Theosofische Encyclopedische Woordenlijst
© Theosophical University Press 2017

‘Ets Ha-Hayyim

(Hebreeuws) ‘Ēts Ha-ḥayyīm

De Boom van Levens. Soms simpelweg de Boom genoemd (Chaldeeuws ’ilan). Een kabbalistisch woord dat slaat op het tienvoudige stelsel van de sefiroth, wanneer dat als een diagram wordt weergegeven verdeeld in drie kolommen met elk drie sefiroth en gekroond met een tiende: Sefira of Kether. ‘Ets Ha-Hayyim is een belangrijk kabbalistisch werk dat vaak samen met de Zohar de twee bijbels van de Kabbalah wordt genoemd. Het was gemaakt door Chajim Vital (1543-1620), een Italiaanse kabbalist.

’Ehad

(Hebreeuws) ’Eḥād

Een, eerste, alleen, enkel. Door orthodoxe joden gebruikt met betrekking tot Jehovah als de ene en enige God. De vrouwelijke vorm is ’Ahath.

’Ehyeh

(Hebreeuws) ’Ehyeh [van hāyāh zijn]

Ik ben, ik zal zijn. Hij die bestaat. Een identiek woord voor de hoogste naam van de godheid, hoewel niet uitgesproken.

Bestaan ... komt overeen met Kether en Macroprosopus. (TG 11)

Het geheim van dit woord אהיה, Ehyeh, Ik ben, bevat alles, wanneer de wegen verborgen zijn en niet gescheiden en samen op een plaats wordt het Ehyeh, Ik ben, genoemd, helemaal verborgen niet onthuld; maar zodra het uit zijn vastgelegde baan gaat en de rivier in haar boezem alle dingen draagt, dan wordt Hij Asher Ehyeh genoemd, dat wil zeggen Dat ben Ik. (Zohar iii, 65b)

In De geheime leer (2:468) wordt ’Ehyeh gebruikt in combinatie met de uitdrukking ‘Ik ben die ik ben’ (Āhyé Asher Āhyé), waarvan wordt gezegd dat het werd geuit door Jehovah toen Mozes naar zijn naam vroeg.

Ook de naam van de eerste van de sefiroth, Kether, de kroon.

’Eloah

(Hebreeuws) ’Elōah

Godin — hoewel die door Europese vertalers met een typisch mannelijke antropomorfe neiging in het algemeen wordt vertaald als God. ’Eloah wordt gebruikt als een titel voor eminentie zowel voor de joodse Jehovah als de goden, vooral de godinnen, van andere volken.

’Elohim is de mannelijke meervoudsvorm, maar in de teksten van de Talmoed wordt vaker de meervoudsvorm gegeven: ’elohoth, oth een uitgang van vrouwelijk meervoud. Het woord wordt in de Zohar duidelijk weergegeven als ’eloha in de zin van een god met een vrouwelijke macht in relatie tot de vijfde sefira, geburah.

’Esh | ’Eshsha’

(Hebreeuws) ’Ēsh ; (Aramees) ’Eshshā’ (vgl. San­skriet ush, branden) Soms Ash(a).

Vuur.

’Esh Metsareph

(Hebreeuws) ’Ēsh Metsārēf [van ’ēsh vuur + de werkwoordstam tsāraf smelten, verfijnen, zuiveren]

Zuivering door vuur. Een van de boeken van de zogeheten Dogmatische Kabbalah, gewoonlijk genoemd Het boek van het zuiverende vuur, door sommigen beschouwd als een erg zeldzaam hermetisch en alchemisch werk.

’Eyn Soph

(Hebreeuws) Ook Ain Soph, Ayn Soph, Eyn Suph, Ein Soph, enz. — ’Ēin Sōf

Niet-iets, het negatief bestaande ene, of het niet iets van ruimte dat in sommige aspecten nauw overeenkomt met het mystieke sunyata van het mahayana-boeddhisme. Gebruikt in de Kabbalah voor dat wat boven Kether of Macroprosopus is, dat wil zeggen, niet-iets.

Het wordt zo genoemd omdat we niet weten, en het onmogelijk is het ooit te weten te komen, wat dit Beginsel is, omdat het nooit zo ver afdaalt tot onze onwetendheid en omdat het boven Wijsheid zelf staat. (Zohar iii, 288b)

Strikt genomen wijst ’eyn op een abstracte Zijn-heid of de grote ruimtelijke diepte waarin al wat bestaat naar voren komt. Alles wat bestaat is een geproduceerd iets en bestaat. En de moederschoot van het zijn of Zijn-heid, waaruit al het bestaande naar voren komt, is niet alleen de oorzaak van al het bestaande maar is op dezelfde manier hun terrein van handeling — de ruimtelijke diepten. Vaak verkeerd vertaald met ‘niets’. Maar Zijn-heid is absoluut niet ‘niets,’ maar het wezenlijke, de volledige Zijn-heid zelf.

’Eyn Soph ’Or

(Hebreeuws) ’Ēin Sōf ’Ōr

‘Het Licht zonder Grenzen’ — Grenzeloos Licht. Een woord uit de Kabbalah dat de intelligentie of het denkvermogen van het goddelijke voorstelt dat Alles doordringt en zonder grenzen is als een niet te meten oceaan, en emaneert uit ’Eyn Soph. Uit deze altijd-aanwezige Bron van Licht ontstaat als uit een moederschoot door middel van de karmisch wervelende bewegingen van fohat een bepaalde hiërarchie die in het bestaan wordt geworpen, of het is een rivier van Leven of Levens, die is geboren uit het ‘oorspronkelijke’ punt en gaat dan verder in ruimte en tijd om de hiërarchische tien sefiroth te emaneren — die gezamenlijk uiteindelijk een gemanifesteerd heelal worden.

De speculaties van de latere kabbalisten hielden zich voornamelijk bezig met de leer van emanatie, maar om een vollediger beeld te krijgen zouden we er aan toe moeten voegen dat bij de vorming, het de wervelende beweging van het fohatische leven was, ofwel de centrifugale beweging, die de sefiroth in het leven riepen. Zo zal in de verre aeonen van de toekomst door middel van involutie of middelpuntzoekende beweging, het gemanifesteerde heelal (of de sefiroth) opnieuw worden opgenomen in het Grenzeloze Licht.

’Eyn Soph ’Or komt dus overeen met dat wat in andere stelsels van denken de Eerste of Ongemanifesteerde logos wordt genoemd, dat zelf is geboren in en door de moederschoot van het Grenzeloze of ’Eyn Soph. Deze Eerste of Ongemanifesteerde Logos brengt op zijn beurt, als het volgende stadium van het proces van emanatie, de Tweede of gemanifesteerde-ongemanifesteerde Logos voort, die op zijn beurt de Derde of Vormende Logos voortbrengt: de Drie logoi die op hun beurt de volgende zeven sefiroth emaneren.

E Delphicum

De Delphische E, een heilig symbool dat onder andere de betekenis heeft van het getal 5. Het is de vijfde letter van het Griekse en ons eigen alfabet en komt ook overeen met de Ǣ he’, de vijfde letter van het Hebreeuwse alfabet, wat een raam betekent en in de Kabbalah de menselijke moederschoot.

Ea | Hea

(Akkadisch, Chaldeeuws) [van huis + water]

Een van de drie voornaamste goden van de Chaldeeuwse of Assyrisch-Babylonische hemelse triade van Anu, Bel en Ea. In de verdeling van het heelal in hemel, aarde en water is Ea de koning van de waterige diepte (Shar Apsi). Ook Heer van dat wat onder is (En-Ki).

Ea wordt afgebeeld als een man met het lichaam van een vis en lijkt dus op Oannes en Dagon. Marodach en Marduk zijn verschijningsvormen van dezelfde godheid. Zijn partner is Damkina (dame van dat wat onder is) of Damgal-nunna (grote dame van de wateren). Ea wordt een god van wijsheid genoemd en een van zijn namen is de Geweldige Vis en wijst rechtstreeks naar zijn kosmische aspect van de altijd levende geest van en drager van bewustzijn in de ruimtelijke diepten.

De wateren zijn een symbool van wijsheid en van occulte kennis. Hermes gaf de heilige wetenschap weer met het symbool van vuur; de noordelijke ingewijden met dat van water. (SD 2:495n)

Eabani

(Babylonisch)

Geschapen door Ea. De held en kameraad van Izdubar (Gilgamesh) in het epos van Gilgamesh. Hier is hij geschapen door Ea omdat het volk laatstgenoemde had gesmeekt hun een held te sturen die hen kon verlossen van de tirannie van Izdubar. Echter, Eabani wordt zijn boezemvriend en medereiziger en treedt op als gids wanneer Izdubar afdaalt in de wereld van de doden.

Zie ook Marduk

Ebionieten

[Mogelijk van Hebreeuws ’ebyon arm]

Een van de eerste christelijke sekten die echter dateert van voor de christelijke jaartelling. De ebionieten waren waarschijnlijk volgelingen van Jeshua ben Panthera, een ingewijde leraar die leefde onder het bewind van Alexander Jannaeus (104-79 BC), waaromheen volgens vele wetenschappers later het verhaal van de avatara Jezus was opgebouwd. Er schijnt weinig steun te bestaan voor de hypothese dat zij een stichter met de naam Ebion hadden. De verslagen over hun leringen zijn onbetrouwbaar want hun naam was doorgegeven aan diverse dwalende sekten die verschilden in mate van trouw aan de Wetten van Mozes en in hun manier van het interpreteren van de christelijke dogma’s voor wat betreft de karakter en het werk van Jezus. Zij werden als vrienden van Judas en als ketters beschouwd en werden uiteindelijk uit de kerk gegooid. Als een soort gnostici zagen zij zowel Christus als de andere pool daarvan, Jehovah, als emanaties of stralen uit de Logos en hielden zich aan de ene kant bezig met het aanpassen van esoterische leringen aan de Wetten van Mozes en aan de andere kant met de materialiserende geest van de kerk.

Ecclesia non novit sanguinem

(Latijn) ‘De kerk kent geen bloed.’

Een uitspraak van de Inquisitie die werd gebruikt wanneer zij misdadigers aan justitie overhandigde voor berechting en negeerde dan die andere belangrijke grondregel van het oude recht qui facit per alium, facit per se (wie een ander namens zichzelf of in opdracht, laat handelen, doet het zelf).

