklaard zou kunnen worden. Zonder dat zou de fysieke wereld in het niets verdwijnen.

Het astrale licht zelf is onderverdeeld in onderliggende gebieden. De lagere gebieden zitten vol grove emanaties van de aarde, waaronder psychologische overblijfselen van overleden wezens [mensen en dieren] die een negatieve invloed uitoefenen op de levenden, vooral wanneer contact met die restanten wordt aangemoedigd door morele of fysieke zwakheid of door het experimenteren uit onwetendheid.

De alchemische activiteit van het astrale licht en zijn nauwe verbinding met de fysieke wereld verklaart epidemieën, of die nu op lichamelijk of psychologisch gebied plaatsvinden. Omdat het een brug is voor gedachten en emoties is er een onbetwistbare band met karma. Het astrale licht is de moeder van de stoffelijke wereld, net zoals ākāśa de moeder is van het astrale licht.

Het astrale licht is vrijwel hetzelfde als het siderische licht van Paracelsus en andere middeleeuwse mystieke filosofen die hem zijn gevolgd. De reden dat we dit kosmische gebied astraal of siderisch noemen is dat de hele natuur een enorm groot en nauw verweven organisme is, de sterren en planeten emaneren in en met elkaar hun respectievelijke energieën en substanties. En omdat er deze constante uitwisseling van stromingen tussen de sterren is die van de verschillende hemellichamen uitgaan, is de term ‘astraal licht’ een esoterisch wetenschappelijk feit. Het slaat in het bijzonder op het tweede kosmische gebied alleen omdat het het dichtst bij het fysieke gebied ligt en omdat de wezens die op het stoffelijke gebied leven soms gevoelig zijn voor het bestaan van dit tweede kosmische gebied, die dat dan ervaren door flitsen van sterrenlicht of door bepaalde heldere sensaties. Vandaar dat de oude ingewijden die bekend waren met de bron van deze sterrenstof, het heel juist astraal of siderisch licht noemden, of door een soortgelijke uitdrukking. Het astrale licht, ten slotte, is de droesem, het residu, van ākāśa en is vrijwel hetzelfde als de hypothetische ether van de wetenschap.

Astraal lichaam

In het algemeen gelijk aan het liṅgaśarīra van het San­skriet, het etherische modellichaam,[Klik hier voor een groot overzicht] normaal gesproken onzichtbaar, waarop het fysieke lichaam (sthūla-śarīra) wordt gemodelleerd. Er zijn drie etherische vormen of lichamen die heel goed astrale lichamen kunnen worden genoemd:

1) het mayavi-rupa — het illusoire vormlichaam van gedachte en stof dat door hoge ingewijden kan worden geprojecteerd;

2) het liṅgaśarīra — het model- of patroonlichaam, het tweede beginsel van de menselijke constitutie; en

3) het kama-rupa — het fantoom of spook dat soms kan worden gezien in de omgeving van een kerkhof of dat soms materialiseert bij seances.

Astraea

(Grieks) [van astr ster]

Sterrenmaagd. Dochter van Astraeus en Eōs of van Zeus en Themis. Themis, die is geboren uit Uranus en Gaia (hemel en aarde) staat voor wet, orde en gerechtigheid zoals haar dochter Astraea, die in het Gouden tijdperk onder de mensen leefde als de godin van gerechtigheid. Maar toen boosaardigheid in het bronzen tijdperk ging overheersen was ze de laatste van de goden die zich terugtrok, samen met haar zus Aidos (bescheidenheid) en kan worden teruggevonden tussen de sterren van het sterrenbeeld Virgo (Maagd). Een andere mythe zegt dat Zeus, toen hij Ganymedes (het vermenselijkte object van lust) ontvoerde, Astraea terug naar de aarde wierp waar ze op haar hoofd viel.

Ganymedes is Aquarius (Waterman) en de astronomische betekenis wijst op de omkering van de aardas en dus van de polen, waardoor op het noordelijk halfrond Aquarius aan de hemel verschijnt en op het zuidelijk halfrond de Maagd op zijn kop zet (SD 2:785).

De terugkeer van Astraea betekent ook de terugkeer van het Gouden tijdperk (het begin van een nieuw wortelras). Astraea is in een andere betekenis Venus-Lucifer en Zeus is de personificatie van de cyclische wet die de neergaande loop van de wortelrassen tot stilstand brengt.

Astrale bellen

Een melodieus geluid als van een zilveren bel waarvan wordt gezegd dat die wordt voortgebracht doordat er een ‘inter-etherisch vacuüm’ wordt gecreëerd (SD 1:557).

[Klik hier voor een groot overzicht]

Astrale monade of ziel

De dierlijke ziel of de vitaal-astrale ziel.

De laagste en zwakste weerspiegeling of voertuig van de goddelijke monade. Wanneer verlicht door de menselijke monade vormt het de mens die we tegenwoordig kennen.

Astrologie

Als we het grote mysterie van de occulte natuur en de bewegingen van de hemellichamen willen bestuderen blijkt de universele analogie een geweldige sleutel te zijn.

De hemellichamen zijn in essentie goden en de invloeden die van hen uitstralen is dezelfde aura die alle levende wezens emaneren. De oude astrologie onderwees dat er een absolute solidariteit in het heelal bestaat, dat als één grote organische entiteit is. Met de activiteiten en bewegingen van de hemellichamen en de invloeden die daarvan uitstralen op alle lagere wezens, besturen en regelen zij.

De zeven heilige planeten zijn verbonden met de kosmische en menselijke zevenvouden en als we de aard van deze planeten leren kennen, krijgen we een sleutel in handen voor het begrijpen van de aard van hun overeenkomsten. Door hun bewegingen bepalen ze de omvang van cycli en de lengte van tijdperken. Als we denken aan de levensloop van welk wezen dan ook, beschouwen we die als een gebeurtenis; de aard en het lot ervan worden getoond als we de tijd en plaats van geboorte weten. Zo kan de adept afhankelijk van zijn deskundigheid het verleden interpreteren en inschatten wat er gaat komen; hij kan de betrekkingen van dingen vaststellen en een begrip krijgen van de bouw van alle macrokosmossen en microkosmossen, die op dezelfde wijze zijn verspreid als tijd en ruimte.

