© Theosophical University Press 2017
Theosofische Encyclopedische Woordenlijst

Wet van Behoud van energie

Een wetenschappelijke theorie die stelt dat de totale hoeveelheid energie van welk fysiek systeem dan ook van een bepaalde grootte is die niet kan toe- of afnemen door wat voor beweging van zijn delen dan ook, en dat als energie lijkt te verdwijnen het alleen maar is veranderd in een gelijke hoeveelheid energie in een andere vorm.

Als de theorie wordt verklaard in de ruimste betekenis van het woord is dat niet meer dan een bevestiging dat er niet iets kan worden geschapen uit niets, of dat iets oplost in niets, en lijkt daarmee een onschuldige gemeenplaats waar niets op valt aan te merken. Maar de theosofie leert dat er een constante instroom van krachten in het fysieke of stoffelijke systeem plaatsvindt, wat volgens de wetenschappelijke visie uit een bron zou moeten komen die buiten een ‘gesloten fysiek systeem’ ligt. De theosofie ziet zulke krachten niet als van buiten komend maar ziet gesloten fysieke systemen als gewone fenomenen op het fysieke gebied van de innerlijke en geweldige krachten die zulke systemen laten verschijnen — die werkelijk genoeg schijnen voor de entiteiten die erin zitten, en voor zolang de verschijning duurt — maar die verdwijnen zodra de innerlijke sturende krachten zich terugtrekken. Dan verdwijnen de atomen omdat de samenhangende energieën die hun bestaan mogelijk maakten ook zijn teruggetrokken.

Op basis van deze kanttekeningen is het gemakkelijk te begrijpen waarom de meesters of mahātma’s uit de tijd van Blavatsky verklaarden dat de wetenschappelijke theorie van het behoud van energie onjuist van opzet was en in feite onwaar, hoewel die praktisch genoeg was als niet meer dan een hypothese voor onderzoek in laboratoria en voor het in die tijd zeer beperkte wetenschappelijke onderzoeksveld.

De theorie van de wisselwerking van krachten, zoals die door Sir William Grove (1842) werd verdedigd, is gelijk aan die van behoud van energie. Die stelt dat fysieke energieën als licht, warmte en mechanische energie, in dezelfde hoeveelheden omgezet kunnen worden in een andere soort.

Beijve

(Taal van de Sami of Samen) ook Beiwe, Biejve Beaivi, Bievve, Beivve of Biejje.

De heldere zonnegod van het nomadenvolk van Noorwegen, Zweden, Finland en het Russische schiereiland Kola die zichzelf Samen of Sami (mensenSymbool van de zonnegod op het vel van de trommel van een Sami-sjamaan, gevonden in Nærøy, Noorwegen.
Bron: Sigurd Agrell - van project Runeberg: Lapptrummor och runmagi
van de zon) noemen.

Beijve is de zoon van de goddelijke Jubmel en de Melkweg is het schitterende spoor dat door zijn ski’s wordt achtergelaten als hij haast maakt om de opdrachten van de god uit te voeren. Met de hulp en het advies van Beijve zorgt Jubmel voor een brug die wordt gevormd tussen de hoogste goddelijke werelden ‘waar het licht begint’ en de lagere ‘donkere en stille werelden.’ Aan het hogere einde van de reeks vormde hij de aarde uit zijn kleine rendier-wijfje. Haar botten werden de dragers van de aarde, haar vlees zijn bodem, haar aderen zijn rivieren en haar haren de bossen. De schedel van het klein rendiertje beschermt de aarde tegen het intense licht van de zon en haar twee ogen zijn de morgen- en avondster. Alleen haar hart was niet zichtbaar, nee, dat had hij in het diepste van de aarde verborgen waar alleen de eenzame bergwandelaar het soms, op een stille zomeravond, kan horen kloppen.

Beith ’Elohim

(Hebreeuws) Bēith ’Elohīm

Huis van de ’elohim of goden. Dit is de titel van een kabbalistisch werk, omschreven als een van de verhandelingen van de Zohar die de leringen van rabbi Isaac Loria (bewerkt door rabbi Irira) bevat en over engelen gaat, en over demonen, elementale geesten en zielen.

Bel

(Grieks, Latijn) [van het Semitische Ba‘al]

Heer, Hoofd. Een van de hoogste goden van het Chaldeeuwse of Assyro-Babylonische pantheon. Het is de tweede god van de triade die bestaat uit Anu, Bel en Ea. Assyriologen hebben aangenomen dat Bel simpelweg de titel van een god was die ze En-lil (de machtige heer) hebben genoemd. Bij de verdeling van het heelal in hemel, aarde en water werd Bel gezien als de heer van het land en zijn tempel te Nippur werd E-kur, het berghuis, genoemd, net zoals dat van Ea het waterige huis was.

Er zijn vele Bel’s geweest, wat misschien een van de redenen kan zijn geweest dat in De geheime leer Bel gelijk is aan de zon, Jupiter, Saturnus en Mercurius. Als Bel of Ba‘al ‘heer’ betekent kan de titel slaan op elk van de belangrijke hemellichamen.

Volgens een verhaal wordt de schepping van de wereld, en vooral van de mensheid, toegeschreven aan Bel. Hij wordt ook vader van de goden genoemd en zijn partner Belit wordt moeder van de goden genoemd. Zijn oudste zoon is Sin, god van de maan. Bel veroorzaakt ook de grote vloed waarmee hij de mensheid vernietigt, en zo zien we zijn dubbele aspect van maker en vernietiger.

Bel wordt ook in verband gebracht met de Fenicische Baäl, de hoogste god van de kanaänieten en ook beschouwd als de beschermende kracht ten aanzien van voortplanting en vruchtbaarheid, wat te maken heeft met de maan. Zijn vrouwelijke tegenhanger Ashtoreth (Astartē, Ishtar) werd gezien als de ontvangende godin, ook een maangodheid. Later zouden de riten die een relatie hebben met deze goden ontaarden in wellustige orgiën, waarbij werd geofferd en naar men zegt zelfs mensen zouden zijn geofferd. Maar ooit werd Ba‘al toch aanbeden als een zonnegod.

Zijn verschillende namen in het Oude en het Nieuwe Testament laten de diverse aspecten zien zoals de mensen hem toen zagen. Aldus was hij in Exodus Ba‘al-Tsephon, de god van de crypte. Hij werd ook Seth of Sheth genoemd wat wijst op een pilaar of zuil (fallus) en vanwege deze associaties werd hij beschouwd als een verborgen god, vergelijkbaar met Amon van Egypte. Onder de ammonieten, een stam van Oost-Palestina, was hij bekend als Moloch (koning). In Tyrus werd hij Melcarth genoemd. De aanbidding van Ba‘al werd in Israël ingevoerd door Ahab, zijn vrouw was een Fenicische prinses.

Typhon, ook Set genaamd, die een voorname God was in het Egypte van de eerste dynastieën, is een aspect van Baäl en Amon, maar ook van Śiva, Jehovah en andere goden. Baäl is de allesverslindende zon, in één betekenis de vurige. (TG 47)

Als het gaat om de sprongen van de profeten van Ba‘al, zoals wordt beschreven in de Bijbel (1 Koningen 18:26) schrijft Blavatsky:

Deze dans was eenvoudig een kenmerk van de sabaeïsche eredienst, want hij gaf de beweging van de planeten rond de zon aan. Dat de dans een bacchische razernij was, is duidelijk. Er werden sistra bij gebruikt. (IU 2:45)

Onder de Galliërs was Bel de zon.

Bel Shemesh

(Hebreeuws) Heer van de zon.

Een titel die ook aan de maan is gegeven in de tijd toen de joden de maan aanbaden als een man en de zon werd gezien als een godin. Later werd de titel gebruikt voor de zon (net als Jehovah) en toen werd Ashtoreth koningin van de hemel of de maan.

