Theosofische Encyclopedische Woordenlijst
© Theosophical University Press 2017

Karanatman

(San­skriet) Kāraṇātman [van kāraṇa oorzaak + ātman zelf]

Het oorzakelijke zelf. De goddelijke bron van het wezenlijke van een mens en van waaruit in een afdalende reeks en in een onophoudelijk afnemende etherische zuiverheid en kwaliteit, de verschillende elementen stromen die de[Voor een groter overzicht klik hier] samengestelde constitutie van de mens vormen. Het is het oorzakelijke zelf omdat van daaruit, als de oerbron van bewustzijn en van het ‘zijn,’ alle overige elementen in de rijken van het gemanifesteerde heelal zich openbaren: de beginselen, kwaliteiten en karakteristieken — het svabhāva — van welke entiteit dan ook dat zijn lange evolutionaire omzwervingen maakt. Het karanatman is gelijk aan het atman, wat in de hindoeliteratuur Isvara (Heer) wordt genoemd. De verschillende monaden in de menselijke constitutie — goddelijk, spiritueel, menselijk, dierlijk en astraal-vitaal — zijn afgeleiden van dit fundamentele of allerhoogste atman van de constitutie. Het zijn zijn kinderen of nakomelingen. Deze verschillende monaden zijn door hun voortbrengende handelingen feitelijk de oorzakelijke beginselen of instrumenten van de verschillende en niet-eindigende reeksen van wederbelichamingen die elke entiteit gedurende het kosmische manvantara onder de karmische druk van noodzakelijkheid moet ondergaan en het is daarom dat deze verschillende monaden in hun uiterlijke of voertuiglijke aspect de respectievelijke kāraṇopadhi’s of kāraṇa-śarīra’s vormen.

Karanopadhi

(San­skriet) Kāraṇopādhi [van kāraṇa oorzaak + upādhi basis, voertuig, vermomming]

Het karanopadhi is het ‘oorzakelijk instrument’ of een middel dat zorgt voor de lange reeks van wederbelichamingen waaraan menselijke en andere wederbelichamende entiteiten zijn onderworpen.

Het upadhi is een woord voor zekere natuurlijke eigenschappen of aangeboren typische karaktertrekken die worden gezien als vermommingen, omhulsels of maskers, waarin en waardoor de spirituele monade van de mens werkt en die op aarde, en in feite ook op de andere bollen van de planeetketen, zorgen voor de steeds herhalende manifestaties van bepaalde functies en vermogens van deze monade. Daarnaast speelt het karanopadhi een grote rol bij de omzwervingen van de monade door de verschillende sferen en rijken van het zonnestelsel.

In zekere zin kan worden gezegd dat het karanopadhi deels verwisselbaar is met de term maya, of de illusoire bekleedselen door middel waarvan de geest werkt, of beter gezegd, door middel waarvan spirituele monadische entiteiten werken en zich manifesteren.

Het lagere karanopadhi of de oorzaak die zorgt voor wederbelichaming is avidya (onwetendheid). Wanneer een wederbelichamende entiteit door herhaalde wederbelichamingen in de stoffelijke sferen opstijgt tot zelfbewuste herkenning van zijn eigen goddelijke vermogens, schudt die de misleidingen van maya van zich af en wordt een jīvanmukta. Als een entiteit meer en meer als zijn goddelijk-spirituele tegenhanger wordt, is die minder onderhevig aan avidya.

Het zijn dus in één opzicht de zaden van kama-manas die zijn achtergelaten in het weefsel of het wezen van de reïncarnerende entiteit, die handelt als het karana of de reproducerende oorzaak of behulpzame oorzaak van de reïncarnaties van zo’n entiteit op aarde. (OG 78)

Het hogere karanopadhi, dat wat behoort tot het spiritueel-intellectuele deel van de menselijke constitutie is de reproducerende impuls in de spirituele monade die het noopt om opnieuw tevoorschijn te komen in een nieuwe reeks van belichamingen aan het begin van het manvantara van de zon. Dit karanopadhi is rechtstreeks verbonden met buddhi of buddhi-manas, de spirituele ziel als een sluier of voertuig van de monadische essentie of spirituele monade. Zijn rol lijkt op die van prakriti met purusha, of pra­dhana dat Brahman omgeeft, of mula­pra­kriti met parabrahman. Het karanopadhi is ook het voertuig dat wordt gevormd door het spirituele bija (zaad).

Hoewel er zeven menselijke beginselen zijn, zijn er maar drie typische upadhi’s, waarvan in elk het atman onafhankelijk kan werken van de rest. Deze drie upadhi’s kunnen door een adept worden gescheiden zonder zichzelf te doden, maar hij kan niet de zeven beginselen van elkaar scheiden zonder zijn constitutie te vernietigen.

Volgens de taraka rajayoga zijn deze drie upadhi’s karanopadhi, sukshmopadhi en sthulopadhi. Karanopadhi correspondeert met het anandamaya-kosa van de indeling van de Vedānta en het sushupti of de diepe droomloze slaaptoestand. De leer van de avatara’s is nauw verbonden met deze verschillende menselijke upadhi’s.

Kardinale Punten

De kardinale punten zijn de vier belangrijke richtingen van het kompas (noord, oost, zuid en west) of de vier belangrijke sterrenbeelden van de dierenriem die door overlevering uit de oudheid tot ons zijn gekomen, zoals Aries (ram), Cancer (kreeft), Libra (weegschaal) en Capricornus (steenbok), hoewel door de precessie van de equinoxen en met het verstrijken van de eeuwen deze sterrenstelsels verschuiven. Deze vier punten zijn verbonden met de vier armen van het gelijkarmige kruis, of met de swastika, maar ook met de kubus — aan de vier punten worden het zenit en het nadir toegevoegd. Kosmisch gezien stellen de vier kardinale punten een bepaald stadium van manifestatie voor waarin de 3 de 4 wordt, in dit geval het getal van de stof. De Zohar zegt dat de drie oorspronkelijke elementen en de vier kardinale punten en alle natuurkrachten de Stem van de Wil vormen, die de gemanifesteerde logos vormt. De Zeus van Dodona bevat in zichzelf de vier elementen en de vier kardinale punten. Brahmā heeft ook vier gezichten of zijden. De piramide is de driehoek die op de vier kardinale punten wordt herhaald en symboliseert onder andere het overgaan van het fenomenale in het noumenale.

