In de astronomie en in de wetenschap van kalenders zijn verschillende jaren bekend: het sterrenjaar, het tropische jaar, het maanjaar en andere jaren. Overal ter wereld komen we diverse kunstmatig gemaakte jaren tegen die zijn bedoeld om het openbare leven aan te passen om meteorologische, atmosferische of andere redenen, of om bijzondere berekeningsmethoden uit te kunnen voeren: zo is er bijvoorbeeld het jaar van 365 dagen, het Juliaanse jaar van 365 dagen en een 1/4 dag en er bestaat een oud Mexicaans jaar van 260 dagen en daarnaast zijn er nog diverse hindoejaren. Er bestaat ook het occulte jaar van 360 dagen wat kan worden beschouwd als een jaar maar dat is gebaseerd op een grondige kennis van de astronomie en hemelse wetmatigheden. Dit jaar van 360 dagen kan ook worden gezien als een gemiddelde, dat wil zeggen dat het het jaar is waaromheen de aarde zweeft en tracht door de ontwikkelende cycli van tijd dat te bereiken en vast te houden. Het maanjaar van twaalf manen werd in de oudheid op grote schaal gebruikt en wordt nog steeds door enkele volken toegepast. En er is een groot aantal methoden van schrikkeljaren om uit te komen met het zonnejaar. Blavatsky noemt jaren van zes maanden en twee maanden (SD 2:621) en gebruikt het woord jaar als een synoniem voor een cyclus door die toe te passen op diverse andere cycli, bekende of geheime, en zelfs voor zo’n grote cyclus als die van de precessie.
De zonnestilstanden en dag-en-nachteveningen kunnen onder verschillende volken in de geschiedenis worden gevonden als beginpunten van het jaar. Die van ons was bedoeld voor het wintersolstitium, maar verwarring over de kalender hebben deze datum verschoven. 4 januari wordt in theosofische geschriften genoemd als de juiste dag voor het begin van het burgerlijke jaar, omdat het de datum markeert van de eerste volle maan na een wintersolstitium die samenvalt met nieuwe maan. Dit heeft te maken met inwijdingsrituelen.
Het zonnejaar werd soms heel juist gebruikt als een symbool van zonnegoden en krachten. Zijn lengte in hele dagen is 365 en wordt geleverd door de letters van bepaalde namen om te zetten in getallen in overeenstemming met de regels van het Griekse alfabet: Abraxas, Meithras en Neilos vormen samen 365. Dit is vaak tegengesteld aan het maanjaar dat bestaat uit 354 dagen, waarvoor een soortgelijke symboliek kan worden gevonden.
We kunnen veel vraagtekens plaatsen bij de berekeningen van de jaarlijkse cyclus van de zon, en toch hebben die berekeningen allemaal hetzelfde feit als achtergrond, hoewel de details van volk tot volk behoorlijk kunnen verschillen. Een voorbeeld van de vele ideeën die zijn verbonden aan het jaar, is wat nu overal wordt toegepast en abusievelijk de Babylonische methode wordt genoemd, waarbij een cirkel of een periode in 360 delen wordt opgedeeld, die graden worden genoemd en elk zo’n graad wordt opnieuw verdeeld in 60 minuten, en elke minuut opnieuw in 60 seconden. Dit is een methode die is gebaseerd op het occulte jaar van 360 dagen, waarbij elke dag bestaat uit 12, of inderdaad 24 uur, en elk uur bestaat uit 60 minuten en elke minuut opnieuw uit 60 seconden.
Jabal
(Hebreeuws)
Stroom. In de Bijbel de zoon van Lamech en Adah:
Hij was de vader van hen die in tenten woonden en die vee hielden. (Genesis 4:20)
Blavatsky vergelijkt Jabal met de kabiri die de mensheid de landbouw onderwezen (SD 2:390).