Eclectisch

[Van Grieks eklektikos selectief, eruit selecteren]

Dit slaat op die filosofische stelsels of godsdiensten die het beste uit een keur aan stelsels bij elkaar zoeken met het idee om zo tot de kern te komen. De school van Ammonius Saccas en andere Alexandrijnse filosofen waren eclectisch, waarmee men wil zeggen dat zij uit andere overtuigingen haalden wat zij als het beste zagen om daarmee een geheel nieuw stelsel te maken, en terwijl zij dat deden beseften zij dat alle belangrijke stelsels van menselijke godsdiensten en filosofieën, wat hun basis betreft, zijn afgeleid van de algemene wijsheidreligie van de verre oudheid en dat elk stelsel daarom op zijn minst enkele elementen van waarheid zou moeten bevatten. Daarom onderwezen zij ook de wijsheidreligie door iets nieuws te vormen en door voorbeelden te geven uit verschillende religieuze overtuigingen.

Het woord wordt ook wel gebruikt in een andere context zoals bijvoorbeeld voor richtingen in de schilderkunst.

Eclipsen

Een verduistering van de zon of de maan vindt plaats als een nieuwe of volle maan een maanknoop passeert. Deze gebeurtenissen werden door de Ouden vanuit een spiritueel en een cyclisch standpunt gezien en belangrijk gevonden, want het heelal zag men als een organisch geheel en naar analogie zouden uiterlijke gebeurtenissen een reactie zijn op overeenkomstige gebeurtenissen op het innerlijke gebied.

Volgens veel oude legenden werden eclipsen veroorzaakt doordat de zon of de maan werden opgegeten door een kosmische draak — wat een mooie beeldspraak is, zoals bijvoorbeeld in een Aziatische-legende waarin Rahu en Ketú, het hoofd en de staart van de draak, de maanknopen voorstellen.

In de astrologie wordt het moment van de verduistering gezien als een van die momenten waarin de stand van de planeten van dat moment van grote betekenis is voor komende gebeurtenissen — en in feite de geboorte van een nieuwe cyclus aangeven. Eclipsen worden in De geheime leer genoemd als markeringen waarmee de data van oude tijdperken kunnen worden vastgesteld die een overgang van lange cycli aangeven.

Ecliptica

Een denkbeeldige grootcirkel aan de hemel waarmee de schijnbare jaarlijkse baan van de zon rond de aarde wordt aangegeven. Een lijn die wordt getrokken door het middenpunt van deze cirkel en die loodrecht op zijn vlak staat, vormt zijn as en de uiteinden ervan zijn de polen van de ecliptica. De as van de ecliptica en de draaiingsas van de aarde staan schuin ten opzichte van elkaar en maken een hoek van 23 graden en 27 minuten, waarvan wordt gezegd dat die hellingshoek tegenwoordig afneemt met de snelheid van 1 minuut in 128 jaar. De relatieve beweging van de twee assen veroorzaakt de precessie van de equinoxen.

Ectenische kracht

[Van Grieks ektenes uitgerekt, uitgebreid]

Deze naam werd voorgesteld door professor Thury uit Genève voor een kracht of medium dat wordt geacht de oorzaak of het werkzame bestanddeel te zijn van psychische fenomenen als levitatie, het bewegen van objecten zonder die aan te raken, gedachteoverdracht, hypnose enz. Het doordringt alle stof — het zenuwstelsel, organisch of anorganisch — en zou gelijk zijn aan de psychologische kracht van Crookes en soortgelijke media. Het laagste deel van het ākāśa of het lagere astrale licht is verbonden met menselijke zenuwkracht.

Ectoplasma

[Van Grieks ektos zonder + plasma een gevormd ding]

Gebruikt door waarnemers bij psychologisch en aanverwant onderzoek voor een filmachtige stof die van tijd tot tijd verschijnt en die uit het lichaam van een medium naar buiten schijnt te komen. Voor zover de aangedragen foto’s kunnen laten zien is deze stof dichtbij het lichaam van een medium en stroomt duidelijk zichtbaar uit het lichaam, zo kunnen we zien dat fysieke of half-fysieke stof met dit ectoplasma moet zijn verbonden. Als dit ectoplasma werkelijk bestaat (want er kan zeker sprake zijn van bedrog) vindt het plaats omdat de delen van de constitutie van het medium nogal losjes verbonden zijn en er zo een uitstroming uit het liṅgaśarīra of modellichaam van het medium kan volgen. Het is dit modellichaam waaromheen het fysieke lichaam is opgebouwd.

In ware gevallen van ectoplasmische projectie worden door de bizarre en zeer uitzonderlijke magnetische en vitale omstandigheden die het lichaam van het medium beheersen, atomen naar het medium getrokken door elektromagnetische aantrekking, zoals moleculen van de lucht of stofdeeltjes, of deeltjes van een fysieke en pranische substantie waar de lucht vol van is. Deze kleine deeltjes van een vaak onzichtbare fysieke substantie versmelten met het uitstromende materiaal van het liṅgaśarīra van het medium, waardoor het inhoud krijgt en zelfs lijkt op fysieke stof. Wanneer het ectoplasma wordt aangeraakt voelt het warm en levenskrachtig. Soms kan zelfs de hartslag van het medium worden gevoeld.

De Edda

(IJslands) [Van edda overgrootmoeder]

De matrix van de mythische wijsheid van de oude Noren. De Edda bestaat uit twee belangrijke vormen: in versvorm wordt die de Oudere Edda genoemd en is rond 1000 n. Chr. in IJsland opgetekend door Sæmund de Wijze (Sæmundr Fróði) op basis van de mondelinge overleveringen van de skalden. Een versie hiervan is bekend als de Codex Regius.

Sæmund was na zijn studie in Parijs een school begonnen in Oddi, IJsland. Wetenschappers hebben dan ook gedacht dat het manuscript van Sæmund Het Boek van Oddi kan hebben geheten wat dan later werd veranderd in Edda.

In 1643 ontdekte bisschop Brynjolf Sveinsson van Skalholt het manuscript van Saemund. Hij liet kopieën maken en stuurde in l662 Thormod Torfæus met het origineel als een geschenk naar koning Frederik III van Denemarken. Na driehonderd jaar werd het teruggestuurd naar IJsland.

De Jongere Edda — waarin de verzen door Snorri Sturlusson, een leerling van de kleinzoon van Sæmund van de school in Oddi, zijn omgezet in proza — bevat wat materiaal dat is weggelaten of verloren is geraakt uit de poëtische versie. Een groot deel van Snorri’s Edda is gewijd aan Skaldskaparmal, een verhandeling over de regels van alliteratie en metrum die van toepassing zijn in de dichtkunst en maakt gebruik van kenningar — een bepaald woordspel dat suggestieve beschrijvingen geeft in plaats van het gewone gebruik van woorden om mensen, goden en dingen te benoemen. Als voorbeelden van kennings wordt de Levensboom wisselend de bodembedekker, de schaduwgever genoemd en Odin wordt de Alvader, of vader-van-alles genoemd, de denker, de vermomde enz. De andere twee delen van de Edda van Snorri heten Hattatal (regels of conventies) en Gylfaginning (het bespotten van Gylfe). Dit kan ook de ‘apotheose van Gylfe’ betekenen dat in de context van een mysterielering interessante mogelijkheden biedt.

Johan Goransson, een schrijver uit de 18de eeuw, gelooft dat de Edda’s werden gekopieerd van oude Runobocker (boeken met runen) en dat toen het christendom ongeveer tweehonderd jaar na Sæmund voor het eerst zijn invloed in Zweden liet gelden, deze oude geschriften systematisch werden vernietigd (Sviogota ok Nordmanna Edda xxxi).

De manuscripten die de collectie van liederen en verhalen van de Edda bevatten staan bekend als: de Codex Regius, Codex Wormianus en Codex Upsaliensis. Laatstgenoemde en ook de Arnamagnæan Vellum No. 748, dat een deel van de tekst bevat, zijn overduidelijk door Snorri geschreven.

De Edda’s hebben geleid tot het ontstaan van een groot aantal sprookjes, mythen, heroïsche verhalen en humoristische anekdotes, maar de sleutels waarmee de esoterische betekenis ervan kan worden onthuld zijn grotendeels verloren gegaan.

Eden | De hof van Eden

(Hebreeuws) ‘Ēden, Gan-‘ēden [van ‘ēden genoegen, plezier, bekoorlijk]

Het land waarin de tuin van Adam en Eva volgens de Bijbel was te vinden. Het is niet helemaal een mythische naam, want Eden ...

is een archaïsche naam van een land dat door de Eufraat en zijn vele zijrivieren van water werd voorzien, van Azië en Armenië tot de Rode Zee. (SD 2:202)

Bestudeerders van het Hebreeuws gaan ervan uit dat Eden de bakermat van de mensheid was.

Zie ook Gan-Eden; Paradijs

Edom

(Hebreeuws) ’Edom

Het land en de koningen van Edom worden in de Bijbel (Genesis 36) op allegorische wijze genoemd. In de Kabbalah wordt er met ’Edom verwezen naar een periode van instabiliteit voordat evenwicht en harmonie tot stand werden gebracht. De koningen verwijzen in één betekenis van deze kabbalistische allegorie naar verschillende pogingen (en mislukkingen) om werelden vóór deze wereld te maken. Maar ...

de koningen van de Edomieten konden nooit de ‘vroegere werelden’ hebben gesymboliseerd, maar alleen de ‘pogingen tot mensen’ op deze bol; de ‘vooradamitische Rassen’, waarover de Zohar spreekt en die wij aanduiden als het eerste Wortelras ... de koningen van Edom zijn de zonen van ‘Ezau, de vader van de Edomieten’ (Genesis xxxvi, 43); dat wil zeggen Ezau vertegenwoordigt in de Bijbel het ras dat staat tussen het vierde en het vijfde, het Atlantische en het Arische. (SD 2:705)

Het is opmerkelijk dat Edom precies hetzelfde betekent als het woord ’Adam (mens), het enige verschil is de uitspraak of de verandering van de masoretische punten. De zeven koningen van Edom zijn daarom de zeven rassen van de mensheid, ongeacht of zij nu verwijzen naar de zeven onderrassen van welk wortelras dan ook, of naar de zeven wortelrassen zelf.