De astrologie is een even onfeilbare wetenschap als de astronomie zelf, maar op voorwaarde dat de uitleggers ervan even onfeilbaar zijn; en het is deze zo moeilijk te verwezenlijken voorwaarde, sine qua non, die steeds een struikelblok voor beide is gebleken. De astrologie verhoudt zich tot exacte astronomie als de psychologie tot de exacte fysiologie. In de astrologie en de psychologie moet men zich buiten de zichtbare wereld van de stof begeven en het gebied van de transcendente geest betreden. (IU 1:259)

De astrologie is daarom een wetenschap met een enorm bereik, waardoor het meest fantastische tot het meest triviale bestudeerd kan worden, van het meest ruime tot het meest beperkte. Als astronomie zich bezighoudt met de stoffelijke basis van de hemellichamen, houdt astrologie zich vooral bezig met wat kan worden genoemd de ratio, het waarom, meer dan met de zogenaamde ‘wetten’ van het heelal. Beschouwd vanuit zijn hoogste gezichtspunt bevat het het gehele heelal en ieder wezen en ding daarin, niet alleen maar op het stoffelijke gebied maar nog meer op de onzichtbare of oorzakelijke gebieden — het fysieke gebied is niet meer dan het gevolg van de handelingen en werkingen van de levens en krachten die in de onzichtbare werelden verblijven.

De astrologie van vandaag is een afgekloven erfenis van Griekenland en Rome die door de middeleeuwse kunsten en door de speculatieve ijver van moderne bestudeerders verder in verval is geraakt en diezelfde middeleeuwse astrologie was toen al niet meer dan een vervallen nazaat van de oude wijsheid. De moderne astrologie is te vaak gericht op onze onbelangrijke persoonlijkheid en doet niet meer dan het bevredigen van een lichtvoetige nieuwsgierigheid. En toch wordt het voor een beginner snel duidelijk dat de planeten de oorzaak zijn van het karakter dat wijst op bepaalde gebeurtenissen, maar wat het individu met zijn kennis doet, hangt af van de motieven waarmee die zijn gezocht. Opwinding over zijn persoonlijke lot, het verlangen naar invloed en bekendheid, de noodzaak van brood op de plank, of zelfs de kennis om de kennis zelf — die motieven zullen zijn succes bepalen in verhouding tot het bereik van het gebied waartoe hij zichzelf beperkt. Zoals het oude gezegde luidt, de sterren moedigen aan maar dwingen niet.

In hoofdzaak worden tegenwoordig vier takken van astrologie bestudeerd:

1) mundane astrologie, houdt zich bezig met meteorologie, seismologie, landbouw en veeteelt;

2) staatkundige of burgerlijke astrologie, heeft oog voor de toekomst van volken, koningen en heersers;

3) uurhoek astrologie zoekt naar antwoorden op bepaalde vragen die helpen bij het oplossen van twijfels over een bepaald onderwerp; en

4) geboorte astrologie, die zich richt op de toekomst van individuen, van geboorte tot dood.

Blavatsky schrijft dat de astrologie de ...

wetenschap is die de invloed van hemellichamen op wereldse zaken beschrijft en er aanspraak op maakt toekomstige gebeurtenissen uit de stand van de sterren te kunnen voorspellen. Zij is zo oud dat ze tot de vroegste blijken van menselijke kennis kan worden gerekend. Eeuwenlang bleef ze in het Oosten een geheime wetenschap en in essentie is ze dat nu nog; de esoterische toepassing ervan is in het Westen pas redelijk vervolmaakt nadat Varaha Mihira ongeveer 1400 jaar geleden zijn boek over astrologie schreef. Claudius Ptolemaeus, de beroemde geograaf en wiskundige, die de grondslag legde voor het astronomische stelsel dat zijn naam draagt, schreef in 135 n.Chr. zijn Tetrabiblos, ... Wat de oorsprong van deze wetenschap betreft is er enerzijds bekend dat Thebe de eer opeiste de astrologie te hebben uitgevonden; anderzijds zijn allen het er echter over eens dat het de Chaldeeën waren die deze wetenschap aan de andere volkeren leerden. ... Dat de naam astroloog later in Rome en elders in een kwade reuk kwam te staan, was het gevolg van het bedrog van hen die geld wilden verdienen met wat een integrerend deel vormde van de heilige wetenschap van de mysteriën en die daarmee niet bekend, een stelsel ontwikkelden dat geheel op wiskunde was gebaseerd in plaats van op transcendentale metafysica waarin de stoffelijke hemellichamen de upadhi of materiële grondslag vormen. Alle vervolgingen ten spijt, was het aantal aanhangers van de astrologie onder de meest intellectuele en wetenschappelijke denkers altijd erg groot. Als Cardan en Kepler tot de vurige voorstanders hebben behoord, behoeven latere aanhangers zich er niet voor te schamen, zelfs in de nu onvolmaakte en verdraaide vorm. (Sleutel 297-8)

Astronomos

(Grieks) Een astronoom

Bij de oude Grieken had astronomos dezelfde betekenis als astrologos. Bij de zesde graad van de Egyptische Mysteriën in Thebes werd de kandidaat de priesterdans in de cirkel geleerd en kreeg hij les in astronomie. In de zevende graad kreeg hij de titel astronomos (IU 2:365; TG 39-40). De ingewijde kon nu met astronomische kennis de kosmische raadsels verklaren en wist de werkelijke betekenis van de dierenriem en de posities, bewegingen en invloeden van de sterren in de algemene en geboorte-astrologie.

Asu

(San­skriet) Asu [van de werkwoordstam as zijn]

Als een mannelijk zelfstandig naamwoord gaat het om adem, geestelijk leven; als meervoud de vijf exoterische levenskrachten van het lichaam ofwel prana’s. Bijna alle klassieke talen hebben hetzelfde woord voor zowel adem als wind of lucht en geest, zo kennen de Grieken pneuma en de Romeinen spiritus. Als een astronomische term is het gelijk aan vier seconden sterrentijd of een boogminuut. Als een onzijdig zelfstandig naamwoord wordt het vaak gebruikt voor bespiegelingen, verbonden met het hart als de zetel ervan.

Asura

(San­skriet) Asura [van de werkwoordstam as ademen]

Een titel die vaak wordt gegeven aan de hiërarch of hoogste geest van ons heelal als zijnde de primaire ‘ademener’; ook een klasse van spiritueel-intellectuele wezens. In het hindoeïsme worden er gewoonlijk elementalen en kwaadaardige goden of demonen mee bedoeld.