Jabalas
(Sanskriet)
Een school waar de mystieke delen van de witte
Jacobieten
Een christelijke sekte in het Syrië van de zesde eeuw waarvan de leden
stelden dat Christus slechts één natuur had en dat de belijdenis niet van God kwam. Zij kenden geheime tekens, wachtwoorden en een plechtige inwijding met mysteriën. (TG 161)
Jadoo
(Hindi)
Tovenarij, zwarte magie, of het vermogen om iemand te betoveren zoals wordt beoefend door de jadugars, de magiërs of tovenaars van India.
Jadoogar
(Hindi)
In India iemand die jadu (zie hierboven) ofwel magie beoefent. In het volksgeloof heeft die persoon het ‘boze oog’ voor zover die in staat is haat of liefde naar goeddunken over te dragen, veroorzaakt plotselinge ziektes en zelfs de dood, kan ziekten veroorzaken onder het vee, naast andere praktijken als dodenbezweerder.
Jafeth
(Hebreeuws)
De tweede zoon van Noah, hij zou de voorvader van de volken van het noorden en het westen zijn, en van het Indo-Europese ras. Blavatsky vergelijkt Jafeth met de titaan Iapetus (SD 2:344n).
Jagaddhatri
(Sanskriet)
Wereldmoeder, pleegmoeder van de wereld. Onder andere gebruikt voor de hindoegodinnen Sarasvati en Durga, vooral in verband met Kṛishṇa in zijn aspect van de Logos, de avatara, net zoals zijn broer Balarama, die beiden door Jagaddhatri naar hun moeder Devaki worden gebracht. Kosmologisch gezien wijst de naam op een spirituele essentie die een van de eerste stappen van Brahman verwijderd is.
Bij het bouwen van werelden slaat het op de kosmische matrix waaruit werelden worden geboren en daarom niet alleen de betekenis van moeder heeft, maar ook van pleegmoeder, verzorger en maker.
Jagadyoni
(Sanskriet)
De moederschoot van de wereld. Gebruikt voor Brahmā, Vishṇu en Kṛishṇa. Het is de materiële oorzaak van het heelal en niet de moeder van de wereld, zoals het zo vaak wordt vertaald. Het staat voor een deel van de ruimtelijke diepten* dat als een soort moederschoot of oorsprong is van hemellichamen als planeten of een groep van lichamen als een zonnestelsel. Jagadyoni is daarom elk deel van de kosmische ruimte wat door het karmische lot
Jagannātha
Het feest van de strijdwagens, Rath Yatra Puri. Een van de vele reusachtige jagannātha’s. Foto: www.theholidayindia.com.
(Sanskriet)
Wereldbeschermer, bestuurder of Heer van de wereld. Een titel van Vishṇu en Kṛishṇa, vooral in zijn avatarische manifestatie van Vishṇu, ook van Rama, een eerdere avatara.
Deze god wordt door alle sekten van India vereerd
Vooral gebruikt voor het beeld van Vishṇu-Kṛishṇa dat op een enorme kar in Puri (Orissa, Bengalen) door de straten wordt getrokken, waar gelovigen zich voor zouden hebben geworpen en laten verbrijzelen — de moderne Engelse vorm is juggernaut, in het Nederlands moloch, bakbeest, wat elke wet, gebruik of geloof die een blinde toewijding en wrede offers vraagt, zou symboliseren.
In kosmologisch opzicht is Jagannātha de kosmische hiërarch van een bijzondere kosmische eenheid waaruit alles tevoorschijn komt tijdens een evolutionaire ontvouwing en die cycli vormt van manifestaties van dat heelal, waar alles op de juiste tijd naar terugkeert waarin het weer wordt verzameld, om opnieuw naar buiten te komen wanneer een nieuw kosmisch manvantara begint. Aldus vertoont Jagannātha in een bepaald opzicht een parallel met het scheppende lid van de hindoetriade, Brahmā.
Jagat
(Sanskriet)
De wereld of de aarde, het heelal, in het meervoud: mensen in het algemeen of de mensheid. Oorspronkelijk dat wat beweegt of voortdurend onderweg is, in constante activiteit, vandaar dat wat kosmisch leeft.