De vier kardinale punten worden bestuurd of zijn de manifestaties van de vier kosmische genii, draken of maharaja’s — in het boeddhisme zijn het de chatur-maharaja’s (vier grote koningen) — de verborgen draken van wijsheid of hemelse naga’s. Het hindoeïsme kent vier, zes of acht lokapala’s. In de Egyptische en joodse tempels worden deze punten voorgesteld door de vier kleuren van het gordijn dat voor het adytum is opgehangen.

Zie ook Noord; Oost; West; Zuidpool

Karest

(Egyptisch) Mummie.

Massey herkent er christus in:

‘Mijn bewering, of beter gezegd mijn verklaring, is dat de oorsprong van de christelijke naam de mummie-christus van Egypte is, die de karest werd genoemd, die het symbool was van de onsterfelijke geest in de mens, de innerlijke christus (zoals Paulus zegt), het geïncarneerde goddelijke kind, de logos, het woord van waarheid, de makheru van Egypte. Zijn oorsprong was niet slechts een symbool! De bewaarde mummie was het dode lichaam van iemand die karest, of gemummificeerd, was, om door de levenden bewaard te worden; en door voortdurende herhaling werd dit het symbool van de verrijzenis uit de dood, niet van de verrijzenis van de doden’. (BA 3: 105n)

Kargyutpa’s

(Tibetaans) bka’ rgyud pa (kar-gyu-pa)

Opvolging. Een organisatie van halfhervormde boeddhisten die door Marpa in de laatste helft van de 11de eeuw is gesticht en is voortgezet door zijn opvolger Milarepa. De aanhangers van deze groepering geloven net als zoveel andere half-ascetische groeperingen in een opvolgende orde van leraren.

Karkata

(San­skriet) Ook KarkatakaKarkaṭa, Karkaṭaka

De krab. Het vierde teken van de dierenriem Kreeft. Dit teken stelt het heilige tetragram [YHVH, Jehova] voor en maakt het eerste viertal compleet.

Karli

Ook Karla

De prachtige zuilengalerij van de Karla grotten.

Karli is een dorp dat ongeveer 70 kilometer ten zuidoosten van Mumbai ligt en dat beroemd is om zijn uit de rotsen gehakte grottempel, het is de mooiste van zijn soort in India.

Karma

(San­skriet) Karma [van de werkwoordstam kṛ doen, maken, dat wat duidt op een activiteit]

Karma is activiteit, de oorzaken en gevolgen van een handeling die een verandering teweegbrengen. Het is een van de belangrijkste stellingen van iedere veelomvattende filosofie waarin karma wordt beschreven als een universele wet, een wet die door de gehele universele natuur heen voortdurend actief is en is gebaseerd op de harmonie van de kosmos.

Karma is altijd werkzaam en kan niet anders dan aanwezig zijn in de aard van alle dingen. Karma is activiteit die streeft naar absolute harmonie, de aanpasser. Karma bewaart het evenwicht door het compenseren en aanpassen van alle handelingen, de overdreven of buitensporige en de nalatige of verkeerde of gebrekkige. Vandaar dat het ook wel de wet van vergelding wordt genoemd, maar een wet die noch beloont noch straft en is gebaseerd op de inherente behoefte van de natuur aan een harmonieus evenwicht. Karma wordt dan ook vaak verpersoonlijkt als Nemesis en door vele andere namen, een populair gebruik dat goed past bij gefantaseerde wraaknemende goden, zoals de furiën, schikgodinnen, vrouwe Fortuna, enz.

Aangezien er in het heelal niet zoiets bestaat als ‘onbezielde wezens,’ hoeven we ons er niet over te verbazen dat er karmische intermediairs en optekenaars of lipika’s zijn die het karma optekenen. Karma moet noodzakelijkerwijs worden doorgegeven door levende wezens van een of andere klasse, omdat er geen andere mogelijkheden zijn en de universele natuur is nu eenmaal een enorm uitgebreid, vrijwel grenzeloos wezen waarvan de structuur, wetten en werkingen niets anders zijn dan de ontelbare hiërarchieën van wezens met diverse kwaliteiten, die niet alleen de omstandigheden van de natuur bepalen, maar die in feite de natuur zelf zijn. Door wat we doen scheppen wij levende wezens die een invloed uitoefenen op andere mensen en uiteindelijk terugwerken op onszelf. Deze wezens zijn dan ook de intermediairs van karma op één gebied. Op hogere gebieden zijn andere klassen van wezens zulke intermediairs.