Oorspronkelijk worden in de Rig Veda de ‘Asura’s’ voorgesteld als geestelijke, goddelijke wezens; hun etymologie wordt afgeleid van asu (adem), de ‘adem van god’, en zij zijn hetzelfde als de hoogste geest of de Ahura van de Zoroastriërs. Pas later laat men ze voor theologische en dogmatische doeleinden uit Brahma’s dij tevoorschijn komen, en begon men hun naam af te leiden van de ontkennende letter a, en sura, God (zonnegodheden), dus niet-een-god, en werden zij de vijanden van de goden. (SD 2:59)

Verder, zijn de asura’s ...

de zonen van de oorspronkelijke scheppende adem bij het begin van elke nieuwe mahakalpa of elk manvantara; van dezelfde rang als de engelen die ‘trouw’ waren gebleven. Dit waren de bondgenoten van Soma (de vader van de esoterische wijsheid) in de strijd tegen Brihaspati (die de ritualistische of ceremoniële eredienst vertegenwoordigt). Kennelijk zijn ze in ruimte en tijd door de ‘ceremonialisten’ verlaagd tot vijandige krachten of demonen, vanwege hun opstand tegen schijnheiligheid, schijnvroomheid en lege vormendienst. (SD 2:500)

Het woord asura wordt vaak in theosofische geschriften gebruikt om een klasse van spiritueel-intellectuele wezens aan te wijzen die manasaputra’s, kumara’s of agni­shvatta’s worden genoemd. Eigenlijk zijn de asura’s, maruts, rudra’s en daitya’s slechts andere manieren om de intellectuele goden of manasa’s te beschrijven, in tegenstelling tot de tot dan toe nog onvolmaakte deva’s of sura’s. Asura wordt in de vroegste vedische literatuur gebruikt als een titel van de kosmische hiërarch of allerhoogste geest. De vedische Asura is niets anders dan de Grote Adem van de oeroude occulte literatuur — de Grote Adem die komt en gaat als het manvantara en het pralaya. De andere vedische goden die zoveel vaker in de sloka’s worden genoemd als Agni, Indra en Varuna zijn alle hiërarchisch en kosmogonisch ondergeschikt aan de vedische Asura, die in werkelijkheid Brahman-pra­dhana of de tweede logos is, Vader-Moeder; Varuna is het hoogtepunt of toppunt van ākāśa-tattva; Agni is het hoogtepunt of de hiërarch van kosmisch taijasa-tattva en Indra wordt vaak samen met Vayu beschouwd als de top van kosmisch Vayu-tattva.

Zie ook Mahasura

Asura-devata

(San­skriet) Asura-devatā [van a niet + sura God + devata van deva god]

Gelijk aan de vlammen uit de Stanza’s van Dzyan, of de manasaputra’s, ...

want, zoals gezegd, waren zij eerst goden — en wel de hoogste — voordat zij ‘niet-goden’ werden. (SD 2:248)

Asura-medha

(San­skriet) Asura-medhā [van asura heer + medhā intelligentie]

De heer die intelligentie schenkt. Een naam van de manasaputra’s.

Zie ook Ahura-Mazda

Asuramaya

(San­skriet) Asuramaya ook Mayāsura, Mayeśvara.

Legendarisch astronoom waarover in San­skrietliteratuur wordt gesproken als zeer goed bekend met magie, astronomie en militaire wetenschap.

Volgens de oude stanza’s heeft Pesh-Hun alle sterrenkundige en kosmische cyclussen van de toekomst berekend en vastgelegd, en heeft hij deze wetenschap onderwezen aan de eerste onderzoekers van de sterrenhemel. En van Asuramaya zegt men dat hij al zijn astronomische boeken op die aantekeningen heeft gebaseerd, en dat hij de duur van alle vroegere geologische en kosmische perioden en de lengte van alle toekomstige cyclussen, tot het einde van deze levenscyclus of het einde van het zevende Ras, heeft vastgesteld ... De chronologie en de berekeningen van de brahmaanse ingewijden zijn gebaseerd op de Indiase geschriften over de dierenriem en de boeken van de bovengenoemde sterrenkundige en magiër, Asuramaya. De Atlantische verslagen over de dierenriem kunnen niet dwalen, want ze werden samengesteld onder leiding van degenen die het eerst aan de mensheid onder andere sterrenkunde onderwezen (SD 2:49).
 Er wordt gezegd dat Asuramaya (zie de traditie van Jnána-bhaskara) in Romaka-pura woonde, in het westen, omdat deze naam een zinspeling is op het land en de bakermat van de ‘zweetgeborenen’ van het derde Ras. Dat land of continent was eeuwen vóór Asuramaya leefde al verdwenen, want hij was een Atlantiër; maar hij was een rechtstreekse afstammeling van het wijze ras, het ras dat nooit sterft. Er zijn veel legenden over deze held, de leerling van Surya (de zon of de zonnegod) zelf, zoals de Indiase verhalen zeggen. (SD 2:67)

Asurendra

(San­skriet) Asurendra [van asura een klasse van godheden + indra]

De heer van de asura’s. Aangezien Indra algemeen hoofd van de goden werd genoemd is Asurendra op gelijke wijze het hoofd van de asura’s.

Asvamedha

(San­skriet) Aśvamedha [van aśva paard + medha het offeren van een dier, een plengoffer]

Het paardenoffer. Een oud brahmaans ceremonieel dat teruggaat tot vedische tijden. Het hoogtepunt ervan viel in de periode die wordt beschreven in het Asvamedhika-parva van het Mahābhārata. Alleen koningen mochten offeren en degene die het voorstel deed werd dan geacht tijdelijk de koning van koningen te zijn. Een paard met een bepaalde kleur werd geselecteerd en geheiligd door ceremonieën en was een jaar lang vrij om te gaan en te staan waar die dan ook maar wilde zijn. De koning die het offer zou uitvoeren, of zijn vertegenwoordiger, volgde het paard met een gewapend escorte en iedere heerser van die regio waar men binnenreed was verplicht onderdanig te zijn aan de binnenkomende koning of samen met hem te strijden. Als een bevrijder van het paard succesvol was in het onderwerpen van alle koningen die hij tegenkwam, dan keerde hij terug gevolgd door de overwonnen koningen, maar als hij er niet in slaagde werd hij bespot en de ceremonie werd uitgevoerd met het offer aan het slot. Het offer werd ofwel werkelijk gedaan of was symbolisch en werd afgesloten met een groot feest. Asvamedha wordt ook genoemd in het Rāmāyaṇa.

