Ka
(Egyptisch)
Meervoud: kau. Hetzelfde als het astrale dubbel, het modellichaam of het liṅgaśarīra. De oude Egyptenaren stelden dat als een mens ter wereld kwam, zijn ka samen met hem werd geboren en zijn gehele leven bij hem bleef. Zelfs na de dood bleef het in het graf bij het kadaver. Men geloofde dat de offers die op graven werden geplaatst de ka zouden laten voortbestaan. Bovendien dachten zij dat als de goden er bezit van hadden genomen, elk van die goden meerdere kau zouden hebben. Zo wordt in een tekst gezegd dat de god Ra zeven bau (zielen) bezit en 14 kau. Zelfs steden zouden enige kau in de hemelwereld hebben.
(Sanskriet)
[Vragend voornaamwoord ‘wie?’. Vervoegingen zijn o.a.
Een enkele keer verpersoonlijkt als een god.
Ka heeft een esoterische betekenis en is een naam van Brahmā in een fallische vorm als voortbrenger of
‘Wie’ kan ook slaan op het onbegrijpelijke of onuitsprekelijke, het uitdrukken van de mentale weigering van de spreker om een naam te geven aan dat wat niet genoemd kan worden en op geen enkele wijze tot uitdrukking kan worden gebracht en daarom gelijk is aan het parabrahman.
Kaäba
(Arabisch) Ook
Een kubusvormig bouwwerk in Mekka dat heilig is voor moslims. De beroemde zwarte steen, het vereerde object, is geplaatst in een donkere hoek — de zuidoost hoek (Safa). Er wordt gezegd dat die uit de hemel viel, oorspronkelijk zo wit als sneeuw was maar vervolgens zwart kleurde door de zonden van de mensheid. De witte steen, het graf van Ismaël, zou aan de noordzijde ervan liggen en dat van Abraham aan de oostzijde.
Kabbalah
(Hebreeuws) Ook
Overlevering, dat wat wordt doorgegeven. Het is de theosofie van de joden. Oorspronkelijk werden deze waarheden mondeling door een ingewijde aan gekozen discipelen doorgegeven, vandaar dat ernaar wordt verwezen als de Traditie. De eerste Kabbalah die in de geschiedenis werd doorgegeven moet een groot deel van de geheime Kabbalah van de Chaldeeën in verkorte versie zijn geweest die in een systematische en misschien geschreven versie door Rabbi Shim‘on ben Yohai is weergegeven als de
De belangrijkste leringen van de Kabbalah handelen over de aard van het onbegrijpelijke goddelijke Al (’eyn soph). De goddelijke emanaties van de sefiroth, kosmogonie, de schepping of emanatie van engelen en mensen en hun lot. De joodse Kabbalah was afgeleid van de Chaldeeuwse Kabbalah en
wie de kabbalistische boeken van vandaag en de interpretaties van de
Blavatsky verwijst naar een werk dat niet langer bestaat, het Chaldeeuwse Boek van Getallen, dat de basis van de Kabbalah zou zijn. Er is ook voorzichtig melding gemaakt van een vermeend handschrift dat door Graaf de Saint-Germain is achtergelaten dat sleutels zou bevatten voor het interpreteren van de Kabbalah.
Een kabbalist is een bestudeerder van de ‘geheime wetenschap,’ iemand die de verborgen betekenis interpreteert van de geschriften door gebruik te maken van de symbolische
De geschiedenis levert een snelle blik op de beroemdste kabbalisten sinds de elfde eeuw. De middeleeuwen (en zelfs tot aan onze eigen tijd) kende grote aantallen van die zeer geleerde en intellectuele mensen die de
Over de praktische Kabbalah publiceerde Abbé de Villars (neef van De Montfaucon) in 1670 zijn beroemde satirische roman
Maar geen van hen kon het eens worden over de oorsprong van de Kabbalah of van de
De joodse Kabbalah is zelfs in zijn huidige verkleinde of gehavende vorm een min of meer getrouwe echo van die ooit universele archaïsche wijsheidsreligie van de mensheid, die zoals de Kabbalah het zelf zo duidelijk zegt, oorspronkelijk door ‘de ‘godheid’ werd geschonken aan een select gezelschap van engelen in het paradijs,’ en is door deze engelen — occulte ingewijden of adepten — in de loop van eeuwen min of meer getrouw verspreid onder de verschillende rassen van de mensheid.
Kabiri
Ook
Meervoudsvorm van een naam van enkele zeer mysterieuze godheden die in bijna alle landen van het Nabije-Oosten werden vereerd.
Zij werden in Samothrake en op Lemnos (het eiland dat is gewijd aan Vulcanus) aanbeden als goden en werden door het volk voorgesteld als kosmische dwergen, als de zonen van Vulcanus (Hephaestos) en meesters van het metaalbewerken. Kabiri is een onzijdige titel, de machtigen waren immers van beide geslachten, zij waren goden én stervelingen, aards, hemels en kosmisch. Blavatsky beschrijft de kabiren als de zeven goddelijke titanen die gelijk zijn aan de zeven rishi’s die werden gered van de vloed door Vaivasvata-Manu (SD 2:142). De ‘machtige mensen van naam’ (gibborim) uit de dagen van de eerste Atlantische onderrassen, toen Lemurië nog niet helemaal was verdwenen — en in het vijfde wortelras de leraren werden die de Egyptenaren en Feniciërs kabiri noemden, de Grieken titanen, en de hindoes noemden hen rakshasa’s en daitya’s.