Jagrat
(Sanskriet)
Het waakbewustzijn, de eerste van de vier toestanden van bewustzijn (avastha’s) die in de yogafilosofie worden genoemd. Jagrat wordt vaak gecombineerd met avastha (conditie, toestand) als jagradavastha.
Jah
(Hebreeuws)
Een afkorting van Jehovah — hoewel mogelijk het origineel waar Jehovah van is afgeleid — die vooral voorkomt in de frase ‘Jah is zijn naam.’ Jah wijst op kosmisch
Jah
Ook
Een westers kabbalistisch woord dat wijst op Jah of Yah als het mannelijke aspect en Hovah (of Eva) als het vrouwelijke aspect van Jehovah: de twee vormen samen een androgyn wezen. Het verwijst ook naar een periode in het verre verleden toen de mensheid nog androgyn was, die zich later scheidde in de twee geslachten.
Jah
(Hebreeuws)
Een transliteratie van Jehovah die specifiek verwijst naar Genesis:
Toen mensen zichzelf Jehovah begonnen te noemen, (4:26)
dat wil zeggen, toen zij zichzelf vanaf dat moment kenden als mannen en vrouwen.
Jahnavi
(Sanskriet)
Jahnu’s dochter. Een naam van de rivier de Ganges. In het
Jaimini
(Sanskriet)
Een beroemde en wijze filosoof uit de oudheid, leerling van Vyasa, aan wie de
Jaïns
[van
Volgelingen van de jina’s. Een van de grotere godsdiensten van India. Wetenschappers plaatsen hun oorsprong in de vijfde eeuw v. Chr. en geloven dat zij de laatste rechtstreekse vertegenwoordigers zijn van de filosofische scholen die toen hun bloeitijd kenden. Het jaïnisme werd echter overschaduwd door de opkomst van het boeddhisme, waarmee het veel overeenkomsten vertoont, maar dat kwam pas naar voren toen in India het grote enthousiasme voor het boeddhisme verflauwde. De eerste jaïn-leraar was Vaddhamana (beter bekend als Mahavira, ‘de grote held’), een tijdgenoot van Gautama Boeddha.
De jaïns verklaren dat er een reeks van opvolgende leraren was die aan hem voorafging, en noemen 24 jina’s of tirthankara’s. Jaïns ontkennen het gezag van de Veda’s en geloven in geen enkele persoonlijke allerhoogste god. Zij kennen een ingewikkelde religieuze filosofie met inbegrip van een geloof in het eeuwige bestaan van materie, de periodiciteit van het heelal en de onsterfelijkheid van het denken van mens en dier. Zij zijn vooral bekend vanwege hun extreem grote zorg in het voorkomen van het toebrengen van letsel of het kwaad doen aan enig levend wezen.
Jakob
(Hebreeuws)
De jongere zoon van Isaak, stichter van de natie van de Israëlieten en tweelingbroer van Esau. De Israëlieten worden soms Beith Ya‘aqob (huis van Jakob) genoemd. De tweelingen symboliseren het tweevoudige beginsel in de natuur, Jakob is dan het vrouwelijke en Esau het mannelijke beginsel.
De zuil van Jakob is gelijk aan de linga. De twaalf zonen van Jakob vertonen een parallel met de hindoe rishi’s en kunnen worden vergeleken met de twaalf tekens van de dierenriem. De droom van Jakob waarin hij engelen ziet opstijgen en afdalen langs een ladder van de hemel naar de aarde kan worden gezien als het overbrengen van materie van gebied naar gebied, of als de constante circulatie van de omzwervende monaden of wezens die omhoog en omlaag gaan, en daarmee hun lotsbestemming vinden en aan de structuur van het heelal voedsel geven.
Jala
(Sanskriet)
Water of een vloeibare stof. Een van de vijf elementen of toestanden van prakriti. Het komt naar voren uit tejas (vuur) en zijn bijzondere kwaliteit of zintuig is gandha (reuk).