Asvattha

(San­skriet) Aśvattha

De Levensboom van de hindoes of bodhi-boom die met zijn wortels omhoog groeit in de onzichtbare werelden en zijn takken omlaag laat komen om de zichtbare wereld te vormen. (SD 1:549, 523, 536, etc; IU 1:153)

Asvini

(San­skriet) Aśvinī

Het eerste nakshatra (maanhuis).

Asvins

(San­skriet) Ook Asvinau, Asvin(s), Asvinau. De twee ruiters.

De twee vedische goden die in sommige opzichten parallellen vertonen met de Griekse dioscuri, Pollux en Castor. Als aankondigers van ushas (het ochtendgloren) worden ze voorgesteld als tweelingruiters die in de lucht verschijnen in een gouden strijdwagen die wordt voortgetrokken door paarden of vogels. In een mythe vinden we hun oorsprong als kinderen van de zon en een nimf, Asvini, die zichzelf verborgen hield, vermomd als een merrie. In een andere mythe is Asvini hun vrouw. Aangezien zij voorafgaan aan het opkomen van de zon worden ze de ouders van de zonnevorm genoemd, Pushan. Ze zijn ook de ouders van Nakula en Sahadeva, broers van Arjuna via Madri. Er zijn veel vedische hymnen aan hen opgedragen; hun kenmerken horen bij de jeugd en schoonheid, snelheid en dualiteit. Ze brengen schatten naar de mensheid, wenden ongeluk en ziekte af, want ze zijn de twee artsen van de hemel (svar-vaidyau). Yaska, de vroegst bekende commentator van de Veda’s schrijft in zijn Nirukta dat de Asvinau de overgang van duisternis naar licht voorstellen en worden gezien als hemel en aarde.

Blavatsky zegt dat ...

deze tweelingen in de esoterische filosofie de kumara-ego’s zijn, de reïncarnerende ‘beginselen’ in dit manvantara. (TG 41)

Dat de Griekse dioscuri respectievelijk de zoon van Zeus en de zoon van een sterveling waren, is een rechtstreekse verwijzing naar het tweevoudige karakter van het kumarische denken of het hogere manas, een onsterfelijke kwaliteit in het hogere aspect van mensen, het lagere aspect van manas is verbonden met het sterfelijke deel van de menselijke constitutie.

Atabulus

(Latijn) Ook Atabutos, Atabulus.

Atabutos in De geheime leer. Een hete zuidoostelijke wind in Europa die nu scirocco of sirocco wordt genoemd.

Atala

(San­skriet) Atala [van a niet + tala plaats]

Geen plaats, geen fysieke locatie. De eerste en meest spirituele van de zeven tala’s en zo beschouwd bijna één met satyaloka, zijn overeenkomstige loka of pool die de twee bijna samenvoegt tot één — vandaar dat het ‘geen plaats’ wordt genoemd. Atala heeft daar bijna dezelfde relatie met satyaloka als prakriti heeft met Brahmā; vandaar dat het het eerste quasi-spirituele, quasi-stoffelijke gebied in het zonnestelsel is.

In satyaloka-atala verenigen de hoogste tala en de hoogste loka zich tot of voegen zich weer bij de monadische essentie van de planeetketen. De differentiatie die zo opvallend is op de lagere gebieden houdt hier op en daardoor vloeien die twee samen of worden ze één’.(BvhO 291)

Kosmisch atala emaneert rechtstreeks uit de zonnelogos en bevat met satyaloka de essentiële zaden van alles dat was, is en zal zijn, van het begin tot aan het einde van het zonnemanvantara.

Atala, met satyaloka, kan vanuit één standpunt worden gezien als de sfeer van de hiërarchieën van de dhyānī’s die, als ze geheel in deze toestand zijn, in een toestand van parasamadhi zijn en daarom zijn gekleed in het dharmakaya. Blavatsky zegt dat Atala de naam van de eerste mensen van het vijfde wortelras was tot aan Atlantis als een geheel (SD 2:322).

Zie Loka

Atarpi

(Chaldeeuws) of Atarpi-nisi de man.

In de Babylonische versie van Genesis een vroom mens die tot de god Hea bad om het kwaad van droogte en andere dingen weg te nemen voordat de zondvloed zou worden gezonden. In antwoord op zijn gebed maakte ...

Hea bekend dat hij had besloten dat hij het volk dat hij had geschapen zou vernietigen, maar niet door een zondvloed. (TG 41-2)

Atash

(Perzisch) Ook Atash-Azar, Ātash, Ātash-Āzar
(Pahlavi) Atur, Ātur
(Avestisch) Atar, Ātar.

Vuur.

De naam van de negende dag van de maand van de oude Iraanse kalender en ook de naam van de negende maand van het jaar (Sagittarius, Boogschutter). Zoroaster gebruikt het woord in de Gāthā’s in de betekenis van de levengevende kracht of de geestelijke natuur van de eeu­wi­ge waarheid. Het is dit vuur dat het heelal en ook het individu naar zijn lotsbestemming leidt — perfectie.

In het oude Indo-Europese geloof heeft atash drie eigenschappen en wordt soms trishazashta genoemd (vuur van de drie stadia). Deze stadia worden als volgt genoemd: Azar-borzin-Mehr, Azar-Faranbagh of Azar-Khordad, en Azar-Goshnasp. In latere avestische literatuur gaat het om vijf verschillende vuren:

1) Brezisevangha (weldadig vuur van hoog komend) geestelijk vuur;

2) Vohu-Fryana (vuur van het instinct) dierlijk vuur;

3) Urvazishta (vuur van het leven, zeer weldadig vuur) plantaardig vuur;

4) Vazishta (hemels vuur van de hemellichamen) het meest ondersteunende vuur; en

5) Spenishta (heilig vuur of paradijselijk vuur) het meest overvloedige vuur (Yasna 17, 11).

Er waren ooit, zo wordt algemeen aangenomen, zeven vuurtempels die naar de zeven hemellichamen waren genoemd:

1) Azar-Mehr (Mithra’s vuur);

2) Azar-Noush (zoet vuur, geneeskrachtig) is het symbool van Ab-e-Hayat ofwel levenswater;

3) Azar-Bahram (vuur van de overwinning) symboliseert de schepping van licht;

4) Azar-Aeen of Azar Abteen (Apam-Napata, het heelal zelf of het vuur van glorie dat de zoon van de wateren naar zich toe wilde trekken);

5) Azar-Khorin (de heerschappij van de zon) symboliseert volmaaktheid;

6) Azar-Borzin (vuur van het hoge); en

7) Azar-Zartusht (vuur van Zoroaster, het eeu­wi­ge licht).