Eend

In de aanvangsrunen van het oude Finse heldenverhaal, de Kalevala, wordt de aarde voorgesteld alsof die ontstaat met de hulp van een eend of een taling. In andere Finse legenden gaat het om een adelaar. De eend maakt haar nest op de knieën van Ilmatar, de grote water-moeder en legt zes gouden eieren, de zevende is van ijzer. Wanneer de eieren uitkomen wordt in Ilmatar een vuur ontstoken wat ervoor zorgt dat zij zich schudt en zo de eieren in de grote wateren laat vallen.

De oereend lijkt in deze versie erg veel op de kalahansa, de oergans van het oude Hindoestan en ook op de Egyptische gans en Seb ‘de grote kakelende hen.’ Hoewel dit oude Finse verhaal de oude wijsheidlering van de zeven bollen van de planeetketen aarde in zich bewaart slaat het ook op een groter gebied van activiteit, op het zonnestelsel zelf, op zijn vele innerlijke en uiterlijke gebieden en het omringende en veel omvattende heelal of de Melkweg.

Een

Op zichzelf staand stelt de Een niet de zuivere onvermengde geest voor, want die wordt aangeduid met een nul — de allesomvattende moederschoot van de ruimte en het zijn — maar is wel de eerste logos of de pythagorese Monas monadum (de monade van monaden). Uit deze monade van monaden komt door emanatie de duade tevoorschijn, dan de triade en daarna het gehele gemanifesteerde heelal van verweven hiërarchieën, die zijn geëmaneerd uit de kosmische baarmoeder van het zijn of de nul door de eerste logos of de Een, van de oorspronkelijke gemanifesteerde geest.

De heiligheid van de getallen begint met het grote Eerste — de EEN – en het eindigt pas met de nul, het symbool van de oneindige, grenzeloze cirkel, die het heelal vertegenwoordigt. Alle tussenliggende getallen, in welke samenstelling en hoe vaak vermenigvuldigd ook, stellen filosofische denkbeelden voor, van vage omtrekken tot een duidelijk vastgesteld wetenschappelijk axioma dat betrekking heeft op een ethisch of fysiek feit in de natuur. Ze zijn een sleutel tot de oude opvattingen over kosmogonie in haar ruime betekenis, met inbegrip van mensen en andere wezens, en tot de evolutie van de mensheid, zowel spiritueel als fysiek. (IU 2:407)

De cirkel, de nul of niets, is het symbool van het Al, wat hetzelfde is als Niet-zijn, in tegenstelling tot zijn of het getal Een. Bij de pythagoreeërs was het getal Een hetzelfde als de kosmische monade, het oneven getal: oneven getallen werden door hen beschouwd als perfect of hemels en de even getallen als onvolmaakt, gemanifesteerd of aards. Alleen de kosmische Een, de eerste logos, was de kosmische eenheid en daarom goed en harmonieus, omdat er geen disharmonie aangetroffen kan worden in de verenigde Een die alleen is.

En toch ...

... wordt bij al dergelijke numerieke verdelingen het ENE universele beginsel — hoewel het wordt aangeduid als (het) ene, omdat het het Enige is — nooit bij de berekeningen betrokken. HET staat in zijn hoedanigheid van het Absolute, het oneindige en de universele abstractie geheel op ZICHZELF en is onafhankelijk van elke andere macht, noumenaal of fenomenaal. (SD 2:598)

Hier is de kosmische Een nauw verweven met de universele nul, de laatste is gelijk aan het universele Al. Er zijn talloze analogieën in verschillende gedachtestelsels, bijvoorbeeld, de kosmische nul komt overeen met parabrahman-mula­pra­kriti, terwijl de kosmische Een of monade overeenkomt met Brahman.

Zie ook hieronder Eenheid.

Eenheid

Een kosmische eenheid is voor mensen onbegrijpelijk en impliceert alomvattendheid, homogeniteit, eenvormigheid, ondeelbaarheid — kortom individualiteit.

De eerste uitdrukking van eenheid is kosmische ruimte. In ieder individu is eenheid te herkennen, net zoals de eerste logos of elke andere lagere logos. Ten overvloede, elke individuele monadische eenheid is werkelijk een eenheid. Eenheid, in tegenstelling tot dualiteit of meervoudigheid, is een relatief begrip, zoals wanneer we spreken over het geheel en zijn delen, de verenigde essentie van een samengesteld lichaam of de top van een hiërarchie. Op de klimmende boog neigt de evolutionaire ontwikkeling naar eenheid, op de dalende boog gaat het richting verscheidenheid. Beide tendensen zijn in de mens aanwezig.

Bij Pythagoras was de Een geen getal maar de wortel of bron van alle getallen die eruit stromen, maar tegenwoordig wordt de 1 vooral als het eerste getal gezien. Eenheid kan ook eenvoudig worden beschouwd als het allesomvattende. Het verschijnt of het komt naar voren als het doel van zowel analyse als synthese.

Als we zien hoe het Ene het vele wordt, hoe het homogene tijdens de differentiaties van een manvantara het heterogene wordt, komen we aan het grootste vraagstuk van alle vraagstukken. De eenheid tijdens een manvantarische kosmische differentiatie verliest niets van zijn eenheid in de uitgestrekte verscheidenheden van zo’n differentiatie, want de eenheid blijft altijd de oorsprong en drukt zichzelf tegelijkertijd uit als zijn integrale eenheid als de geëmaneerde hiërarchieën die er tijdelijk uit voortvloeien, om er te zijner tijd opnieuw in terug te keren.

Eerste oorzaak

De eerste oorzaak is demiurgisch, het is het ontspringende beginsel of de wortelimpuls waardoor een heelal of een deel van een heelal zich ontvouwt. Juist vanwege het feit dat de activiteit van een individu eindig moet zijn, hoe immens groot of klein die ook is, kan die nooit oneindig groot of eeuwigdurend zijn. Als het heelal een keten van oorzaken is waarin iedere keten een effect van een daaraan voorafgaande oorzaak is en als er geen eerste oorzaak zou zijn, zien we ook geen gevolgen en het beginsel van oorzakelijkheid verdwijnt volledig.

De oneindigheid heeft geen eerste oorzaak maar is de vruchtbare moederschoot van alles, letterlijk, van een oneindig aantal scheppende demiurgische eerste oorzaken. We kunnen niet anders dan concluderen dat het menselijke beeldende vermogen noodzakelijkerwijs beperkt is en moeten dan een oorzaakloze oorzaak vooronderstellen: parabrahman of wat de Vedische wijzen tad of tat (dat) noemen.

Eerste schepping

Gebruikt in de theosofie voor de aanvang van de verschillende drama’s van het leven en is tegengesteld aan de secundaire schepping, die heeft geleid tot de huidige omstandigheden en verschijningsvormen. En toch behoort de primaire schepping volgens de strikte logica tot die allereerste beginstadia van het gemanifesteerde leven die voorafgaan aan de werkingen van de natuur wanneer die eenmaal terugvalt in zijn vastgelegde gewoonten door karma uit het verleden. Deze vastgelegde gewoonten of activiteiten [patronen] zijn de karmische resultaten van eerdere oorzaken. Bijvoorbeeld de schepping van de hiërarchieën van de goden of dhyani-chohanische menigten en hun verschillende werelden en activiteiten behoren tot de zogenaamde eerste schepping. En met het voltooien van deze schepping begint het drama van de gevestigde natuur en van de hiërarchieën en hun respectievelijke activiteiten lager dan die van de hiërarchieën van de goden.

Oude kosmogonieën beginnen met de secundaire schepping van kosmische zaken, vandaar dat zij voorafgaand aan de schepping van het licht een onbepaalde duisternis vooronderstellen. Maar deze duisternis is het eeu­wi­ge licht dat schijnt door de primaire kosmogonische schepping, die de secundaire schepping ook leidt, en wordt alleen duisternis genoemd als die wordt afgezet tegen het gemanifesteerde licht van de secundaire schepping.

In het begin van de eerste schepping was de wereld, en op een kleinere schaal de aarde, in het bezit van drie elementale rijken en zijn drie elementen waren vuur, lucht en water. We zien de evolutie van werelden uit oeratomen en uit het voorafgaande oeratoom, toch kwamen zij uit de afzonderlijke delen van de oerschepping en manifesteerden zich in de verschillende hiërarchieën die engelachtig of dhyani-chohanisch worden genoemd. Mahat, die de Heer van de eerste kosmogonische schepping wordt genoemd, is de universele kennis of intuïtie, goddelijke gedachte, maar bij de secundaire schepping wordt dat wat eerst mahat was de enorme massa van hiërarchische manassen die de gemanifesteerde werelden bouwen, bewonen, ontwikkelen en zelfs emaneren.

Eeuwigdurende beweging

Engels: Perpetual Motion het equivalent van het Latijnse perpetuum mobile (de eeuwigdurende beweging).

Het ene eeu­wi­ge element is abstracte ruimte dat naast en samen met de eindeloze duur bestaat, de oorspronkelijke stof en de eeuwigdurende, nooit ophoudende beweging — de adem van het ene element. De god is dit allemaal, maar voor moderne denkers kan het misschien het beste worden voorgesteld als eeuwigdurende doorgaande beweging — op hetzelfde moment de altijd wordende, de altijd aanwezige en altijd bestaande. Aldus is eeuwigdurende beweging een niet te ontleden eerste beginsel en daaruit komen relatieve eeuwigdurende bewegingen voort, zoals de bewegingen van de hemellichamen. Sir William Groves schrijft:

Alle beweging is in één opzicht eeuwigdurend. In massa’s waarvan de beweging door een botsing tot stilstand is gekomen wordt warmte of beweging van de deeltjes opgewekt en zo gaat de beweging verder, zodat als we het zouden wagen onze gedachten hierover uit te breiden naar het heelal, we aan zouden kunnen nemen dat dezelfde hoeveelheid beweging dezelfde hoeveelheid materie voor altijd beïnvloedt.
The Correlation of Physical Forces, 259

We baden dus in een oceaan van eeuwigdurende beweging. Beweging betekent leven en leven is overal. Het fysieke heelal wordt gezien als materie en beweging, het zijn de vruchten van oorspronkelijke substantie en het geestelijke leven. Vandaar dat, hoewel dat volledig illusoir in zijn verschijningen is en als fenomeen, beiden in essentie onvernietigbaar zijn, ongeschapen en eeuwig. Hoe meer dan nog het ultrafysieke? Vooral wanneer we dat beschouwen als de noumena los van hun gemanifesteerde fysieke voortbrengselsen.