Een occultist of een filosoof zal niet spreken over de goedheid of wreedheid van de voorzienigheid, maar hij zal deze vereenzelvigen met karma-nemesis en verkondigen dat zij niettemin de goeden beschermt en over hen waakt in zowel dit als toekomstige levens, en dat zij de boosdoener bestraft — ja, zelfs tot in zijn zevende wedergeboorte. Kortom, zolang de gevolgen van de door hem veroorzaakte verstoring van zelfs het kleinste atoom in de oneindige wereld van de harmonie niet volledig zijn vereffend. Want het enige gebod van karma — een eeuwig en onveranderlijk gebod — is volkomen harmonie, zowel in de wereld van de stof als in de wereld van de geest. Het is dus niet karma dat beloont of straft, maar wij belonen of straffen onszelf, al naar gelang wij met de natuur samenwerken en door middel van haar handelen, en ons houden aan de wetten waarop die harmonie berust, of — die wetten overtreden.
 De wegen van karma zouden ook niet ondoorgrondelijk zijn als de mensen gezamenlijk en in harmonie zouden handelen, in plaats van in verdeeldheid en strijd. Eén deel van de mensheid noemt ze de duistere en ingewikkelde wegen van de voorzienigheid, terwijl een ander deel er de werking van een blind noodlot en een derde er alleen maar toeval in ziet, zonder leiding door goden of duivels. Onze onwetendheid over die wegen van karma zou ongetwijfeld verdwijnen, als we deze slechts aan de juiste oorzaak zouden toe­schrij­ven. Met de juiste kennis, of in ieder geval met de vaste overtuiging dat onze buren er evenmin naar streven om ons te benadelen als wij de bedoeling zouden hebben om hen kwaad te doen, zou tweederde van het kwaad in de wereld in het niet verdwijnen. Als niemand zijn broeder kwaad deed, zou karma-Nemesis geen reden hebben tot handelen, en geen wapens om te gebruiken ... We zijn verbijsterd over het mysterie dat we zelf hebben gemaakt en over de raadsels van het leven die we maar niet oplossen, en we beschuldigen dan de grote sfinx dat ze ons verslindt. Maar er is werkelijk geen ongeval in ons leven, geen ongeluksdag en geen tegenspoed, die niet kan worden herleid tot onze eigen daden in dit of in een ander leven. (SD 1:643-4)

Het effect van karma op mensen is niet meer dan de natuurlijke reactie op hun eigen handelingen, die kunnen worden beschreven als ‘halve handelingen,’ want zij zijn pas volledig als zij zijn uitgewerkt, als de reactie is teruggekomen. Aangezien de gevolgen van handelingen niet per se direct hoeven terug te komen, volgt hieruit dat wij op elk punt van ons bestaan de gevolgen van ervaringen kunnen ondervinden van handelingen die ook lang geleden zijn gedaan.

Karma omzeilt niet de vrije wil, en zou ook niet fatalisme of mechanisch determinisme moeten worden genoemd. Het is ook niet alleen maar een mechanische keten van oorzaken-en-gevolgen waarbij elke handeling zou worden bepaald door een of andere eerdere daad en door geen enkele andere oorzaak dan die eerdere daad. De mens is een goddelijke vonk die zichzelf tot uitdrukking brengt door een reeks van voertuigen en vormt door middel van deze voertuigen een reeks van ego’s, die elk bewust is en werkzaam op zijn eigen gebied. Door deze band met de hogere gebieden heeft hij het vermogen om nieuwe krachten op te roepen, zodat hij nooit kan zeggen dat hij door zijn karma niet anders zou kunnen handelen. Aan de andere kant, om nu te spreken van een absoluut vrije wil is ook weer zonder betekenis, maar de wil wordt meer en meer van omstandigheden bevrijd als we dieper en dieper doordringen in de verre uithoeken van onze natuur. Maar die wil moet wel altijd op gang worden gebracht door een of ander motief en omdat het draait om het motief, is elke handeling onderworpen aan de werkingen van de universele wet van karma.

Er zijn vele soorten menselijk karma zoals die die behoren bij een ras of volk, er is een nationaal karma, er is een familiekarma, een individueel karma enz. Een keten van oorzaken, uitgerekt door de tijd, zal op enig moment door het NU worden doorsneden, zodat wanneer we spreken over een bepaald persoon we kunnen zeggen dat hij in zichzelf de optelsom is van zowel zijn verleden als zijn toekomst: hij is zijn eigen karma. Aangezien het gehele heelal en alle wezens daarin met elkaar zijn verbonden en in elkaar overgaan, volgt hieruit dat geen enkel mens een exclusief eigen belang kan hebben, het karma van alle wezens is onderling verbonden en in een zeer diepgaande betekenis gelijk! Karma is in zijn morele aspect kosmische rechtvaardigheid en zou op geen enkele wijze tussenbeide moeten komen wanneer we anderen helpen, noch zou die kosmische rechtvaardigheid zonder betekenis moeten zijn wanneer we meedogend handelen, want we zijn net zo verantwoordelijk voor een handeling die we nalaten als voor de handeling die we uitvoeren.

Zaai liefderijke daden en u zult de vruchten ervan oogsten. Door het niet verrichten van een barmhartige daad, verricht men een daad die neerkomt op een doodzonde. (Stem 28)

Karma Yoga

(San­skriet) Karma-yoga [van karma handeling + yoga vereniging]

Een van de methoden of vormen van yoga, waarbij eenwording of het bereiken van éénwording met de spiritueel goddelijke essentie door middel van onzelfzuchtige handelingen en werken de rode draad vormen.

Karma-Nemesis

[Van San­skriet karma handeling, oorzaak en gevolg + Grieks Nemesis godin van harmonie of vergelding]

Het vastgestelde karmische lot of de lotsbestemming van welke entiteit dan ook, dat nog slaapt in de kiem van die entiteit en zich geleidelijk zal ontvouwen in de loop van zijn groei of evolutie. Het gehele heelal vervult in de loop van zijn cyclische evolutie alles dat ligt besloten in zijn kiem aan het begin van manifestatie en het individu, dat in essentie een vonk is van het goddelijke leven, volgt diezelfde ondoorgrondelijke wet van het lot, zoals ook de werelden en alle wezens erin en erop doen.

De lotsbestemming die in de kiem ligt besloten is de bestemming van de spirituele entiteit met zijn verschillende eigenschappen die in die kiem liggen verborgen en deze eigenschappen in zijn geheel — met andere woorden het svabhāva van die entiteit — worden geboren door het deel aan vrije wil van die entiteit die het wegleidt naar onbekende zijwegen gedurende de eeuwenlange loop van zijn evolutionaire groei. De geïncarneerde mens die het vermogen heeft om te kiezen, kan — als hij wordt gelokt door de aantrekkingen van de lagere gebieden van manifestatie — tijdelijk ver van het pad van zijn goddelijke bestemming afdwalen. Het opwekken van karmische gevolgen wordt dan feitelijk Karma-Nemesis, dat wat niet kan worden vermeden en uitgewerkt móet worden. Het is de weldadige maar onverbiddelijke aanpasser en hersteller van de harmonie.