Kortom, de kabeiri, die gelijk zijn aan de kumara’s en rudra’s, vallen in dezelfde categorie als de dhyani-boeddha’s en de ’elohim van de joodse theologie. Zij waren het die ‘
Deze zeer mysterieuze en machtige goden van prehistorische tijden, wat voor naam ze ook wordt gegeven, zijn in de kosmische hiërarchieën dezelfde als de dhyani-boeddha’s en de dhyānī’s van de moderne theosofie en zijn de aartsengelen en engelen van het christelijke hiërarchische stelsel. Aldus zijn zij de kinderen van kosmisch spiritueel vuur en dit vuur is op zijn beurt gelijk aan de lichtgevende en warme uitstraling van activiteiten van de hiërarchieën van kosmisch denken. Zij zijn de meest occulte godheden van de archaïsche wijsheidsreligie, en de verering daarvan, onder wat voor naam dan ook, kenmerkte zich altijd zonder uitzondering door een hoge graad van spirituele en filosofische wijsheid en een vurige religieuze toewijding.
Kadmilos
(Grieks) Ook
Een van de kabiri, voorouderlijke god van de bewoners van Samothrake, soms ook wel beschouwd als Hermes.
Kadmon
(Hebreeuws)
Oostelijk, eerste, oorspronkelijke. Wanneer gebruikt met Adam staat het woord voor de samengestelde oorspronkelijke kosmische mens, het geheel van de tien sefiroth, of de scheppende of derde logos.
Kadosh
(Hebreeuws)
Een van de graden van de vrijmetselarij, verbonden met de tempeliers, in 1743 opgericht in Lyon, Frankrijk.
Kadru
(Sanskriet) Ook
Vrouw van Kasyapa en moeder van Kapila.
Er was een ras van
Kadush
(Gnostisch) [van Hebreeuws
De heilige. De zon in de
Kaf
(Perzisch) Ook
(Avestisch)
(Pahlavi)
Heilige berg. Volgens de overleveringen van de Perzen gaat het hier om een heilige berg uit de mythologie die in veel opzichten vergelijkbaar is met de berg Meru van de hindoes. Kaf wordt beschouwd als de verblijfplaats van de goden, de plaats waar de helden naartoe reizen om het heilige land dat voorbij deze bergen ligt, te kunnen bereiken. De held Hushenk trok daar naartoe op zijn paard met twaalf benen, terwijl Tahmurath op zijn gevleugelde strijdros ging. Het is de verblijfplaats van de Simurg of Angha, de legendarisch vogel van kennis.
In de ‘Aghre-Sorkh’ (Rode Intellect) van de 12de eeuwse mysticus/filosoof Sohrevardi wordt Ghaf genoemd als de verblijfplaats van het intellect dat de wereld omringt met elf spitsen waar alleen ingewijden langs kunnen. Hij zegt dat het verlichtende juweel van de nacht (Gohar-e-Shab Afrooz) in de berg Ghaf kan worden gevonden. Dit juweel is zo helder door de boom Touba die op de berg Ghaf groeit.
Kah
(Tibetaans)
De eerste ‘hervormde’ school van het Tibetaanse boeddhisme, gesticht door de Indiase boeddhistische leraar Dipamkara Srijnana ofwel Atisa (982-1048) die in 1042 naar Tibet trok. Tsong-kha-pa wordt gezien als de opvolger van Atisa, en de Gelukpa-orde wordt soms de ‘Nieuwe Kadampa’ genoemd.
(Sanskriet)
Een 6718 meter hoge berg in de Himalaya’s. In de mythologie ligt het paradijs van Śiva bovenop Kailasa en ten noorden van het Manasasarovara-meer. Daarnaast zou de god van de rijkdom, Kuvera, hier zijn paleis hebben. Vanwege de occulte geschiedenis die is verbonden aan de berg Kailasa gebruiken hindoe-metafysici het woord Kailasa als ‘hemel’ of ‘verblijfplaats’ van de goden.
Kaïn
(Hebreeuws)
In de Bijbel is hij de zoon van Adam en Eva en een bewerker van het land. Volgens de legende doodde Kaïn hem uit jaloezie om het offer dat zijn broer Abel aan God had aangeboden (Genesis 4). Deze allegorie wijst op het feit dat
‘Jehovah-Kaïn, het mannelijke deel van Adam de
Kaïn en Abel vertegenwoordigen het derde wortelras of de ‘
met Kaïn, de eerste moordenaar, is elke vijfde man in zijn afstammingslijn een moordenaar
Volgens de bijbelse genealogie is de lijn van Kaïn: Enoch, Irad, Mehujaël, Methusaël en Lamech, waarvan de zonen Jubal, Jabal en Tubal-Kaïn waren; de lijn van Seth, de derde zoon van Adam en Eva, is Enos (Enoch), Kenan, Mahalalel, Jarad (of Irad), Enoch, Methuselah, Lamech en Noach (Genesis 4-5). Blavatsky noemt het
een vruchteloze poging de stambomen van Kaïn en van Seth van elkaar los te koppelen, of de identiteit van de namen onder een verschillende spelling te verbergen
Kakodaimon
(Grieks) [van
De tegengestelde figuur van agathodaimon, de goede genius. Deze gnostische term wijst op de lagere pool van de slang met twee aspecten — in slechts één betekenis is het de Schorpioen afgezet tegen Virgo, de Maagd. Hij is de heer van de lagere natuurrijken, de verleider van mensen maar wordt een hulp als hij is weerstaan en overwonnen.
Kala
(Sanskriet)
Donker, donkergekleurd als zwart of donkerblauw. Een naam van Śiva of Rudra en van de planeet Saturnus.
Ook de tijd, een periode van tijd, vooral een tijdperk van de wereld (gelijk aan yuga), vandaar de menselijke periode van tijd of levenscyclus en de daarmee samenhangende dood — vaak gepersonifieerd en voorgesteld met de attributen van Yama, heerser over de doden. Filosofisch gebruikt voor de eindeloze tijd van de manifestatie, oneindige duur, waarin de vastgelegde cyclische tijdperken plaatsvinden.
(Sanskriet)
Een klein deel van wat dan ook, vooral een zestiende deel. Ook een cyclus, wisselend gegeven als 1/900ste deel van een dag — 1,6 minuut, 1/1800 — 0,8 minuut, enz. Ook gebruikt voor de zeven onderlagen van de elementen of dhatu’s van het menselijk lichaam (spieren, bloed, vet, speeksel, urine, gal, zaad) er zijn 3015 kalā’s of atomen in elk van de zes dhatu’s.