Wanneer het gaat om het maken van een machine die uit zichzelf zal blijven werken, of daarnaast ook nog nuttig werk zal doen, verklaren wetenschappers dat zoiets onmogelijk kan bestaan omdat die tegen de ‘wet van behoud van energie’ ingaat. De vergelijking van energieën in soortgelijke zaken van eeuwigdurende beweging kunnen echter altijd in evenwicht worden gebracht door de introductie van externe factoren, zoals de draaiing van de aarde. Als we het denken en de vrijheid van wil beschouwen als vormen van energie wordt de setting van het probleem heel anders en veel ruimer, zodat eeuwigdurende beweging mogelijk is, maar niet afhankelijk van de manier waarop we die beschrijven.

Eeuwigheid

[Van Latijn aeternus, aeviternus van aevum een eeuw]

Oorspronkelijk betekende een eeuwigheid een tijd verdeeld in eindeloze cycli die zich uitstrekken van een ongedefinieerd verleden via het NU naar een ongedefinieerde toekomst die is opgenomen in de grenzeloze duur. Eeuwigheid is daarom het abstracte totaal van eindeloze cyclische perioden van tijd. Zoals het is gebruikt in De geheime leer betekent eeuwigheid vaak een kosmisch mahakalpa of een periode van manifestatie; aldus betekenen de zeven eeuwigheden zeven kosmische perioden die gelijk zijn aan de 100 Jaren van Brahmā ofwel 311.040.000.000.000 menselijke jaren. Zelfs in het Vishṇu-Purāṇa betekent onsterfelijkheid, dat als een definitie van eeuwigheid is gegeven, niet meer ...

dan een bestaan tot aan het einde van het Kalpa. (2:8)

Soms is het als synoniem gebruikt voor duur. Het embleem van eeuwigheid is de slang in de vorm van een cirkel, die met zijn actieve hoofd bijt in zijn passieve staart en uit zijn emanaties komen werelden, wezens en dingen voort.

Efeze

De belangrijkste van de twaalf Ionische steden aan de kust van het Midden-Oosten van de klassieke oudheid, waar de culturen van West-AziëBeeld van Artemis van Efeze, uit de 2de eeuw n. Chr., nu in het Nationaal Archeologisch Museum (Museo Archeologico Nazionale) van Napels, Italië. en Griekenland zich vermengden. Bekend van Artemis of Diana van Efeze, de Griekse naam van Mylitta, Cybēle, enz. van de Aziatische culturen. Artemis van Efeze wordt afgebeeld als een vrouwelijke figuur met vele borsten, de Grote Moeder Multimamma. De oorspronkelijke tempel was in de 6de eeuw v. Chr. gebouwd en in 356 v. Chr. in vlammen opgegaan, maar zo prachtig gerestaureerd dat die deel uitmaakte van de zeven wereldwonderen.

Efeze was een van de brandpunten van de universele geheime leer, een ‘vreemd’ laboratorium waaruit licht scheen dat was afgeleid van het beste van de boeddhistische, zoroastrische en Chaldeeuwse filosofie (IU 2:155). Het was zo in de vroege dagen van het christendom en van daaruit verspreidde die gnosis zich waar de kerk zich later zo’n bittere vijand van maakte. Efeze was ...

beroemd om zijn grote metafysische college waar het occultisme (de gnosis) en de platonische filosofie werden onderwezen in de dagen van de apostel Paulus ... Het was in Efeze waar het grote college van essenen en al de leringen die de tanaïm aan de Chaldeeën hadden geschonken, te vinden was. (TG 114)

Egkosmioi

(Grieks) Ook Enkosmioi — in de wereld of het heelal.

Gebruikt door Proclus voor zijn op een na hoogste rang van goden of planeetgeesten. Aan de top staan de twaalf huperouranioi (superhemelsen). Zij zijn de inspirerende en stimulerende middelaars van het heelal, de hier aanwezige goden van wie de geestelijke, intellectuele en psychologische bewegingen het heelal waarin ze zich bevinden voorzien van de grote aantallen geestelijke, intellectuele en psychologische intelligenties en krachten. De allerlaagste groep van deze hier aanwezige goden bevindt zich echter slechts een klein beetje boven de elementale wezens van het kosmische astrale gebied.

Ego

(Latijn) Het persoonlijk voornaamwoord ‘ik.’

In de filosofie en theologie is het ego het middelpunt van ‘ik-heid’ of egoïteit in de mens. Er zijn twee van zulke centra: het geestelijke of onpersoonlijke dat gewoonlijk de individualiteit wordt genoemd, en het persoonlijke dat vaak de ziel wordt genoemd, of de persoonlijkheid. Het eerste ego is onvoorwaardelijk onsterfelijk, het laatstgenoemde ego is onsterfelijk onder voorwaarden, maar in de meeste gevallen sterfelijk omdat het ontbreekt aan bindende aspiraties met zijn hogere Overzelf, de individualiteit.

Het ego is dat wat zegt ‘ik ben ik’. Het is indirect of weerkaatst bewustzijn, bewustzijn dat zijn eigen mayavische bestaan als een geschei­den entiteit herkent. Het is niet het onvergankelijke zelf of het atma-buddhi-manas, gezien als een onverbreekbare triade, want alle ego’s in de menselijke constitutie zijn weerspiegelingen van de blijvende geestelijke zelfheid. Dit betekent dat er een ontelbaar aantal ego’s van dezelfde soort zijn — ‘ikzelf’ en andere gelijksoortige ikzelven — ook dat er ego’s van verschillende soorten zijn.

Als we de hiërarchie van de menselijke constitutie bekijken zoals die groeit uit een ingeboren of altijd-bestaand zelf en dit zien als het ware zaad van de wezenlijke egoïteit zal dit mayavische ego op ieder gebied van de stof worden gevormd en daarom op alle gebieden of lagen van de menselijke constitutie. Het is het zaad van egoïteit dat zichzelf manifesteert in elk volgend voertuig en daarom daar een ego vormt, blijvend of vergankelijk, geheel overeenkomstig de afstand tot het blijvende zelf.

Aldus zien we:
Ātman, de goddelijke monade die het goddelijke ego geboren laat worden, dat het monadische omhulsel voortbrengt of de goddelijke ziel.
Jīvātman, de spirituele monade, heeft het geestelijke ego als zijn kind en dit brengt op zijn beurt de geestelijke ziel of het individu voort. De combinatie van deze twee, in het algemeen beschouwd als een eenheid, is atma-buddhi.
Bhūtātman, het menselijke ego — is de hogere menselijke ziel, met inbegrip van het lagere buddhi en hoger manas.
Prāṇātman, het persoonlijke ego — is de gewone menselijke ziel of persoon — met inbegrip van manas, kāma en prāṇa. En als laatste zien we het beest of de dierlijke ego — de vitaal-astrale ziel: kāma en prāṇa.

Egoïteit

Ik-ben-ik-heid, ahamkara.

De menselijke egoïteit is tweevoudig, maar egoïteit zou in werkelijkheid individualiteit moeten betekenen en niet persoonlijkheid. Het kenmerkende of het swabhava van de individualiteit is zijn egoïteit, of de ware wortel van het ik-ben-ik-heid, terwijl het kenmerk (of swabhava) van de persoonlijkheid egoïsme is, het is de zwakke schaduw van egoïteit die ‘dronken is,’ voor wat betreft zijn eigen exclusieve belangrijkheid in deze wereld. Let wel, zowel egoïteit als egoïsme steken scherp af tegen de wezenlijke zelfheid. En paradoxaal genoeg, hoe sterker het idee van waarachtige zelfheid in de mens is hoe minder er sprake is van egoïteit en het minst van egoïsme, want zelfs egoïteit is een weerspiegeling, hoe hoog ook, van geestelijke zelfheid dat zijn eenzijn met het Al ziet. Aldus kan ego worden gedefinieerd als ik-ben-ik, een bewustzijn dat zijn eigen mayavische bestaan als een aparte entiteit herkent en om die reden vaak weerspiegeld bewustzijn wordt genoemd. Wezenlijke of echte zelfheid is het kenmerk van het atman in de menselijke constitutie. Egoïteit komt naar voren bij de verbinding van atma-buddhi met manas, terwijl de persoonlijkheid of het egoïsme een zwakke afspiegeling is van de laatste die in en door het lagere manas, kama en prana werkt.

Zie Adonai

Egregores

Een term uit de koker van Éliphas Lévi die verklaart dat zij ...

de leiders van de zielen die de geesten van kracht en handeling zijn. (SD 1:259)

Zij zijn wezens ...

waarvan de lichamen en essenties het weefsel vormen van het zogenoemde astrale licht. Zijn zijn de schaduwen van de hogere planeetgeesten van wie de lichamen bestaan uit de essentie van het hogere goddelijke licht. (TG 111)

Zij zijn ...

de ‘reuzen’ van Genesis die hielden van de dochters van mensen: een verwijzing naar de eerste voormenselijke (om het zo maar te zeggen) rassen van mensen die al ontwikkeld waren maar nog niet geboren — de Alpha en de Omega van de mensheid in deze, onze ‘ronde’. (BCW 6:176)

Zie Brahmanda; Wereld-ei

Ei

Het ei is een van de meest uitgebreide symbolen en net zo suggestief in een spirituele, lichamelijke als kosmologische betekenis. Het staat onder andere voor de oorspronkelijke chaos, de universele matrix, de grote Diepte, de Maagdelijke Moeder maar ook voor de kosmos die het wereldei heeft gevormd. Als chaos of ruimte is het ei het maagdelijke ei, nog niet gevormd, deze wordt bevrucht door de geestelijke straal en daaruit volgt de derde logos.

