Theosofische Encyclopedische Woordenlijst
© Theosophical University Press 2017

Ka

(Egyptisch)

Meervoud: kau. Hetzelfde als het astrale dubbel, het modellichaam of het liṅgaśarīra. De oude Egyptenaren stelden dat als een mens ter wereld kwam, zijn ka samen met hem werd geboren en zijn gehele leven bij hem bleef. Zelfs na de dood bleef het in het graf bij het kadaver. Men geloofde dat de offers die op graven werden geplaatst de ka zouden laten voortbestaan. Bovendien dachten zij dat als de goden er bezit van hadden genomen, elk van die goden meerdere kau zouden hebben. Zo wordt in een tekst gezegd dat de god Ra zeven bau (zielen) bezit en 14 kau. Zelfs steden zouden enige kau in de hemelwereld hebben.

(San­skriet)

[Vragend voornaamwoord ‘wie?’. Vervoegingen zijn o.a. kas, kim, kā]

Een enkele keer verpersoonlijkt als een god.

Ka heeft een esoterische betekenis en is een naam van Brahmā in een fallische vorm als voortbrenger of Prajapati. (TG 167)

‘Wie’ kan ook slaan op het onbegrijpelijke of on­uit­sprekelijke, het uitdrukken van de mentale weigering van de spreker om een naam te geven aan dat wat niet genoemd kan worden en op geen enkele wijze tot uitdrukking kan worden gebracht en daarom gelijk is aan het parabrahman.

Kaäba

(Arabisch) Ook Ka’ba en Kaabeh

Een kubusvormig bouwwerk in Mekka dat heilig is voor moslims. De beroemde zwarte steen, het vereerde object, is geplaatst in een donkere hoek — de zuidoost hoek (Safa). Er wordt gezegd dat die uit de hemel viel, oorspronkelijk zo wit als sneeuw was maar vervolgens zwart kleurde door de zonden van de mensheid. De witte steen, het graf van Ismaël, zou aan de noordzijde ervan liggen en dat van Abraham aan de oostzijde.

Kabbalah

(Hebreeuws) Ook Cabala en Kabala enz. Qabbālāh [van qābal ontvangen, doorgeven]

Overlevering, dat wat wordt doorgegeven. Het is de theosofie van de joden. Oorspronkelijk werden deze waarheden mondeling door een ingewijde aan gekozen discipelen doorgegeven, vandaar dat ernaar wordt verwezen als de Traditie. De eerste Kabbalah die in de geschiedenis werd doorgegeven moet een groot deel van de geheime Kabbalah van de Chaldeeën in verkorte versie zijn geweest die in een systematische en misschien geschreven versie door Rabbi Shim‘on ben Yohai is weergegeven als de Zohar. Maar het werk met die naam dat door de middeleeuwse kabbalisten aan ons is doorgegeven is slechts een compilatie van het werk van de 13de eeuw, vermoedelijk van Mozes de Leon.

De belangrijkste leringen van de Kabbalah handelen over de aard van het onbegrijpelijke goddelijke Al (’eyn soph). De goddelijke emanaties van de sefiroth, kosmogonie, de schepping of emanatie van engelen en mensen en hun lot. De joodse Kabbalah was afgeleid van de Chaldeeuwse Kabbalah en ...

wie de kabbalistische boeken van vandaag en de interpretaties van de Zohar door de rabbi’s aanziet voor de ware kabbalistische leer van de oudheid, heeft het bij het verkeerde eind. Want de voor Europa en Amerika toegankelijke Kabbala bevat heden, evenmin als in de tijd van Friedrich von Schelling, niet veel meer dan ... puinhopen en fragmenten, sterk verminkte overblijfselen van dat oorspronkelijke stelsel dat de sleutel is tot alle religieuze stelsels’ ... Het oudste stelsel en de Chaldeeuwse Kabbala waren identiek. De laatste versies van de Zohar zijn die van de synagoge in de eerste eeuwen. (SD 2:461-2)

Blavatsky verwijst naar een werk dat niet langer bestaat, het Chaldeeuwse Boek van Getallen, dat de basis van de Kabbalah zou zijn. Er is ook voorzichtig melding gemaakt van een vermeend handschrift dat door Graaf de Saint-Germain is achtergelaten dat sleutels zou bevatten voor het interpreteren van de Kabbalah.

Een kabbalist is een bestudeerder van de ‘geheime wetenschap,’ iemand die de verborgen betekenis interpreteert van de geschriften door gebruik te maken van de symbolische Kabbalah en daarmee de werkelijk bestaande Kabbalah verklaart. De tanaïm waren de eerste kabbalisten onder de joden. Zij verschenen rond het begin van de derde eeuw voor Christus in Jeruzalem. De boeken van Ezechiël, Daniël, Henoch en de Openbaring van Johannes, zijn zuiver kabbalistisch. Deze geheime leer is gelijk aan die van de Chaldeeën en bevat tegelijkertijd veel van de Perzische wijsheid of ‘magie.’
 De geschiedenis levert een snelle blik op de beroemdste kabbalisten sinds de elfde eeuw. De middeleeuwen (en zelfs tot aan onze eigen tijd) kende grote aantallen van die zeer geleerde en intellectuele mensen die de Kabbalah bestudeerden ... De beroemdste onder hen waren Paracelsus, Henry Khunrath, Jakob Böhme, Robert Fludd, de twee Van Helmonts, de abt John Trithemius, Cornelius Agrippa, kardinaal Nicolao Cusani, Jerome Carden, paus Sixtus IV en zulke christelijke wetenschappers als Raymond Lully, Giovanni Pico de la Mirandola, Guillaume Postel, de grote Johan Reuchlin, dr. Henry More, Eugenius Philalethes (Thomas Vaughan), de welbespraakte jezuïet Athanasius Kircher, Christian Knorr (Baron) von Rosenroth, vervolgens Sir Isaac Newton, Leibniz, Lord Bacon, Spinoza, enz., enz., de lijst is bijna oneindig lang. Zoals opgemerkt door Isaac Myer in zijn Qabbalah [blz. 170], hebben de ideeën van de kabbalisten een grote invloed gehad op de Europese literatuur.
 Over de praktische Kabbalah publiceerde Abbé de Villars (neef van De Montfaucon) in 1670 zijn beroemde satirische roman De Graaf de Gabalis, waarop Pope De roof van de haarlok baseerde. De kabbalistiek loopt door het middeleeuwse gedicht de Romance van de Roos en doordringt de geschriften van Dante. [Qabbalah, blz. 171]
 Maar geen van hen kon het eens worden over de oorsprong van de Kabbalah of van de Zohar, de Sepher Yetzirah enz. Enkelen doen het voorkomen alsof de Kabbalah van de bijbelse patriarchen afkomstig is, Abraham of zelfs Seth, anderen zien in Egypte de bakermat ervan, weer anderen in Chaldea. Het stelsel is in ieder geval erg oud, maar zoals het met alle stelsels gaat, of het nu om religieuze of filosofische handelt, is de Kabbalah rechtstreeks ontleend aan de oervorm van de Geheime Leer van het Oosten ... aan de Veda’s, de Upanishads, Orpheus en Thales, Pythagoras en de Egyptenaren. Wat zijn bron ook mag zijn geweest, zijn onderlaag is in ieder geval gelijk aan al die andere stelsels, vanaf het Dodenboek tot aan de latere gnostici. (TG 167-8)

De joodse Kabbalah is zelfs in zijn huidige verkleinde of gehavende vorm een min of meer getrouwe echo van die ooit universele archaïsche wijsheidsreligie van de mensheid, die zoals de Kabbalah het zelf zo duidelijk zegt, oorspronkelijk door ‘de ‘godheid’ werd geschonken aan een select gezelschap van engelen in het paradijs,’ en is door deze engelen — occulte ingewijden of adepten — in de loop van eeuwen min of meer getrouw verspreid onder de verschillende rassen van de mensheid.

Kabiri

Ook Kabeiri, Kabeiroi, Kabarim, Kabirim (Grieks) Kabiria (Latijn) Cabiri

Meervoudsvorm van een naam van enkele zeer mysterieuze godheden die in bijna alle landen van het Nabije-Oosten werden vereerd.