Jalarupa
(Sanskriet)Watervorm, waterlichaam. Gebruikt voor het tiende teken van de dierenriem, Makara, gelijk aan Steenbok (j), afgebeeld als een dier met de kop en voorpoten van een antilope en het lichaam en de staart van een vis.
Daarom heeft men het tiende teken van de dierenriem afwisselend opgevat als van een haak, een dolfijn, enz.; want het is het
Het verschijnt op het vaandel van Kama, god van liefde en is verbonden met de onsterfelijke ego’s (TG 162).
Jam
(Tibetaans) ’
Gelijk aan het Sanskrietwoord
Jambu
(Sanskriet)
De middelste van de zeven dvipa’s of continenten die in de geografische beschrijvingen van de Purāṇa’s en het
1) Bharata, oftewel India, het grote continent dat aan de voet van de Himalaya ligt, het zuidelijkste deel;
2) Kimpurusha;
3) Hari-varsha;
4) Ila-vrita, het centraal gelegen varsha met berg Meru;
5) Ramyaka;
6) Hiran-maya;
7) Uttara-Kuru;
8) Bhadrasva, ten oosten van Ila-vrita;
9) Ketu-mala, ten westen van het centraal gelegen varsha.
Elke varsha was door Agnidhra, koning van Jambu-dvipa, toegewezen aan een van zijn negen zonen.
In het algemeen kunnen de zeven dvipa’s worden gezien als de zeven bollen van de aardketen, Jambu-dvipa
Janaka
(Sanskriet)
Een koning van de Mithila-dynastie in Videha, hij was een kleinzoon van Ikshvaku, stichter van de zonnedynastie (Suryavansa).
Twintig generaties later regeerde een andere koning met dezelfde naam in Videha, die beroemd was om zijn goede werken, grote kennis en vroomheid, en werd ook wel Siradhvaja genoemd (van het ploegvaandel) want, zoals wordt verteld in het
Gebruikt als een bijvoeglijk naamwoord staat janaka voor voortbrengend, producerend.
Janardana
(Sanskriet)
De meest geliefde onder de mensen, degene die mensen opwindt of agiteert en wordt gezocht door stervelingen. In de Purāṇa’s is janardana het ene kosmische begrijpende leven dat zich manifesteert in het drievoudige aspect van vormer, behouder en vernieuwer (Brahma, Vishṇu, Śiva). Ook gebruikt voor Kṛishṇa als een avatarische manifestatie van Vishṇu.
Filosofisch vertaald zou het een wereldbeweger zijn, wat wijst op de ingeboren intelligente vitaliteit van een gemanifesteerde kosmische eenheid, die noch geboorte, noch dood kent.
Janarloka
(Sanskriet) Ook
Wereld van leven en sterven, wereld van vrome mensen of heiligen. De derde, als we omlaag tellen, van de zeven loka’s (beginselen of gebieden van een hiërarchie), zijn tala (element of materiële kant) is
Deze loka’s en tala’s zijn onzichtbare sferen van een aard die veel etherischer is, voor zover het om de meerderheid van de loka’s gaat, dan bhurloka, onze stoffelijke aarde. De loka’s zijn niet alleen van toepassing op ons zonnestelsel maar ook op de planeetketen en op elk van zijn bollen.
Jangama
(Sanskriet)
Zij die gaan, die bewegen, levende entiteiten die zelfbewegend zijn zoals dieren en mensen. Gebruikt in tegenstelling tot sthavara (de onbeweeglijken), wezens die niet met een wil kunnen bewegen, zoals de mineralen en de planten.
Als een bijvoeglijk naamwoord, beweeglijk of voortbewegend.
Janman
(Sanskriet)
Geboorte.