Atash-Bahram

(Perzisch) Ook Atash Behram, Ātash-Bahrām, Ātash Behrām
(Avestisch) Verethraghna, Verethraghna
(Pahlavi) Varhran en Varhram, Varhran, Varhram, Varhrān, Varhrām.

Het heilige vuur van de parsis dat op de altaren brandend werd gehouden.

Het derde vuur van het zevenvoudige stelsel symboliseert het als eerste geschapen vuur, het vuur van bewustzijn. Filosofisch gezien wordt er het idee van de toestand van ‘worden’ mee bedoeld. Het komt overeen met het begrip ākāśa van de hindoes (SD 1:338). Bahram (zegevierend) is een van de zeven planeten die heerst over de eerste maan van het Iraanse jaar (Aries, Ram). In de vedische literatuur is hij bekend als de doder van de demon Vritra. In islamitische mystieke geschriften wordt naar Bahram verwezen als de vijfde sfeer, of het intellect.

Als de aardse vertegenwoordiger van het hemelse vuur is het het heilige centrum waarnaar ieder aards vuur verlangt terug te keren om zoveel als mogelijk opnieuw één te worden met zijn geboorteplaats. Hoe meer het is verontreinigd geraakt door werelds gebruik des te groter is de verworven verdienste als het zich dan bevrijdt van de verontreiniging. (Vendidad 113)

De vestaalse maagden van het oude Rome hielden op hun altaren ook een vuur brandend, net zoals de Grieken in hun tempel op de Akropolis, waarmee ze de herinnering bewaarden aan het ‘levende vuur’ middels een zichtbare manifestatie.

De grondgedachte van deze diverse manieren om vuur te koesteren was dat, gezien de verwarmende en levengevende functies van dit universele element, het de vitale en alles doordringende werking symboliseerde van het kosmische leven. Bovendien was de zon altijd het brandpunt of het hart waardoorheen de vitaliteit van elk zonnestelsel stroomt en dat verklaart waarom de ideeën rond de oude vuuraanbidding zo nauw waren verbonden met de leringen die te maken hadden met de omloop van de zon en zijn inwonende godheid.

Atavisme

[van Latijn atavus voorouder]

Biologisch gezien is het het opnieuw verschijnen van de kenmerken van een verre voorouder in een nakomeling; de terugkeer naar een soort; uitgestelde erfelijkheid. Een manifestatie van de activiteiten van het leven of van de collectieve levens­atomen die bij het bouwen van nieuwe vormen ...

familiegelijkenissen nabootst, evenals gelijkenissen die het vindt, afgedrukt in de aura van de verwekkers van elke toekomstige mens. (SD 1:261)

Weismann kwam in de buurt van de waarheid met zijn theorie van het kiemplasma ofwel het totaal van levens­atomen dat onveranderd door generaties wordt doorgegeven. Maar het atoom is het voertuig van een jiva of monade — op welk gebied dan ook — en is daarom dan ook begiftigd met een geest en een ziel en daarom dus ook met een geheugen.

De neiging van gespecialiseerde dieren of plantensoorten om terug te keren naar hun primitieve rassensoorten botst met het idee van Darwin dat veranderingen tot stand komen door de geleidelijke aanwas van kleine veranderingen. Wetenschappers zien erfelijkheid als een snoer met kralen die aan elkaar vastzitten zonder dat er een draad door het geheel gaat, terwijl de theosofische filosofie elke kraal ziet als komende van de verbindende draad of lijn zodat de kenmerken van alle voorouders latent worden doorgegeven, klaar om op elk moment tot leven te komen als de omstandigheden gunstig zijn.

Atef

(Egyptisch) Vader.

De Atef-kroon was een van de kronen van Osiris (ook van Khnum, minder vaak van andere goden) en van enkele koningen van Egypte, vooral van de lijn van Ramses. De kroon bestond uit een lange witte conische kap die Boven-Egypte voor moest stellen, geflankeerd door een paar struisvogelveren die de zonneschijf en uraeus (cobra) ervoor vasthouden. Vaak werd de kap weggelaten. De atef was een symbool van de soevereiniteit van Egypte met de kenmerken van licht, waarheid en goddelijkheid — de veer is een hiëroglief voor waarheid; en ...

de twee veren stellen in mystieke zin de twee waarheden voor — leven en dood, terwijl de uraeus het symbool van inwijding is. (TG 42, 355)

Aten

(Egyptisch) Ȧten

De schijf van de zon en zijn bezielende, levengevende stralen. Dit symbool werd in de 18de dynastie verder uitgebreid om de basis van een nieuwe godsdienst onder Amenhetep III en zijn zoon Amenhetep IV te worden. Zij probeerden meer toewijding in het leven van de Egyptenaren op te roepen in plaats van de nogal rigide formele vorm van aanbidding zoals die door de priesters van die tijd was voorgeschreven met zijn dierenoffers en strakke ceremonieën die de nadruk legden op het stoffelijke aspect van de goden van de populaire mythologie. Met wierook en met bloemen versierde altaren in plaats van bloederige offers. Vreugde en blijdschap gingen door de straten van de nieuwe hoofdstad, terwijl architecten en schilders nieuwe ideeën in hun ontwerpen en kunstwerken ontwikkelden. Maar helaas, zijn opvolger Tut-ankh-Amen, plaatste de aanbidding van Amen-Ra weer onder leiding van de priesters. De aanbidding van Amen of Amon was een veel ouder idee en filosofisch en mystiek verhevener dan de ideeën rond de nieuwe verering van Aten. Deze nieuwere verering waarin ideeën van de vorst en zijn echtgenote waren verweven, was niet alleen een hervorming gezien het strakke ritualisme waarin de aanbidding van Amen was gedegenereerd, maar was vooral een oprechte poging om het denken van het Egyptische volk te vullen met de vreugde van de rondgaande zon als het voertuig van een moeilijk te doorgronden, geheim en zeer mystieke Amen, abstract en zeer filosofisch. Dit laat zien hoe een verheven verering ritualistisch kan worden en leeg van betekenis, en hoe een sensueler maar vreugdevollere aanbidding in een verlevendigende zin kan worden gebruikt om nieuwe religieuze toewijding in de harten van de massa geboren te laten worden.