Zij werden in Samothrake en op Lemnos (het eiland dat is gewijd aan Vulcanus) aanbeden als goden en werden door het volk voorgesteld als kosmische dwergen, als de zonen van Vulcanus (Hephaestos) en meesters van het metaalbewerken. Kabiri is een onzijdige titel, de machtigen waren immers van beide geslachten, zij waren goden én stervelingen, aards, hemels en kosmisch. Blavatsky beschrijft de kabiren als de zeven goddelijke titanen die gelijk zijn aan de zeven rishi’s die werden gered van de vloed door Vaivasvata-Manu (SD 2:142). De ‘machtige mensen van naam’ (gibborim) uit de dagen van de eerste Atlantische onderrassen, toen Lemurië nog niet helemaal was verdwenen — en in het vijfde wortelras de leraren werden die de Egyptenaren en Feniciërs kabiri noemden, de Grieken titanen, en de hindoes noemden hen rakshasa’s en daitya’s.

Kortom, de kabeiri, die gelijk zijn aan de kumara’s en rudra’s, vallen in dezelfde categorie als de dhyani-boeddha­’s en de ’elohim van de joodse theologie. Zij waren het die ‘de mensen wapenden met het denken’ om de kunsten en wetenschappen te ontwikkelen en zo een beschaving te vormen, en die nauw waren verbonden met de vuren van de zon en de aarde. Zij waren niets anders dan de kumara-agnishvatta-manasaputra’s van de theosofie: kumara’s in hun onbedorven goddelijkheid, agnisvatta’s (zij die van het vuur hebben geproefd) of de zonne-lha’s en manasaputra’s (zonen van het denkvermogen) die uit mededogen het zware kruis van incarnatie oppakten zodat zij daarmee de worstelende mensheid konden helpen hoger te komen. Zij worden ingedeeld in groepen van drie, vier of zeven, de namen van de vier zijn Axieros, Axiokersa, Axiokersos en Kadmilos.

Deze zeer mysterieuze en machtige goden van prehistorische tijden, wat voor naam ze ook wordt gegeven, zijn in de kosmische hiërarchieën dezelfde als de dhyani-boeddha­’s en de dhyānī’s van de moderne theosofie en zijn de aartsengelen en engelen van het christelijke hiërarchische stelsel. Aldus zijn zij de kinderen van kosmisch spiritueel vuur en dit vuur is op zijn beurt gelijk aan de lichtgevende en warme uitstraling van activiteiten van de hiërarchieën van kosmisch denken. Zij zijn de meest occulte godheden van de archaïsche wijsheidsreligie, en de verering daarvan, onder wat voor naam dan ook, kenmerkte zich altijd zonder uitzondering door een hoge graad van spirituele en filosofische wijsheid en een vurige religieuze toewijding.

Kadmilos

(Grieks) Ook Kadmos

Een van de kabiri, voorouderlijke god van de bewoners van Samothrake, soms ook wel beschouwd als Hermes.

Zie ook Cadmus

Kadmon

(Hebreeuws) Qadmōn

Oostelijk, eerste, oorspronkelijke. Wanneer gebruikt met Adam staat het woord voor de samengestelde oorspronkelijke kosmische mens, het geheel van de tien sefiroth, of de scheppende of derde logos.

Zie ook ’Adam Kadmon

Kadosh

(Hebreeuws) Qodesh קדוש, gewijd, heilig

Een van de graden van de vrijmetselarij, verbonden met de tempeliers, in 1743 opgericht in Lyon, Frankrijk.

Zie ook Qodesh

Kadru

(San­skriet) Ook KadraKadrū, Kadrā

Vrouw van Kasyapa en moeder van Kapila.

Er was een ras van nāga’s, zoals men zegt slechts duizend in getal, geboren of liever voortgekomen uit Kadra, Kasyapa’s vrouw, met het doel Pātāla te bevolken, dat onmiskenbaar Amerika is ... (SD 2:132)

Kadush

(Gnostisch) [van Hebreeuws qādōsh קדוש, heilig, gewijd]

De heilige. De zon in de Codex Nazaraeus.

Kaf

(Perzisch) Ook Kaph en GhafKāf, Kaph, Ghāf
(Avestisch) KaofaKaofā
(Pahlavi) Kafor.

Heilige berg. Volgens de overleveringen van de Perzen gaat het hier om een heilige berg uit de mythologie die in veel opzichten vergelijkbaar is met de berg Meru van de hindoes. Kaf wordt beschouwd als de verblijfplaats van de goden, de plaats waar de helden naartoe reizen om het heilige land dat voorbij deze bergen ligt, te kunnen bereiken. De held Hushenk trok daar naartoe op zijn paard met twaalf benen, terwijl Tahmurath op zijn gevleugelde strijdros ging. Het is de verblijfplaats van de Simurg of Angha, de legendarisch vogel van kennis.

In de ‘Aghre-Sorkh’ (Rode Intellect) van de 12de eeuwse mysticus/filosoof Sohrevardi wordt Ghaf genoemd als de verblijfplaats van het intellect dat de wereld omringt met elf spitsen waar alleen ingewijden langs kunnen. Hij zegt dat het verlichtende juweel van de nacht (Gohar-e-Shab Afrooz) in de berg Ghaf kan worden gevonden. Dit juweel is zo helder door de boom Touba die op de berg Ghaf groeit.

Kah-dum-pas

(Tibetaans) bka’ gdams pa (Ka-dam-pa)

De eerste ‘hervormde’ school van het Ti­be­taanse boeddhisme, gesticht door de Indiase boeddhistische leraar Dipamkara Srijnana ofwel Atisa (982-1048) die in 1042 naar Tibet trok. Tsong-kha-pa wordt gezien als de opvolger van Atisa, en de Gelukpa-orde wordt soms de ‘Nieuwe Kadampa’ genoemd.

De Kailasa

(San­skriet) Kailāsa

Een 6718 meter hoge berg in de Himalaya’s. In de mythologie ligt het paradijs van Śiva bovenop Kailasa en ten noorden van het Manasa­sarovara-meer. Daarnaast zou de god van de rijkdom, Kuvera, hier zijn paleis hebben. Vanwege de occulte geschiedenis die is verbonden aan de berg Kailasa gebruiken hindoe-metafysici het woord Kailasa als ‘hemel’ of ‘verblijfplaats’ van de goden.

Kaïn

(Hebreeuws) Qayin קַיִן

In de Bijbel is hij de zoon van Adam en Eva en een bewerker van het land. Volgens de legende doodde Kaïn hem uit jaloezie om het offer dat zijn broer Abel aan God had aangeboden (Genesis 4). Deze allegorie wijst op het feit dat ...

‘Jehovah-Kaïn, het mannelijke deel van Adam de tweevoudige mens, die zichzelf van Eva heeft gescheiden en in haar ‘Abel’ schept, de eerste natuurlijke vrouw en het maagdelijke bloed’ vergiet. (SD 2:388)

Kaïn en Abel vertegenwoordigen het derde wortelras of de ‘scheiding van de hermafrodiet’ (SD 2:134). Ten overvloede ...

met Kaïn, de eerste moordenaar, is elke vijfde man in zijn afstammingslijn een moordenaar ... In de talmoed wordt deze stamboom volledig gegeven en er komen 13 moordenaars onder de naam van Kaïn te staan. Dit is geen toeval. Śiva is de vernietiger, maar ook de vernieuwer. Kaïn is een moordenaar, maar hij is ook de schepper van volkeren en een uitvinder. (IU 2:447-8)

Volgens de bijbelse genealogie is de lijn van Kaïn: Enoch, Irad, Mehujaël, Methusaël en Lamech, waarvan de zonen Jubal, Jabal en Tubal-Kaïn waren; de lijn van Seth, de derde zoon van Adam en Eva, is Enos (Enoch), Kenan, Mahalalel, Jarad (of Irad), Enoch, Methuselah, Lamech en Noach (Genesis 4-5). Blavatsky noemt het ...

een vruchteloze poging de stambomen van Kaïn en van Seth van elkaar los te koppelen, of de identiteit van de namen onder een verschillende spelling te verbergen ... Ze zijn allen (kabbalistische) symbolen van zonne- en maanjaren, van sterrenkundige perioden en van fysiologische (fallische) functies, evenals in ieder ander heidens symbolisch geloof. (SD 2:391n)

Zie ook Abel

Kakodaimon

(Grieks) [van kakos kwaadaardig + daimon god, genius]

De tegengestelde figuur van agathodaimon, de goede genius. Deze gnostische term wijst op de lagere pool van de slang met twee aspecten — in slechts één betekenis is het de Schorpioen afgezet tegen Virgo, de Maagd. Hij is de heer van de lagere natuurrijken, de verleider van mensen maar wordt een hulp als hij is weerstaan en overwonnen.