Ook elke praktische, mechanische of fijnzinnige kunstvorm, er worden er 64 genoemd.
Kala
Een andere naam voor de Sabda Brahmā, een mystiek woord voor ākāśa of het astrale licht, de bron van occulte geluiden en kracht van mantra’s. Sabda Brahma’s
voertuig wordt
Kalagni
(Sanskriet)
De vlam van de tijd, met verwijzing naar het onontkoombare consumeren of het vernieuwen van gemanifesteerde wezens en dingen door de tijd. De god Hari als de vernietiger of vernieuwer van alle dingen.
Kalahansa
(Sanskriet) Ook
De zwaan van de eeuwigheid. In het voorkosmische aspect wordt Kalahansa Brahman of Brahmā (geslachtloos), de duisternis of het onkenbare; en daarna, de zwaan in tijd en ruimte wanneer naar analogie Kalahansa Brahmā (mannelijk) wordt. Eerder dan dat Brahmā Hansa-vahana is (degene die de zwaan als zijn voertuig gebruikt) is het Brahmā die Kalahansa is, terwijl purusha, de uitstraling van Brahmā, als een van zijn aspecten van scheppend vermogen, de Hansa-vahana of zwaan-voertuig.
De ‘zwaan of gans’ (hansa) is het symbool van die mannelijke of tijdelijke godheid omdat hij, de uitstraling van de oorspronkelijke Straal, moet dienen als vahan of voertuig voor die goddelijke Straal, die zich anders niet in het Heelal zou kunnen manifesteren, omdat deze zelf – als antifrase – een uitstraling van de ‘duisternis’ is, tenminste voor ons menselijke verstand. (SD 1:80)
De ‘Eerste Oorzaak’ had in het begin geen naam. Later werd zij in de verbeelding van de denkers weergegeven als een altijd onzichtbare, geheimzinnige vogel die in de Chaos een ei legde, dat het Heelal wordt. Daarom werd Brahmā kalahansa genoemd, ‘de zwaan in (Ruimte en) Tijd’. Hij werd de ‘zwaan van de eeuwigheid’, die bij het begin van elk mahamanvantara een ‘gouden ei’ legt. Het stelt de grote cirkel, of voor, die zelf een symbool is voor het heelal en zijn bolvormige lichamen. (SD 1:359)
Kalaka
(Sanskriet)
Een van de dochters van de Danava Vaisvanara. Kalaka en haar zuster Puloma waren de moeders van dertig miljoen Danava’s van Kasyapa. Zij zouden in Hiranyapura (de gouden stad) hebben gewoond, de stad die in de lucht zweeft: in een betekenis de zon en in een andere de etherische gebieden van de innerlijke ruimte van het stoffelijke heelal. Hun kinderen werden Kalakanja’s en Pauloma’s genoemd.
Kalapa
(Sanskriet)
Een plaats die wordt genoemd in het
Kalapani
(Sanskriet) Ook
Zwart water. Een woord voor de oceaan.
Kalavinka
(Sanskriet)
De allegorische vogel van onsterfelijkheid die met zijn zoete klanken een van de edelste elementen van de menselijke constitutie voorstelt: het hoger ego. Zijn geluid kan vanaf een bepaald stadium van dhyana, of ware yoga-oefening, worden gehoord. Dat stadium van dhyana wordt bereikt door middel van een spiritueel-intellectuele yoga in combinatie met een standvastige psychologische discipline en heeft absoluut niets gemeen met hatha yoga.
Van kalavinka wordt gezegd dat die koning Bimbasara juist op tijd wakker had geroepen en zo heeft gered van de beet van een cobra — een legende over een wijs mens die zichzelf kan redden van de aanval van de lagere slang.
Kalender
Een tabel van eenheden van tijd die is gebaseerd op de bewegingen van de hemellichamen. Waar de esoterische kennis volledig beschikbaar is, zijn deze cyclische bewegingen en de intervallen die zij aangeven, onlosmakelijk verbonden met alle andere delen van het esoterische stelsel.
Tegenwoordig worden onze kalenders uitsluitend voor zakelijke of godsdienstige en privé-doeleinden gebruikt, zij hebben daarnaast geen andere betekenis. Maar vroeger gaven zij ook de loop van de kosmische evolutie en de opvolging van de mensenrassen aan. De
De Maya’s van Yucatan hadden ook een kalender die ten minste deels is ontcijferd en die ver teruggaat in het verleden. In deze kalender vinden we niet alleen bekende cycli van de maan en het zonnejaar maar ook andere cycli terug, zoals de synodische omlopen van Venus en de exacte periodes van 250, 280 of 360 dagen. De Egyptenaren gebruikten voor hun kalender tijdmetingen van drie verschillende jaren en een ervan was een jaar van 365 dagen die was aangepast aan het Juliaanse jaar door een sothisperiode* van 1460 jaar te gebruiken. Het rekenen met maanjaren van 12 manen is een ontzettend oud gebruik en werd in de oudheid bijna algemeen toegepast, vaak in combinatie met het zonnejaar. Maar het maanjaar wordt nog steeds in verschillende vormen gebruikt waarbij dagen worden ingelast om dat jaar aan te passen aan het gewone jaar.
Wat de perioden van 280 en 260 dagen betreft kan men zich afvragen of deze getallen slechts werden gebruikt omdat die zo handig uitkwamen voor het berekenen of dat zij berusten op werkelijke cyclussen die nog niet bekend zijn onder moderne astronomen? De periode van 280 dagen toont een duidelijke relatie met de menselijke zwangerschap en de prenatale periode. Vaak wordt de stand van het equinoctiale [tot de dag- en nachtevening behorend] punt in relatie tot de dierenriem als een aanwijzing voor de data van oude gebeurtenissen en cycli van volgende samenstanden van alle of bijna alle planeten gezien, en worden vaak genoemd in de oude literatuur van verschillende volken. Het moet duidelijk zijn dat deze opbouw van de ‘kaart-van-de-tijd’ de sleutel tot het begrijpen van de ontwikkeling van werelden en rassen moet geven. We kunnen beter vroegtijdig beseffen dat kennis van
*OV: Sothis is een ander woord voor Sirius, de poolster.