Zie ook Astarte; Shamash

Belial

(Hebreeuws) Bĕliyya‘al [van bĕlī niets, niet + ya‘al waarde, winst, gebruik]

Waardeloos, met de betekenis van verdorvenheid. Ook een slecht mens, een vernietiger, een nietsnut en een verspiller. Een naam die door Hebreeuwse en christelijke demonologen is gegeven aan de verzameling kwaadaardige astrale krachten of invloeden, waarvan enkele als een geïndividualiseerd type optreden en waarvan de invloeden funest zijn voor mensen. Een omgang met die wezens is altijd immoreel omdat ze kwaadaardig zijn en altijd schadelijke suggesties doen. Met deze naam worden deze kwaadaardige astrale entiteiten vermenselijkt.

In het Nieuwe Testament heeft Belial een relatie met Satan (2 Cor 6:15), en toch ...

indien Belial, om onze religieuze vrienden een plezier te doen, tot een persoon moest worden gemaakt, dan zouden we hem volkomen van Satan moeten laten verschillen en hem als een soort spirituele ‘diakka’ beschouwen. De duivelbeschrijvers, die negen verschillende orden van daimonia noemen, maken van hem echter het hoofd van de derde klasse, een troep kwaadaardige, niet deugende kabouters. (IU 2:482)

Belit

(Babylonisch, Chaldeeuws, Assyrisch) Ook Belita

De belangrijkste dame. Een titel die aan elke belangrijke godin in het pantheon werd gegeven, vooral aan Nin-lil, partner van Bel (of En-lil) in de plaats Nippur, waar ze bekend was als moeder van de goden, heerseres over hemel en aarde. De titel werd op dezelfde manier later gebruikt voor Ishtar (Grieks Beltis).

Bel-Belit vormden de gecombineerde occulte krachten van deze weergave van het goddelijke hoofd als mannelijk en vrouwelijk en werden door de Grieken en de Romeinen Bel-Belitanus genoemd.

Het Beloofde Land

Exoterisch, het zogenaamde Heilige Land van Palestina dat aan de Hebreeën was beloofd en dat het doel was van hun omzwervingen.

Alle volkeren koesterden de hoop op het bereiken van een beloofd Land, een land van melk en honing, waar vrede, geluk en welvaart voor altijd aan de mens zullen worden geschonken.

Esoterisch is het echter het nirvāṇa of de zuiver geestelijke layatoestand van waaruit de eeuwigbestaande monade naar voren komt en waar die uiteindelijk naar zal terugkeren. Het verwijst ook naar het bereiken van de menselijke evolutionaire bestemming aan het einde van de zevende ronde op de laatste bol van onze planeetketen en op het behalen van de volwaardige staat van mahātmaschap of een lager dhyani-chohanschap door de neofiet na een zelfontwikkelde inspanning en inwijding, zelfs op deze aarde.

Ben

(Hebreeuws) Bēn — Zoon.

Gebruikt bij namen om aan te geven dat iemand de ‘zoon is van,’ zoals in Ben-Hadad (zoon van Hadad).

Benei ’Elohim

(Hebreeuws) Bĕnēi ’Elohīm

Zonen van goden. Wat minder correct: zonen van God, Genesis 6:2, 4. Echter, in de Kabbalah verwijst het vaak naar de Chaldeeuwse mal’achim of mal’achayya, engelen of boodschappers.

Benei Shemesh

(Hebreeuws) Bēl Shemesh — Zonen van de zon.

Dit woord stamt uit de periode toen de joden waren verdeeld in zon- en maanvereerders — Eliten en Beliten. (TG 53-4)

Zie ook Bel shemesh

Beni-Nabim

(Hebreeuws) Bĕnēi Nĕbī’īm [van bēn zoon, discipel + nābī’ ziener, profeet]

Zonen van de zieners. Leerlingen van profeten. Blavatsky spreekt over de essenen als de nazaten van de Beni-Nabim (IU 1:xxx).

Bennu

(Egyptisch) Ook Benu en Benoo.

Een vogel van de reiger-familie, ook met de betekenis van feniks. Hij speelde een opvallende rol in de Egyptische mythologie en hield verband met de zon: hij zou tevoorschijn zijn gekomen uit het vuur dat bovenop de heilige Persea-boom zou hebben gebrand en zou met de nieuwe zon in de ochtend zijn opgekomen in de vorm van een bennoo en zou de ziel van Ra zijn, de zonnegod. Het heiligdom van de bennoo was precies als dat van Ra en van Osiris. Een hymne in het Egyptische Dodenboek zegt:

Ik ga in als een havik en ik kom eruit als een bennoo, de morgenster (dat wil zeggen, de planeet Venus) van Ra. (xiii 2)

Blavatsky noemt de bennoo ...

de vogel van de opstanding in eeuwigheid ... in wie de nacht volgt op de dag en de dag op de nacht — een toespeling op de periodieke cyclussen van de wederopstanding van de kosmos en reïncarnatie van de mens. (SD 1:312)

Bere’shith

(Hebreeuws) Bĕrē’shīth

De eerste twee woorden van de Hebreeuwse Genesis. Omdat Hebreeuws altijd van rechts naar links wordt geschreven met alleen maar medeklinkers, dus zonder klinkers, zijn er vele vertalingen van elke passage gemaakt, net naar men dacht hoe de klinkers zouden kunnen worden ingelast en hoe de medeklinkers in woorden moesten worden verdeeld.

Zo kan het oorspronkelijke Hebreeuwse ǥǷǞǶǟ (b r’ sh th) worden verdeeld in be-re’shith, wat gebruikelijk is in Europese vertalingen en wat dan wordt vertaald als ‘in den beginne’ [ in + rē’shīth beginnen van rē’sh of rō’sh belangrijkste, hoofd, eerste deel, top].

Maar een andere tweede vertaling zou kunnen luiden ‘in het eerste deel.’ Als ‘hoofd’ als betekenis wordt genomen en hoofd op wijsheid zou duiden, dan zou in de vertaling ‘was wijsheid’ moeten volgen. Maar dezelfde combinatie van letters zou ook kunnen worden vertaald als ‘door een afspraak’ of ‘door vast te leggen,’ door het te verdelen in bare’-shith [van bārē’ vormen + shīth gevestigde orde, vaststelling, schikking, regeling].

Bergelmir

(IJslands, Scandinavisch) ook Bärgälmer [van ber dragen + gelmir schreeuwer of giller, mogelijk een schreeuwende arend (gemlir) of een voorvoegsel dat aan het IJslandse werkwoord gella ‘schreeuw’ wordt toegevoegd of aan het Zweedse bijvoeglijke naamwoord gall ‘schel, scherp’]

Het gaat om de reus die de vernietiging van de aarde overleeft. Hij is de vrucht of het resultaat van een levenscyclus (Trudgelmir). Bergelmir wordt een zoon van Trudgelmir genoemd die weer het kind is van Orgelmir (origineel geluid of oorspronkelijk geluid), de hoofdtoon van de toonladder van het bestaan.

Het verhaal gaat dat toen Ymir, de ijsreus, was gedood (getransformeerd) door de scheppende drie-eenheid van de goden en in werelden werd veranderd, alle boosaardige ijsreuzen in zijn bloed verdronken met uitzondering van Bergelmir. Hij wordt gered op de kiel van een boot en vermalen in de molen om de materie voor een nieuwe schepping te worden.

Bergen | gewone of heilige bergen

Bergen zijn, zoals we allemaal weten, simpelweg hoge plaatsen of het nu om de zichtbare wereld, de kosmos of om de innerlijke mens gaat. Maar mystiek gezien zijn zij vooral de plaatsen waar de onsterfelijken en sterfelijken elkaar ontmoeten. De eerstgenoemden zijn degenen die afdalen, de laatstgenoemden zijn zij die aan het opklimmen zijn. Mozes beklom de berg Sinaï om met Jehovah te spreken en op de Parnassus, de verblijfplaats van Apollo en de muzen, werden de riten van Bacchus gehouden. Olympus of Meru, Atlas of Sinaï kunnen in werkelijkheid bergen zijn maar kunnen ook veel meer betekenen. Heilige bergen worden in de geschriften van veel oude culturen teruggevonden want toen was er nauwelijks sprake van een kunstmatige scheiding tussen het hemelse en het materiële, tussen heilig en werelds. De verwantschap tussen wat boven en wat beneden is was veel meer dan alleen maar een analogie: het was een Eenheid.