Kala

Kāla

(San­skriet) Kāla [van de werkwoordstam kal berekenen]

Donker, donkergekleurd als zwart of donkerblauw. Een naam van Śiva of Rudra en van de planeet Saturnus.

Ook de tijd, een periode van tijd, vooral een tijdperk van de wereld (gelijk aan yuga), vandaar de menselijke periode van tijd of levenscyclus en de daarmee samenhangende dood — vaak gepersonifieerd en voorgesteld met de attributen van Yama, heerser over de doden. Filosofisch gebruikt voor de eindeloze tijd van de manifestatie, oneindige duur, waarin de vastgelegde cyclische tijdperken plaatsvinden.

Kalā

(San­skriet) Kalā.

Een klein deel van wat dan ook, vooral een zestiende deel. Ook een cyclus, wisselend gegeven als 1/900ste deel van een dag — 1,6 minuut, 1/1800 — 0,8 minuut, enz. Ook gebruikt voor de zeven onderlagen van de elementen of dhatu’s van het menselijk lichaam (spieren, bloed, vet, speeksel, urine, gal, zaad) er zijn 3015 kalā’s of atomen in elk van de zes dhatu’s.

Ook elke praktische, mechanische of fijnzinnige kunstvorm, er worden er 64 genoemd.

Kala Brahmā (Gouri)

Een andere naam voor de Sabda Brahmā, een mystiek woord voor ākāśa of het astrale licht, de bron van occulte geluiden en kracht van mantra’s. Sabda Brahma’s ...

voertuig wordt shadja genoemd en laatstgenoemde is de grondtoon van de toonladder van de hindoes. Het is pas na ... voltooiing van de studie van de eerste geluiden dat een yogī kala brahma begint te zien, dat wil zeggen, hij ziet dingen in het astrale licht. (BCW 4:166; cf 4:164)

Kalagni

(San­skriet) Kālāgni [van kāla tijd + agni vuur, vlam]

De vlam van de tijd, met verwijzing naar het onontkoombare consumeren of het vernieuwen van gemanifesteerde wezens en dingen door de tijd. De god Hari als de vernietiger of vernieuwer van alle dingen.

Kalahansa

(San­skriet) Ook KalahamsaKalahaṃsa

De zwaan van de eeuwigheid. In het voorkosmische aspect wordt Kalahansa Brahman of Brahmā (geslachtloos), de duisternis of het onkenbare; en daarna, de zwaan in tijd en ruimte wanneer naar analogie Kalahansa Brahmā (mannelijk) wordt. Eerder dan dat Brahmā Hansa-vahana is (degene die de zwaan als zijn voertuig gebruikt) is het Brahmā die Kalahansa is, terwijl purusha, de uitstraling van Brahmā, als een van zijn aspecten van scheppend vermogen, de Hansa-vahana of zwaan-voertuig.

De ‘zwaan of gans’ (hansa) is het symbool van die mannelijke of tijdelijke godheid omdat hij, de uitstraling van de oorspronkelijke Straal, moet dienen als vahan of voertuig voor die goddelijke Straal, die zich anders niet in het Heelal zou kunnen manifesteren, omdat deze zelf – als antifrase – een uitstraling van de ‘duisternis’ is, tenminste voor ons menselijke verstand. (SD 1:80)

 De ‘Eerste Oorzaak’ had in het begin geen naam. Later werd zij in de verbeelding van de denkers weergegeven als een altijd onzichtbare, geheimzinnige vogel die in de Chaos een ei legde, dat het Heelal wordt. Daarom werd Brahmā kalahansa genoemd, ‘de zwaan in (Ruimte en) Tijd’. Hij werd de ‘zwaan van de eeuwigheid’, die bij het begin van elk mahamanvantara een ‘gouden ei’ legt. Het stelt de grote cirkel, of voor, die zelf een symbool is voor het heelal en zijn bolvormige lichamen. (SD 1:359)

Kalaka

(San­skriet) Kālakā

Een van de dochters van de Danava Vaisvanara. Kalaka en haar zuster Puloma waren de moeders van dertig miljoen Danava’s van Kasyapa. Zij zouden in Hiranyapura (de gouden stad) hebben gewoond, de stad die in de lucht zweeft: in een betekenis de zon en in een andere de etherische gebieden van de innerlijke ruimte van het stoffelijke heelal. Hun kinderen werden Kalakanja’s en Pauloma’s genoemd.

Kalanabha

(San­skriet) Kālanābha [van kāla zwart + nābha navel]

Een naam van de asura Taraka.

Kalapa

(San­skriet) Kalāpa

Een plaats die wordt genoemd in het Vayu-Purāṇa waarvan wordt gezegd dat die aan de noordkant van de Himalaya’s zou liggen, dus in Tibet. Het Matsya-Purāṇa zegt dat uit Kalapa (geschreven: Katapa) te zijner tijd de Kalki-avatara zal komen.

Kalapani

(San­skriet) Ook kalapana (kālapāna) en kalapaniya (kālapānīya) Kālapāni [van kāla zwart + pāna water]

Zwart water. Een woord voor de oceaan.

Kalavinka

(San­skriet) Kalaviṅka

De allegorische vogel van onsterfelijkheid die met zijn zoete klanken een van de edelste elementen van de menselijke constitutie voorstelt: het hoger ego. Zijn geluid kan vanaf een bepaald stadium van dhyana, of ware yoga-oefening, worden gehoord. Dat stadium van dhyana wordt bereikt door middel van een spiritueel-intellectuele yoga in combinatie met een standvastige psychologische discipline en heeft absoluut niets gemeen met hatha yoga.

Van kalavinka wordt gezegd dat die koning Bimbasara juist op tijd wakker had geroepen en zo heeft gered van de beet van een cobra — een legende over een wijs mens die zichzelf kan redden van de aanval van de lagere slang.

Kalender

Een tabel van eenheden van tijd die is gebaseerd op de bewegingen van de hemellichamen. Waar de esoterische kennis volledig beschikbaar is, zijn deze cyclische bewegingen en de intervallen die zij aangeven, onlosmakelijk verbonden met alle andere delen van het esoterische stelsel.

Tegenwoordig worden onze kalenders uitsluitend voor zakelijke of godsdienstige en privé-doeleinden gebruikt, zij hebben daarnaast geen andere betekenis. Maar vroeger gaven zij ook de loop van de kosmische evolutie en de opvolging van de mensenrassen aan. De Sūrya-Siddhānta noemt ondermeer het aantal omlopen van de planeten gedurende 4.320.000 jaar en het boek zelf beweert het resultaat te zijn van waarnemingen over een immens lange periode die is gebaseerd op de kennis van de wiskunde die achter kosmische en aardse cyclussen schuilgaat. Er wordt beweerd dat deze kalender of astronomisch/astrologisch werk het authentieke product is van de Atlantische astronoom en magiër Asuramaya.

De Maya’s van Yucatan hadden ook een kalender die ten minste deels is ontcijferd en die ver teruggaat in het verleden. In deze kalender vinden we niet alleen bekende cycli van de maan en het zonnejaar maar ook andere cycli terug, zoals de synodische omlopen van Venus en de exacte periodes van 250, 280 of 360 dagen. De Egyptenaren gebruikten voor hun kalender tijdmetingen van drie verschillende jaren en een ervan was een jaar van 365 dagen die was aangepast aan het Juliaanse jaar door een sothisperiode* van 1460 jaar te gebruiken. Het rekenen met maanjaren van 12 manen is een ontzettend oud gebruik en werd in de oudheid bijna algemeen toegepast, vaak in combinatie met het zonnejaar. Maar het maanjaar wordt nog steeds in verschillende vormen gebruikt waarbij dagen worden ingelast om dat jaar aan te passen aan het gewone jaar.