Dus het lot is geen fatalisme maar ondersteunt nadrukkelijk het idee van een werkelijke vrije wil. Het wakker roepen van deze zaden van Karma-Nemesis is dan ook hetzelfde als de uitkomst of het resultaat van de vrije wil van de entiteit in handelen en voelen. Derhalve zijn er twee soorten lotsbestemming: dat wat de ontwikkelende entiteit heeft verzameld als karakter, neigingen en voorkeuren in combinatie met het svabhāva van andere levens, en dat wat de entiteit, dat zijn kleine beetje vrije wil gebruikt, nu opslaat voor de toekomst, maar dat past bij het gebruik van zijn eigen wil of keuze.

Zie ook Vrije wil; Karma; Nemesis

Karma-vadins

(San­skriet) Karma-vādin’s

Karma-predikers. Volgelingen van de Karma-Mimānsa-Darsana, een naam van de Purva-Mimānsa-school die is gesticht door Jaimini, die niets anders dan een kritische interpretatie van de tekst van de Veda onderwees.

Karmabandha

(San­skriet) Karmabandha [van karma handeling, activiteit + bandha band, keten, boeien]

De banden van karma of handeling. De herhaalde bestaansvormen van een entiteit die tot ontstaan komen door de karmische banden die voortvloeien uit het voortzetten van die bestaansvormen en die worden geboren uit denken, voelen en handelen. Een wezen dat geen karmabandha heeft, is bevrijd van de betoverende ketens van het stoffelijke bestaan, maar zo’n jīvanmukta heeft nog steeds karma dat behoort tot en past bij het gebied waarop die dan bestaat. Een jīvanmukta kan dus boven karma uitstijgen in verhouding tot de lagere rijken van ‘zijn,’ maar zolang enige entiteit, hoe hoog ook, blijft bestaan als een geïndividualiseerd monadisch centrum, maakt het onvermijdelijk karma van een of andere soort die behoort tot zijn eigen hoge sfeer waarin die leeft en handelt. Want de betekenis van karma is handeling of activiteit, van welke soort dan ook — spiritueel, intellectueel, psychologisch, astraal of lichamelijk. Wij mensen, die op de lagere gebieden leven, produceren karma in overeenstemming met onszelf en onze omgeving, maar de goden, omdat zij geïndividualiseerde en actieve wezens zijn in hun eigen sferen, kunnen niet anders dan karma produceren dat past bij hun eigen verheven staat.

Karmakanda

(San­skriet) Karmakāṇḍa

Dat deel van de Sruti of Vedische geschriften dat behoort bij ceremoniële handelingen en offerrituelen. Blavatsky stelt dat zij spiritueel gezien onbelangrijk zijn (BCW 4:366). Het is ook een van de geschriften van de jaïns.

Karmasannyasa yoga

(San­skriet) Karmasannyāsa-yoga

Het bereiken van éénwording met het Allerhoogste door middel van onthouding van het handelen in eigen voordeel, waar de aandacht op wordt gevestigd in het vijfde hoofdstuk van de Bhagavad-Gita. Een asceet die niets voor zichzelf nastreeft en ook niets voor zichzelf verwerpt, die vrij is van de invloed van de paren van tegengestelden, wordt daardoor bevrijd van de banden die worden gesmeed door handelen, ofwel karma.

Maar het ‘onthouden’ of ‘afzien van handelen’ en ‘toewijding door handelen’ zijn beide middelen om tot de laatste bevrijding te komen en van die twee staat toewijding door handelen, ofwel karmayoga, hoger dan het afzien van handelen. Dus is het beter voor de persoonlijke mens te handelen, en als het nodig is krachtig te handelen, in spirituele kwesties en oorzaken, dan af te zien van persoonlijk handelen van welke soort dan ook en daardoor weg te zinken in een vruchteloze kalmte.

Berg Karmel

Een uitloper van een berg in Palestina die uitkomt in zee ten zuiden van Haifa, huidig Israël. De overleveringen beschrijven de berg als een heilige plaats en toevluchtsoord, en wordt alszodanig genoemd in de Bijbel (1 Koningen 18:19) als de plek waar Elia in het openbaar de priesters van Baäl had uitgedaagd. Karmel was bekend vanwege zijn orakel dat door keizer Vespasianus werd geraadpleegd. De berg werd een toevluchtsoord voor de eerste christelijke kluizenaars en er werd rond 570 een klooster gewijd aan Elia gebouwd. Omstreeks 1156 werd de orde van karmelieten op berg Karmel gesticht. Die orde was gewijd aan de voortzetting van de levenswijze van Elia die volgens de beschrijving een monnik en stichter van het kloosterleven was geweest wat de bouw van het klooster verklaart. Onder andere Johannes van het Kruis gebruikt de berg als metafoor voor de mystieke en spirituele reis. Blavatsky verbindt Karmel met de essenen.

Zie ook Wereldse Bergen; (BCW 11:256-7)

Karmendriya’s

(San­skriet) Karmendriya’s

Organen van handeling. De aangeboren astraal-vitaal-fysieke organen van waarneming en handeling op het fysieke gebied — de geslachtsorganen, handen, voeten, de uitscheidingsorganen en de mond. Zij vormen een van de drie klassen van indriya’s (organen, kanalen en instrumenten) die in de hindoefilosofie worden gegeven, de andere zijn buddhīndriya’s (organen van spiritueel bewustzijn, waarneming en handeling) en jñānendriya’s (organen van intellectueel en psychologisch bewustzijn) (BvhO 305). De karmendriya’s corresponderen ook met de tanmatra’s (grondslagen), bhuta’s (elementen) en jñānendriya’s (bewustzijnsorganen) maar ook met de loka’s, rupa’s en menselijke beginselen en zintuigen (BCW 12:660-1, 12:667).