Tal van grote mystieke stromingen verwijzen naar werkelijk bestaande bergen of bergketens, of ze nu een kosmisch of een werelds karakter hebben. Deze mythen zijn zeer moeilijk te doorgronden omdat ze verbonden zijn met de spirituele en psychologische krachten die in het zonnestelsel voortdurend aan het werk zijn. Ze zijn verweven met de leringen van de andere bollen van onze planeetketen en met de relaties van zulke bollen met het zonnestelsel. Ook verwijzen zij naar de noordpool van de aarde dat het eerste continent van onze bol was toen zij zich begon te manifesteren in de vierde ronde. Dit continent, het Heilige Onsterfelijke Land, was ook de bakermat van het eerste ras van wezens dat langs de weg van evolutie menselijke en verheven rassen werden. Het werd heilig en onsterfelijk genoemd omdat het als landmassief blijvend was, van het begin van de vierde ronde tot aan het einde ervan, zonder een graf onder de golven te vinden, wat het lot was van zoveel andere daarna oprijzende continenten. De pool blijft echter niet hetzelfde. Er zijn door de eeuwen heen constant veranderingen te zien geweest met kleine dalingen en stijgingen van de landmassa en op bepaalde plaatsen kon de ijszee het land intrekken, zodat er een constante verschuiving in topografisch opzicht te zien was. De betekenis van het onsterfelijke in deze context is dat het als landmassa, wat voor kleine veranderingen er ook mogen optreden, het daar blijft gedurende het gehele bol-manvantara.

Hoewel tempels en heilige inwijdingsplaatsen altijd onder alle volken te vinden waren, zowel in laagvlakten als in de bergen, was het een goede gewoonte van de centra van occulte training, vooral in de hogere takken daarvan, om zich op de hoge plateau’s van bergketens te vestigen en niet alleen vanwege de behoefte aan afzondering, om weg te zijn van de drukte van de samenleving, van dichtbevolkte gebieden en hun steden. Nee, een van de belangrijkste redenen waarom bergen of afgelegen plaatsen zonder uitzondering voor geheime trainingscentra werden gekozen is dat de stromen en golven van het astrale licht rustiger en vreedzamer zijn naarmate we hoger komen.

Beri’ah

(Hebreeuws) Bĕrī’āh [van bārā’ maken, vormen]

De beri’atische wereld of ‘olam hab-beri’ah is een ‘wereld of sfeer van schepping.’ Dit is de tweede van de vier werelden (’olamim) die volgens de Kabbalah in de periode waarin de wereld is gemanifesteerd, worden geëmaneerd. Men ziet het als een bevatter van zuiver geestelijke vormen en de oorsprong van ideeën, want in deze ’olam begint de schepping. Deze sfeer is de voortzetting van de emanatie van de eerste (’olam ’atstsiloth) en bevat op dezelfde manier, zoals elk van de ’olamim, een complete tienvoudige sefiroth-boom, hoewel in ’olam hab-beri’ah alleen in een paar bepaalde van die tien sefiroth het bijzondere terrein van handeling is te vinden. De stof van de beri’atische wereld is nog steeds van een hoge etherische en half-geestelijke aard. Net als het prototype (diyyuqna’) de eerste wereld bewoont, op die manier bewoont Metatron de tweede — ook wel kursyai’ (de troon) genoemd. Uit deze wereld wordt de derde wereld geëmaneerd: ’olam hay-yetsirah.

Interessant genoeg bestond beri’ah, toen het nog werd geschreven zónder de massoretische punten, uit dezelfde letters — BRH — die ook worden aangetroffen in de werkwoordstam van het San­skrietwoord brih (uitbreiden) waaraan Brahmā is ontleend, de eerste schepper van de hindoes.

Berosus

Een Chaldeeuwse priester van Belus die leefde in Babylon in de tijd van Alexander de Grote (3e eeuw v. Chr.) en die de oeroude overleveringen van het mensenras tot bijna aan zijn eigen tijd had vertaald.

Fragmenten van dit werk zijn door de historici en mythografen als Apollodorus, Polyhistor en ook Josephus rond de 1ste en 2de eeuw v. Chr., bewaard. Zijn kosmogonie maakt duidelijk dat de bijbelse verhalen over de schepping en de vloed zijn ontleend aan oudere bronnen, wat nu wordt bevestigd door archeologische vondsten rond Babylon.

Berouw

In de theologie betekent berouw een verandering van een mentale en geestelijke gewoonte naar aanleiding van een zonde waarbij haat en het verdriet, als gevolg daarvan, een rol spelen gevolgd door een waarachtig loslaten ervan gedurende het verdere verloop van het leven.

De vaak terugkerende verwijzing ernaar door christenen ten aanzien van het berouw op het sterfbed is, hoe misvormd ook, toch gebaseerd op een waarheid. Maar een mens zal altijd de gevolgen onder ogen moeten zien van de oorzaken die hij in gang heeft gezet — die in een van de volgende levens tevoorschijn zullen komen. Deze levens zijn met elkaar en met het huidige leven verbonden door middel van de skandha’s.

Bes

(Egyptisch) [van besa, basu panter]

Een godheid met een onbekende oorsprong, afgebeeld als een dwerg met een groot bebaard hoofd, platte neus en een uithangende tong, ruig haar op zijn Afrikaans, omgord met de huid en staart van een panter. Hij wordt beschouwd als een god van dans en muziek, maar ook als een oorlogsgod en als beschermer van kinderen. Later nam hij veel aspecten van Horus over. Maar misschien was Bes ook wel, gezien zijn vele aspecten, de Egyptische vorm van de Latijnse Cupido?

Beschermengel

Een christelijk woord voor de verschillende klassen van dhyānī’s die werelden, volken, naties en de bijbehorende mensheid beschermen.

De vijf middelste beginselen van de mens zijn de essentie van de zesvoudige dhyani-chohans en van de pitri’s. Ze worden ook wel genoemd demonen, genii, theoi, deva’s, goden, de flagae van Paracelsus, enzovoorts. De zo sterk op de persoonlijkheid gerichte kwaliteiten die zo sterk in het christendom leven, geven het idee alsof ze er voor elk individu apart zijn, wat in zekere zin waar is. Maar zij kunnen alles zijn, van een straal goddelijk licht uit de kern van ons wezen tot een typisch karmische familietrek die een mens kan zien als afkomstig van zijn geluksster.

Feitelijk is het zo, dat er voor ieder menselijk individu een altijd wakende en altijd leidende en stimulerende geestelijke kracht in hemzelf is: zijn eigen geestelijke ego die, als die door zijn verstand wordt toegelaten, het individu vult met kracht, wijsheid en vrede.

Beschermmuur

Een verzamelnaam of algemene naam van de gemeenschap van nirmāṇakāya’s en hun altijd klaarstaande chela’s of leerlingen die over de mensheid en alle andere wezens op aarde waken, die beschermen en helpen. Iedere ingewijde wordt vergeleken met een Steen van de Beschermmuur (Stem 65, 96).

Bestaan

[van Latijn exsisto naar voren komen, opkomen]

Hoewel vaak afwisselend gebruikt met ‘zijn’ verwijst ‘zijn’ in de theosofie naar de abstracte voortzetting in de geest, terwijl het ‘bestaan’ staat voor de tijdelijke manifestatie van een entiteit in de fenomenale werelden. Daarom is het ‘zijn’ het noumenon en ‘bestaan’ het fenomenon. En vandaar ook dat we kunnen spreken over oorzaken van het bestaan (nidana’s) of van alle bestaansvormen die opgelost zijn.