Wat de perioden van 280 en 260 dagen betreft kan men zich afvragen of deze getallen slechts werden gebruikt omdat die zo handig uitkwamen voor het berekenen of dat zij berusten op werkelijke cyclussen die nog niet bekend zijn onder moderne astronomen? De periode van 280 dagen toont een duidelijke relatie met de menselijke zwangerschap en de prenatale periode. Vaak wordt de stand van het equinoctiale [tot de dag- en nachtevening behorend] punt in relatie tot de dierenriem als een aanwijzing voor de data van oude gebeurtenissen en cycli van volgende samenstanden van alle of bijna alle planeten gezien, en worden vaak genoemd in de oude literatuur van verschillende volken. Het moet duidelijk zijn dat deze opbouw van de ‘kaart-van-de-tijd’ de sleutel tot het begrijpen van de ontwikkeling van werelden en rassen moet geven. We kunnen beter vroegtijdig beseffen dat kennis van alle cycli, hun snijvlakken en onderlinge combinaties, nodig is om wat nu chaotisch overkomt te kunnen verklaren in een symmetrisch en betrouwbaar wetenschappelijke stelsel.

Zie ook Annus Magnus.

*OV: Sothis is een ander woord voor Sirius, de poolster.

Kalf

In de oudheid was het kalf in het algemeen een symbool voor de aarde. De puranische allegorie ...

waarin ‘de rishi’s de aarde melken, waarvan Soma, de maan, het kalf was’, hebben een diepe kosmografische betekenis; want niet onze aarde werd gemolken, en de maan die we kennen, was niet het kalf ... Ook verandert het kalf in elke Purāṇa van naam. In het ene is het Manu Svayambhūva, in een ander Indra, in een derde de Himavat (Himalaja) zelf, terwijl Meru de melker was. (SD 1:398 & n)

Zie ook Koe

Kaliyuga

(San­skriet) Ook kali-yuga, kali yuga, het ijzeren of zwarte tijdperk. De vierde en laatste van de vier grote yuga’s die een mahayuga (grote eeuw) vormen.

De andere drie zijn kritayuga of satyayuga, tetrāyuga en dvāparayuga. Het kaliyuga is de meest materiële fase van de evolutionaire cyclus van een wezen of een groep wezens. Het vijfde wortelras is tegenwoordig in zijn kaliyuga dat zoals wordt gezegd, zou zijnkaliyuga432.000 jaarHET HEDENkrita- ofsatyayuga1.728.000 jaartetrāyuga1.296.000 jaardvāparayuga864.000 jaarDRAAIRICHTINGDIAGRAM begonnen met het overlijden van Kṛishṇa in 3102 v. Chr. De hindoes zeggen dat er aan het begin van het kaliyuga een samenstand was van alle planeten. Hoewel het kaliyuga ons huidige zeer materialistische tijdperk is, waarin slechts een kwart van de waarheid onder de mensheid standhoudt en dat zorgt voor, zoals dat wel wordt genoemd, een periode ‘zwart van ver­schrik­kin­gen,’ stelt zijn snelle momentum iemand ook in staat meer met zijn energieën te doen, goed of slecht, in een veel kortere tijd dan in een van de andere yuga’s. Dit tijdperk zal worden gevolgd door het kṛitayuga, het tijdperk van het volgende wortelras.

Het Vishṇu-Purāṇa zegt dat in het kaliyuga de barbaren zullen heersen op de oevers van de Indus, van Chandrabhaga en Kasmira, en dat ...

‘er dan vorsten zullen zijn, die regeren over de aarde — koningen, ruw van geest, heftig van aard, en altijd geneigd tot leugens en slechtheid. Zij zullen de dood van vrouwen, kinderen en koeien veroorzaken; zij zullen zich meester maken van de eigendommen van hun onderdanen, en de vrouwen van anderen begeren; zij zullen een onbeperkte macht hebben, hun levens zullen kort zijn, hun begeerten onverzadigbaar ... Mensen uit verschillende landen, die zich met hen vermengen, zullen hun voorbeeld volgen; en omdat de barbaren (in India) machtig zullen zijn onder de bescherming van de vorsten, terwijl zuiverder stammen worden verwaarloosd, zal het volk omkomen (of, zoals de commentator zegt: ‘De Mlechcha’s zullen in het midden staan en de Arya’s aan het eind’*). Rijkdom en vroomheid zullen afnemen, tot de wereld geheel verdorven zal zijn. Alleen bezit zal stand verlenen; rijkdom zal het enige motief voor toewijding zijn; hartstocht zal de enige band zijn die de seksen verenigt; leugens zullen het enige middel tot succes zijn bij de procesvoering; en vrouwen zullen slechts lustobjecten zijn ... Uiterlijke kentekenen zullen het enige onderscheid vormen tussen de verschillende rangen in het leven; ... een man die rijk is, zal een zuivere reputatie genieten; oneerlijkheid (anyaya) zal het algemene middel van bestaan zijn, zwakheid de oorzaak van afhankelijkheid; bedreiging en arrogantie zullen in de plaats komen van geleerdheid; vrijgevigheid zal vroomheid worden genoemd; wederzijdse toestemming, huwelijk; en mooie kleren, waardigheid. Wie het sterkst is, zal regeren; het volk, dat niet in staat is de zware lasten, khara bhara (de druk van de belastingen) te dragen, zal zijn toevlucht zoeken in de dalen ... Zo zal in het kali-tijdperk het verval steeds verder gaan, tot het mensenras zijn vernietiging nadert (pralaya) ... Wanneer het einde van het kali-tijdperk nabij is, zal een deel van dat goddelijke wezen dat uit zijn eigen geestelijke natuur bestaat, ... op aarde neerdalen ... (Kalki Avatar), in het bezit van de acht bovenmenselijke vermogens ... Hij zal de rechtvaardigheid op aarde herstellen, en de geest van degenen die aan het einde van het kali-yuga leven, zal ontwaken en doorzichtig als kristal worden. De mensen die op die manier zijn veranderd ... zullen de zaden van menselijke wezens zijn, en zullen het leven schenken aan een ras dat de wetten van het kṛita-tijdperk zal volgen, de eeuw van de zuiverheid. Zoals er is gezegd: ‘Wanneer de zon en de maan en het maan-gesternte Tishya en de planeet Jupiter in één huis staan, zal het kṛita- (of satya-) tijdperk terugkeren’. (SD 1:377-8)

Voetnoot bij aanhaling uit De geheime leer ‘Als dit niet profetisch is, wat is dat dan wel?’

Zie ook Yuga; Dvāparayuga; Satyayuga; Tetrāyuga

Kali

(San­skriet) Kālī

De zwarte. Naam van de zevende tong van Agni, de vuurgod, een zwarte vurige tong. De kleur zwart en donkerte werden in zijn mystieke betekenis altijd geassocieerd met de voorkosmische nacht, het pralaya dat voorafgaat aan het ontwaken van het gemanifesteerde leven in het tegenwoordige heelal. Vandaar dat kali de voorkosmische wijsheid voorstelt. Door die vreemde omkering van feiten die de natuur bijna overal laat zien, wordt het hoogste weerkaatst in het laagste, als in een spiegel, zodat in deze betekenis de zwarte vurige vlam de gecondenseerde vurige magnetische vitaliteit is van de laagste stoffelijke werelden. Daarom staat kali in deze betekenis vaak voor zondigheid en boosaardigheid.

Later ging de vrouw van Śiva, Parvati, vanwege haar vurige en verwoestende aard als Kali of Kali-devi door het leven.

Kaliadovki

(Russisch) Mysteriespelen die in de kerstweek in Rusland, Polen en Galicië werden opgevoerd (BCW 2:165).