Het maagdelijke ei, dat in zekere zin het abstracte begrip ‘ei’ is, of het vermogen om door bevruchting te worden ontwikkeld, is eeuwig en is altijd hetzelfde. En zoals de bevruchting van een ei plaatsvindt vóór het wordt gelegd, bevat de niet-eeuwige periodieke kiem die later in de symboliek het wereld-ei wordt – wanneer deze uit dit symbool te voorschijn komt, ‘de belofte en de kracht’ van het gehele Heelal in zich ... De vergelijking met een ei brengt ook het feit tot uitdrukking ... dat de oervorm van alles wat is gemanifesteerd, van atoom tot wereldbol, van mens tot engel, bolvormig is. De bol is namelijk bij alle volkeren het symbool van eeuwigheid en oneindigheid. (SD 1:64-5)

Als het symbool van voortbrenging, geboorte en wedergeboorte is het ...

de meest bekende vorm van datgene waarin de kiem van elk levend wezen wordt geplaatst en ontwikkeld (IU 1:157)

... en niet alleen gebruikt vanwege het raadsel van de schijnbare zelfvoortbrenging, maar ook vanwege zijn bolvorm. De bol en de cirkel zijn beide symbolen van de allesomvattende ruimte.

Het ei als symbool kunnen we in veel culturen terugvinden. In de Wetten van Manu wordt bijvoorbeeld gezegd dat de Zelfbestaande Heer tevoorschijn kwam en alleen water schiep. Daarin wierp hij het zaad waaruit een gouden ei ontstond (hiranyagarbha). Na een goddelijk jaar in dat ei te hebben doorgebracht, splitste Brahmā zich en vormde hemel en aarde. Brahmā had op die manier zowel het ei bevrucht als zichzelf ermee voortgebracht.

Daarnaast is de vrouwelijke voortbrenger of zij die emaneert eerst een kiem, een druppel van hemelse dauw, een parel en dan een ei. Het ei laat de vier elementen binnen het vijfde (ākāśa) geboren worden. Het splitst zich, de schaal is de hemel, het eigeel de aarde en het eiwit worden de wateren van zowel hemel als aarde.

Vishṇu komt ook voort uit een ei. In Egypte wordt Osiris geboren uit een ei, net als Brahmā. Het ei was gewijd aan Isis en daarom aten de priesters nooit eieren.

Het ei wordt in paasvieringen gebruikt als een symbool voor de vernieuwing van leven. Het paasei stamt van het heidense gebruik om eieren uit te wisselen op het moment dat het jaar wordt geboren. Oorspronkelijk was het een diepzinnig esoterisch symbool dat in het Westen volledig is verdwenen, hoewel er nog wel eieren van chocola worden uitgewisseld.

Wanneer in de oude Mysteriescholen aan een broederdiscipel een ei werd geschonken suggereerde dat de wedergeboorte van de natuur, dat zo overduidelijk zichtbaar is in de lente of in de inwij­dings­cere­monieën, die vooral tijdens de lente dag-en-nachtevening werden gehouden, waarmee de hoop werd uitgedrukt dat hij ook op een of ander moment kan worden ‘wedergeboren,’ en in staat zal zijn om zijn geestelijke natuur te bevrijden van de omhullende schaal als een kuiken dat zichzelf bevrijdt van zijn eierschaal.

Soms wordt het woord gebruikt voor de cirkel of de nul, want het ei vat de betekenissen van vruchtbaarheid en bolvormigheid samen in één symbool. Het ei met zijn centrale kiem is de cirkel zonder het punt. Samen met de streep die de mannelijke kracht in de natuur voorstelt — soms voorgesteld als een verticale lijn — vormt het ei het getal 10, of de figuur van relatief volmaakte of complete manifestatie. Het ei was het symbool van leven in onsterfelijkheid en eeuwigheid en ook het teken van de voortbrengende matrix. De anatomie van een kippenei laat de prachtige analogie zien van de stadia van kosmische evolutie en de ontwikkeling van de menselijke beginselen.

Zie ook Brahmanda; Wereldei

Geboren uit een Ei

De mensen van bepaalde delen van het vroege derde wortelras die hun nakomelingen voortbrachten door eieren te leggen — deden dat eigenlijk op een manier waarvan we zouden kunnen zeggen dat die nog steeds bij de mens bestaat, net als onder de dieren. Voor dit ras en zijn manier van voortplanten was het niet anders dan een logische voortzetting na het ‘uit zweet geboren worden’ van het latere tweede en het vroege derde wortelras. Het menselijke ras kende vanaf het begin op bol D verschillende manieren van voortplanting die afhingen van de fysiologische kenmerken van de verschillende fasen waarin de mensheid in zijn ontwikkeling vooruitging, van het etherische via het astrale naar het fysieke type. In het begin was de mensheid ongeslachtelijk, zonder geslachtskenmerken, daarna ging hij door verschillende fasen voor het verspreiden van zijn zaad, langs sporenvorming en via eidragend werd de mens uiteindelijk androgyn, en naarmate de tijd verstreek werden de nakomelingen steeds meer óf mannelijk óf vrouwelijk en uiteindelijk verschenen in het laatste deel van het derde wortelras de duidelijk verschillende mannen en vrouwen, zoals nu het geval is.

De meer intellectuele dhyānī’s (de manasa’s, zonen van wijsheid) wilden aanvankelijk niet incarneren in de eerste vormen, ook niet in de lichamen van de eerdere uit een ei geborenen. De eerste helft van het eigeboren ras was daarom sterfelijk in zijn lagere of persoonlijke aspecten, omdat er nog geen persoonlijk ego was om te overleven. De innerlijke monadische vuren waren er maar zonder een geschikt voertuig waarin de vlammen gegoten konden worden. De tweede helft werd intellectueel onsterfelijk als men dat verlangde en geestelijk onsterfelijk vanwege de ontwikkeling en incarnatie van het vijfde of manas-beginsel met behulp van de inspirerende manasa’s.

In de dagen van Lemurië zou men tijdens het middelste en latere deel van het derde wortelras, niet alleen over de ei-geborenen spreken, vanwege de fysiologische processen van voortplanting die toen gewoon waren, maar ook over de zeven dhyani-chohanische klassen die incarneerden in de ‘zeven uitverkorenen’ van het derde wortelras.

Zie ook Wortelras, derde

Eidolon

[Van Grieks eidolon vorm, model; een fantoom-dubbel van de menselijke vorm; Latijn simulacrum]

Het astrale dubbel van levende wezens. De schaduw of perisprit, het is het kama-rupa na de dood, voordat het uiteen is gevallen. Het is het fantoom (of de schil) dat onder bepaalde omstandigheden aan achterblijvers van de overledene kan verschijnen.

Eis Zeus Sarapi

Een aanroep van Sarapis (of Serapis) die vaak wordt aangetroffen op gnostische sieraden en zoveel betekent als ‘de Ene Zeus, Sarapis,’ een aanduiding dat Sarapis als de hoogste god werd gezien. Bijna gelijk in betekenis met de gnostische uitdrukking Abrasax Iao (Abrasax is de Ene Iao) wat ook op sieraden werd gegraveerd.

Eisteddfod

(Welsh) [van eistedd zitten]

Een sessie. Een festival of toernooi met muziek en poëzie, voorgezeten en georganiseerd door de Gorsedd van de barden.

Eka

(San­skriet) Eka

Het rangtelwoord een. In de betekenis van de eerste, de oorspronkelijke of adi, het kan ook Brahmā betekenen, de derde of scheppende kosmische Logos. Deze of elke andere Een, zoals het Hebreeuwse ’ahath of ’ehad, dat nooit grenzeloos of grenzeloze oneindigheid betekende want dat werd altijd gesymboliseerd door de nul. Een is altijd het begin van een rekenmethode of een opsomming, zodat hoe hoog een gebied van het Ene ook mag zijn, het altijd het begin van een hiërarchie was die eruit voortvloeide als zijn wortel of zaad. In de grenzeloze oneindigheid zijn er daarom ontelbare aantallen van zulke Enen of kosmische hiërarchieën.

Ekagrata

(San­skriet) Ook EkagratvaEkāgratā, Ekāgratva

Op één gefocust, absolute intentie bij de contemplatie van een onderwerp van meditatie, waarbij in het denken de volmaakte concentratie op één enkel punt van het denken wordt gehouden.

Ekaneka-Svarupa

(San­skriet) Ekānekasvarūpa [van eka een + aneka niet een, vele + svarūpa iemands eigen vorm of model]

Alleen en toch veelvoudig in zijn eigen vorm. Gebruikt in de Purāṇa’s voor Brahma: hoewel het aspect enkelvoudig is en zich toch manifesteert in veelvormige uitdrukkingen. Van toepassing op de vele wisselende manifestaties van de Logos ondanks zijn individualiteit en transcendentie en werkelijk op kleinere schaal van toepassing op elke monadische individualiteit, zoals die van een mens.

Ekasloka-Sastra

(San­skriet) Ekaśloka-śāstra [van eka een + śloka stanza + śāstra geschrift]

Een mystiek boeddhistisch werk van Nagarjuna, dat in het Chinees Yih-shu-lu-kia-lun heet.

El

(Hebreeuws) ’Ēl, soms geschreven Al.

Sterk, machtig, als een abstract zelfstandig naamwoord kracht, macht — gebruikt voor goden, helden of kosmische geesten. Door de latere joodse en christelijke monotheïsten vertaald als God.

Gebruikt voor Jehovah maar ook voor niet-joodse goden. De meervoudsvorm is ’elim terwijl het Hebreeuwse meervoud ’elohim is. Strikt genomen is het meervoud verwant aan het Chaldeeuwse en Hebreeuwse woord ’eloah. Dit laatste woord heeft een vrouwelijke uitgang, terwijl het meervoud een mannelijke uitgang heeft, waarmee op een merkwaardige wijze expressie wordt gegeven aan zowel mannelijke als vrouwelijke kenmerken wanneer het wordt gebruikt in het meervoud. In bijbelvertalingen wordt ’elohim gewoonlijk vertaald als God, terwijl Jehovah vrijwel altijd wordt weergegeven als Heer.

Zie ook Alhim

El Elion

(Hebreeuws) ’Ēl ‘Elyōn [’ēl god + ‘elyōn wat hoog is, of erboven]

De hoog verheven God.