Zie ook Indriya

Karna

(San­skriet) Karṇa [van de werkwoordstam kṛ uitgieten, verspreiden, uitwerpen]

Stralend. Een zoon van Kunti en Surya, de zon, voor haar huwelijk met Pandu. Daarom was Karna een halfbroer van de Pandava-prinsen, maar koos de zijde van de Kuru’s in de grote strijd van het Mahābhārata.

Tempel van Hatshepsut met een reusachtig standbeeld van Amenhotep I.

Tempel van Karnak

Een oude Egyptische tempel in Thebes, gelegen op de oostelijke oever van de Nijl, genoemd naar een modern dorp in die omgeving met de naam El-Karnak.

Karneios

(Grieks) Ook (Latijn) Carneus

Titel van Apollo. Net zoals Kṛishṇa, die ook mystiek gezien een belichaming is van de spirituele krachten van de zon, verwijst deze godheid naar mystieke zaken die zijn verbonden met de zon en de spirituele uitwasemingen die eruit stralen en zich verspreiden over het gehele zonnestelsel. Apollo Karneios werd in Sparta gevierd als het grote feest van Karneia, dat negen dagen duurde in de Attische maand Metageitnion (augustus).

Het karnen van de oceaan

Het differentiëren van kosmische substantie in ‘kosmische stremsels.’

Het karnen van melk, waarbij de massa wordt gescheiden in boter en karnemelk, wordt in verschillende gevallen in overdrachtelijke zin gebruikt maar verwijst hoofdzakelijk naar een fase van kosmogenese wanneer een kosmische substantie wordt gedifferentieerd in ‘kosmische stremsels.’ Door dit karnen wordt volgens het hindoeverhaal amrita gevormd, het kosmische soma, het sap van onsterfelijkheid. Het is echter onvermijdelijk dat tegelijkertijd visha (vergif) wordt geproduceerd, wat de polaire kwaliteiten van de kosmische krachten laat zien als goed en kwaad. De Oceaan van Melk of Leven, de ruimte, wordt gekarnd door de goden. De stralende essentie wordt gestremd en verspreid door de gehele diepte. Er wordt in het Satapatha-Brahmana gezegd dat dit plaatsvond in het satyayuga, maar er wordt hier verwezen naar kosmische yuga’s, een periode die lag voor de allereerste vorming van de aarde. De allegorie kan ook slaan op de beginstadia van cyclussen van verschillende grootte en slaat ook op astronomische en geografische gebeurtenissen en op de vorming van wereldstof uit oorspronkelijke of oermaterie en op de dvipa’s ofwel klimaatzones, of het nu hemelse of aardse zijn, waarover wordt gesproken als zeeën van melk of van stremsel.

Karshipta

(Pahlavi) Ook Karshift

De heilige vogel van de zoroastriërs die de wet van Mazda in de vara (de mens) brachten.

Karshipta is de menselijke denk-ziel en de godheid daarvan, die bij de oude magiërs werd gesymboliseerd door een vogel, en bij de Grieken door een vlinder. Zodra Karshipta de vara of mens was binnengetreden, begreep hij de wet van Mazda of de goddelijke wijsheid. ... Bij de kabbalisten was het een soortgelijk symbool. ‘Vogel’ was een Chaldeeuws, en werd later een Hebreeuws synoniem en symbool voor engel, een ziel, een geest of deva; en het ‘vogelnest’ was bij beiden de hemel en is in de Zohar de schoot van God. (SD 2:292)

De Egyptenaren spraken ook over een spirituele zwaluw, de zielevogel — manas.

Deze allegorie beschrijft de afdaling van de manasaputra’s tijdens het derde wortelras: een hoge intelligentie die in staat was vanuit de hemelse rijken omlaag te zweven en de constitutie van de mens binnen te gaan. Zo werd het denkvermogen in de mens wakkergeroepen en was hij in staat de ‘wet,’ zoals die was belichaamd in de hoogste godheden, te begrijpen en te reciteren.

Karshvar

(Avestisch) Ook karshvare(’s), (Pahlavi) Kishvar en (Perzisch) Keshvar.

De zeven bollen van de aardketen die worden genoemd in de Vendidad: Arezahi en Savahi, Fradadhafshu en Vidadhafshu, Vou­ru­baresti en Vouru­garesti en Hvani­ratha. Zij bestaan in drie lagen en worden zo genoemd, met een vierde enkelvoudige karshvare, terwijl de gāthā’s spreken van een zevenvoudige aarde (bumi haptaiti). Deze drie lagen verwijzen naar de kosmische gebieden waarop de bollen twee aan twee zijn te vinden met onze aarde eenzaam en alleen op het laagste gebied. Elke karshvare is omgeven door een oceaan wat het onmogelijk maakt om van de ene naar de andere te gaan want deze oceaan is de ruimte.

Deze karshvars hebben in hun zeven toepassingen evengoed betrekking op de zeven sferen van onze planeetketen, als op de zeven planeten, de zeven hemelen, enz., al naar gelang de betekenis wordt toegepast op een stoffelijke, bovenwereldse of eenvoudig op een siderische wereld. (SD 2:384-5)

Zie ook Bumi Haptaiti

Karttika

(San­skriet) Kārttika [van kṛttikā de Pleiaden]

Een maand die correspondeert met oktober-november. Ook de oorlogsgod van de oude hindoes, die de naam Karttika of Karttikeya was gegeven omdat hij mythologisch gezien zou zijn gevoed door en opgegroeid onder de zes Krittika’s, ofwel de Pleiaden.