Het Absolute, een kosmische hiërarch, wordt gedefinieerd met dezelfde passende woorden als absoluut bestaan en met niet-bestaan. Niet-bestaan wordt beschreven als absoluut zijn, bestaan en bewustzijn (SD 1:39). Fichte maakt het juiste onderscheid tussen zijn (Seyn) en bestaan (Daseyn), de eerste is de noumenale vorm en de laatste de fenomenale meervoudige vorm waardoor het Ene bekend wordt.

Bethelsteen

(Hebreeuws) Bēith-ēl

De zuil van Jakob die hij als een herdenkingsteken of massebah te Bethel had neergezet en met olie had gezalfd (Genesis 28:18, 22). Een fallische steen die lijkt op de linga van de hindoes. Blavatsky schrijft:

Hoe kon iemand die de naam filosoof waardig was en die de werkelijke geheime betekenis van hun ‘zuil van Jakob’, hun bethel, met olie gezalfde falli en hun ‘koperen slang’ kende, zo’n grof symbool vereren en dienen en er hun ‘verbond’ — de Heer zelf — in zien! (SD 2:473; BCW 12:101)

Zie ook Betylos

Betylos

(Latijn) Ook Baetylus, Betylus, Baetyl en Betylen [van het Griekse baitylos meteoriet]

In de klassieke oudheid was het een steen die ofwel door de natuur of op kunstzinnige wijze door de mens was gevormd en werd vereerd als vanDe omphalos te Delphi.
Bron: www.ancient-origins.net
goddelijke oorsprong of als een symbool van een godheid. Er zijn een aantal van deze heilige stenen in Griekenland waarvan de beroemdste de omphalos te Delphi is. Maar er waren ook de zogenaamde bezielde of voorspellende stenen.

Strabo, Plinius en Hellanicus spreken allen over het elek­tri­sche of elek­tro­magne­tische vermogen van de betyli. Ze werden in de verre oudheid in Egypte en Samothrake vereerd als magnetische stenen ‘die zielen bevatten die uit de hemel waren gevallen’, en de priesters van Cybelē droegen een kleine betylos op hun lichaam. (IU 1:332)
 ‘In India en Perzië’, zegt Plinius, ‘moesten de magiërs haar (de Perzische Oitzoé) raadplegen bij de verkiezing van hun vorsten’ [maar hun oorsprong lag veel verder weg in het verleden want] ‘Lemurië, Atlantis en zijn reuzen en de vroegste rassen van het vijfde Wortelras hadden alle de hand in deze betyles, lithoi en ‘magische’ stenen in het algemeen’. (SD 2:346&n)

Zie ook Ofiet(en)

Bevrijding

In de theosofie staat ‘bevrijding’ voor het bevrijd zijn van een voorwaardelijk bestaan.

In de strikte betekenis van het woord staat het voor de toestand van een monade die het Brahman van zijn hiërarchie is geworden en daarom vrij is, bevrijd, vervolmaakt — een jivanmukta — voor de duur die voor ons een eeuwigheid lijkt. Synoniemen zijn moksha, nirvāṇa en emancipatie. Soms wordt het de bevrijding van het zelf van de oorzaken van illusie genoemd, in relatie tot de zeven gevoelige sluiers van waarneming, vooral voor het manas. Bevrijding bestaat uit het vaststellen dat deze sluiers — waarvan de laagste vier het meest bedriegen — de waarnemers zijn en dat de functie van het ware zelf is te dienen als de hogere zintuigen die de [lagere] waarnemingen naast elkaar leggen en een onderscheid maken tussen de vele verschillende waarnemingen, waarmee uiteindelijk het laatste en ware oordeel wordt gevormd. Het zelf ziet of bevestigt waarheid; de sluiers zien en worden gevangen door de weefsels van illusie.

Van degene die dit heeft bereikt kan worden gezegd dat hij het vuur van kennis heeft verworven, dat niet alleen illusies vernietigt maar ook de oorzaken die leiden naar de gebieden van illusie. Vishṇu, voor de Vaishnava’s van India, en Śiva voor de Saiva’s, of eigenlijk welke andere godheid dan ook, kan worden beschouwd als de oorzaak van de laatste bevrijding als die wordt gebruikt voor de bevrijding van het ware zelf, precies zoals de christenen naar waarheid beweren dat de Christus (in de mens) de uiteindelijke verlosser is. De achtereenvolgende bevrijding van de zeven sluiers zijn de zeven stadia van inwijding. Buddhi, gezien vanuit dit standpunt als het hoogste beginsel, is het meest transparant en is daarom de sluier die het dichtst bij de werkelijkheid ligt en zal, zo zegt men, worden getransformeerd tot de boom waarvan de vruchten bevrijding zijn.

Beweging

Het wezenlijke kenmerk van abstracte beweging — of het nu in ruimte, tijd of bewustzijn is — is de manifestatie van verandering.

Absolute abstracte beweging is een van de twee aspecten die door Zijn-heid wordt gesymboliseerd, het andere ‘zijn’ is de abstracte ruimte, toch zijn deze één in essentie en moeten dat ook zijn. Het wordt ook wel de Grote Adem genoemd. Op de gemanifesteerde gebieden overheerst beweging als de positieve pool en is gelijk aan jivatman, geest enz., overeenkomstig het gebied dat we voor ogen hebben. Bewustzijn en gedachte zijn manifestaties van beweging in de vermomming van een actieve intelligentie en zijn noodzakelijkerwijs verbonden met hun passende vormen van prakriti of mula­pra­kriti.

Over het begin van differentiatie wordt gesproken als het begin van verandering. Het leven manifesteert zichzelf als beweging en gaat van gebied naar gebied om daar voort te brengen wat geboorte en dood wordt genoemd. Absolute beweging en wat mensen absolute rust noemen — wat in werkelijkheid alleen een andere vorm van onophoudelijke beweging is — gaan samen op in één. De neiging van de kosmische beweging is altijd die van een spiraal. We zien dat in de bewegingsleer een eenvoudige harmonische beweging ellipsen genereert, waarvan de rechte lijn en de cirkel zijn uiterste grenzen zijn.

De wetenschap van de negentiende eeuw stelde materie en beweging voor als twee fundamenten waarop zij konden bouwen, maar de poging om de natuur te definiëren als de oorzaak van beweging binnen de grenzen van de wetenschap die zo was opgesteld, bleef zonder resultaat. Beweging werd beschouwd als een gevolg van kracht, kracht zelf werd uitgedrukt in termen van beweging. Om tot de oorzaak van fysieke beweging te kunnen komen, moeten we verder gaan dan het gebied van de natuurkunde en verwijzen naar de geest of een of andere superfysieke middelaar.

Bewustzijn

[van Engels consciousness van Latijn conscio weten met, samen weten]

De actieve toestand van de geest, of het hoogste beginsel van het gemanifesteerde bestaan. Net zoals licht kan bewustzijn zich alleen manifesteren door middel van een voertuig en kan het diverse graden van manifestatie kennen overeenkomstig de verschillende gebieden waarop dat zich manifesteert. Individueel bewustzijn vindt zijn oorsprong in de Logos van welke hiërarchie dan ook. Elke gemanifesteerde entiteit is tot op een bepaalde hoogte bewust en is de expressie van goddelijk bewustzijn of geest. Van buddhi wordt gezegd dat het het latente of slapende geestelijke bewustzijn is dat zich intellectueel kenbaar maakt door manas, voor zover het om de menselijke constitutie gaat (SD 2:275). Het bewustzijn van de mens is ook nauw verbonden met zijn zintuigen.

Het woord bewustzijn wordt vaak gebruikt als een alternatieve uitdrukking voor geest, waar bijvoorbeeld wordt gezegd dat geest en stof de twee aspecten van parabrahman zijn of dat bewustzijn de zuiverste vorm van kosmische kracht is. En toch, strikt genomen is bewustzijn een kenmerk van de actieve geest. Het wordt soms het universele leven genoemd, kosmische kracht-substantie. Het gebruik van het woord als een in verhouding tot of in een relatieve zin, stelt ons in staat te spreken over graden van bewustzijn, overeenkomstig de mate waarin de essentie zich op een of ander gebied manifesteert, of om een bepaalde toestand onbewust te noemen ten opzichte van een andere, zoals wanneer we een waakbewustzijn vergelijken met het bewustzijn van de slaap of een trance.