Kalf
In de oudheid was het kalf in het algemeen een symbool voor de aarde. De puranische allegorie
waarin ‘de rishi’s de aarde melken, waarvan Soma, de maan, het kalf was’, hebben een diepe kosmografische betekenis; want niet onze aarde werd gemolken, en de maan die we kennen, was niet het kalf
Kaliyuga
(Sanskriet) Ook kali-yuga,
De andere drie zijn krita of satyayuga, tetrāyuga en dvāparayuga. Het kaliyuga is de meest materiële fase van de evolutionaire cyclus van een wezen of een groep wezens. Het vijfde wortelras is tegenwoordig in zijn kaliyuga dat zoals wordt gezegd, zou zijn begonnen met het overlijden van Kṛishṇa in 3102 v. Chr. De hindoes zeggen dat er aan het begin van het kaliyuga een samenstand was van alle planeten. Hoewel het kaliyuga ons huidige zeer materialistische tijdperk is, waarin slechts een kwart van de waarheid onder de mensheid standhoudt en dat zorgt voor, zoals dat wel wordt genoemd, een periode ‘zwart van verschrikkingen,’ stelt zijn snelle momentum iemand ook in staat meer met zijn energieën te doen, goed of slecht, in een veel kortere tijd dan in een van de andere yuga’s. Dit tijdperk zal worden gevolgd door het kṛitayuga, het tijdperk van het volgende wortelras.
Het
‘er dan vorsten zullen zijn, die regeren over de aarde — koningen, ruw van geest, heftig van aard, en altijd geneigd tot leugens en slechtheid. Zij zullen de dood van vrouwen, kinderen en koeien veroorzaken; zij zullen zich meester maken van de eigendommen van hun onderdanen, en
Voetnoot bij aanhaling uit
Kali
(Sanskriet)
De zwarte. Naam van de zevende tong van Agni, de vuurgod, een zwarte vurige tong. De kleur zwart en donkerte werden in zijn mystieke betekenis altijd geassocieerd met de voorkosmische nacht, het pralaya dat voorafgaat aan het ontwaken van het gemanifesteerde leven in het tegenwoordige heelal. Vandaar dat kali de voorkosmische wijsheid voorstelt. Door die vreemde omkering van feiten die de natuur bijna overal laat zien, wordt het hoogste weerkaatst in het laagste, als in een spiegel, zodat in deze betekenis de zwarte vurige vlam de gecondenseerde vurige magnetische vitaliteit is van de laagste stoffelijke werelden. Daarom staat kali in deze betekenis vaak voor zondigheid en boosaardigheid.
Later ging de vrouw van Śiva, Parvati, vanwege haar vurige en verwoestende aard als Kali of Kali-devi door het leven.
Kaliadovki
(Russisch) Mysteriespelen die in de kerstweek in Rusland, Polen en Galicië werden opgevoerd (BCW 2:165).
Nog maar enkele jaren geleden werden overal in Polen en Zuid-Rusland gedurende elke kerstweek poppenkastvoorstellingen gegeven met bovengenoemde personen en bovendien werd het kindeke Jezus in zijn kribbe vertoond. (IU 2:119)
Kalidasa
(Sanskriet)
De grootste dichter en dramaturg van het oude India, een van de ‘negen juwelen’ die het hof van koning Vikramaditya in Ujjayini sierden. Hij is een waarachtig schrijver van naam (hoewel de naam Kalidasa in de Indiase literatuur aan diverse dichters is gegeven) van
Kalikaraka
(Sanskriet)
Ruziezoeker. Een bijnaam van Narada, de goddelijke rishi. In de Purāṇa’s is Narada de eerste opponent in menselijke vorm en
de tegenwerkende kracht die nodig is voor het evenwicht en de harmonie van de dingen in de Natuur — zoals de schaduw nodig is om het licht nog helderder te laten uitkomen, zoals de nacht die meer
Kaliya
(Sanskriet) Ook
Een slangenkoning met vijf koppen waarvan de bekken vuur en rook uitbraakten die het land eromheen verwoestten en die in een diepe poel van de Yamuna-rivier zou hebben geleefd. De Purāṇa’s vertellen dat Kṛishṇa, een van de avatara’s van Vishṇu, deze slang in zijn kindertijd overwon en daarna terug liet trekken in de oceaan met zijn vrouwen en nakomelingen. Dit mythologische monster symboliseert de hartstochten van de mens, de rivier of het water is een symbool van de stof.
Kalki
(Sanskriet)
De avatara als een wit paard. De 10de en laatste afdaling van Vishṇu als een wit paard aan het einde van het kaliyuga.
Wanneer het einde van kaliyuga nabij is zal van dat bestaande goddelijke wezen een deel van zijn eigen spirituele natuur
Hij is dezelfde als de Maitreya-Boeddha van het noordelijke boeddhisme, Sosiosh van de zoroastriërs en de Getrouwen en Waarachtigen op het witte paard van Openbaring.
Kalmukken
Een volk van Mongoolse afkomst dat zich hoofdzakelijk vestigde in Rusland en China, maar waarvan ook individuen kunnen worden aangetroffen in delen van Centraal-Azië. In China zijn zij bekend als Olüts of Elocts. Hun taal lijkt op Mongools en zij gebruiken hetzelfde alfabet. Hun religieuze overtuigingen komen overeen met het lamaïsme.
Kalpa
(Sanskriet)
Een algemene term voor een tijdperk of cyclus.