Athamaz

[Zelden gebruikt Hebreeuws gelijk aan Thammūz, of Tammūz]

Een Syrische god die zowel door de Syriërs als Hebreeën werd vereerd, gelijk aan Adonis (De Griekse vorm van het Semitische ’Adon, Heer).

Athanor

[waarschijnlijk uit het Arabisch]

De zelfvoedende oven van de alchemisten. Maar ook de doorgevende tussenstof gevormd uit een astrale substantie of vloeistof.

Elektriciteit, het ene leven op het hoogste niveau van het Zijn, en op het laagste niveau astraal fluïdum, het athanor van de alchemisten; god en duivel, goed en kwaad ... (SD 1:81)

Atharva Veda

(San­skriet) Atharva Veda

Een van de belangrijkste Veda’s, in het algemeen bekend als de vierde. Toegeschreven aan Atharvan of Atharva. De Rig-Veda verklaart dat hij de eerste was die in staat was ‘vuur tevoorschijn te halen’ en de verering daarvan te verspreiden naast het offeren van soma en gebeden. Mythologisch gezien wordt Atharvan voorgesteld als een prajapati, Brahma’s oudste zoon die door zijn vader onderwezen werd in brahma-vidya, waardoor hij aldus geïnspireerd was om de Veda, die zijn naam draagt, samen te stellen. Op een later moment wordt hij herkend als Angiras en de vader van Agni genoemd.

De Atharva-Veda wordt geacht van een latere datum te zijn dat de drie andere Veda’s en omvat circa 6000 verzen, waaronder 760 hymnen, die bestaan uit formules en betoveringen of gezangen die ziekten en andere calamiteiten moeten bestrijden. De hymnen zijn van enigszins andere aard dan die van de andere Veda’s: naast de verering van de goden wordt de aanbidder zelf in vervoering gebracht en wordt verondersteld voordeel te halen uit het reciteren van de mantra’s.

Atheïsme & Atheïsten

In moderne tijden zijn het die mensen die niet de monotheïstische God van de christenen of welke andere god dan ook accepteren. In de oudheid verwees het naar mensen die niet geloofden in een goddelijkheid of een van de geaccepteerde godheden van de Staat of het gewone volk.

Het Romeinse rijk was heel tolerant wat betreft religieuze overtuigingen, maar nam harde maatregelen tegen de eerste christenen omdat zij, gezien de wet en in de ogen van de conservatieve Romeinse magistratuur, religieuze en half-politieke radicalen van een gevaarlijke soort vormden. Ze werden atheïsten genoemd in die zin dat zij de goden van de Staat niet accepteerden.

Later werden de heidenen — in de ogen van de christenen — op hun beurt atheïsten omdat zij, hoewel ze in goden geloofden, niet geloofden in de orthodoxe christelijke God. Theosofen, boeddhisten, confucianisten enz. werden van tijd tot tijd atheïsten genoemd omdat zij niet het monotheïsme kunnen accepteren.

Wanneer een god van zijn menselijke kenmerken wordt gestript is dat in de ogen van monotheïsten gelijk aan het in zijn geheel ontkennen van het bestaan van die god.

Athena

Bertel Thorvaldsen 1770-1844: Minerva Grants a Soul

(Grieks) Dochter van Metis (wijsheid, wijze raad) en Zeus, waarvan wordt gezegd dat ze volledig ontwikkeld uit haar vaders hoofd tevoorschijn is gekomen; met Zeus en Apollo vormt ze een goddelijke drie-eenheid. Vermaard om haar wijze raad, zowel in oorlogs- als in vredestijd, was Athena, zoals Homerus haar in de Iliad beschrijft, vooral een strateeg. Als beschermheilige was Athena de genius van het staatsmanschap en burgerlijke wetgeving. Bepaalde oude monumenten tonen Athena die Prometheus helpt (de brenger van het intellectuele vuur) met het vormen van het eerste menselijke lichaam uit het plastische aardse materiaal (zie afbeelding).

Het is ook veelzeggend dat ze was verbonden met Apollo, de god van zieners en de verpersoonlijkte zon als zij gezamenlijk de polen van de aarde verschuiven en daarmee klimaatveranderingen veroorzaken. Athena wordt met wisselende namen in elke theogonie aangetroffen als een van de kabeiria, die machtige wezens ‘van beide seksen, zowel aards, hemels als kosmisch.’

Toen zij waren geïncarneerd als koningen van de ‘goddelijke dynastieën’, gaven zij de eerste aanzet tot beschavingen en richtten zij het verstand, dat zij de mensen hadden geschonken, op het uitvinden en vervolmaken van alle kunsten en wetenschappen. (SD 2:363-4)

Als een maagdelijke godin van intellectuele aard is Parthenos, Athena, de moeder van manasaputrische kumara’s. Aldus is zij door dit intellectuele nageslacht de oorsprong van het ideeënvormende of intellectuele vermogen.

Zie Minerva

Athenagoras

Christelijke apologeet en filosoof van de tweede eeuw, waarvan wordt gezegd dat hij door Ammonius Saccus is beïnvloed en ...

nauwgezet werd onderwezen in de platonische filosofie en de essentiële eenheid ervan met oosterse stelsels begreep (Wilder, New Platonism and Alchemy, blz. 3-4). (BCW 14:305-8)

Athravan

(Perzisch) Ook Atravan, Atourban, Azarban en Azarvan

Bewaker van het vuur.

De verzorger van het heilige vuur in Perzische tempels. Het juiste woord voor een priester in het avestisch, net als de naam Zoroaster bij de Perzen in veel latere tijden. Blavatsky vertaalt het woord als ‘een leraar van het vuur’.

Zoals de Perzische geschriften zeggen was het niet alleen het dragen van de Perzische gewaden en de bijbehorende versierselen en de baresma die iemand tot een athravan maakten:

Hij die ’s nachts doorslaapt, die niet de yasna uitvoert noch de hymnen zingt, hij die niet aanbidt met woorden of door daden, hij die niet leert, noch onderwijst met een groot verlangen naar (eeuwigdurend) leven, hij liegt als hij zegt ‘ik ben een athravan.’ Hem zou men een athravan moeten noemen die de hele nacht rechtop zit en de heilige wijsheid opeist die een man vrij van opwinding maakt, met een vergroot hart en die hem doet reiken naar die heilige, geweldige wereld, de wereld van het paradijs. (Vendidad 18:6, 7)

In Shah-Nameh (het Boek van koningen) was het Jamshid (Yima) die de maatschappij in vier categorieën indeelde. De eerste van deze vier waren de Atourbans. De koningen van de eerste Indo-Europeanen werden ook gekozen uit die eerste categorie, die koninklijke wijzen waren.