Zie ook Zelfbewustzijn

Bezetenheid

Dit is de toestand van het bezeten zijn of beheerst worden door boosaardige geesten, naast een demonische bezetenheid.

De theosofie verklaart dit als een mate van obsessie waarin een of andere offensieve astrale entiteit feitelijk bezit heeft genomen van het levende lichaam van iemand en dat ook gebruikt. Die boosaardige aanvaller dwingt zijn menselijke slachtoffer om zich op een onnatuurlijke, vreemde manier te gedragen die slecht, dwaas, shockerend, zinloos of verlagend is.

Bij allerlei soorten moorden en bij andere misdaden van duivelse aard wordt de daad in negen van de tien gevallen door de schuldigen zelf toegeschreven aan een onweerstaanbare bezetenheid. ‘Iets fluisterde voortdurend in mijn oor ... Iemand drong er voortdurend bij mij op aan en dwong me.’ Dit zijn de maar al te vaak gehoorde bekentenissen van misdadigers. Artsen schrijven ze toe aan hallucinaties van een verward verstand, en noemen de drang tot moord een tijdelijke waanzin . (IU 1:276)

Doordat het hoogontwikkelde moderne brein en zenuwstelsel gevoeliger raken voor psychologische invloeden, zien we een duidelijke toename van het aantal mentale ziekten en aandoeningen van het zenuwstelsel. Die ontstaan door de huidige onwetendheid ten aanzien van de toestanden na de dood en de grove veronachtzaming van het leven waardoor enorme menigten van wanhopige entiteiten van grove begeerten worden losgelaten — wanhopige zelfmoordenaars en wraakzuchtige, geëxecuteerde misdadigers die in hun kama-rupa’s overleven en vervolgens jagen op de levenden. Bovendien zijn veel van het toenemend aantal krankzinnigen het slachtoffer van het volgen van diverse oefeningen die worden aangeboden als een middel om psychische vermogens voor zelfzuchtige doeleinden te ontwikkelen. Ook het wijdverbreide gebruik van hypnose en de ontwikkeling van mediumschap, laten veel slachtoffers met een verzwakte wil achter, die direct gevaar lopen voor de invloeden van bezetenheid.

Zie ook Obsessie

Bhadra-kalpa

(San­skriet) Bhadra-kalpa [van bhadra veelbelovend, gezegend + kalpa tijdperk]

Het tijdperk van de wijzen. Het is het huidige tijdperk, dat exoterisch gezien naar men zegt 236 miljoen jaar zal duren, wordt zo genoemd omdat er in de loop ervan 1.000 boeddha­’s of wijzen zullen verschijnen.

De Bhadra kalpa, of de ‘periode van stabiliteit,’ is de naam van onze huidige ronde, esoterisch — en geldt als het om zijn duur gaat, natuurlijk alleen voor onze bol (D), waardoor de ‘1.000’ Boeddha’s in werkelijkheid dus zijn beperkt tot slechts 49. (TG 55-6)

Bhadravihara

(San­skriet) Bhadravihāra [van bhadra veelbelovend, gezegend + vihāra tempel]

De naam van een boeddhistisch klooster. H.P. Blavatsky schrijft:

het klooster van de wijzen of bo­dhi­satt­va’s. Een zekere vihara of matham in Kanyakubdja. (TG 55)

Bhagat

(Hindi) Een religieuze bedelaar of volgeling.

... iemand die boze geesten verdrijft. (TG 56)

Bhagavad-Gita

(San­skriet) Bhagavad-Gītā [van bhagavat vermaard, heilig, Heer (een van de titels van Kṛishṇa) + gītā lied]

Het edele lied, het lied van de Heer. Een deel van de Bhagavad-Gita Parvan, een deel van de Bhishma Parvan, wat een van de belangrijkste delen van het Mahābhārata vormt. De Bhagavad-Gita bestaat uit een dialoog waarin Kṛishṇa en Arjuna met elkaar de hoogste spirituele filosofie bespreken. Kṛishṇa is in dit geval de innerlijke leraar of mentor — het hogere zelf — dat het menselijke zelf of Arjuna raad geeft.

Bhagavat

(San­skriet) Ook Bhagavan, Bhagavat, Bhagavān — Illuster, glorieus, vereerd, goddelijk; dus genadige Heer, hoofd.

Gebruikt voor goden, halfgoden en hooggeëerde wezens als Gautama Boeddha, Kṛishṇa en Vishṇu.

Bhagavata Purāṇa

(San­skriet) Bhāgavata Purāṇa

Een van de meest geprezen en de populairste van de 18 voornaamste Purāṇa’s, vooral opgedragen aan de verheerlijking van Vishṇu-Kṛishṇa, waarvan de geschiedenis wordt verteld in het tiende boek. Het werk bestaat uit 12 boeken of skandha’s met 18.000 sloka’s en wordt voorgedragen door Suka, de zoon van Vyasa, aan koning Parikshit, de kleinzoon van Arjuna, een van de Pandava gebroeders en held van de Bhagavad-Gita.

Bhakti

(San­skriet) Bhakti [van de werkwoordstam bhaj onderverdelen, delen, dienen, liefhebben]

Als een zelfstandig naamwoord: toewijding of hartelijk danwel liefhebbend genegen zijn. Ook een van de paden (marga’s) die door de discipel of student wordt gevolgd en die vertaald zou kunnen worden met de weg naar bevrijding door geloof of liefde.

Bhakti Yoga

(San­skriet) Bhakti Yoga [van bhakti toewijding + yoga eenwording van de werkwoordstam yuj samenvoegen]

Een vorm van yoga-beoefening voor het bereiken van eenwording of vereniging met de geestelijk-goddelijke essentie in zichzelf door middel van toewijding, geloof en liefde.

Bhao

Prijs, waarde, vriendschap.

... een ritueel voor het voorspellen onder de kolariërs van Centraal-India. (TG 56)

Bharata

(San­skriet) Bhārata

Zoon of afstammeling van Bharata. Van toepassing op een van de nazaten van koning Bharata.

Bharata

(San­skriet) Ook Bharatavarsha, Bharata, Bharata-varṣa [van de werkwoordstam bhṛ overeindhouden, verdragen, dragen, ondersteunen, produceren + varṣa vlakten, laaglanden, land]

De oude hindoe-naam van India. Bharata was ook een naam van vele goden en voorname mensen, helden en mensen met een minder goede reputatie. In het Mahābhārata is hij de geroemde held die de zoon was van Dushyanta en Sakuntala met de naam Bharata, de eerste van twaalf Chakravartins.

In de theosofische literatuur wordt Bharata ook gebruikt voor een oud heilig land:

‘Gelukkig zijn zij die, zelfs na goden te zijn geweest, als mensen worden geboren in Bharata-Varsha!’ roepen de geïncarneerde goden zelf tijdens het derde Wortelras uit. Bharata is India, maar het symboliseerde in dit geval het uitverkoren land van die dagen en werd beschouwd als het beste deel van Jambu-dvipa, want het was bij uitstek het land van actieve (geestelijke) werken, het land van inwijding en van goddelijke kennis. (SD 2:369)

Bhargava

(San­skriet) Bhārgava

Nakomeling van Bhrigu, de grote rishi. Sukra, ‘heerser’ van de planeet Venus en leraar van de daitya’s. Het is ook een oud volk dat in het Mahābhārata wordt genoemd.

Bhashya

(San­skriet) Bhāṣya [van de werkwoordstam bhāṣ spreken]

Spreken, praten, een verklarend werk of commentaar. Vooral voor wat betreft technische sutra’s, zoals Patanjali’s Commentaar op de sutra’s van Panini, wat het Mahabhashya (grote commentaar) wordt genoemd.