Kama
(Sanskriet)
Begeerte. Het vierde belangrijke beginsel waarmee de constitutie van de mens is opgebouwd: het begeertebeginsel of de aandrijvende en stimulerende kracht. Geboren uit de interactie van atman, buddhi en manas is kama in essentie een kleurloze kracht, goed noch slecht, net naar gelang de manier waarop het denken en de ziel het gebruiken. Kama is de zetel van de levende elektrische impulsen, begeerten en aspiraties die naar buiten komen als energieën. Wanneer een mens zijn lagere impulsen volgt en zijn bewustzijn centreert in zijn lichaam en astrale natuur leidt hij die kracht naar beneden. Wanneer hij aspireert en zijn hart en denken opent voor de invloed van zijn hogere manas en buddhi, leidt hij die kracht opwaarts en gaat aldus vooruit in zijn ontwikkeling.
Van de zeven beginselen is het vierde het evenwichtsbeginsel. Het staat in het midden en vandaar gaat de weg of opwaarts of neerwaarts. Het is de basis voor het handelen en de drijfveer van de wil. Zoals de oude hermetici zeiden: ‘Achter de wil staat het verlangen’. Want of we nu het goede of slechte willen doen, we moeten eerst in ons het verlangen opwekken voor een van deze richtingen.
Dit vierde beginsel lijkt op het teken libra [Weegschaal] op de weg van de zon door de dierenriem; wanneer de zon (die de werkelijke mens is) dat teken bereikt, hangt ze aan een zijden draadje. Als ze zou teruggaan, zouden de werelden worden vernietigd; ze gaat verder en de hele mensheid wordt tot volmaking gevoerd. (Oceaan 53-4)
Kosmisch kama of verlangen dat gelijk is aan het Griekse eros, is de bron van fohat, de aandrijvende begrijpende energieën van het heelal. Het is onpersoonlijk mededogen en sympathie.
Kama
(Sanskriet)
Begeertenwereld. Eerste van de drie boeddhistische trailokya (drie gebieden of sferen) die kama (begeerte), rupa (vorm) en arupa (zonder vorm) worden genoemd. In het theosofische stelsel bestaat kama-dhatu uit de zeven gemanifesteerde bollen van onze planeetketen op de vier laagste kosmische gebieden. Rupa-dhatu (vormen- of beeldenwereld) bestaat uit de vijf hoogste bollen op de hogere drie kosmische gebieden. Arupa-dhatu (vormloze of beeldenloze wereld) bestaat uit de drie hoogste van de tien kosmische gebieden en is voor ons een zuiver subjectieve wereld, eerder een toestand dan een plaats. De dhatu’s komen in betekenis overeen met de loka’s van de hindoes.
Kamaloka
(Sanskriet)
Begeertenwereld. Een half-stoffelijk gebied, volstrekt subjectief en onzichtbaar voor ons. Het is het astrale gebied dat de aarde doordringt en omgeeft. Het is het oorspronkelijke idee van het christelijke vagevuur waar de ziel wordt gezuiverd van zijn slechte daden en van de stoffelijke kant van zijn natuur. Kamaloka is gelijk aan de
Kamaloka is de verblijfplaats van de ontlichaamde astrale vormen die kamarupa’s worden genoemd en van de nog steeds zeer vitale astrale entiteiten die het fysieke bestaan hebben verlaten als zelfmoordenaars en geëxecuteerde gevangenen die zo op gewelddadige wijze uit hun lichaam worden gezet vóór de natuurlijke tijd om te sterven was aangebroken en daarom nog net zo ‘springlevend’ zijn als zij op aarde waren, maar alleen een stoffelijk lichaam en het liṅgaśarīra missen. Bovendien bevat het kamaloka elementaren en verloren zielen die richting avīchi neigen. Al deze entiteiten blijven in kamaloka totdat zij erin zijn opgelost door de volledige uitputting van de gevolgen van de mentale en emotionele impulsen die deze eidolons van menselijke en dierlijke hartstochten en begeerten hebben gevormd. De tweede dood vindt plaats in kamaloka als de hogere duade zich heeft bevrijd van de lagere, stoffelijke menselijke elementen alvorens devachan in te gaan.
Als het andersom zou zijn, zou het niet anders kunnen dan dat de entiteit in kamaloka — die zo zwaar is van boosaardigheid en zo sterk wordt aangetrokken tot aardse sferen dat de invloed van de monade niet in staat is het reïncarnerende ego terug te trekken van het kamarupa — de laatstgenoemde met zijn bevuilde ‘ziel’ lager en lager zal zinken en de toestand van avīchi zal binnengaan. Als de monade er door zijn invloed wel in slaagt, wat gewoonlijk het geval is, volgt de ‘tweede dood’ en wordt het kamarupa slechts een fantoom of kamarupisch spook en begint meteen uit elkaar te vallen en zal ten slotte geheel verdwijnen. Elk van zijn vele samenstellende levensatomen volgt precies die weg waar die naar wordt aangetrokken. (OG 76)
De hoogste gebieden van kamaloka gaan over in de laagste gebieden van devachan, terwijl de grofste en laagste gebieden van kamaloka gedeeltelijk de hoogste gebieden van avīchi overlappen.
Kama
(Sanskriet)
De lagere of tussenliggende duade, de menselijke ziel of persoonlijke ego. In onze huidige evolutionaire toestand bevindt het menselijke bewustzijn zich bijna in zijn geheel in deze tussenliggende duade, waarvan een deel bestaat uit het opwaarts strevende manas dat in verbinding staat met zijn ‘ouder’ buddhi en dat de reïncarnerende ego wordt genoemd. Het lagere deel van manas valt samen met kama en wordt naar beneden getrokken naar de stoffelijke dingen en wordt in het leven gewoonlijk de persoonlijke ego genoemd. Dit persoonlijke ego is sterfelijk, hoewel de monade waarvan het de uitdrukking is, alle tijdperken overleeft.