Een naam van de god die door de joden is geleend van het Fenicische Elon, een naam van de zon. (TG 111)

Zie ook Elon

Eldorado

(Spaans) [van el de + dorado gouden, verguld]

Een denkbeeldig gebied waar goud en andere waardevolle dingen in overvloed te vinden zouden zijn, vaak door de eerste Europese pioniers gelokaliseerd in de Nieuwe Wereld ergens in Midden- of Zuid-Amerika. Wanneer figuurlijk gebruikt staat het voor een speculatief streven naar de hemel op aarde. Zulke ideeën, zoals die van het Beloofde Land, het Elysium of het Paradijs, zijn echo’s van een intuïtief en overgeleverd bewustzijn van de goddelijke oorsprong en bestemming van de mens — overleveringen die ook verbonden zijn met bepaalde plekken op aarde, zoals de noordpool.

Elektra

Een harpij.

(Grieks) Elektra

Een van de Pleiaden, dochter van Atlas en moeder (door Zeus) van Dardanus, voorouder van het koninklijk huis van Troje. Zij wordt genoemd als die met het ‘donkere gezicht’ en soms beschouwd als de Pleiade die niet gezien kan worden met het blote oog, net zoals nadat ze Troje in puin heeft zien liggen die plaats verliet om een komeet te worden.

Zij is ook de dochter van Oceanus, moeder (door Thaumas) van Iris en de harpijen, en een riviernimf, dochter van Oceanus en Tethys. Elektra komen we ook tegen als de dochter van Agamemnon en Clytemnestra, zuster van Iphigenia en Orestes. Nadat haar moeder haar vader had gedood, redde Elektra haar broer en hielp hem later bij het wraak nemen vanwege de dood van hun vader. (SD 2:768; BCW 4:224)

Elektriciteit

Theosofie beschouwt elektriciteit niet slechts als een gevolg, maar als een entiteit of kosmische kracht met de naam fohat. Er wordt ook her en der gesproken over de zonen van fohat. Bij het indelen van elektriciteit onder de kosmische krachten vinden we dit woord ofwel als de ene grote kracht waarvan de andere krachten zich losmaken, of als een bijzondere, een van die eerder gedifferentieerde krachten: bijvoorbeeld kundalini-sakti, een kracht die zich kenmerkt door een spiraalsgewijze of slangvormige beweging en die verband houdt met elektromagnetische fenomenen. Hoewel we kundalini beter vitale elektriciteit of magnetisme kunnen noemen, want elektriciteit en magnetisme zijn de alter ego’s daarvan.

Gewone elektriciteit is het eindproduct van een keten van manifestaties op verschillende kosmische gebieden. Er wordt in oude occulte boeken gezegd dat Vader-Moeder de oorspronkelijke aether of ākāśa is (die soms svabhavat wordt genoemd) en dat die homogeen was vóór de evolutie van de Zoon — fohat of kosmische elektriciteit. Elektriciteit wordt ook genoemd als een vorm van kosmische vitaliteit, die hoofdzakelijk emaneert uit de verschillende zonnen in het heelal maar ook in mindere mate uit alle andere kosmische entiteiten. En achter al die vitale activiteiten is er de allesdoordringende kosmische intelligentie die uit zichzelf een vitaal web weeft van kleinere kosmische intelligenties. Elektriciteit op ons aardse gebied is een van de laagste vormen van geestelijk licht of daiviprakriti.

De geheime leer verklaart dat elektriciteit atomair is, waarmee ontzettend kleine deeltjes worden bedoeld, wat door modern onderzoek en de theorieën eromheen wordt bevestigd. Nogmaals, de verklaring dat elektriciteit een grote rol speelt bij de manifestatie van alle levensvormen blijkt ook duidelijk uit onderzoek met betrekking tot de stromingen van vitaliteit die altijd zichtbaar zijn in de activiteit van levende organismen.

Het standpunt van het occultisme is dat geen enkele kosmische kracht of de manifestatie ervan, anders is dan het kosmische leven zelf — behalve voor wat betreft zijn svabhāva of typische kenmerken. En verder, dat zelfs niet het allerkleinste deeltje van die oneindige ruimte zonder leven is, of dood zou zijn, zodat de grofste stof moet worden beschouwd als een compacte samenstelling van levenskrachtige activiteit. Uit deze twee aannames volgt dat elektriciteit niet alleen vitaliteit is, maar een vitaliteit die wordt geleid door intelligentie. Maar we zijn niet in staat om intelligentie te herkennen in elektrische activiteit wat is te wijten aan onze onwetendheid met betrekking tot de werking van kosmische intelligentie, want het doordringt alles en is zo goed als oneindig in zijn manifestaties, terwijl onze eigen opvattingen met betrekking tot de vitale activiteit worden beperkt tot een erg klein gebied waarmee we bekend zijn en dat we beschouwen als bijzondere eenheden die we dan leven noemen.

Zie ook Akasisch magnetisme

Element

[Van Latijn elementa eerste beginselen; ook (enkelvoud) elementum een element; vgl. San­skriet oplossen]

Hoewel een element op van alles en nog wat kan slaan verwijst het [binnen de theosofie] in het bijzonder naar de stofzijde van de natuur. Zo kan het oorspronkelijke element worden teruggevonden in mula­pra­kriti, de fundamentele bronsubstantie die aan alle manifestaties ten grondslag ligt. Filosofische scholen beschouwen vuur, lucht of water (niet in de zin van gewoon water) als het eerste element. Of zij hebben vuur, lucht, water en aarde en soms aether als de primaire elementen beschouwd.

Terwijl alle dingen voortkomen uit een oorspronkelijke eenheid, wordt een element gebruikt in relatie tot veel dingen die allemaal in zichzelf een samengestelde eenheid zijn. De chemische elementen bijvoorbeeld kunnen voortkomen uit een meer elementaire protyle* en deze op zijn beurt uit het ākāśa, de met alles gedeelde geestelijke/etherische ouder van de fysieke onderlaag. Dus, wat homogeen is ten opzichte van dat wat eruit volgt, zal heterogeen zijn ten opzichte van waar het uit voortkomt.

De theosofische leringen met betrekking tot de kosmische elementen en beginselen worden besproken onder het woord tattvas.

Zie ook Aarde; Aether; Bhuta; Lucht; Mahabhuta’s; Vuur; Water

*De vertalers van De geheime leer merken hierbij op: ‘Protyle is de naam die ca. 1886 werd voorgesteld voor de hypothetische oorspronkelijke ongedifferentieerde stof, waaruit de chemische stoffen die voorlopig als elementen werden beschouwd, kunnen zijn samengesteld.’

Elementalen

Het woord werd al gebruikt door middeleeuwse Europese mystici zoals de vuurfilosofen, de rozenkruisers en kabbalisten voor die categorieën van etherische wezens die zich hebben ontwikkeld in, en zijn geboren uit, de vier elementen of natuurrijken. Normaal gesproken ziet men die wezens als leden van de vier klassen van algemeen bekende elementen: lucht, vuur, water en aarde, maar de theosofie ziet er meer en kent er zeven of zelfs tien: vier in het stoffelijke of halfstoffelijke gebied, en drie (of zes) met een zeer etherische en zelfs half-geestelijke samenstelling die buiten dat gebied vallen. Ze worden vaak beschreven als natuurgeestjes of elfjes.

Strikt genomen slaat het woord eigenlijk op een veel kleinere groep en worden er die wezentjes mee bedoeld die hun evolutionaire ontwikkeling relatief kort geleden zijn begonnen, die in hun constitutie slechts één van de vier elementen hebben ontwikkeld — dat ene element waarin ze zijn geboren — en die daarom in het elementale stadium van groei verkeren.

Let op, het is een algemeen woord voor alle wezens die zich evolutionair gezien op een lager niveau bevinden dan de mineralen. En als we de betekenis uitbreiden worden de rijken van de mineralen, het plantenrijk en het dierenrijk gezien als families van elementale wezens, maar dan in vergevorderde stadia. Een elementaal is daarom een wezen dat ons heelal of elk ander heelal is binnengekomen op het laagste gebied of in de laagste wereld.

Er zijn ónder het mineralenrijk drie rijken van elementalen, en elk daarvan kent zeven (of tien) onderverdelingen, en elke entiteit, hoog of laag, moet op enig moment in zijn loopbaan door dit stadium gaan. En er zijn vier algemeen erkende grote categorieën van deze onontwikkelde wezens, die door de middeleeuwse Europese mystici gnomen, undinen, sylfen en salamanders werden genoemd — respectievelijk elementalen van de aarde, water, lucht en vuur. Deze elementalen zijn niet alleen de bewoners van en geboren uit de respectievelijke elementen, maar zijn werkelijk die elementen zelf. Zij zijn vanuit een gezichtspunt eenvoudigweg natuurkrachten, instrumenten van de hogere intelligenties en voeren feitelijk al het fysieke werk van de wereld uit.

Vanuit een ander gezichtspunt kunnen ze worden gezien als de levens­atomen in verschillende stadia van evolutionaire groei. En terwijl ze evolutionair verschillend zijn ontwikkeld, zijn ze ook anders in geestelijk, etherisch, astraal of stoffelijk opzicht en vinden zij hun weg door deze enorme uitgestrektheden van deze gebieden. Zo bestaan ze overal: in de lucht die we inademen, in het voedsel dat we eten en in alle weefsels van de stoffelijke natuur. Met hun hulp kunnen we alle lichamelijke en mentale activiteiten ondernemen.

De drie rijken van elementalen bouwen en vormen elke nieuwe planeet of wereld en beginnen in een regelmatige reeks met de laagste van de drie rijken. Zij bereiden de bol voor nog vóór de komst van het mineralenrijk, die op zijn beurt gevolgd moet gaan worden door de planten en hogere natuurrijken, in een regelmatige opvolging. De elementalen vormen niet alleen de materiële kant van de natuur, maar handelen samen en worden gebruikt door de hogere intelligenties en worden dan de krachten of energieën van de natuur, zoals elektriciteit, licht, vitaliteit, enz. Wij mensen en andere wezens gebruiken hen onbewust als we al onze lichaamsfuncties uitoefenen. Neem bijvoorbeeld ons lichaam dat samenhang heeft door de automatische hulp van de elementalen van de aarde. En de elementalen van het vuur geven lichaamswarmte.