Bhaskara

(San­skriet) Bhāskara [van bhās licht + de werkwoordstam kṛ doen, maken]

Een titel van Surya, de zon. Mystiek gezien betekent het schenker van leven. Als een bijvoegelijk naamwoord: schijnend, helder, licht.

Bhaumika Pralaya & Manvantara

(San­skriet) Bhaumika-pralaya, -manvantara [van bhūmi aarde, land, van de werkwoordstam bhū worden, groeien]

Het uiteenvallen van de aarde of een planeetketen of de manifestatie ervan. Het bhaumika pralaya lijkt op het naimittika pralaya (incidenteel pralaya) of nacht van Brahmā. Wanneer aan de laatste ronde van een planeetketen wordt begonnen, begint de hoogste of eerste bol (A), in plaats van een periode van rust of obscuratie in te gaan, zoals in de eerdere ronden, uiteen te vallen en te sterven. De ontbinding van de planeet, of pralaya, is dan ingezet en als het laatste uur van dat pralaya heeft geslagen moet iedere bol zijn leven en energie overbrengen naar een nieuw layacentrum, een andere bol, waarna dan zijn bhaumika manvantara begint, de grote levenscyclus van deze nieuwe bol, de wederbelichaming van de innerlijke constitutie of levensessentie van de vorige, nu dode en langzaam verdwijnende bol.

Bhautya

(San­skriet) Bhautya

Een van de 14 Manu’s van de aardketen, de zaad-Manu van de zevende ronde (SD 2:309).

Bhava

(San­skriet) Bhava [van de werkwoordstam bhū zijn, worden]

Zijn, gaan ontstaan, geboorte, productie, bron. Werelds bestaan, de wereld. Zoals het wordt gebruikt in de boeddhistische literatuur slaat het op de voortzetting van het ‘wordende,’ wat een van de banden van de twaalfvoudige keten van oorzaken (nidana’s) is en daarom ook geboorte betekent. Als de derde nidana is bhava de karmische middelaar die ieder nieuw bewust wezen in de trailokya naar deze of gene vorm van bestaan leidt, de gati’s.

Ook de naam van een god, daarnaast gebruikt als een titel voor de goden Agni, Śiva en Rudra.

Zie ook Abhava

Bhavishya Purāṇa

(San­skriet) Bhaviṣya Purāṇa [van bhaviṣya wat bijna gaat gebeuren, toekomst]

Een van de belangrijkste 18 Purāṇa’s. De tegenwoordig nog bestaande exemplaren bevatten 7.000 sloka’s. Hoewel er wordt beweerd dat het origineel van dit werk zou moeten bestaan uit een openbaring van toekomstige gebeurtenissen door Brahmā, vormt het grootste deel eerder een verhandeling over de vele religieuze riten en plichten die moeten worden uitgevoerd of nagekomen, hoewel het ook ander materiaal bevat dat delen van de Wetten van Manu in herinnering roept. Zijn belangrijkste godheid is Śiva.

Bhikkhu

(Pali) Bhikkhu [vgl. San­skriet bhikṣu]

In het boeddhisme een bedelaar of monnik. Vooral iemand die het gele kleed en een bedelnap draagt.

Bhikshu

(San­skriet) Bhikṣu [van de werkwoordstam bhikṣ bedelen]

Een religieuze bedelaar die de afleidingen van het wereldse leven volledig heeft afgezworen. De vrouwelijke vorm is bhikshuni.

Bhoot-dak

Ook Bhut-dak [Van Hindi bhūt spook of schim (vgl. San­skriet bhūta) + ḍāk briefpost]

Bericht van een spook. Een Anglo-Indiase Engelse constructie om een medium, bhuta, aan te duiden die hier synoniem is met preta.

Bhrantidarsana[tah]

(San­skriet) Bhrāntidarśana [van de werkwoordstam bhram rondzwervend + dṛṣ zien, weten, waarnemen]

Verkeerd begrijpen of verkeerd aanvoelen. Met stomheid geslagen of in verwarring zijn door het niet kunnen begrijpen of door verkeerd aanvoelen. Bhrantidarsana wordt gebruikt om de illusies te beschrijven die opkomen door egoïstisch, onvolmaakt menselijk denken wanneer dat probeert de waarheid te begrijpen, omdat dat onvolmaakt ontwikkelde menselijke denken ontzettend geneigd is illusies voor waarheden aan te nemen, gevoelens voor werkelijkheden en verschijningen als de fundamentele onderlaag van het Zijn. Elk deels ontwikkeld intellect of begrip kan feitelijk alleen maar een misleidend beeld vormen van de manifestaties van de allerhoogste geest.

Bhrigu

(San­skriet) Bhṛgu [van bhrajj heet zijn, schitterend gloeien, of bhrāj schijnend zijn]

Een van de meest geëerde van de vedische rishi’s (wijzen) die wordt gezien als de voorvader van de Bhargava’s, en in een reeks wordt genoemd als een van de tien oorspronkelijke maharshi’s die zijn geschapen door de eerste Manu. Hij wordt ook gezien als een van de zeven of tien prajapati’s (voorouders) van de mensheid en van andere wezens, ...

... wat gelijkstaat aan het vereenzelvigen van hem met een van de scheppende goden, die volgens de Purāṇa’s in kṛita yuga leefde, of het eerste tijdperk, dat van zuiverheid. (TG 57)

Enkele hymnen in de Rig-Veda worden aan hem toegeschreven. De planeet Sukra (Venus) wordt met Bhrigu verbonden, wat een van zijn namen is, en Bhrigu is vaak een woord dat duidt op een synoniem van vrijdag, de dag van de week die geheiligd wordt door de planeet Venus. Venus wordt soms ook de zoon van Bhrigu genoemd.

De Bhargava’s (afstammelingen van Bhrigu) worden vrijwel altijd geclassificeerd als goden van het middelste gebied of goden van de lucht, hoewel ze in de Rig-Veda vaak nauw verbonden zijn met vuur. Ze worden voorgesteld als degenen die vuur verbergen in hout wat vervolgens aan de mensheid wordt gegeven en ook zijn zij het die vuur in de navel of het centrum van de wereld plaatsen. Daarom doen ze denken aan de Atharvans (vuurpriesters), Angirasa’s (goden van lichtgevende objecten) en Ribhus.

Bhuja(m)

(San­skriet) Bhuja

Een boog of zijde. In de geometrie is het een van de lijnen of zijden van een figuur, zoals de basis van een driehoek. Ook een arm, zijtak.

Bhuman

(San­skriet) Bhūman [van de werkwoordstam bhū worden]

Ruimte.

Bhūman van bhū, worden, geeft de fundamentele gedachte weer van wording, groei en trapsgewijze vooruitgang. Het is dat deel van het universele ākāśa dat wordt omvat door ieder brahmāṇḍa of iedere kosmische hiërarchie en heeft daarom op deze kleinere schaal betrekking op het totaal van wezens en dingen in die hiërarchie. Als zodanig kan het de betekenis hebben van pleroma of volheid. (BvhO 84vn)

Bhumi

(San­skriet) Bhūmi [van de werkwoordstam bhū worden, in iets groeien]

De aarde, land, grond; positie, houding; als metafoor een stap, graad of stadium in yoga, waarvan de boeddhisten een reeks van tien of meer kennen.

Onze aarde of elk vergelijkbaar hemellichaam op dit kosmische gebied wordt beschouwd als een entiteit die aan het ‘worden’ is, groeiende is, zich ontwikkelt en is daarom een levend wezen. Vaak wordt de aarde in plaats van bhumi ‘prithivi’ genoemd omdat die de manifestatie is van de wakende en leidende planeetgeest op het prithivi-gebied van het zonnestelsel.