Kama-manas in de mens is naar gelang de omstandigheden onsterfelijk of sterfelijk: als het kama-manas met succes omhoog streeft en een intellectuele en emotionele vereniging met het buddhi tot stand kan brengen waardoor het verlicht wordt, zal de onsterfelijkheid gedurende dit manvantara relatief zeker zijn. Als echter het kama-manas onvoldoende wordt verlicht om met succes de aantrekkingen van de lagere astrale en stoffelijke rijken van gevoelens en gedachten te weerstaan, wordt het naar beneden getrokken en geketend in deze lagere rijken. Onsterfelijkheid is in dit geval niet haalbaar, voor dat moment in ieder geval.
Kamadeva
(Sanskriet)
De hindoegod van liefde. Een van de Visve-deva’s van het hindoepantheon. Net zoals Eros van Hesiodus in de vroege Griekse mythologie een rol speelde bij de schepping van de wereld en pas achteraf gezichtsverlies leed als de hartstochtelijke Cupido, zo verging het ook Kama in zijn oorspronkelijke betekenis van de Veda’s. Dit geeft een metafysische en filosofische betekenis aan zijn activiteiten in de kosmos. Kama is het eerste bewuste, het alles omvattende verlangen voor het universeel goede, de liefde, en het eerste gevoel van een oneindig mededogen en genade voor alles dat leeft en voelt, hulp en sympathie behoeft, dat opkwam in het bewustzijn van de scheppende Ene Kracht, toen dat direct tot leven kwam als een straal uit het Absolute. Want kama
is in de Rig-Veda (x. 129) de verpersoonlijking van dat gevoel dat leidt en drijft tot schepping. Hij was de
In de Purāṇa’s is Kama de koning en Heer van de apsarasen. Hij wordt afgebeeld met pijl en boog: de boog is vaak te zien als een stengel suikerriet en de pees als een snoer van bijen, en elke pijl heeft aan zijn punt een typische bloem waar die aan is opgedragen en die over een van de zintuigen zou heersen. Hij wordt ook vaak beschreven als een knappe jongeman die op een papegaai vliegt in het gezelschap van nimfen. Een van hen draagt zijn vaandel waarop Makara* staat afgebeeld, of een vis op een rode achtergrond.
De eigenschappen die in de exoterische literatuur aan Kamadeva worden toegeschreven laten zelden de enorme invloed van deze kosmische kracht of entiteit in zijn veelvormige sferen van activiteiten zien. Kama is niet alleen een kosmisch beginsel of entiteit maar ook inherent aan elke eenheid van de menigten entiteiten die de kosmos samenstellen. Aldus is kama het vierde beginsel in de constitutie van de mens. En, net zoals in zijn kosmische activiteiten en relaties, is kama zowel de hoogste als de laagste activiteit. Zeker, het kan goddelijk genoemd worden in zijn hogere aspecten, net zoals het lichamelijk is op zijn laagste gebieden van handeling.
*OV: Makara, krokodil, is het tiende teken van de dierenriem, Steenbok, zie ook Jalarupa.
Kamadhenu
(Sanskriet) Ook
Deze mythologische koe van de wijze Vasishtha werd door de goden geschapen tijdens het karnen van de kosmische oceaan. Zij wordt geacht alle verlangens goed te keuren en wordt daarom de koe van overvloed genoemd. Deze allegorie verwijst naar de verschijning van de aarde in de ruimte als de moeder van alles dat later zal komen — tenminste voor zover het onze bol betreft — de aarde wordt in mythologische zin gezien als een koe die wordt gemolken en aldus voedsel levert. Vele oude mythen dragen zo’n embleem van een voorzienende vruchtbaarheid.
Kama
(Sanskriet)
Het begeertelichaam, dat deel van de innerlijke menselijke constitutie waarin de diverse mentale en psychische energieën huizen. Na de dood wordt het in het kamaloka het voertuig voor de gewoonlijk onbewuste hogere beginselen van de mens die was.
Na het overlijden
Het is dit kama-rupa waarover in legenden en verhalen in de verschillende oude wereldgodsdiensten of filosofieën wordt gesproken als de ‘schaduw,’ die in het Westen gewoonlijk een ‘spook’ of ‘geest’ wordt genoemd. Het zijn in het kort alle sterfelijke elementen van de menselijke ziel die was. Het kama-rupa is een exacte astrale kopie, in verschijning en gedrag van de mens die stierf. Het is zijn
Wanneer het met rust wordt gelaten op zijn onbewuste weg — beroofd als het is van zijn hogere denken, geest en fysieke zintuigen — zal het geleidelijk vervagen en oplossen. Maar als het met kracht wordt teruggetrokken in de aardse atmosfeer, of het nu door hartstochtelijke verlangens en een beroep van nog levende vrienden is of door een gewone uitoefening van dodenbezwering — een van de meest verderfelijke ervan is het mediumschap — zal het ‘spook’ blijven bestaan voor een periode die de gebruikelijke tijd van het natuurlijke leven van zijn lichaam ver overtreft. Als het kama-rupa eenmaal de weg terug naar levende menselijke lichamen heeft leren kennen, wordt het een vampier en doet zich dan tegoed aan de vitaliteit van hen die zo geestdriftig zijn gezelschap zochten. In India worden deze eidolons
Kamisch
[van Sanskriet
Een bijvoeglijk naamwoord van kama, begerend of behorend tot begeerte.