Karttikeya

(San­skriet) Kārttikeya [van kṛttikā de Pleiaden]

De oorlogsgod van de oude hindoes die de naam Karttika of Karttikeya was gegeven omdat hij mythologisch gezien zou zijn gevoed door en opgegroeid onder de zes Krittika’s of Pleiaden. Astronomisch gezien is hij de planeet Mars. Hij was door water en vuur geboren uit een zaadje van Rudra-Śiva, een bepaalde fase van de kosmische Logos, die via Agni een zaadje in de Ganges liet vallen. Net zoals de Pleiaden wordt hij afgebeeld met zes hoofden die corresponderen met de zes zichtbare sterren van het sterrenbeeld: Karttikeya zou de zevende of verborgen Pleiade zijn.

Karttikeya was geboren om Taraka te doden, de te heilige en wijze deva-demon die door een strenge levenswijze alle kennis en yogavermogens van de goden had verworven. Karttikeya is gelijk aan Michaël, Indra en Apollo.

Zie ook Gharma-Ja; Siddhasena

Karuna-bhavana

(San­skriet) Karuṇā-bhāvanā [van karuṇā mededogen + de werkwoordstam bhū worden]

De handeling waardoor meditatie of mededogen tot stand komt. De meditatie of gedachte die wordt gericht op het ontwikkelen van medelijden en compassie in yogaoefeningen.

Kasdim

(Aramees) Kaśdīm [meervoud van kaśdī Chaldeeuws]

Chaldeeën. Het Hebreeuwse woord kashdim staat voor de inwoners van Babylon, maar ook voor astrologen.

Kashaya-vastra

(San­skriet) Kaṣāya-vastra

Rood weefsel. In de Purāṇa’s werd de rishi Vaisishtha door de goden gevraagd om de zon, Surya, naar satyaloka te brengen. De zon zei hem dat de werelden zouden worden vernietigd als hij ging, maar de wijze bood aan zijn kashaya-vastra op de plaats van de schijf van de zon te zetten, wat hij ook deed. Deze rode stof is het zichtbare lichaam van de zon. Blavatsky licht toe dat ...

de kleding van de asceet, zoals wij allen weten, met opzet in een rood-gele tint wordt gekleurd, een kleurstof die rose plekjes erop heeft, wat heel grof het vitale beginsel in het bloed van de mens voor moet stellen — het symbool van het vitale beginsel in de zon, of wat nu de chromosfeer wordt genoemd. (BCW 5:157)

Kasi

(San­skriet) Kāśī [van kāśi luisterrijk, schitterend]

Een oude naam van Benares, India.

Kasi-khanda

(San­skriet) Kāśi-khaṇḍa

Het deel van de Skanda-Purāṇa dat over de stad Benares in India gaat.

Kaspar

Een van drie magiërs of wijzen uit de christelijke legende. In Egypte was hij de schriftgeleerde van de goden of optekenaars Tehuti (Thoth), die ook de god van wijsheid was, gelijk aan Hermes of Mercurius: altijd aanwezig bij inwijdingen en de belangrijkste invloed, als inwijder, bij alle oude inwijdingen. Als we naar het christelijke verhaal in deze context kijken, zien we dat het de bijnaam van een ‘nieuw geboren’ ingewijde, het ‘kind,’ is die aldus tweemaal is geboren (San­skriet dvija). Dit slaat op de esoterische wijsheid die de wijze mensen van die tijd onderwees dat de loop van een cyclus de geboorte van een avatara had opgeleverd, dat wil zeggen dat op deze aarde een bepaalde sterren- of zonnegodheid verscheen.

Zie ook Balthazar; Melchior

Kasyapa

(San­skriet) Kaśyapa

Een wijze die vaak wordt genoemd in de Veda’s. De zoon van Marichi, de uit het denken van Brahmā geboren zoon, de vader van Vivasvat, de vader van Manu, de stamvader van de mensheid, echtgenoot van Aditi, hoofd en vader van de aditya’s — die de krachten van de zon zijn — en een van de zeven grote kosmische rishi’s. Samen met de zusters van Aditi is hij de vader van demonen, naga’s, reptielen, vogels en van alle levende dingen. De Atharva-Veda zegt dat de ‘zelfgeboren Kasyapa uit de Tijd is voortgekomen,’ tijd wordt vaak verwant geacht met Vishṇu, de behouder. Dus Kasyapa stelt een van de oervormen voor van de spirituele-intellectuele krachten van het zonnestelsel en is een van de belangrijkste oorspronkelijke zonnelogoi. Vooral in zijn functie als hoofd van de zonne-aditya’s. Kosmisch gezien is hij de zon zelf.

Aangezien hij dus het kosmische hoofd van zijn hiërarchie is — een hiërarchie die noodzakelijkerwijs op aarde moet worden vertegenwoordigd — is er onder de mensheid een groep mensen die als het ware door spirituele-psychologische affiniteiten nakomelingen van Kasyapa genoemd kunnen worden in een rechtstreekse lijn, in wie de vermogens van Kasyapa zich zo nu en dan sterk manifesteren. Wanneer zulke kasyapika-krachten (bijvoegelijk naamwoord van Kasyapa) door een rechtmatige occulte verwerving en normaal gebruik, krachtig in een persoon verschijnen, wordt de belichaming van die krachten van de hiërarch Kasyapa eveneens Kasyapa genoemd.

Katha

(San­skriet) Kathā [van de werkwoordstam kath vertellen, verhalen]

Een verhaal, sprookje of fabel.

Katha Upanishad

(San­skriet) Ook KathopanishadKaṭhopaniṣad

Een van de Upanishads van de Yajur-Veda die is vernoemd naar de wijze Katha, met toelichtingen van Śaṅkarāchārya, stichter van Advaita-Vedantaschool.

Kaumari

(San­skriet) Kaumārī

Maagd, maagdelijk. De actieve vrouwelijke energie of śakti van Karttikeya. Ook een bijvoeglijke vorm van kumara.