Nog maar enkele jaren geleden werden overal in Polen en Zuid-Rusland gedurende elke kerstweek poppenkastvoorstellingen gegeven met bovengenoemde personen en bovendien werd het kindeke Jezus in zijn kribbe vertoond. (IU 2:119)

Kalidasa

(San­skriet) Kālidāsa

De grootste dichter en dramaturg van het oude India, een van de ‘negen juwelen’ die het hof van koning Vikramaditya in Ujjayini sierden. Hij is een waarachtig schrijver van naam (hoewel de naam Kalidasa in de Indiase literatuur aan diverse dichters is gegeven) van Sakuntala, Meghaduta, Malavikavnimitra, Vikramorvasi, enz. Of nu alle werken aan deze Kalidasa kunnen worden toegeschreven of niet, feit blijft dat zij onder de beste staaltjes van Indiase dichtkunst gerekend moeten worden.

Kalikaraka

(San­skriet) Kalikāraka

Ruziezoeker. Een bijnaam van Narada, de goddelijke rishi. In de Purāṇa’s is Narada de eerste opponent in menselijke vorm en ...

de tegenwerkende kracht die nodig is voor het evenwicht en de harmonie van de dingen in de Natuur — zoals de schaduw nodig is om het licht nog helderder te laten uitkomen, zoals de nacht die meer reliëf geeft aan de dag en zoals de kou die ons de weldaad van de warmte meer laat waarderen ... (SD 1:411)

Kaliya

(San­skriet) Ook Kaliya-nagaKāliya, Kāliya-nāga

Een slangenkoning met vijf koppen waarvan de bekken vuur en rook uitbraakten die het land eromheen verwoestten en die in een diepe poel van de Yamuna-rivier zou hebben geleefd. De Purāṇa’s vertellen dat Kṛishṇa, een van de avatara’s van Vishṇu, deze slang in zijn kindertijd overwon en daarna terug liet trekken in de oceaan met zijn vrouwen en nakomelingen. Dit mythologische monster symboliseert de hartstochten van de mens, de rivier of het water is een symbool van de stof.

Kalki-Avatara

(San­skriet) Kalkī (of Kalki) Avatāra [van kalkin wit paard + avatāra goddelijke afdaling]

De avatara als een wit paard. De 10de en laatste afdaling van Vishṇu als een wit paard aan het einde van het kaliyuga.

Wanneer het einde van kaliyuga nabij is zal van dat bestaande goddelijke wezen een deel van zijn eigen spirituele natuur ... afdalen naar de aarde ... begiftigd met de acht bovenmenselijke vermogens ... zal hij de gerechtigheid op aarde herstellen en het denkvermogen van hen die dan aan het einde van kaliyuga leven, zal ontwaken en helder worden als kristal. De mensen die aldus zijn veranderd ... zullen het zaad vormen voor mensen en zullen het leven geven aan een ras dat de wetten van het kṛitayuga, het tijdperk van zuiverheid zal gehoorzamen. (VP 4:24)

Hij is dezelfde als de Maitreya-Boeddha van het noordelijke boeddhisme, Sosiosh van de zoroastriërs en de Getrouwen en Waarachtigen op het witte paard van Openbaring.

Kalmukken

Een volk van Mongoolse afkomst dat zich hoofdzakelijk vestigde in Rusland en China, maar waarvan ook individuen kunnen worden aangetroffen in delen van Centraal-Azië. In China zijn zij bekend als Olüts of Elocts. Hun taal lijkt op Mongools en zij gebruiken hetzelfde alfabet. Hun religieuze overtuigingen komen overeen met het lamaïsme.

Kalpa

(San­skriet) Kalpa [van de werkwoordstam klṛp geregeld zijn]

Een algemene term voor een tijdperk of cyclus.

[Voor een groter overzicht klik hier]

Kama

(San­skriet) Kāma [van de werkwoordstam kam begeren]

Begeerte. Het vierde belangrijke beginsel waarmee de constitutie van de mens is opgebouwd: het begeertebeginsel of de aandrijvende en stimulerende kracht. Geboren uit de interactie van atman, buddhi en manas is kama in essentie een kleurloze kracht, goed noch slecht, net naar gelang de manier waarop het denken en de ziel het gebruiken. Kama is de zetel van de levende elektrische impulsen, begeerten en aspiraties die naar buiten komen als energieën. Wanneer een mens zijn lagere impulsen volgt en zijn bewustzijn centreert in zijn lichaam en astrale natuur leidt hij die kracht naar beneden. Wanneer hij aspireert en zijn hart en denken opent voor de invloed van zijn hogere manas en buddhi, leidt hij die kracht opwaarts en gaat aldus vooruit in zijn ontwikkeling.

Van de zeven beginselen is het vierde het evenwichtsbeginsel. Het staat in het midden en vandaar gaat de weg of opwaarts of neerwaarts. Het is de basis voor het handelen en de drijfveer van de wil. Zoals de oude hermetici zeiden: ‘Achter de wil staat het verlangen’. Want of we nu het goede of slechte willen doen, we moeten eerst in ons het verlangen opwekken voor een van deze richtingen. ... Op het stoffelijke en wetenschappelijke gebied van het occultisme — het gebruik van de innerlijke, verborgen krachten van onze natuur — kan de belangrijke kracht van de verbeelding haar werk niet doen wanneer het vierde beginsel, verlangen, niet sterk is; want al maakt de verbeeldingskracht een vorm, een blauwdruk, de wil kan niet werken tenzij hij door verlangen wordt aangespoord, geleid en op peil gehouden ...
 Dit vierde beginsel lijkt op het teken libra [Weegschaal] op de weg van de zon door de dierenriem; wanneer de zon (die de werkelijke mens is) dat teken bereikt, hangt ze aan een zijden draadje. Als ze zou teruggaan, zouden de werelden worden vernietigd; ze gaat verder en de hele mensheid wordt tot volmaking gevoerd. (Oceaan 53-4)

Kosmisch kama of verlangen dat gelijk is aan het Griekse eros, is de bron van fohat, de aandrijvende begrijpende energieën van het heelal. Het is onpersoonlijk mededogen en sympathie.

Kama-dhatu

(San­skriet) Kāmadhātu

Begeertenwereld. Eerste van de drie boeddhistische trailokya (drie gebieden of sferen) die kama (begeerte), rupa (vorm) en arupa (zonder vorm) worden genoemd. In het theosofische stelsel bestaat kama-dhatu uit de zeven gemanifesteerde bollen van onze planeetketen op de vier laagste kosmische gebieden. Rupa-dhatu (vormen- of beeldenwereld) bestaat uit de vijf hoogste bollen op de hogere drie kosmische gebieden. Arupa-dhatu (vormloze of beeldenloze wereld) bestaat uit de drie hoogste van de tien kosmische gebieden en is voor ons een zuiver subjectieve wereld, eerder een toestand dan een plaats. De dhatu’s komen in betekenis overeen met de loka’s van de hindoes.

Kamaloka

(San­skriet) Kāma-loka [van kāma begeerte + loka wereld, sfeer]

Begeertenwereld. Een half-stoffelijk gebied, volstrekt subjectief en onzichtbaar voor ons. Het is het astrale gebied dat de aarde doordringt en omgeeft. Het is het oorspronkelijke idee van het christelijke vagevuur waar de ziel wordt gezuiverd van zijn slechte daden en van de stoffelijke kant van zijn natuur. Kamaloka is gelijk aan de Hades van de Grieken en het Amenti van de Egyptenaren, het land van de stille schaduwen.

Kamaloka is de verblijfplaats van de ontlichaamde astrale vormen die kamarupa’s worden genoemd en van de nog steeds zeer vitale astrale entiteiten die het fysieke bestaan hebben verlaten als zelfmoordenaars en geëxecuteerde gevangenen die zo op gewelddadige wijze uit hun lichaam worden gezet vóór de natuurlijke tijd om te sterven was aangebroken en daarom nog net zo ‘springlevend’ zijn als zij op aarde waren, maar alleen een stoffelijk lichaam en het liṅgaśarīra missen. Bovendien bevat het kamaloka elementaren en verloren zielen die richting avīchi neigen. Al deze entiteiten blijven in kamaloka totdat zij erin zijn opgelost door de volledige uitputting van de gevolgen van de mentale en emotionele impulsen die deze eidolons van menselijke en dierlijke hartstochten en begeerten hebben gevormd. De tweede dood vindt plaats in kamaloka als de hogere duade zich heeft bevrijd van de lagere, stoffelijke menselijke elementen alvorens devachan in te gaan.