Kamsa
(Sanskriet) Ook
In het oude India was hij de tirannieke koning van Mathura, de boosaardige oom van Kṛishṇa. Toen hem werd voorspeld dat het achtste kind van Devaki hem zou doden, trachtte hij al haar kinderen om te brengen zodat de ouders met Kṛishṇa, hun achtste kind, op de vlucht sloegen. Toen gaf Kansa het bevel dat alle kinderen van het land gedood moesten worden, maar Kṛishṇa kon ontsnappen — het is een legende die een duidelijke parallel vertoont met het massale afslachten van kinderen door koning Herodes van Palestina in het Nieuwe Testament. In de legendes die grote godsdienstige figuren omgeven
wordt ieder van hen, of het nu bij hun geboorte is of daarna, gezocht en met de dood bedreigd (en toch nooit gedood) door een tegenwerkende kracht (de wereld van materie en illusie), of hij nu een koning Kamsa, koning Herodes of koning Mara (de boosaardige kracht) is. (BCW 14:141)
Dus Kamsa is in één opzicht de tegenwerkende kracht in inwijdingsriten. Zoals was voorspeld doodde Kṛishṇa uiteindelijk zijn vervolger. (SD 2:48, 504n, 604n; BCW 8:378)
Kanaän
Ook
Een bijbelse term die vaak wordt gebruikt voor de voor-Israëlitische stammen van het land ten westen van de Jordaan, hoewel zij niet zo oud zijn als de amorieten. Augustinus vermeldt dat de Feniciërs hun land Kanaän noemden. Seti I en Rameses III maken melding van Kan’na, wat mogelijk verwijst naar de landen westelijk van Syrië en Palestina. In Genesis 10, wordt Kanaän (kena‘an) genoemd met de vier zonen van Ham, en enkele wetenschappers hebben gesuggereerd dat de naam hier verwijst naar de stammen in Arabië die zich later vestigden in Palestina en verder dat de Feniciërs leden waren van de tweede grote Semitische migratie, die de naam Kanaän meenamen naar de landen waar zij zich vestigden. De belangrijkste god van de kanaänieten zou Ashtart (Astartē) zijn geweest, afgaande op het aantal ontdekte afbeeldingen van haar, hoewel de afbeeldingen ook erg veel gelijkenis vertonen met de Egyptische goden die ook zijn opgegraven. Nebo, de god van wijsheid van de oude Chaldeeën, werd ook vereerd door de kanaänieten.
Kanada
(Sanskriet)
De wijze die de Vaiseshikaschool of school van de atomisten van de hindoefilosofie stichtte. Net zoals de Griekse atomisten Democritus en Epicurus, was Kanada geen materialist want ook hij geloofde in godheden of intelligente kosmische entiteiten die de eerste veroorzakers en bestuurders van het heelal zijn.
Kandu
(Sanskriet)
In de Purāṇa’s een wijze of yogī waarvan de heiligheid en het strenge vrome leven de jaloezie van de goden opriep. Kamadeva, als Heer van de goden, zond een van zijn apsarasen, Pramlocha, om de wijze te verleiden. Hij leefde enkele eeuwen met haar, wat voor hem als een dag was. Uiteindelijk kwam de wijze bij zinnen, verwierp haar en joeg haar weg, waarna zij op een hele bijzondere manier het leven gaf aan een dochter, Marisha. Blavatsky vergelijkt deze legende met de verleiding van Merlijn door Viviane, en de verleiding van de Farao door Sarah uit het Oude Testament (SD 2:174-5&n).
Kandu stelt het tijdperk voor van de etherische of astrale mensheid, van het eerste ontluikende, fysieke eerste wortelras, dat nog zonder verstand en bewustzijn was. Hij, als symbool voor een ras, geeft het leven aan het tweede wortelras, de zogenoemde zweetgeborenen, door Pramlocha.
Kangalin
(Hindi)
Heksen. Zij die aan toverij of dodenbezwering doen en gevreesd worden door het volk vanwege de resultaten die zij door hun grote vaardigheid kunnen bereiken.
Kanishka
(Sanskriet)
Een beroemde heerser of koning van Noord-India die rond de eerste eeuw aan de macht was. Na Aśoka werd hij als een van de grootste beschermheren en ondersteuners van het Indiase boeddhisme beschouwd en had enkele van de mooiste stupa’s of dagoba’s in Noord-India en in de provincie Kabul in Afghanistan neer laten zetten.
Kanishtha
(Sanskriet)
De jongste. Een klasse van goden die zich zullen laten zien in het 14de of laatste manvantara van onze wereld.
Kanjur
(Tibetaans)
Het is het deel van de Tibetaanse boeddhistische canon dat de sutra’s bevat, de teksten die worden toegeschreven aan de Boeddha zelf en dat het ‘Woord van Boeddha’ (Sanskriet buddha-vachana) wordt genoemd.
Het tweede deel vanGesneden blokboeken in het Tibetaanse klooster Sera. Foto: Rainer Haessner de Tibetaanse boeddhistische canon, de Tanjur, bevat sastra’s of commentaren en andere wetenschappelijke werken. De Kanjur bestaat bijna uitsluitend uit werken die vertaald zijn uit het Sanskriet of andere Indiase talen. Hoewel de overweldigende teksten in de Kanjur van Indiase oorsprong zijn, werd de compilatie van de Kanjur in Tibet gedaan en wat structuur betreft verschilt die in belangrijke mate van de oude Indiase Tripitaka’s*.
Vier min of meer complete besprekingen van de boeddhistische canon hebben de tand des tijds overleefd: de Pali, de Chinese, de Tibetaanse en de Mongoolse, maar de laatstgenoemde is een vertaling van de Tibetaanse. De eerste drie besprekingen verschillen van elkaar in inhoud en volgorde. De gehele Kanjur bestaat uit drie delen met de Sanskrietnamen: Vinaya (kloosterdiscipline), Sutra (verhandelingen van de Boeddha) en Tantra (esoterische teksten en teksten met betrekking tot rituelen). Het Sutra-deel is onderverdeeld in tal van kleinere delen. Elk deel of kleiner deel bevat talrijke aparte teksten.
De Tibetaanse Kanjur was oorspronkelijk verzameld als een handschrift, mogelijk in het begin van de 14de eeuw. Vanaf 1410 is de Kanjur in talloze editie’s gepubliceerd als blokboeken. De volgende vijf blokboek-edities zijn goed bekend in het Westen en kunnen een idee geven van de enorme reikwijdte van de Kanjur: 1) De Peking-uitgaven van 1700-37 — rond 1055 teksten in 106 delen; 2) de Narthang-uitgave van 1730-32 — rond 761 teksten in 100 delen; 3) de Derge-uitgave van 1729-33 — rond 1108 teksten in 102 delen; 4) de Cone (cho-ne)-uitgave van 1721-31 — 1055 teksten in 107 delen en 5) de Lhasa uitgave van 1934 — 808 teksten in 99 delen.