Janus
(Latijn) [van
Oudste en meest verhevene van de Romeinse goden. Hij was de oudste van de goden en werd het begin van alle dingen genoemd, de oorsprong van al het organische en vooral van het menselijke leven. Uit hem ontsprongen bronnen en rivieren en hij had ook de macht over de zeeën. Hij kende geen Griekse tegenhanger en kan oorspronkelijk een god van zon en licht zijn geweest die de dag opende en sloot. Later was hij vooral de god van het begin en einde, zoals bij het openen en sluiten van cyclussen, wat wordt gesymboliseerd door zijn twee gezichten die op standbeelden en munten te zien zijn, een aan de voorzijde en een aan de achterzijde, wat staat voor de visie op de toekomst en op het verleden. Ook van alle deuren, toegangswegen en passages, dan wordt hij afgebeeld als een wachter met een staf en een sleutel. Hij werd elke ochtend begroet, maar ook aan het begin van alle maanden en op de eerste dag van het nieuwe jaar.
Toen de Romeinen hun jaar lieten beginnen op of nabij het wintersolstitium (153 v. Chr.) noemden zij die maand Januarius, de maand van Janus, als het einde van de ene cyclus en het begin van een andere. Zij verbonden de naam Janus met Dianus, een aspect van de goddelijke zon, waarvan het vrouwelijke aspect Diana is, de maan.
Janus zou ook de eerste koning van Italië zijn geweest die een tempel had gebouwd aan de oevers van de Tiber. Daar zou hij Saturnus vriendelijk welkom hebben geheten.
De christenen veranderden hem in Petrus die met de sleutels van Janus de macht zou hebben over de poort of toegang tot de hemel.
Japa
(Sanskriet)
De gewoonte van bepaalde yogi’s van het op fluisterende toon herhalen van passages van geschriften of mantra’s, of de namen van een god.
Jara
(Sanskriet)
Hoge leeftijd en dood. De skandha’s of bundels van eigenschappen — al het beperkte van de menselijke constitutie dat uit een eerder leven als karmische tendensen of impulsen wordt meegenomen — komen opnieuw samen bij de nieuwe geboorte van een mens. Zij vormen aldus zijn nieuwe persoonlijkheid, maken de nieuwe mens. Het is niet alleen het kind van de persoon van het vorige leven, maar feitelijk een nieuwe verschijning van diezelfde persoonlijkheid plus de veranderingen die de dood en het devachanische interval hebben teweeggebracht. Als de geïncarneerde mens is volgroeid beginnen die skandha’s, die de persoonlijkheid van die mens vormen, langzaam af te zwakken en scheiden zich geleidelijk van die persoonlijkheid als voorbereiding voor het sterven. Dit proces zet zich langzaam voort en mondt uiteindelijk uit in
Jaras
(Sanskriet)
Het ouder worden, verval, hoge leeftijd. Ook een jager in het
Jared
(Hebreeuws) Ook
In Genesis 5 is hij een afstammeling van Seth en zoon van Mahalaleël. Hij zou 962 jaar oud zijn geworden — wat een cyclus van een ras is, het derde wortelras (SD 2:597). Zijn zoon was Enoch, de vader van Methusalem.
(Hebreeuws) Ook
Boek van de oprechten of eerbiedwaardigen. Een verzameling van Hebreeuwse poëtische verhalen en allegorieën die de godsdienstige overtuigingen van de volken, in de tijd waarin die werd samengesteld, portretteert. Door sommige wetenschappers wordt dit werk beschouwd als een Spaanse bundel uit de 12de eeuw, anderen zijn ervan overtuigd dat die niet jonger is dan de tijd van Salomo. Hoe dan ook, het
Hoewel het
Jata
(Sanskriet)
Geboren worden, tot bestaan komen, geproduceerd worden. Wanneer toegepast op mensen: een zoon. Een levend wezen. Als een zelfstandig naamwoord een van de zeven kumara’s.