De vier rijken van elementalen die in de vier elementen bestaan zijn ook bekend als feeën en kabouters in mythen, fabels en volksverhalen, in de poëzie van alle volken, oud en modern. Hun namen zijn talloos: peri’s, devs, jinns, bosgeestjes, saters, faunen, elfen, dwergen, trollen, watergeestjes, kobolden, nachtelfjes, kabouters, moerasvolk, goede mensen, goede buren, wilde wijven, mensen van vrede, witte dames en vele, vele andere. Zij worden gezien, gevreesd, gezegend, verdreven en opgeroepen in elk deel van de wereld en in elke eeuw. Deze elementalen zijn de voornaamste natuurkrachten die door de ontlichaamde overleden mens worden gebruikt, het zijn de zeer werkelijke maar nooit zichtbare ‘schillen’ die worden aangezien voor geesten bij seances en zij vormen al die bijzondere fenomenen met uitzondering van de zuiver subjectieve. Ze kunnen worden beschreven als de centra van kracht die instinctieve verlangens hebben, maar geen geweten of besef, zoals wij dat kennen. Vandaar dat hun handelingen kunnen zijn wat wij mensen goed of slecht noemen of geen van beide. Zij hebben astrale vormen die in een zeer goed vast te stellen mate deelnemen aan het element waartoe zij behoren en maken ook deel uit van de universele alomtegenwoordige ether. Ze vormen een combinatie van gesublimeerde stof en zuiver basaal denken. Sommige blijven gedurende vele cycli relatief onveranderd, voor zover we van een grote verandering kunnen spreken, en hebben dan nog steeds niet een gescheiden eigen individualiteit, zij handelen gewoonlijk collectief, om het zo maar uit te drukken. Anderen, van bepaalde elementen en soorten, veranderen zich volgens een vaste wet die bij de kabbalisten bekend is. Degenen met de stoffelijkste lichamen zijn normaliter toch net onstoffelijk genoeg om voor ons onzichtbaar te zijn, maar zijn toch ook weer niet zo onstoffelijk dat ze niet perfect kunnen worden herkend door de innerlijke of helderziende visie. Ze bestaan en leven niet alleen in de ether, maar kunnen daarin handelen en die aanwenden om stoffelijke fenomenen teweeg te brengen, en dat doen zij net zo gemakkelijk als wij lucht samendrukken met behulp van machines, bij welke klus zij graag geholpen worden door de menselijke elementaren of astrale schillen. Sterker nog, zij kunnen de ether zo condenseren dat zij voor zichzelf tastbare lichamen maken, die door hun proteïsche krachten de vorm aan kunnen nemen die zij als indruk hebben ontvangen en die aan iedereen laten zien. Dit komt doordat zij automatisch de vormen aannemen die ze afgedrukt vinden in het geheugen van een persoon (of personen) die bij een seance aanwezig zijn. Het is niet noodzakelijk dat het medium op dat moment denkt aan degene die het onderwerp van de seance is: het beeld kan velen jaren eerder zijn vervaagd. Het denken ontvangt onuitwisbare indrukken, zelfs van vluchtige ontmoetingen met vreemden. Als een paar seconden belichting al genoeg is voor een vel fotografisch papier met een lichtgevoelige emulsie om daarmee een prachtige foto te ontwikkelen, is dat ook genoeg om voor altijd het beeld vast te leggen dat het medium ziet. En zo is het in een bijna niet voor te stellen grotere mate voor het verstand. We zijn niet in staat iets uit te vinden of te maken zonder de elementaal, die de gestempelde indrukken weerspiegelt in het geheugen van mensen, hoe diep dat ook in het geheugen verstopt zit. Vandaar de zenuwuitputting en de mentale druk van bepaalde gevoelige naturen bij spiritistische bijeenkomsten. De elementaal zal lang vergeten zaken uit het verleden aan het licht brengen: vormen, beelden, zelfs bekende zinnen die al lang geleden uit het geheugen verdwenen zijn, maar nog steeds levendig worden vastgehouden op de astrale bladzijden van het onvergankelijke boek van het leven. De elementalen zijn nabootsers en hebben noch een eigen wil noch een intelligentie van zichzelf ontwikkeld dat ze zelfbewust kunnen gebruiken, en dus neigen ze ernaar de vormen van alle hogere rijken te kopiëren. Ze hebben daarom vele vormen of lichamen, sommige van de gevorderden kunnen zelfs een half-menselijke vorm aannemen.

Sommige elementalen zijn vriendelijk, andere onvriendelijk, niet opzettelijk of bewust, maar gewoon omdat de mens in die typische evolutionaire toestand verkeert dat die op de een of andere manier er zo op reageert. Maar net zoals verschillende mensen een overwicht van het een of andere element boven het andere in hun constitutie hebben, zijn mensen gevoeliger voor de elementalen die behoren bij hun overheersende element.

Elementaren

Elementaren zijn de aan de aarde gebonden zielen van gestorven mensen die een slecht of verdorven leven hebben geleid.

Het zijn de bewuste of halfbewuste astrale zielen van mensen die op aarde al het geestelijke licht weigerden, achterbleven en stierven terwijl ze diep gezonken waren in het moeras van de stof. Van deze zielen, of hun half-gevorderde persoonlijke aard, heeft de geest geleidelijk afstand genomen. Zij kunnen eeuwenlang blijven bestaan voordat ze geheel zijn opgelost en verdwenen. Blavatsky schrijft over de geestelijke dood die tot deze toestand leidt:

Wanneer iemand liefde voor zichzelf en voor de wereld met haar genoegens gaat koesteren, en de goddelijke liefde voor God en zijn medemens verliest, dan vervalt hij van leven tot dood. De hogere beginselen die de essentiële elementen van hem als mens vormen, sterven af, en hij leeft alleen op het gebied van zijn lagere vermogens. Fysiek bestaat hij, maar spiritueel is hij dood. ... Deze spirituele dood is het gevolg van ongehoorzaamheid aan de wetten van het spirituele leven, waarop dezelfde straf volgt als op ongehoorzaamheid aan de wetten van het stoffelijke leven. Maar diegenen die spiritueel dood zijn, hebben nog hun genoegens; ze hebben hun verstandelijke gaven en vermogens en dingen waarmee ze zich intensief bezighouden. Ze koesteren alle dierlijke genoegens, en voor grote aantallen mannen en vrouwen vormen ze het hoogste ideaal van menselijk geluk. Het onvermoeibaar nastreven van rijkdom, van vermaak en de genoegens van sociaal verkeer, van het aankweken van goede omgangsvormen, een goede smaak in kleding, het beklimmen van de maatschappelijke ladder, en van wetenschappelijk aanzien, bedwelmen en verrukken deze levende doden. (IU 1:318)

Als elementaren hoog ontwikkeld zijn wordt deze categorie mensen gedurende hun incarnatie op aarde wat in het Oosten een ‘Broeder van de Schaduw’ wordt genoemd, een naam die ook van toepassing is op hun astrale schaduw, die vaak volledig bewust is van de lagere aspecten van de natuur ...

Ze zijn sluw, laag en wraakzuchtig, en terwijl ze proberen hun lijden op de mensheid te verhalen, worden ze vampiers, spoken en uitstekende toneelspelers, tot ze ten slotte worden vernietigd. Ze zijn de belangrijkste ‘sterren’ op het grote spiritistische toneel van ‘materialisatie’; ze brengen die verschijnselen teweeg met behulp van de meer intelligente onder de als ‘elementalen’ geboren wezens, die rondzweven en hen met genoegen in hun eigen sferen welkom heten. (IU 1:319)

In de moderne theosofische literatuur wordt het woord ook gebruikt voor de spoken of kama-rupische schaduwen van ontlichaamde mensen in het algemeen, vooral die van grof-materialistische mensen met hun slechte impulsen en begeerten, die nog steeds aanwezig zijn in het kama-rupische spook, waardoor deze spoken naar de fysieke sferen trekken die voor hen aantrekkelijk zijn. Zelfs deze laatste zijn werkelijk een groot gevaar voor de psychologische gezondheid en het gezonde verstand van belichaamde mensen en kunnen letterlijk levende mensen achtervolgen die neigingen hebben die verwant aan die van hen zijn. Zulke zielloze astrale schillen zijn iets minder gevaarlijk dan de elementaren omdat ze veel minder bewust zijn, maar zij zitten nog steeds vol krachten van een ontaarde en kwaadaardige soort. Hun lot is dat van alle andere preta’s of bhuta’s — uiteindelijke disintegratie, want de grove astrale atomen die hen samenstellen lossen langzaam op als een verdwijnende rookpluim.

Beide soorten astrale zielen of schimmen worden aangetrokken naar, en komen samen bij, de grofste en meest ontaarde locaties en wezens van deze wereld. Maar ieder mens met een geestelijke natuur en een aspirerende ziel stoot deze astrale entiteiten af door een soort psychomagnetische antipathie.

Zie ook Heterogeniteit & Homogeniteit; Oerstof

Elephanta

Een klein eiland in de buurt van Bombay, India, genaamd Gharipur of Gharapuri, dat zijn huidige naam ontving van Portugese zeevarenden vanwege zijn reusachtige in steen uitgehouwen olifanten. Het eiland is ook beroemd vanwege zijn grote grottempel die belangwekkende sculpturen bezit. Klik hier voor afbeeldingen.

Eleusis

(Grieks) [van eleusis de komst, de verwachte komst van eleusomai zal komen]

De zetel bij Athene van een van de beroemdste mysterie-centra van het oude Griekenland. In het Nieuwe Testament wordt het vertaald als ‘de advent.’

Zie hieronder Eleusinische Mysteriën en ook De Mysteriën

Eleusis of de Eleusinische Mysteriën

(Grieks) [van eleusinia, gebeurtenissen die nog moeten komen]

De beroemdste van de Mysteriën van het oude Griekenland en de op een na oudste na die van Samothrake. De christelijke schrijver Epiphanius denkt dat deze Mysteriën in de dagen van Inachos hebben plaatsgevonden (die sommige schrijvers wel erg dicht bij onze tijd dateren als 1800 v. Chr., wat veel te kort geleden is) terwijl anderen die toe­schrij­ven aan de stichter Eumolpos. Beide figuren worden beschreven als voormalige koningen en van goddelijke afkomst.

De grotere Eleusinische Mysteriën werden gevierd op het moment van de herfst-equinox. Het is de periode waarin de druiven worden geoogst. Deze mysteriën waren dan ook gewijd aan Demeter — Latijn Ceres, die mythologisch gezien overeenkomsten vertoont met de Egyptische Isis — de Aarde-Moeder, die heerst over vruchtbaarheid.