*OV: De drie manden, waarvan de tweede, het Sutta-Pitaka, het Dhammapada omvat.
Kanya
(Sanskriet)
Maagd. Het zesde teken van de dierenriem, Virgo, wat mahāmāyā of śakti kan voorstellen. De śakti’s of zes belangrijkste natuurkrachten zijn: parasakti, jnanasakti, ichchha-sakti, kriyasakti, kundalinisakti en mantrikasakti. Collectief worden ze vertegenwoordigd door het astrale licht, dat door kabbalisten en hermetische filosofen de hemelse Maagd of Maagd van de sterrenhemel wordt genoemd.
Kapi
(Sanskriet)
Met het apengezicht. Een naam van Narada, de goddelijke rishi.
Kapila
(Sanskriet) Ook
Een grote wijze en adept uit de oudheid en van het midden van de zesde eeuw voor Christus, die wordt gezien als de stichter van de Sankhya-filosofie. Deze oude leraren zoals Zoroaster en Hermes, waren talrijk en het was een gewoonte in de oudheid dat de school de naam van de leraar droeg, de naam werd dus in enkele gevallen ook een titel.
Kapila is ook een van de drie geheime kumara’s die de voorouders zijn van het ware spirituele zelf in het menselijke fysieke lichaam. In vele oude geschriften is Kapila ook een symbool van de kosmische geest of van het individuele spirituele zelf dat de hoogste toestand voorstelt die op aarde bereikt kan worden. Vandaar dat de Purāṇa’s en het
Kapila is ook een archaïsche wijze van het satyayuga, die waarheid en wijsheid aan alle wezens schonk.
Kapilaksha
(Sanskriet)
Het oog van Kapila. Een allegorische naam voor bepaalde spirituele en intellectuele krachten die trillingen opwekken die alle lagere menselijke gedachten en emoties door hun wil neutraliseren of ombuigen. In de Purāṇa’s, het
Kapilasthen
Ook
De zetel van Kapila. De plaats die volgens de overlevering de plek was waar Kapila een aantal jaren mediteerde.
Kapilavastu
(Sanskriet)
Gouden substantie. De geboorteplaats van Gautama Boeddha, de hoofdstad van zijn vader, koning Suddhodana. Mystiek gezien de geboorteplaats van de innerlijke boeddha in ieder mens, het thuis van onze individuele Vader in de hemel. Dit slaat kosmisch gezien op ons spirituele bondgenootschap in en met de zon — die hier Kapilavastu wordt genoemd. De integrale legende van het leven van Boeddha kan in mystiek opzicht worden begrepen door de symbolische betekenis van de verschillende namen die worden gebruikt, omdat wat historisch heeft plaatsgevonden werkelijk kan zijn belichaamd in deze verschillende namen van zijn geboorte en latere loopbaan, de namen zelf werden op dezelfde manier gekozen om zijn mystieke geboorte te beschrijven. Dus zijn moeder wordt Mayadevi (godin van illusie) genoemd of Mahamaya (grote illusie), zoals bij elke ingewijde inclusief de boeddha’s, dit geldt voor allen die in een mystieke zin geboren worden van en uit kosmische illusie in de hoogste waarheid van het boeddhaschap.
Kara
(Sanskriet)
Een doener, een veroorzaker, dus een hand. Ook de zijde van een veelhoek.
Karabtanos
(Gnostisch)
In de
de instemming van Karabtanos om zijn moeder de ‘Spiritus’ te
Hij is het symbool van de stof. Ook van kama-rupa’s in de astrale wereld, die zonder bewustzijn of oordeel zijn.
Karaïm
Ook
Joden van de Krim — die zichzelf de afstammelingen van de ware kinderen van Israël noemen,
Karana
(Sanskriet)
Oorzaak in metafysische zin, zonder uitzondering verbonden met intelligentie. Er zijn verschillende soorten kāraṇa’s die als soort en wat betreft eigenschappen allemaal erg op elkaar lijken, zoals kāraṇa-śarīra (zie volgend onderwerp) en kāraṇopadhi.
Karana
(Sanskriet)
Oorzaaklichaam of oorzakelijk lichaam. Het belangrijkste of oorzakelijke element dat niet alleen zorgt voor de wederbelichaming van een entiteit, maar ook voor zijn evolutie gedurende een manvantara door een eindeloze reeks van wederbelichamingen.
De menselijke
Het is de vernieuwende middelaar, beginsel of instrument in de constitutie van een wezen zoals een mens, die zorgt voor de herhaalde wederbelichamingen waartoe zo’n wezen wordt aangespoord en in één betekenis gedwongen wordt, door karma te ondergaan. Zo’n wederbelichaming kan van twee soorten zijn: als het oorzakelijke instrument zich op een hoog gebied bevindt, zoals buddhi-manas — de schatkamer waar alle verzamelde zaden van het zijn zichzelf zullen reproduceren in toekomstige bestaansvormen als hogere delen van een individu — zal in zo’n geval het buddhi-manas het kāraṇa-śarīra zijn. Als aan de andere kant het belangrijkste oorzakelijke instrument of beginsel dat zulke wederbelichamingen regelt van een lagere soort is, zal het voor de reïncarnerende entiteit bestaansvormen reproduceren in lagere voertuigen, in dat geval kunnen we zeggen dat het het kama-manas of het lagere manas is dat het kāraṇa-śarīra zal zijn. Dus zijn er in de samengestelde menselijke constitutie op zijn minst twee van zulke kāraṇische of oorzakelijke elementen, een van een hoger en een van een lager karakter. Echter, noch het kāraṇa-śarīra, noch het kāraṇopadhi is strikt genomen de innerlijke god van de mens die het atman of het fundamentele zelf van onze wederbelichamende monade is, wat het kāraṇatman genoemd kan worden.