Kaurava’s

(San­skriet) Kaurava’s

Het bijvoeglijk gebruikte zelfstandig naamwoord van Kuru’s, de tegenstanders van de Pandava’s in het Mahābhārata. Op een soortgelijke manier is het meervoud Pandava’s afgeleid van Pandu (licht getint, bleek, blond). Nu licht altijd al als synoniem is gebruikt voor geest, hebben sommige schrijvers verondersteld dat de Kaurava’s de stoffelijke of kwade krachten voorstellen en de Pandava’s de spirituele krachten, die van het licht, zowel in kosmische wezens als mensen. Maar zulke analogieën zijn te extreem, er was goed en slecht aan beide zijden in dit beroemde Indiase heldenverhaal.

Kauravya

(San­skriet) Kauravya

Koning van de naga’s of ingewijden van Patala (de beide Amerika’s) van minstens ruwweg 5000 jaar geleden. De discipel van Kṛishṇa, Arjuna, zou volgens het Mahābhārata naar Patala zijn gereisd en daar Ulupi, de dochter van koning Kauravya, hebben gehuwd.

Kavya’s

(San­skriet) Kavya’s, Kāvya’s [van kavi intelligent, wijs]

Een klasse van pitri’s, afstammelingen van Kavi, nauw verbonden met Sukra, bestuurder van de planeet Venus. Nauw verbonden met de manasaputra’s of zonnepitri’s, monaden van een wezenlijk spirituele-intellectuele soort of afkomst, tegengesteld aan de barhishads of maanpitri’s, de voorouders van de lagere fysieke mens. Als de verschillende afdalingen van het denken die worden geregeld door een cyclische wetmatigheid en nauw zijn verbonden met de manasaputra’s zien we waarom de kavya’s vaak worden voorgesteld als innerlijk verbonden met de wervelende cycli van de evolutionaire tijd en als heersers over die cycli.

Kavyavahana

(San­skriet) Kavyavāhana [van kavya een klasse van pitri’s + vāhana voertuig, drager]

Het voertuig of de drager van de kavya’s, de transformator van de invloed of kracht van kavya. Het staat vaak voor het intellectuele vuur of de vitaliteit van de zonnepitri’s. In het hindoeïsme wordt dit beeld het ontvangende offervuur dat de offers aan de pitri’s vertolkt. In de Purāṇa’s is pavaka (elektrisch vuur) de ouder van kavyavahana maar het is niet de grove elektrische substantie van prithivi (de fysieke wereld) maar de opwekkende elektrische vitaliteit van het denken of het begripsvermogen.

Kayumars

(Perzisch) Ook (Pahlavi) Gayomard en (Avestisch) Gayo-maretanGayōmard, Gayō-maretan [van gayō leven + maretan sterfelijk en veranderlijk worden]

In de Shahnameh van Ferdowsi is hij de eerste legendarische koning van de Pishdadiaanse dynastie [van para-dhata oerwet], die zich niet bewust was van het bestaan van enig kwaad totdat zijn zoon Siamak werd gedood door Diev. Dit komt overeen met de bijbelse Adam voor het moment dat Eva de vrucht van de boom van kennis van goed en kwaad haalde. Hij wordt beschouwd als ’Adam Kadmon of het geheel van de logos dat in zichzelf de tien klassen van spirituele wezens of sefiroth bevat. Hij is ook de vertegenwoordiger van de laatste individuen van dynastieën van pitri’s op aarde die aan de ware rassen van mensen vooraf gingen.

Zijn kleinzoon Hushang (Arabisch Ushhanj) is de koning die het vuur ontdekt en de beschaving naar de mens brengt en koning van zeven keshvars wordt. Die trouwens ook de oude religie en het vereren van vuur als een symbool van kennis vastlegt.

Kedara

(San­skriet) Kedāra

Een veld, een weide of vlakte. Een bergachtig gebied in de Himalaya. Ook een naam van Śiva die in de Himalaya wordt vereerd.

Keherpas

(Perzisch) Ook Karpas en (Pahlavi) KalpadhKālpadh

Een katoenen doek. In de literatuur van Perzië wordt keherpas gebruikt voor een witte katoenen japon. Het kan symbolisch wijzen op een luchtige vorm, zoals een Parsi, lid van de Theosophical Society, het beschreef in Five Years of Theosophy (Vijf jaar theosofie) als de derde van de zeven menselijke beginselen:

Het vertaalde woord ‘luchtige vorm’ [keherpas] is zonder enige verandering in zijn betekenis aan ons doorgegeven. Het is het moderne Perzische woord kaleb, wat een mal betekent, een vorm waarin iets wordt gegoten, dat een bepaalde vorm en eigenaardigheden moet aannemen. (blz. 148)

Kelim

(Hebreeuws) Kēlīm

Vaten, gereedschappen. De kabbalisten stelden zich in de ruimte een grote bron of fontein van leven voor die het begin vormt van het ontstaan van een aantal van kosmische vaten of schalen — de kelim — die de tien sefiroth zijn, waardoor alle energieën, vormen en de ontelbare aantallen van gemanifesteerde objecten tot bestaan komen. Deze bron van levens, de Kroon of Kether, komt overeen met het productieve of voortbrengende Brahman, dat kort voor het begin van de manvantarische manifestatie als ongemanifesteerd in de boezem van zijn hogere essentie lag, Brahman of parabrahman. Wanneer Brahmā ontwaakt en met een nieuwe activiteit begint en dus wordt wat de Westerse religie en filosofie de Schepper noemen, de kosmische demiurg of vormer, komen de verschillende vaten of vazen tevoorschijn en stromen voort uit Brahmā, de Vader-Moeder. Ze worden vaten genoemd omdat dat simpelweg wijst op de kosmische sefiroth die de houders of bevatters zijn van alle krachten, vermogens, energieën, eigenschappen enz., die zorgen voor de bouw van het gemanifesteerde heelal en het omhullen, net zoals de sefiroth dat doen wanneer de energieën van het goddelijke zich ontvouwen in de activiteit van laatstgenoemde tijdens manifestatie.