Bhur

(San­skriet) Bhūr [van de werkwoordstam bhū worden, tevoorschijn komen]

De handeling waardoor iets wordt of ontstaat. In groter verband de locatie of plaats van dat ‘worden,’ daarom een wereld of zelfs het heelal. Op dezelfde manier de aarde en zelfs de grond of het allerlaagste deel van een kosmische hiërarchie. Vaak slaat het op de aarde, vooral omdat die de laagste van zeven loka’s is.

Het is bovendien ook de eerste in een reeks van drie grote vyahriti’s of mystieke uitingen, de twee andere vyahriti’s zijn bhuva’s en svar. Het meervoud bhuva’s betekent atmosfeer, lucht, de hemel, het uitspansel.

Zie ook Bhur Bhuvah Svah

Bhur Bhuvah Svah

(San­skriet) Bhūr Bhuvaḥ Svaḥ

De namen van de eerste drie van de zeven loka’s (werelden) van deze kosmos. Letterlijk betekent het aarde, middenwereld of astrale wereld en hemelwereld. Het zijn ook de drie grote vyahriti’s of mystieke uitspraken van elke brahmaan als hij begint aan zijn dagelijkse gebeden en die volgen op het woord Om.

Bhur-loka

(San­skriet) Bhūr-loka [van bhūr aarde + loka plaats, wereld]

Onze wereld. De laagste van de zeven loka’s. De populaire exoterische naam van onze aarde als die wordt gezien met betrekking tot de kosmische loka’s of gebieden. De overeenkomende tala is patala. Men zegt dat de invloedssfeer van bhurloka iets verder reikt dan onze atmosfeer. Onze aarde is patala als we ernaar kijken vanuit een materieel standpunt en bhurloka als we ernaar kijken vanuit de energie-bewustzijn kant.

Bhuranyu

(San­skriet) Bhuraṇyu [van de werkwoordstam bhṛ ondersteunen, schragen, iets opmerkelijk maken; snel bewegen, van plaats naar plaats schieten]

De snelle; een bijnaam van Agni wanneer die beschouwd wordt als een inspirerend en ontstekend element, de snelle rennende kracht in de wereld, de vurige aard en het kosmische leven. Ook een naam van de zon en een titel van Vishṇu.

Bhuta

(San­skriet) Bhūta [van de werkwoordstam bhū zullen zijn, worden]

Is geweest, als een bijvoeglijk naamwoord ‘wordende,’ als een zelfstandig naamwoord dat wat is of bestaat, ieder levend wezen, of entiteiten die hebben geleefd en zijn gestorven.

Vooral gebruikt voor ‘schimmen, geesten, simulacra’ of ‘gedaanten,’ de overblijfselen van overleden mensen. Met andere woorden, de astrale droesem en de restanten van mensen. Zij zijn wat de Ouden de ‘schaduwen’ noemden, de fletse en spookachtige fantomen die in de astrale wereld rondhangen of de astrale kopieën van de mensen die waren. Het verschil tussen de bhuta en het kama-rupa is heel erg klein.

Ontdaan van alles dat behoort tot de werkelijke entiteit, de ware mens, is de bhuta net zo goed een lijk in de astrale rijken, als een ontbindend lichaam dat is achtergelaten bij de lichamelijke dood en als gevolg hiervan kan een astrale of psychologische omgang met deze schillen alleen maar leiden tot ellende. Hoewel de bhuta’s tot de astrale wereld behoren worden ze door de overgebleven restanten aan impulsen, die nog in hen aanwezig zijn, magnetisch naar soortgelijke plekken op deze wereld getrokken. De bhuta van een dronkaard wordt aangetrokken door wijnkelders en kroegen. De bhuta van iemand die een laag leven heeft geleid, wordt aangetrokken door plaatsen die voor die persoon aangenaam zouden zijn geweest. De dunne en ijle bhuta van een goed mens wordt op een gelijke manier aangetrokken naar minder onaangename en slechte plaatsen. (OG 17-18)

Blavatsky spreekt over de primitieve mens als een mens die intellectueel een relatief onbewuste bhuta of schim is: ...

het woord betekent nu in India schimmen, etherische of astrale fantomen, terwijl het in de esoterische leer elementaire substanties betekent, iets dat is gemaakt uit een verdunde, niet-samengestelde essentie, en meer specifiek de astrale dubbelganger van een mens of dier. In dit geval zijn deze primitieve mensen de dubbelgangers van de eerste etherische dhyānī’s of pitri’s. (SD 2:102n)

Vanuit een ander standpunt gezien kunnen bhuta’s in algemene zin ook worden beschouwd als de reproducties in een nieuw bestaan van entiteiten die in een eerder bestaan ‘zijn geweest.’ Dit verklaart waarom kosmische elementen soms bhuta’s worden genoemd in relatie tot de diverse tattva’s, omdat de elementen in elk manvantara de afgeleiden of reproducties zijn en daarom bhuta’s zijn van dezelfde elementen van het vorige manvantara.

Bhuta’s zijn ook substanties of elementen in een beginnend stadium. De aanhangers van de Vedānta en Sankhya noemen de zes oorspronkelijke voortbrengers of natuurelementen bhuta’s of prakriti’s. Die vormen de grondslag van de objectieve natuur, de voertuiglijke of substantiële kant van de tattva’s, de beginselen van de natuur, en zijn daarom niet van hen te scheiden. De Ouden rekenden altijd met vier elementen, soms met vijf en noemden die aether, vuur, lucht, water en aarde. Maar esoterisch zijn er zeven:

   adi-bhuta, de oorspronkelijke,

   anupapadaka-bhuta, de onontwikkelde of ouderloze,

   ākāśa-bhuta, aether,

   taijasa-bhuta, vuur,

   vayu-bhuta, lucht,

   apas-bhuta, water en ten slotte

   prithivi-bhuta, aarde.

Deze kosmische elementen zijn niet de bekende elementen die we met deze namen kennen, want de bekende fysieke substanties werden alleen als symbolen gebruikt voor de typische kwaliteiten van de feitelijke elementen van het kosmische zijn. De bekende fysieke stoffen als aarde, water, lucht en vuur zijn in mystieke zin afspiegelingen op aarde van de ware kosmische elementen.

Het is eveneens een oude stoïcijnse leer dat het ene element het andere voortbrengt. Manifestatie begint op het geestelijke gebied en naarmate de levensimpulsen doordringen in grovere vormen, in de stof ... , worden de opeenvolgende elementen (bases, rudimenten) geboren, elk uit het voorafgaande en uit alle voorafgaande. Aarde wordt bijvoorbeeld niet alleen uit het element water geboren, maar ook uit vuur en lucht. Bovendien heeft elk van de zeven ronden van een planeetketen, van de zeven bollen van een planeetketen, en van de zeven wortelrassen van elk van hun bollen, zijn dominerende overeenkomst met een van deze zeven elementen. (Beginselen 340)

Bhuta-vidya

Ook Bhuta-vijnana (San­skriet) Bhūta-vidyā, Bhūta-vijñāna [van bhūta is geweest, kama-lokische schimmen + vidyā, vijñāna kennis, wetenschap]

De kennis omtrent boosaardige wezens, demonologie. Dus de kunst van het verdrijven, behandelen en genezen van ‘bezetenheid door demonen’ — een van de specialismen van de oude geneeskunst. Een bhuta is in oude tradities inclusief wat middeleeuwse Europeanen demonen noemden wat in de theosofie ‘elementaren’ worden genoemd naast andere wezens in de astrale rijken — gewoonlijk van menselijke oorsprong en soms het astrale afval van het dierenrijk.