Ativahika

(San­skriet) Ativāhika [van ati verder dan + vāhika van de werkwoordstam vah vervoeren of dragen]

Doorgeven of overdragen. Een klasse van wezens die de lagere loka’s bewonen:

Met de Visishtadvaitees zijn deze de pitri’s of deva’s, zij die de ontlichaamde ziel of jiva helpen bij zijn overgang van zijn dode lichaam naar paramapadha, [naar de hoogste zaligheid]. (TG 42)

Heeft ook betrekking op het sukshma-sarira of het subtiele lichaam in de filosofie van de Vedānta (vgl. SD 1:132).

Atlantidae

(Grieks) Afstammelingen van Atlantis.

De voorouders van de farao’s en de voorvaderen van de Egyptenaren, volgens sommigen, en zoals de esoterische wetenschap onderwijst ... had Plato over dit hoog beschaafde volk gehoord van Solon, een volk waarvan het laatste overblijfsel 9000 jaar voor zijn tijd verging. Solon had het van de hogepriesters van Egypte vernomen. Voltaire, de eeu­wi­ge spotter, had gelijk toen hij zei dat ‘de Atlantidae (ons vierde wortelras) in Egypte verscheen ... Het was in Syrië en in Frygië maar ook in Egypte waar zij de aanbidding van de zon instelden.’ De occulte filosofie onderwijst dat de Egyptenaren de laatste overlevenden waren van het Arische Atlantidae. (TG 42)

Atlantiërs

De Atlantiërs waren de verschillende volkeren die op het vierde grote continent, door theosofen Atlantis genoemd, een lange bloeitijd doormaakten. Zij vormden het vierde wortelras.

Zo werden de Atlantiërs van het vierde Ras ontwikkeld uit een kern van mensen van het derde Ras in het noorden van Lemurië, ruwweg rondom een plaats die nu in het midden van de Atlantische Oceaan ligt. Hun continent werd gevormd door het zich verenigen van een groot aantal eilanden en schiereilanden, die in de natuurlijke loop van de tijd omhoogkwamen en die tenslotte het ware thuis werden van het grote, Ras dat bekendstaat als de Atlantiërs. (SD 2:333-4)

 De term ‘Atlantiër’ moet de lezer niet tot het verkeerde denkbeeld brengen dat het om slechts één ras of één volk gaat. Het is ermee als met de term ‘Aziaten’. Veel, veelsoortig en verschillend waren de Atlantiërs, en zij vertegenwoordigden verschillende mensheden en een bijna ontelbaar aantal rassen en volkeren, zelfs meer gevarieerd dan de ‘Europeanen’ zouden zijn, als men deze naam zonder onderscheid zou gebruiken voor de bewoners van de vijf bestaande werelddelen. . . . Er waren bruine, rode, gele, witte en zwarte Atlantiërs; reuzen en dwergen . . .. (SD 2:433n)

Het is een goede gewoonte om de latere Atlantiërs als een ras van tovenaars te beschouwen omdat velen van hen — volgens de verhalen over het rampzalige lot van Atlantis en zijn bewoners (vgl. SD 2:427) — opzettelijk het linkerpad volgden, hoewel niet allen zwarte magiërs waren, want er waren miljoenen in alle tijdperken van Atlantis, die serieus en oprecht probeerden de wijsheid van hun halfgeestelijke voorvaderen van het derde wortelras te bewaren. Er waren geweldige beschavingen gedurende die miljoenen jaren van Atlantische ontwikkeling die alle stoffelijke dingen die vandaag de dag bekend zijn van weinig betekenis maken.

Als het gaat om de opmerkelijke prestaties die de Atlantiërs leverden op de gebieden van kunsten en wetenschappen, lezen we dat de eerste mensen van het vijfde wortelras hun kennis verwierven van het vierde wortelras.

Van hen leerden zij de wetenschap van de luchtvaart, viwan vidya (de ‘kennis van het vliegen in luchtvaartuigen’) en dus ook hun grote kennis van de meteorografie en de meteorologie. Van hen ook erfden de Indo-Europeanen hun bijzonder waardevolle wetenschap van de verborgen krachten van edel- en andere stenen, van scheikunde of beter gezegd de alchemie, van mineralogie, geologie, natuur- en sterrenkunde. (SD 2:426)

Toen het cyclische uur voor het hoogtepunt van de geologische veranderingen in het oppervlak van de aarde eindelijk aanbrak, vond er een enorme catastrofe plaats waarbij het grootste deel van Atlantis en zijn bevolking, voor het grootste deel bestaande uit tovenaars, verging en onder de zeespiegel verdween; en toch bleven veel eilanden deels gespaard, sommige ervan voor een groot deel, zoals Ruta en Daitya. Maar de wijste en heiligste mensen van de Atlantiërs hadden Atlantis al veel eerder verlaten en migreerden naar de hoge tafellanden van Azië: zij waren de voorouders van de Turaniërs, Mongolen, Chinezen en andere oude volken.

Atlantis

In de theosofische literatuur is Atlantis de vierde grote landmassa of het continentale stelsel dat het landoppervlak van deze bol vele miljoenen jaren geleden vormde en dat het thuis was van het vierde wortelras. De naam Atlantis was niet de naam van dit continent toen het werd bewoond door zijn volken maar is door theosofen van Plato geleend.

Een verrassend aantal zeer oude overleveringen, naast die van Griekenland, ondersteunen de Atlantis-hypothese. Enkele van de wijdverspreide verhalen over een zondvloed, vooral die die de klassieke periode van deze volken rond de Middellandse Zee overleven, noemen alleen het relatief kleine eiland van Plato, Poseidonis, dat min of meer de afmetingen van Ierland zou hebben gehad, dat is te zeggen, als we mogen vertrouwen op de verklaringen van Plato over zijn afmetingen. Maar er waren nog meer overstromingen die wereldwijd in de verhalen van andere volken zijn vastgelegd. De belangrijkste grote vloed verwijst naar de alles overtreffende ineenstorting van Atlantis, het verzinken van het grote land dat in het mioceen plaatsvond, vele miljoenen jaren geleden. Andere eilandcontinenten verzonken later, dat wil zeggen Daitya en Ruta (San­skrietnaam voor een van de laatste grote eilanden van het Atlantische stelsel in de Stille Oceaan) die in het plioceen verloren gingen — volgens Geikie’s Nomenclature rond 850.000 geleden (SD 2:314).