De viering van de Eleusinische spelen bestond uit kleinere en grotere mysteriën. Bij de kleinere speelden de producten van de aarde een rol, terwijl bij de grotere mysteriën nadruk werd gelegd op de hogere analogieën van de mysterieleringen. Zoals de naam al zegt, werden in Eleusis leringen onderwezen die betrekking hebben op dat wat met de mens na zijn dood zal gaan gebeuren.

Iacchos, de god van de wijn, speelt in meer betekenissen dan die ene, een belangrijke rol in deze mysteriën. Demeters dochter Persephone, godin van de onderwereld, werd ook geëerd. De algemeen bekende verhalen, onduidelijk en incompleet, laten hoe dan ook een dramatisch beeld zien van de avonturen van deze goden, waarvan de esoterische verklaring werd gegeven in de Grotere mysteriën.

Elia

(Hebreeuws) Ook Elijah’Ēliyyāh

Hebreeuwse profeet (9de eeuw v. Chr.) die worstelde met de aanbidding van de Fenicische Baäl (1 Koningen 17 - 2 Koningen 2:15). Blavatsky verklaart dat de Hebreeuwse wortel van de naam gelijk is aan buddhi en op die manier wordt gebruikt in het evangelie van Johannes en in de Pistis Sophia (BCW 9:492-3, 13:13).

Zie ook Berg Karmel

Elicius

(Latijn) [van elicio naar beneden trekken, uitlokken]

Meteorologische naam van Jupiter en wijst op zijn manifestatie als de bliksem waardoor hij naar beneden, naar de aarde, kan worden getrokken.

Elivågar

(IJslands) [van eli ijs + vagar golven]

In de Noorse mythologie staat elivågar voor de ‘golven van ijs’ (gletsjers) die afdalen naar alle werelden uit de Hvergelmir-bron en die vervolgens de levensvormen maken voor de belichaming van alle wezens. In de kosmogonie van de Edda’s komen die van elivågar, de gletsjer of de bewegingloze wateren van het niet-zijn, die de ijsreus Ymir had gemaakt: de leegte of het niet-bestaan waarin ‘geen bodem, geen zee, geen golven’ waren (vgl. Volüspá in de oudere Edda).

Op de elivågar die als massa opgehoopt lag in Ginnungagap (vormloze of heilige leegte) stortten in hevige buien vonken uit Muspellsheim (huis van vuur), de energierijke tegenhanger van Niflheim (huis van wolken, nevels) en schiepen een damp — daaruit onstond Ymir, de ijsreus waaruit de goden werelden vormden. Van Ymir wordt gezegd dat hij daarop het ras van de Hrim-thursen — reuzen van stof of materie het leven schonk, want ‘al hun verwanten zijn allemaal zondig.’

Elixir

[Van Arabisch al iksir mogelijk van het Grieks xeros droog]

Een alchemisch middel, de zo genoemde macht om te transmuteren, ook het levenselixer en het universele oplosmiddel. De alchemisten wisten dat de grove samengestelde elementen uit één enkel element moeten zijn voortgekomen, tegelijkertijd leven en materie, niet onderworpen aan verval — want het homogene kan niet uiteenvallen. Dit was hun elixir waarmee zij zuiver goud uit legeringen konden halen, dat alle substanties kon oplossen en het leven van een sterveling kon opwekken en laten voortduren:

Wie de trage zuurstof zou omzetten in haar allotropische toestand van ozon met een bepaalde mate van alchimistische werkzaamheid, door haar terug te brengen tot haar zuivere essentie (daartoe bestaan middelen), zou daardoor een vervanging voor een ‘levenselixer’ ontdekken en dit voor praktisch gebruik gereedmaken. (SD 1:144n)

In de theosofische filosofie wordt het algemene of essentiële elixer verworven door de leerling-adept wanneer hij zijn hele wezen vult met de geestelijke stroom van substantie en energie vanuit het onsterfelijke centrum in hemzelf. Het is precies deze stroom van de geest die het ware elixer van onsterfelijkheid is en dat de basis vormt van al die prachtige vermogens in de mens die aldus is vernieuwd en hem in staat stelt het lagere of het basale te transformeren in het hogere en fijne, het slechte in het goede en om gedurende dit manvantara eeu­wi­ge zelfbewustheid te verwerven.

Eloaeos

(Gnostisch)

De genius van de planeet Jupiter. Een van de stellaire of planeetgeesten van Egyptische en andere gnostici, die samen de tweede of het lagere zevenvoud vormen.

Zie ook Astaphai

Elohim

(Hebreeuws) ’Elohīm [van ’elōah godin + īm uitgang mannelijk meervoud]

De monotheïstische neigingen, niet alleen van de joden maar ook van christelijke vertalers, hebben ervoor gezorgd dat dit woord steevast wordt vertaald als God [enkelvoud] terwijl het woord een meervoudsvorm heeft. Het is ook niet, zoals door sommige monotheïstische wetenschappers wordt gesuggereerd, het meervoud van ‘majesteit’. Een juiste vertaling zou zowel mannelijke als vrouwelijke kenmerken moeten laten zien, zoals die van de androgyne goden.

Ondanks de ideeën die in het woord zelf besloten liggen zorgde de latere ontwikkeling van het judaïsme ervoor dat ’elohīm bijna uitsluitend geparafraseerd wordt vertaald als de ‘ene ware God,’ maar in oude tijden sloeg ’elohīm (of liever gezegd benei ’elohīm of benei ’elim — op de zonen van goden, leden van de klassen van goddelijke wezens) geestelijke wezens of kosmische geesten van verschillende hiërarchische graden: een collectieve klasse van kosmische geesten waaronder de bekende joodse Yahweh of Jehovah wordt aangetroffen. Dus, strikt genomen en zoals de oorspronkelijke Kabbalah dat bedoelde te zeggen, staat ’elohīm voor de hiërarchieën van engelen van vele wisselende graden van geestelijkheid of van een etherische toestand. In kosmogonische of astrologische zaken, werden de ’elohīm vaak mentaal bij elkaar geveegd onder de generaliserende term tseba’oth [vrouwelijk meervoud van de werkwoordstam tsaba’ een menigte, een grote massa] zoals in de uitdrukking ‘de menigte van de hemel.’

In de joodse Kabbalah vormen de ’elohīm echter de zesde hiërarchische groep die zijn afgeleid van de eerste of de Kroon, Kether: kosmogonisch stellen zij de gemanifesteerde vormers of wevers van de kosmos voor. In dit kabbalistische stelsel was Jehovah de derde macht van engelen (gerekend vanaf de eerste, Kether). Blavatsky noemt al deze hiërarchische symbolen ...

zinnebeelden van het wederzijdse verband tussen geest, ziel en lichaam (de mens); van de cirkel die is omgezet in geest, de ziel van de wereld en haar lichaam (of de aarde). Wanneer hij treedt uit de cirkel van de oneindigheid, die geen mens begrijpt, wordt Ain-Soph (het kabbalistische synoniem voor Parabrahm, voor het Zeroana Akerne van de Mazdeeërs, en voor elk ander ‘onkenbare’) ‘Een’ – de echod, de eka, de ahu – dan wordt hij (of het) door de evolutie getransformeerd tot het Ene in velen, de dhyani-boeddha­’s of de Elohīm of ook de Amshaspends, en zijn derde stap leidt tot de voortbrenging van het vlees, of ‘de Mens’. En van mens of Jah-Hova, ‘mannelijk-vrouwelijk’, wordt het innerlijke goddelijke wezen op het metafysische gebied weer de Elohīm. (SD 1:113)

De beginwoorden van de Bijbel verwijzen rechtstreeks naar de activiteiten van de ’elohīm, want dit is de enige goddelijke naam die in Genesis 1:1-2 wordt genoemd. De Purucker vertaalt deze verzen uit het oorspronkelijke Hebreeuws als:

‘In een menigte’ of ‘door een menigte ontwikkelden de elohīm zich tot de hemelen en de aarde. En de aarde werd etherisch. En duisternis op het oppervlak van de ethers. En de rūahh (de geest-ziel) van de goden (van de elohīm) (zweefde, hing) broedend. (Beginselen 99-100)

Hij gaat verder met te zeggen dat ...

we zien dat de elohīm de mens, de mensheid, uit zichzelf ontwikkelden en hen zeiden deze schepsels te worden, daarin af te dalen en ze te bezielen. Deze zonen van de elohīm zijn in onze leringen inderdaad de kinderen van het licht, de zonen van het licht, die wijzelf zijn, maar die toch van ons verschillen, omdat ze hoger staan; niettemin zijn ze innerlijk ons eigen diepste zelf. In werkelijkheid werden de elohīm, of ontwikkelden ze zich tot, hun eigen nageslacht en bleven toch in zekere zin steeds het inspirerende licht vanbinnen, of liever erboven ... [toen] de elohīm zich projecteerden in de wordende vormen van de toenmalige ‘mensheid’, die vanaf die tijd ‘mensen’ waren, hoe onvolmaakt hun ontwikkeling toen ook was. (Beginselen 100-1)

De ’elohīm komen dus overeen met beide klassen van de pitri’s die in de theosofische literatuur worden genoemd: de hogere of meer geestelijk/intellectuele van de ’elohīm zijn de agni­shvatta-pitri’s en de lagere groepen zijn de barhishad-pitri’s. Aangezien de agni­shvatta-pitri’s verstoken zijn van het astraal-vitaal-stoffelijke producerende vuur omdat ze te hoog en duidelijk te intellectueel zijn, laten zij het werk van de productie over aan de lagere ’elohīm of barhishads, die ...

de maangeesten zijn die nauwer met de aarde zijn verbonden, werden de scheppende Elohīm van de vorm, of de Adam van het stof. (SD 2:78)

Elon

(Fenicisch) Ook Elion.

Een naam van de zon, door de Feniciërs beschouwd als een van de hoogste en meest actieve goden of kosmische energieën, vertaald in Grieks als ’Elioun. De Hebreeuwse vorm van dit woord kan in de Bijbel worden teruggevonden in de frase ’El ‘elyon, ‘de hoog verheven God of godheid.’