Als het andersom zou zijn, zou het niet anders kunnen dan dat de entiteit in kamaloka — die zo zwaar is van boosaardigheid en zo sterk wordt aangetrokken tot aardse sferen dat de invloed van de monade niet in staat is het reïncarnerende ego terug te trekken van het kamarupa — de laatstgenoemde met zijn bevuilde ‘ziel’ lager en lager zal zinken en de toestand van avīchi zal binnengaan. Als de monade er door zijn invloed wel in slaagt, wat gewoonlijk het geval is, volgt de ‘tweede dood’ en wordt het kamarupa slechts een fantoom of kamarupisch spook en begint meteen uit elkaar te vallen en zal ten slotte geheel verdwijnen. Elk van zijn vele samenstellende levens­atomen volgt precies die weg waar die naar wordt aangetrokken. (OG 76)

De hoogste gebieden van kamaloka gaan over in de laagste gebieden van devachan, terwijl de grofste en laagste gebieden van kamaloka gedeeltelijk de hoogste gebieden van avīchi overlappen.

[Voor een groter overzicht klik hier]

Kama-manas

(San­skriet) Kāma-manas [van kāma begeerte + manas denkvermogen]

De lagere of tussenliggende duade, de menselijke ziel of persoonlijke ego. In onze huidige evolutionaire toestand bevindt het menselijke bewustzijn zich bijna in zijn geheel in deze tussenliggende duade, waarvan een deel bestaat uit het opwaarts strevende manas dat in verbinding staat met zijn ‘ouder’ buddhi en dat de reïncarnerende ego wordt genoemd. Het lagere deel van manas valt samen met kama en wordt naar beneden getrokken naar de stoffelijke dingen en wordt in het leven gewoonlijk de persoonlijke ego genoemd. Dit persoonlijke ego is sterfelijk, hoewel de monade waarvan het de uitdrukking is, alle tijdperken overleeft.

Kama-manas in de mens is naar gelang de omstandigheden onsterfelijk of sterfelijk: als het kama-manas met succes omhoog streeft en een intellectuele en emotionele vereniging met het buddhi tot stand kan brengen waardoor het verlicht wordt, zal de onsterfelijkheid gedurende dit manvantara relatief zeker zijn. Als echter het kama-manas onvoldoende wordt verlicht om met succes de aantrekkingen van de lagere astrale en stoffelijke rijken van gevoelens en gedachten te weerstaan, wordt het naar beneden getrokken en geketend in deze lagere rijken. Onsterfelijkheid is in dit geval niet haalbaar, voor dat moment in ieder geval.

Kamadeva

(San­skriet) Kāmadeva [van kāma begeerte + deva god, godheid]

De hindoegod van liefde. Een van de Visve-deva’s van het hindoepantheon. Net zoals Eros van Hesiodus in de vroege Griekse mythologie een rol speelde bij de schepping van de wereld en pas achteraf gezichtsverlies leed als de hartstochtelijke Cupido, zo verging het ook Kama in zijn oorspronkelijke betekenis van de Veda’s. Dit geeft een metafysische en filosofische betekenis aan zijn activiteiten in de kosmos. Kama is het eerste bewuste, het alles omvattende verlangen voor het universeel goede, de liefde, en het eerste gevoel van een oneindig mededogen en genade voor alles dat leeft en voelt, hulp en sympathie behoeft, dat opkwam in het bewustzijn van de scheppende Ene Kracht, toen dat direct tot leven kwam als een straal uit het Absolute. Want kama ...

is in de Rig-Veda (x. 129) de verpersoonlijking van dat gevoel dat leidt en drijft tot schepping. Hij was de eerste beweging die het Ene na zijn manifestatie uit het zuivere abstracte beginsel aandreef om te scheppen. ‘Eerst ontstond begeerte in Het, dat de oerkiem van het denkvermogen was; en waarvan de wijzen, zoekend met hun verstand, hebben ontdekt dat het de band is die de Entiteit met de niet-Entiteit verbindt’. (SD 2:176)

... ofwel manas met het zuivere atma-buddhi. Pas later werd kama het vermogen dat begeerten bevredigt op het dierlijke gebied.

In de Purāṇa’s is Kama de koning en Heer van de apsarasen. Hij wordt afgebeeld met pijl en boog: de boog is vaak te zien als een stengel suikerriet en de pees als een snoer van bijen, en elke pijl heeft aan zijn punt een typische bloem waar die aan is opgedragen en die over een van de zintuigen zou heersen. Hij wordt ook vaak beschreven als een knappe jongeman die op een papegaai vliegt in het gezelschap van nimfen. Een van hen draagt zijn vaandel waarop Makara* staat afgebeeld, of een vis op een rode achtergrond.

De eigenschappen die in de exoterische literatuur aan Kamadeva worden toegeschreven laten zelden de enorme invloed van deze kosmische kracht of entiteit in zijn veelvormige sferen van activiteiten zien. Kama is niet alleen een kosmisch beginsel of entiteit maar ook inherent aan elke eenheid van de menigten entiteiten die de kosmos samenstellen. Aldus is kama het vierde beginsel in de constitutie van de mens. En, net zoals in zijn kosmische activiteiten en relaties, is kama zowel de hoogste als de laagste activiteit. Zeker, het kan goddelijk genoemd worden in zijn hogere aspecten, net zoals het lichamelijk is op zijn laagste gebieden van handeling.

*OV: Makara, krokodil, is het tiende teken van de dierenriem, Steenbok, zie ook Jalarupa.

Kamadhenu

(San­skriet) Ook Kamaduha en Surabhi. Kāmadhenu [van kāma begeerte, verlangen + dhenu melkkoe]

Deze mythologische koe van de wijze Vasishtha werd door de goden geschapen tijdens het karnen van de kosmische oceaan. Zij wordt geacht alle verlangens goed te keuren en wordt daarom de koe van overvloed genoemd. Deze allegorie verwijst naar de verschijning van de aarde in de ruimte als de moeder van alles dat later zal komen — tenminste voor zover het onze bol betreft — de aarde wordt in mythologische zin gezien als een koe die wordt gemolken en aldus voedsel levert. Vele oude mythen dragen zo’n embleem van een voorzienende vruchtbaarheid.

Kama-rupa

(San­skriet) Kāma-rūpa [van kāma begeerte + rūpa lichaam, vorm]

Het begeertelichaam, dat deel van de innerlijke menselijke constitutie waarin de diverse mentale en psychische energieën huizen. Na de dood wordt het in het kamaloka het voertuig voor de gewoonlijk onbewuste hogere beginselen van de mens die was.

Na het overlijden ... volgt er wat zo wordt genoemd, de ‘tweede dood,’ wat de scheiding betekent van het onsterfelijke deel van de tweede of tussenliggende duade van de lagere gedeelten van deze duade. Die lagere delen blijven achter in de etherische of hogere astrale sferen als het kama-rupa, wat een tussenliggende sfeer is tussen het devachan en de aarde. Na verloop van tijd vervaagt dit kama-rupa om uiteindelijk geheel op te lossen. Zijn levens­atomen gaan na dat uiteenvallen verder op weg met hun verschillende en nooit eindigende omzwervingen.
 Het is dit kama-rupa waarover in legenden en verhalen in de verschillende oude wereldgodsdiensten of filosofieën wordt gesproken als de ‘schaduw,’ die in het Westen gewoonlijk een ‘spook’ of ‘geest’ wordt genoemd. Het zijn in het kort alle sterfelijke elementen van de menselijke ziel die was. Het kama-rupa is een exacte astrale kopie, in verschijning en gedrag van de mens die stierf. Het is zijn eidolon of ‘beeld’. (OG 76-7)

 Wanneer het met rust wordt gelaten op zijn onbewuste weg — beroofd als het is van zijn hogere denken, geest en fysieke zintuigen — zal het geleidelijk vervagen en oplossen. Maar als het met kracht wordt teruggetrokken in de aardse atmosfeer, of het nu door hartstochtelijke verlangens en een beroep van nog levende vrienden is of door een gewone uitoefening van dodenbezwering — een van de meest verderfelijke ervan is het mediumschap — zal het ‘spook’ blijven bestaan voor een periode die de gebruikelijke tijd van het natuurlijke leven van zijn lichaam ver overtreft. Als het kama-rupa eenmaal de weg terug naar levende menselijke lichamen heeft leren kennen, wordt het een vampier en doet zich dan tegoed aan de vitaliteit van hen die zo geestdriftig zijn gezelschap zochten. In India worden deze eidolons ‘Pisacha’s’ genoemd, en worden erg gevreesd ... (TG 172)

Kamisch

[van San­skriet kāma begeerte]

Een bijvoeglijk naamwoord van kama, begerend of behorend tot begeerte.