Het Atlantische deel van Lemurië was de geologische basis van wat algemeen bekendstaat als Atlantis. Het laatste moet inderdaad eerder worden opgevat als een uitbreiding van de Atlantische voortzetting van Lemurië, dan als een geheel nieuwe landmassa die was verrezen om aan de speciale behoeften van het vierde wortelras te voldoen. Evenmin als bij de evolutie van de rassen kan bij het verplaatsen en hergroeperen van continentale massa’s een scherpe en vaste lijn worden getrokken om aan te geven waar de ene situatie eindigt en de andere begint. In natuurlijke processen wordt de continuïteit nooit verbroken. (SD 2:333)

Wijzend naar de enorm uitgestrekte landen, zowel continenten als eilanden, bewoond door de volken van het vierde wortelras, schreef Blavatsky:

Ze zeggen dat een reiziger in lang vervlogen tijden bijna de hele afstand van wat nu de Atlantische Oceaan is, over land kon afleggen, en in boten kon oversteken van het ene eiland naar het andere, waartussen toen nauwe zeestraten bestonden. (IU 1:558)

Hoewel het woord Atlantis is afgeleid van Griekse bronnen die de naam ongetwijfeld gaven aan wat we nu de Atlantische Oceaan noemen, liep het Atlantische continentale stelsel ver door in wat nu de Stille Oceaan wordt genoemd; en de eilandbewoners in deze enorm uitgestrekte oceaan hebben onder hen bijna universele legenden die gaan over het feit dat hun voorouders leefden op en kwamen van de ‘grote eilanden’ die voorafgingen aan de huidige verdeling van land en zee.

Zie ook Atlantiërs; Poseidonis; Rhutaliai; Wortelras, Vierde

Atlas

(Grieks) [van tlenai dragen]

In de Griekse mythologie is hij een titaan, een god van de zee die op zijn schouders het gewelf van de hemel draagt. Zoon van Iapetus en Clymene van Azië; broer van Prometheus, Epimetheus en Menoetius; vader van de Pleiaden, Hyaden, Calypso en soms de Hesperiden.

Ook een berg of bergketen in West-Afrika. Het Atlas-gebergte, zowel geografisch als mythologisch beschouwd, vertoont parallellen met de berg Meru van de hindoes. Beide zijn nauw verbonden met het vierde wortelras. Atlas is een symbool van het vierde wortelras en zijn zeven dochters, de Atlantiden, zijn de zeven onderrassen (SD 2:493). Maar Atlas is ook de oude continenten van Lemurië en Atlantis bij elkaar genomen en verpersoonlijkt in één symbool, over deze Atlas wordt gesproken als een relikwie van Lemurië.

De dichters schrijven aan Atlas, evenals aan Proteus, een hoge wijsheid en een universele kennis toe, en vooral een grondige bekendheid met de diepten van de oceaan, omdat beide continenten rassen droegen die door goddelijke meesters waren onderwezen, en omdat beide waren verzonken naar de bodem van de zeeën. (SD 2:762)

Atlas was gedwongen het oppervlak van de aarde te verlaten en zich bij zijn broer Iapetus te voegen in de diepten van de Tartarus waar hij de nieuwe continenten op zijn ‘schouders’ draagt.

[Klik hier voor een groot overzicht]

Atma-buddhi

(San­skriet) Ātma-buddhi [van ātman zelf + buddhi geestelijke ziel]

Het goddelijk-geestelijke deel van een mens. Het is de monas van Pythagoras of de hogere duade. Volledige mahātma’s, zij die vajra-sattva’s mogen worden genoemd, zijn met hun hele wezen opgegaan in hun samengestelde zesde en zevende beginselen (atma-buddhi), door en met buddhi-manas. Atma-buddhi is onpersoonlijk en een god in essentie, maar als die gescheiden is van manas kan die niet bewust zijn van of kennis nemen van dingen onder zijn eigen gebied.

Atma-buddhi-manas

(San­skriet) Ātma-buddhi-manas [van ātman zelf + buddhi geestelijke ziel + manas verstand]

Het reïncarnerende ego samen met de monade.[Klik hier voor een groot overzicht] Deze drie-eenheid bevat alleen de hoogste essentie van manas — het hogere manas. De combinatie van atma-buddhi-manas wordt soms mystiek de goddelijke zwaluw of de uraeus (cobra) of vlam genoemd als de spreker de bedoeling heeft het idee over te brengen dat geest, de geestelijke ziel en het intellect of het hogere manas alle zijn verenigd en daardoor onsterfelijk en onvergankelijk zijn geworden gedurende de tijd van het kosmische manvantara.

De ‘drietongige vlam’ die nooit sterft is de onsterfelijke geestelijke triade — atma-buddhi en manas — de vrucht van de laatste die door de eerste twee na elk aardse leven is opgenomen. De ‘vier pitten’ die uitgaan en worden gedoofd, zijn de vier lagere beginselen, waaronder het lichaam.
 ‘Ik ben de Vlam met drie pitten en mijn pitten zijn onsterfelijk,’ zegt de overledene. ‘Ik ga het gebied van Sekhem binnen (de God die met zijn arm het zaad van de handeling zaait, dat is voortgebracht door de ontlichaamde ziel), en ik ga binnen in het gebied van de vlammen die de vernietigers van hun tegenstanders waren’, dat wil zeggen die zich hebben bevrijd van de zonde-verwekkende ‘vier pitten’. (SD 1:237)

Het reïncarnerende ego wordt bij tijden losjes gebruikt om ofwel het atma-buddhi-manas als een monadische eenheid aan te duiden ofwel, aan de andere kant, het hogere manas. Strikt genomen is het reïncarnerende ego het geheel van de geestelijke, intellectuele en psychologische oogst, dat in en door de monade of atma-buddhi wordt verzameld aan het einde van ieder individueel leven van de belichaamde entiteit; vandaar dat het reïncarnerende ego het hogere manas is. Hoewel deze verschillende manasische vruchten worden verzameld en opgenomen door de monade waarin zij hun verblijfplaats hebben en waarvan het onmogelijk is gescheiden te worden, wordt het reïncarnerende ego toch vaak genoemd als een deel van het atma-buddhi, plus het hogere manas.