Zie ook Ayur-veda

Bhutadi

(San­skriet) Bhūtādi [van bhūta kosmisch element van de werkwoordstam bhū zijn, worden + ādi oorsprong]

De oorsprong of bron van alle wezens. Gebruikt voor de hoogste hiërarch van onze hiërarchie: de allerhoogste geest, mahapurusha of kosmisch Brahmā. In een meer beperkte zin gebruikt in de filosofie van Sankhya om het kosmische ahamkara (de maker van ego’s, dus de vormer van individualiteiten) aan te duiden, de bron van waaruit de elementen zich hebben ontwikkeld of van zijn afgeleid. Dus gaat het ...

vooraf aan bhūta-sarga — de ‘schepping’ of differentiatie van die elementen in het oorspronkelijke ‘ākāśa’ (chaos of leegheid). (SD 1:452)

Bhutalipi

(San­skriet) Bhūtalipi

‘Schrijven van de elementen,’ een alfabet dat betrekking heeft op de evolutie van elementen. (BCW 5:306)

Bhutasarga

(San­skriet) Bhūtasarga [van bhūta is geweest + sarga schepping, productie]

De schepping van elementalen. De tweede van de zeven scheppingen of emanatie’s die in de Purāṇa’s van de hindoes worden genoemd als mahat-tattva, bhutasarga, indriya of aindriyaka, mukhya, tairyagyonya of tiryaksrota, urdhvasrota’s, en arvaktsrota’s. Kosmisch gezien is bhutasarga de eerste differentiatie van een universele onscheidbare substantie of oorspronkelijk ākāśa, de eerste fase van differentiatie van de voor-kosmische elementen; het woord bhutasarga zelf suggereert dat deze differentiatie plaatsvindt in overeenstemming met zaden of kiemen (bhuta’s) die opnieuw verschijnen uit het voorafgaande kosmisch manvantara ...

In astronomische en kosmogonische taal heeft deze schepping betrekking op het eerste stadium van kosmisch leven, de tijd van de vuurnevel na het chaotische stadium, wanneer atomen van laya uitstromen. (SD 1:453)

De tweede hiërarchie van manu’s, de dhyani-chohans of volledig zelfbewuste deva’s die de oorspronkelijke makers van vormen (rupa’s) zijn, verschijnen in dit stadium van kosmische emanerende evolutie. In het Vishṇu-Purāṇa worden deze wezens chitrasikandina’s (de fraai gehelmden) genoemd, de zeven rishi’s die de inspirerende zielen van de zeven belangrijkste sterren van de Grote Beer zijn. Deze zeven rishi’s vertegenwoordigen hiërarchieën van geestelijke wezens die de zevenvoudige stadia van evolutie van de kosmos leiden en daarover heersen.

Bhutatman

(San­skriet) Bhūtātman [van bhūta geweest zijn + ātman zelf]

Het ‘zelf van dat wat is geweest,’ het reïncarnerende ego. Het bhutatman bestaat uit lager buddhi en hoger manas, het bereik van zijn bewustzijn omvat de planeetketen van de aarde en zijn voertuig is de hogere menselijke ziel. In een wat beperkter zin zou bhutatman logischerwijs kunnen worden gezien als het menselijke ego wat zorgt voor zijn wisselende verschijningen als een nieuwe persoonlijkheid in iedere aardse incarnatie.

Bhutavat

(San­skriet) Bhūtavat [van de werkwoordstam bhū zijn, worden]

Wat is geworden. Dit slaat op die zaden van kosmisch zijn die door evolutionaire ontvouwing in eerdere manvantara’s als gekristalliseerde zaden dwars door het kosmische pralaya heen blijven bestaan, om tot bloei te komen in het nieuwe ontvouwende heelal aan het begin van het volgende manvantara. Aangezien het woord verwijst naar een onzuivere onontwikkelde geest, heeft het in de oude mythologie vaak de betekenis van beperktheid of begrenzing gekregen en werd daarom vaak beschouwd als iets dat slecht of boosaardig is omdat het geen zuivere geest is.

Bhutesa of Bhutesvara

(San­skriet) Bhūteśa, Bhūteśvara [van bhūta levend wezen + īśa, īśvara God]

Heer van levende wezens, Heer van gemanifesteerde entiteiten en dingen. Een naam die slaat op ieder lid van de hindoe-trimurti (Brahma, Vishṇu, Śiva). Śiva zou in de exoterische mythologie en in populair bijgeloof de bijzondere status van heer van de bhuta’s of van kama-lokische schimmen hebben en is de speciale beschermheer van asceten, bestudeerders van het occultisme en van hen die zichzelf verdiepen in de mystieke wetenschap.

Dit laat zien dat de nogal bijgelovige omschrijving van Śiva een absoluut exoterische misvorming is van een zeer diepzinnig esoterisch feit. De werkelijke betekenis is namelijk dat Śiva, die vaak figuurlijk optreedt als de hoogste inwijder, de heer van hen die ‘zijn geweest,’ maar die nu wedergeborenen zijn door inwijding — het mystieke idee is hier het behoud van een zelfbewuste inspanning door de duisternis naar het licht, van onwetendheid naar wijsheid en van zelfzucht naar het goddelijke mededogen van het kosmische hart. In het licht van het karmische verleden van zulke gevorderde entiteiten zijn hun vroegere zelven in deze kosmische periode de bhuta’s (zijn geweest) van wat ze nu zijn. Bhutesa is in deze context ook van toepassing op Kṛishṇa.

Bhuvana

(San­skriet) Bhuvana [van de werkwoordstam bhū worden]

Een levend wezen, een mens, de mensheid, de wereld, de aarde. Alles dat wordt gezien als levende entiteiten. Ook Rudra in het Vishṇu-Purāṇa. Wanneer het woord wordt gebruikt in combinatie met de 14 (chaturdasa-bhuvana’s) verwijst het naar de 14 loka’s.

Bhuvar-loka

(San­skriet) Bhuvar-loka [van bhuva’s lucht, atmosfeer van de werkwoordstam bhū worden + loka wereld, plaats]

Wereld van ontwikkeling of groei. Bhuvar-loka wordt zo genoemd omdat het een van de hogere astrale rijken is die dient als het terrein voor de evolutie van bewuste wezens. In een populaire betekenis wijst het op de etherische rijken of sferen tussen de aarde en de zon. De overeenkomende tala is mahatala.

In de hindoeliteratuur wordt vaak over bhuvarloka gesproken als het middelste gebied (en verwijst dan naar de triade van etherische woningen met de namen bhur, bhuva’s en svar) en als de verblijfplaats van de muni’s. Hoewel de exoterische verklaringen met betrekking tot de diverse loka’s en tala’s op waarheid zijn gebaseerd worden ze gewoonlijk nogal kleurrijk en allegorisch beschreven en beperken ze de ideeën die eraan gekoppeld zijn door die als heel bijzonder voor te stellen of voorzien zij die van buitengewone kenmerken, terwijl die in werkelijkheid, als ze juist zouden worden begrepen, bijna altijd onvolmaakt zijn omdat ze simpelweg niet alles bevatten.

Bhuva’s

(San­skriet) Bhuva’s [meervoud van bhūr van de werkwoordstam bhū worden, in het bestaan groeien, tevoorschijn komen]

De lucht, de atmosfeer. De derde van de vier heilige woorden die door brahmanen worden uitgesproken als ze met hun dagelijkse gebeden beginnen: Om, bhur bhuvah svah.

Bifrost

(IJslands, Scandinavisch) ook Bilrost, Bafrast [van bifast beven] Via tremula (de bevende weg), de regenboog, de regenboogbrug van de Noorse mythologie.

Die brug wordt ook wel de asbru (brug van de Aesir) genoemd, die het rijk van de goden (Ásgárd) scheidt van dat van de mensen (Midgard), terwijl ze er wel toegang tot geven. Heimdal bewaakt de brug, de witste Aesir, die op de gjallarhorn zal blazen wanneer er een einde aan de wereld komt en de goden zich terugtrekken naar hun heilige grond (Ragnarök). Dan zal Bifrost vallen als de zonen van Muspel eroverheen stormen. Er wordt gezegd dat de goden iedere dag opnieuw Bifrost oversteken om samen te komen bij de bron van Urd (de norn die het verleden of de oorzaak voorstelt), maar Thor niet, hij moet door de rivier waden omdat zijn bliksemschichten anders de brug in brand zouden steken.