Zie Kāma

Kamsa

(San­skriet) Ook KansaKaṃsa, Kaṃśa

In het oude India was hij de tirannieke koning van Mathura, de boosaardige oom van Kṛishṇa. Toen hem werd voorspeld dat het achtste kind van Devaki hem zou doden, trachtte hij al haar kinderen om te brengen zodat de ouders met Kṛishṇa, hun achtste kind, op de vlucht sloegen. Toen gaf Kansa het bevel dat alle kinderen van het land gedood moesten worden, maar Kṛishṇa kon ontsnappen — het is een legende die een duidelijke parallel vertoont met het massale afslachten van kinderen door koning Herodes van Palestina in het Nieuwe Testament. In de legendes die grote godsdienstige figuren omgeven ...

wordt ieder van hen, of het nu bij hun geboorte is of daarna, gezocht en met de dood bedreigd (en toch nooit gedood) door een tegenwerkende kracht (de wereld van materie en illusie), of hij nu een koning Kamsa, koning Herodes of koning Mara (de boosaardige kracht) is. (BCW 14:141)

Dus Kamsa is in één opzicht de tegenwerkende kracht in inwijdingsriten. Zoals was voorspeld doodde Kṛishṇa uiteindelijk zijn vervolger. (SD 2:48, 504n, 604n; BCW 8:378)

Kanaän

Ook Kanaänieten.

Een bijbelse term die vaak wordt gebruikt voor de voor-Israëlitische stammen van het land ten westen van de Jordaan, hoewel zij niet zo oud zijn als de amorieten. Augustinus vermeldt dat de Feniciërs hun land Kanaän noemden. Seti I en Rameses III maken melding van Kan’na, wat mogelijk verwijst naar de landen westelijk van Syrië en Palestina. In Genesis 10, wordt Kanaän (kena‘an) genoemd met de vier zonen van Ham, en enkele wetenschappers hebben gesuggereerd dat de naam hier verwijst naar de stammen in Arabië die zich later vestigden in Palestina en verder dat de Feniciërs leden waren van de tweede grote Semitische migratie, die de naam Kanaän meenamen naar de landen waar zij zich vestigden. De belangrijkste god van de kanaänieten zou Ashtart (Astartē) zijn geweest, afgaande op het aantal ontdekte afbeeldingen van haar, hoewel de afbeeldingen ook erg veel gelijkenis vertonen met de Egyptische goden die ook zijn opgegraven. Nebo, de god van wijsheid van de oude Chaldeeën, werd ook vereerd door de kanaänieten.

Kanada

(San­skriet) Kaṇāda

De wijze die de Vaiseshikaschool of school van de atomisten van de hindoefilosofie stichtte. Net zoals de Griekse atomisten Democritus en Epicurus, was Kanada geen materialist want ook hij geloofde in godheden of intelligente kosmische entiteiten die de eerste veroorzakers en bestuurders van het heelal zijn.

Zie ook Atomisten.

Kandu

(San­skriet) Kaṇḍu

In de Purāṇa’s een wijze of yogī waarvan de heiligheid en het strenge vrome leven de jaloezie van de goden opriep. Kamadeva, als Heer van de goden, zond een van zijn apsarasen, Pramlocha, om de wijze te verleiden. Hij leefde enkele eeuwen met haar, wat voor hem als een dag was. Uiteindelijk kwam de wijze bij zinnen, verwierp haar en joeg haar weg, waarna zij op een hele bijzondere manier het leven gaf aan een dochter, Marisha. Blavatsky vergelijkt deze legende met de verleiding van Merlijn door Viviane, en de verleiding van de Farao door Sarah uit het Oude Testament (SD 2:174-5&n).

Kandu stelt het tijdperk voor van de etherische of astrale mensheid, van het eerste ontluikende, fysieke eerste wortelras, dat nog zonder verstand en bewustzijn was. Hij, als symbool voor een ras, geeft het leven aan het tweede wortelras, de zogenoemde zweetgeborenen, door Pramlocha.

Kangalin

(Hindi)

Heksen. Zij die aan toverij of dodenbezwering doen en gevreesd worden door het volk vanwege de resultaten die zij door hun grote vaardigheid kunnen bereiken.

Kanishka

(San­skriet) Kaniṣka

Een beroemde heerser of koning van Noord-India die rond de eerste eeuw aan de macht was. Na Aśoka werd hij als een van de grootste beschermheren en ondersteuners van het Indiase boeddhisme beschouwd en had enkele van de mooiste stupa’s of dagoba’s in Noord-India en in de provincie Kabul in Afghanistan neer laten zetten.

Kanishtha

(San­skriet) Kaniṣṭha

De jongste. Een klasse van goden die zich zullen laten zien in het 14de of laatste manvantara van onze wereld.

Kanjur

(Tibetaans) bka’ ’gyur (kang-gyur, kan-jur) [van bka’ heilig woord + ’gyur vertaling]

Het is het deel van de Ti­be­taanse boeddhistische canon dat de sutra’s bevat, de teksten die worden toegeschreven aan de Boeddha zelf en dat het ‘Woord van Boeddha’ (San­skriet buddha-vachana) wordt genoemd.

Het tweede deel vanGesneden blokboeken in het Ti­be­taanse klooster Sera. Foto: Rainer Haessner de Ti­be­taanse boeddhistische canon, de Tanjur, bevat sastra’s of commentaren en andere wetenschappelijke werken. De Kanjur bestaat bijna uitsluitend uit werken die vertaald zijn uit het San­skriet of andere Indiase talen. Hoewel de overweldigende teksten in de Kanjur van Indiase oorsprong zijn, werd de compilatie van de Kanjur in Tibet gedaan en wat structuur betreft verschilt die in belangrijke mate van de oude Indiase Tripitaka’s*.

Vier min of meer complete besprekingen van de boeddhistische canon hebben de tand des tijds overleefd: de Pali, de Chinese, de Ti­be­taanse en de Mongoolse, maar de laatstgenoemde is een vertaling van de Ti­be­taanse. De eerste drie besprekingen verschillen van elkaar in inhoud en volgorde. De gehele Kanjur bestaat uit drie delen met de San­skrietnamen: Vinaya (kloosterdiscipline), Sutra (verhandelingen van de Boeddha) en Tantra (esoterische teksten en teksten met betrekking tot rituelen). Het Sutra-deel is onderverdeeld in tal van kleinere delen. Elk deel of kleiner deel bevat talrijke aparte teksten.

De Ti­be­taanse Kanjur was oorspronkelijk verzameld als een handschrift, mogelijk in het begin van de 14de eeuw. Vanaf 1410 is de Kanjur in talloze editie’s gepubliceerd als blokboeken. De volgende vijf blokboek-edities zijn goed bekend in het Westen en kunnen een idee geven van de enorme reikwijdte van de Kanjur: 1) De Peking-uitgaven van 1700-37 — rond 1055 teksten in 106 delen; 2) de Narthang-uitgave van 1730-32 — rond 761 teksten in 100 delen; 3) de Derge-uitgave van 1729-33 — rond 1108 teksten in 102 delen; 4) de Cone (cho-ne)-uitgave van 1721-31 — 1055 teksten in 107 delen en 5) de Lhasa uitgave van 1934 — 808 teksten in 99 delen.

*OV: De drie manden, waarvan de tweede, het Sutta-Pitaka, het Dhammapada omvat.