Jataka
(Sanskriet)
Een geboorteverhaal. De 550 jataka-verhalen vormen een van de boeken van de
Gautama de Boeddha zou geen sterfelijk mens zijn geweest als hij niet door honderden en duizenden eerdere geboortes zou zijn gegaan voor zijn laatste incarnatie. Toch bevat het gedetailleerde verslag hiervan en de verklaring dat hij gedurende deze incarnaties zijn weg omhoog werkte door elke vorm van transmigratie van de laagste bezielde en onbezielde atomen en insecten, tot aan de hoogste — ofwel de
Jatayu
(Sanskriet)
Koning van de gieren, strijdros van Vishṇu en andere goden, zoon van Aruna en Syeni volgens het
Jaṭāyu is natuurlijk de cyclus van 60.000 jaar binnen de grote cyclus van G
Vogels zijn sinds de verre oudheid het symbool van de migrerende en ontwikkelende monaden.
Jati
(Sanskriet)
Geboorte, voortbrenging, de vorm van bestaan die wordt bepaald door geboorte. Ook rang, familie, ras. In het boeddhisme vertegenwoordigt jati een van de twaalf nidāna’s (oorzaken van bestaan).
Het gaat hier om de oorzaak en het gevolg van de soort geboorte die plaatsvindt via de ‘chatur yoni,’ (vier yoni’s) wanneer in elk opzichzelfstaand geval een wezen, mens of dier, terechtkomt in een van de zes (esoterisch zeven)
Java
(Hebreeuws)
Meer algemeen Jehovah Elohim. Heer God — in Genesis (hfdst 1) wordt het woord ’elohim gebruikt. In hoofdstuk 2 verschijnt Yehovah of de Heer en elders worden de woorden gecombineerd in Jehovah ’Elohim. In de esoterische filosofie van Mesopotamië werd het woord gebruikt voor het hoofd van een college van priesters (’Elohim) die ooit in Chaldea zijn periode van bloei kende. Degene die het ‘woord’ in zijn bezit had droeg dat alleen vlak vóór zijn overlijden aan zijn opvolger over.
Javidan
(Perzisch)
Het eeuwig bestaande begripsvermogen.
De oorspronkelijke Javidan Khirad zouden de leringen van Houshang moeten bevatten, een van de mythologische koningen van Pīschdādiyāse (Para-Dhata), de oude wetgevers. Ibn-e-Moskouyeh (Iraans geschiedkundige, 923-1030) schreef een boek met dezelfde naam. In de introductie van zijn boek schrijft hij:
In mijn jeugd heb ik een boek gelezen met de titel Estetalat-al-Fahm van Jahiz (160-255 Hejra) waar hij zo ongeëvenaard complimenteus sprak over Javidan Khirad dat het niet te geloven was. Ik heb naar dit boek gezocht en overal rondgereisd totdat ik het vond bij de Mobed-Mobedanen (het hoofd van de Mobeds) van Fers.
Jaya
(Sanskriet)
Overwinnen, winnen, zegevieren. Als een zelfstandig naamwoord: verovering, zege, vandaar dat het een zeer gewilde naam was voor goden en godinnen, Arjuna, de zon, enz. In de Purāṇa’s zijn de jaya’s de twaalf grote goden (of twaalf grote hiërarchieën van wezens) die door Brahmā werden geschapen om hem te helpen bij zijn werk van de schepping aan het eerst begin van de kalpa. Ook wel chhandaja’s genoemd — zij die uit eigen wil worden geboren of door svabhāva, in een menselijke of andere vorm. Omdat ze helemaal opgingen in samadhi vergaten zij te scheppen en daarom werden zij vervloekt om in elk manvantara herhaaldelijk te worden herboren, tot in het zevende. Zij werden respectievelijk: Ajita’s, Tushita’s, Satya’s, Hari’s, Vaikuntha’s, Sadhya’s en Aditya’s genoemd. Zij zijn gelijk aan de manasaputra’s of reïncarnerende ego’s .
Jebel
(Arabisch)
De heilige berg of berg van de vloed uit Arabische legendes die in het verhaal van de zondvloed van andere volken van het Nabije Oosten bekend is als de berg Ararat en de Babylonische berg Nizir, waar de ark, of drager van levens, aan de grond liep.