Kanya

(San­skriet) Kanyā

Maagd. Het zesde teken van de dierenriem, Virgo, wat mahāmāyā of śakti kan voorstellen. De śakti’s of zes belangrijkste natuurkrachten zijn: parasakti, jnanasakti, ichchha-sakti, kriyasakti, kundalinisakti en mantrikasakti. Collectief worden ze vertegenwoordigd door het astrale licht, dat door kabbalisten en hermetische filosofen de hemelse Maagd of Maagd van de sterrenhemel wordt genoemd.

Kapi-vaktra

(San­skriet) Kapi-vaktra

Met het apengezicht. Een naam van Narada, de goddelijke rishi.

Kapila

(San­skriet) Ook Kapila-rishiKapila, Kapila-ṛṣi

Een grote wijze en adept uit de oudheid en van het midden van de zesde eeuw voor Christus, die wordt gezien als de stichter van de Sankhya-filosofie. Deze oude leraren zoals Zoroaster en Hermes, waren talrijk en het was een gewoonte in de oudheid dat de school de naam van de leraar droeg, de naam werd dus in enkele gevallen ook een titel.

Kapila is ook een van de drie geheime kumara’s die de voorouders zijn van het ware spirituele zelf in het menselijke fysieke lichaam. In vele oude geschriften is Kapila ook een symbool van de kosmische geest of van het individuele spirituele zelf dat de hoogste toestand voorstelt die op aarde bereikt kan worden. Vandaar dat de Purāṇa’s en het Rāmāyaṇa vertellen dat de 60.000 zonen van Sagara door een enkele blik van het oog van Kapila tot as werden vernietigd. Deze allegorie symboliseert de verpersoonlijking van de menselijke emoties, zowel hartstochtelijk als mentaal, die geheel wordt teruggebracht tot inactiviteit door de geestelijke wijsheid en zuiverheid van de wijze — hier is het de verpersoonlijking van wijsheid zelf.

Kapila is ook een archaïsche wijze van het satyayuga, die waarheid en wijsheid aan alle wezens schonk.

Zie ook Sankya.

Kapilaksha

(San­skriet) Kapilākṣa

Het oog van Kapila. Een allegorische naam voor bepaalde spirituele en intellectuele krachten die trillingen opwekken die alle lagere menselijke gedachten en emoties door hun wil neutraliseren of ombuigen. In de Purāṇa’s, het Rāmāyaṇa en andere hindoewerken, was het slechts de blik van de wijze Kapila die de 60.000 zonen van koning Sagara veranderde in een berg as, de verpersoonlijking van de eigenschappen van menselijke emoties en gedachten.

Kapilasthen

Ook Kapilasthan [Waarschijnlijk San­skriet Kapilasthāna]

De zetel van Kapila. De plaats die volgens de overlevering de plek was waar Kapila een aantal jaren mediteerde.

Kapilavastu

(San­skriet) Kapilavastu [van kapila geel, gouden + vastu substantie]

Gouden substantie. De geboorteplaats van Gautama Boeddha, de hoofdstad van zijn vader, koning Suddhodana. Mystiek gezien de geboorteplaats van de innerlijke boeddha­ in ieder mens, het thuis van onze individuele Vader in de hemel. Dit slaat kosmisch gezien op ons spirituele bondgenootschap in en met de zon — die hier Kapilavastu wordt genoemd. De integrale legende van het leven van Boeddha kan in mystiek opzicht worden begrepen door de symbolische betekenis van de verschillende namen die worden gebruikt, omdat wat historisch heeft plaatsgevonden werkelijk kan zijn belichaamd in deze verschillende namen van zijn geboorte en latere loopbaan, de namen zelf werden op dezelfde manier gekozen om zijn mystieke geboorte te beschrijven. Dus zijn moeder wordt Mayadevi (godin van illusie) genoemd of Mahamaya (grote illusie), zoals bij elke ingewijde inclusief de boeddha­’s, dit geldt voor allen die in een mystieke zin geboren worden van en uit kosmische illusie in de hoogste waarheid van het boeddha­schap.

Kara

(San­skriet) Kara [van de werkwoordstam kṛ doen, vgl. Latijn cerus een vormgever]

Een doener, een veroorzaker, dus een hand. Ook de zijde van een veelhoek.

Karabtanos

(Gnostisch)

In de Codex Nazaraeus is hij de geest van de blinde of dierlijke begeerte, zoon van Spiritus (de anima mundi of het astrale licht) en middels het astrale licht als moeder de voortbrenger van zeven andere geesten van zijn eigen soort: zuivere geest kan niet scheppen zodat die alleen door ...

de instemming van Karabtanos om zijn moeder de ‘Spiritus’ te helpen, Zeven figuren bevrucht en voortbrengt en nogmaals ‘Zeven’ en nogmaals ‘Zeven’ (de Zeven Deugden, de Zeven Zonden en de Zeven Werelden). (BCW 6:192n)

Hij is het symbool van de stof. Ook van kama-rupa’s in de astrale wereld, die zonder bewustzijn of oordeel zijn.

Karaïm joden

Ook Karaïeten

Joden van de Krim — die zichzelf de afstammelingen van de ware kinderen van Israël noemen, dat wil zeggen, van de Sadduceeën — en die de Torah en de Pentateuch van de Synagoge verwerpen, zij verwerpen ook de Sabbat van de joden (de rust op vrijdag), en zullen noch de Boeken van de Profeten, noch de Psalmen — niets van dat alles accepteren, slechts hun eigen Boeken van Mozes die zij zijn enige en werkelijke Wet noemen. (BCW 14:174)

Karana

(San­skriet) Kāraṇa

Oorzaak in metafysische zin, zonder uitzondering verbonden met intelligentie. Er zijn verschillende soorten kāraṇa’s die als soort en wat betreft eigenschappen allemaal erg op elkaar lijken, zoals kāraṇa-śarīra (zie volgend onderwerp) en kāraṇopadhi.

Karana-sarira

(San­skriet) Kāraṇa-śarīra [van kāraṇa oorzaak + śarīra lichaam]

Oorzaaklichaam of oorzakelijk lichaam. Het belangrijkste of oorzakelijke element dat niet alleen zorgt voor de wederbelichaming van een entiteit, maar ook voor zijn evolutie gedurende een manvantara door een eindeloze reeks van wederbelichamingen.

De menselijke Ego is noch atman noch buddhi, maar het hogere manas: de verstandelijke verwezelijking en ontplooiing van de intellectuele zelfbewuste zelfzucht — in hogere geestelijke zin. De oude boeken noemen het kāraṇa-śarīra op het gebied van sutratma, dat is de gouden draad waaraan de verschillende persoonlijkheden van dit hogere ego als kralen zijn geregen. (SD 2:79)

Het is de vernieuwende middelaar, beginsel of instrument in de constitutie van een wezen zoals een mens, die zorgt voor de herhaalde wederbelichamingen waartoe zo’n wezen wordt aangespoord en in één betekenis gedwongen wordt, door karma te ondergaan. Zo’n wederbelichaming kan van twee soorten zijn: als het oorzakelijke instrument zich op een hoog gebied bevindt, zoals buddhi-manas — de schatkamer waar alle verzamelde zaden van het zijn zichzelf zullen reproduceren in toekomstige bestaansvormen als hogere delen van een individu — zal in zo’n geval het buddhi-manas het kāraṇa-śarīra zijn. Als aan de andere kant het belangrijkste oorzakelijke instrument of beginsel dat zulke wederbelichamingen regelt van een lagere soort is, zal het voor de reïncarnerende entiteit bestaansvormen reproduceren in lagere voertuigen, in dat geval kunnen we zeggen dat het het kama-manas of het lagere manas is dat het kāraṇa-śarīra zal zijn. Dus zijn er in de samengestelde menselijke constitutie op zijn minst twee van zulke kāraṇische of oorzakelijke elementen, een van een hoger en een van een lager karakter. Echter, noch het kāraṇa-śarīra, noch het kāraṇopadhi is strikt genomen de innerlijke god van de mens die het atman of het fundamentele zelf van onze wederbelichamende monade is, wat het kāraṇatman genoemd kan worden.