Jehovah
(Hebreeuws)
In de Bijbel is Jehovah de god van de Hebreeën. Het is een moderne maar onjuiste uitspraak van bepaalde Hebreeuwse letters van het alfabet, en is ontstaan doordat de joden de Hebreeuwse medeklinkers van dit woord YHVH gingen combineren met de klinkers van het woord Adonai (mijne heren). Hoewel zij de alfabetische karakters van de naam altijd correct in hun handschriften noteerden of kopieerden, spraken zij de naam YHVH nooit uit als zij die lazen, maar namen daarvoor in de plaats Adonai en voegden massoretische punten van Adonai toe om YHVH stemhebbend te maken en zo Yahovah te vormen. Toen daarna de Bijbel werd bestudeerd door hen die niet bekend waren met de werkelijke uitspraak van YHVH, werd die op verschillende manieren gelezen, gewoonlijk als Jehovah. Nu stellen enkele wetenschappers dat YHVH als Yahweh of Yave uitsproken dient te worden. Het wordt ook gegeven als Yihweh (hij zal zijn, of het zal zijn) (SD 2:129). Echter, Josephus, een priester die zonder enige twijfel de juiste uitspraak wist, schreef dat hij niet gerechtigd was om die bekend te maken aangezien de joden zelf het woord te heilig vonden om hardop uit te spreken.
Blavatsky schrijft dat de vertaling Ja-ho-vah ‘een verdraaiing van de heilige naam is’ en dat de meerderheid van de joden zelf onbekend was met de ware uitspraak.
Van hun hele volk hadden alleen de hogepriesters hem in hun bezit en ze gaven hem geregeld door aan hun opvolgers, vóór hun dood. Slechts eenmaal in het jaar, op grote verzoendag, mocht de hogepriester hem fluisterend uitspreken. (IU 2:398-9)
De Hebreeën waren niet de enigen die wisten dat zij een godheid vereerden waarvan de doorgegeven naam voornamelijk uit medeklinkers bestond, zoals de gnostici met Iao, Ieuo of Iaou. Al deze oude volken verlangden ernaar met deze klinkerwoorden uitdrukking te geven aan de vloeiende levengevende energie van de bol van de maan en van de bron van de planeet — in dit geval Saturnus.
De eerste christelijke kerkvaders verbonden de maan en zijn werkingen met Jehovah — als de vrijwel juiste maar niet oorzakelijke ‘gever van leven en dood.’ Bovendien
Voor de Israëlieten was de voornaamste functie van Jehovah het schenken van kinderen en de esoterie van de Bijbel, kabbalistisch geïnterpreteerd, toont onmiskenbaar aan dat het ‘Heilige der Heiligen’ in de tempel eenvoudig het symbool van de baarmoeder was.
Jehovah wordt ook gezien als de slang die Eva verleidde, de slang of draak staat vaak voor het oorspronkelijke beginsel. In de Kabbalah wordt Jehovah gezien als een hermafrodiet en verbonden met de vrouwelijke sefira Binah. De kabbalisten laten het woord zien als zijnde
samengesteld uit de tweevoudige naam van de eerste androgyn — Adam en Eva, Jod (of Yodh), Vau en He-Va — de vrouwelijke slang als het symbool van de goddelijke intelligentie die voortkomt uit de ENE verwekkende of
De joden zagen Jehovah als hun beschermgod, de bestuurder van de planeet Saturnus.
Jehovah
(Hebreeuws)
Jehovah, mijn verheffing. In de Bijbel is het het altaar dat door Mozes is gemaakt (Ex 17:15). Blavatsky stelt dat dit aspect van Jehovah gelijk was aan Dionysos of Bacchus en dat de joden deze god vereerden (de androgyne van Nissi) zoals de Grieken Bacchus en Osiris kunnen hebben vereerd. De overlevering vertelt dat Bacchus was opgegroeid in een grot van Nysa, die tussen Fenicië en Egypte in ligt. Als zoon van Zeus werd hij vernoemd naar zijn vader (gen.