Latere kabbalisten beschouwen de kelim als verbonden met de 22 kanalen — wat overeenkomt met de 22 letters van het Hebreeuwse alfabet, die samen met de tien sefiroth in totaal de 32 paden van wijsheid vormen.

Kena Upanishad

(San­skriet) Ook KenopanishadKenopaniṣad [van kena door wie + upaniṣad]

Een Upanishad van de Sama-Veda die begint met de vraag: ‘Door wie komen het denken, het leven, de stem, het zien en het horen tot bestaan’?

Kerenhappuch

(Hebreeuws) Qeren Happūkh

Hoorn met verf, hoorn met antimoon of de hoorn van Amalthea, de hoorn van overvloed. In de Bijbel is zij de derde dochter van Job (42:14). HPB schrijft dat dit een heidense mythologische naam is, niet door zijn woorden maar door het belang ervan en dat het laat zien dat het Boek van Job het werk van een ingewijde was:

Dat deze heldin uit de heidense fabels in de Septuagint voorkomt, bewijst de onbekendheid van de overschrijvers met de betekenis ervan en ook met de esoterische oorsprong van het boek Job. (IU 2:496)

Kerkes

[Van Arabisch]

De feniks van de Koran die wordt beschreven alsof hij duizend jaar leeft en dan zichzelf verteert in een door hemzelf voortgebracht vuur, waaruit die vervolgens wordt herboren.

Kerstfeest

Het kerstfeest is ontstaan uit een merkwaardige mix van christelijke, joodse, Romeinse en heidense (en misschien zelfs ook van andere) gebruiken.

Het is als een christelijk feest ontstaan toen de nog jonge kerk zich moest aanpassen aan de wereld waarin die zich ontwikkelde. Het verhaal van de geboorte van Jezus had voor de eerste christenen in het begin dan ook niets anders dan een zuiver mystieke en niet een feitelijke betekenis, het was een begrip dat thuishoorde in de Mysteriescholen van vóór de christelijke jaartelling.

De christelijke verhalen over de geboorte van Jezus leveren veel vraagtekens op vooral als het bijvoorbeeld om de datum ervan gaat. Het kerstfeest had voor de eerste christenen van de prille kerk niet veel te betekenen en bestond uit niet meer dan een simpele herdenking waarvan de datum in de loop van tal van eeuwen op wisselende plekken in het jaar lag. Het staat vast dat men vóór de 5de eeuw het niet met elkaar eens kon worden wat de datum van de geboorte van Jezus zou moeten zijn geweest, men wist gewoonweg niet wanneer hij geboren was. Daarom slingerde de keuze voor de datum van het kerstfeest ergens tussen die van Driekoningen op 6 januari, 25 maart en 25 december.

De viering van het wintersolstitium, de kortste dag van het jaar, werd echter later algemeen gezien als de dag waarop de geboorte van het nieuwe jaar plaatsvond en dat was een universeel gebruik dat over de hele wereld bekend was, maar voor de eerste christenen symboliseerde dat solstitium de mystieke geboorte van Christus. Uiteindelijk heeft de kerk de betekenis verdeeld over Kerst én Pasen.

Afgezien van het feit dat bij de datum van het kerstfeest de dood en de wedergeboorte van het jaar een rol spelen naast het menselijke en kosmische sterven en de daarop volgende vernieuwing, heeft de symboliek van Kerstmis eigenlijk ook een bijzondere betekenis voor het esoterische ritueel en het uitgevoerde exoterische drama van de Mysteriescholen die op deze dagen van het jaar werden uitgevoerd. Het was het bijzondere moment waarop de kandidaat voor zijn inwijding in een graf of kist werd geplaatst, of op een kruisvormige bank werd gelegd, waarin of waarop zijn lichaam in een trance verbleef zolang zijn bevrijde zelf zijn ervaringen doormaakte, tot zijn ‘wedergeboorte’ of wederopstanding op de derde dag.

Het kerstfeest zelf is afgeleid van verschillende heidense of oeroude bronnen, of ervan geleend: de uitwisseling van cadeaus of snoep behoorde altijd al bij de vieringen van Nieuwjaar en de boom is een universeel symbool van de gemanifesteerde natuur die opnieuw tevoorschijn komt, net als het kruis, dat het teken van de geest is die door de stof heenwerkt, maar zoals eerder gezegd hoort het kruis echter meer thuis op Goede Vrijdag, de dag voor Pasen.

Tijdens het wintersolstitium gaat de zon het teken Capricornus (Steenbok) binnen, een huis van Saturnus — dat wordt uitgebeeld door figuren als Sinterklaas en de Kerstman. We zien een geest van ontspanning en plezier of losbandigheid en vermoeden dat die eerder bij de genius van Saturnus thuishoort, vooral in de vorm van Silenus of een sater, dan bij de mystieke geboorte van de neofiet.

Zie ook voor de grote invloed op het christendom en het kerstfeest: Mithraïsme en Tammuz

Kesarin

(San­skriet) Ook Kesarin en KeśarīKeśarin.

Langharig. Een variant van Anjana, de naga of ingewijde die de moeder van Hanuman, de aapgod van het Rāmāyaṇa was. De vader van Hanuman, de god van de wind (Pavana of Vayu), wordt soms ook Kesarin genoemd.

Kesil

(Hebreeuws) Kĕsīl [van kāsal zwaar zijn, lomp, traag, idioot]

Een dwaas, een slome duikelaar, het sterrenbeeld Orion. In het meervoud staat het voor sterrenbeelden.

Kesin

(San­skriet) Keśin

Een demon die door Kṛishṇa, de achtste avatara van Vishṇu, was verslagen.

Keten

In de moderne theosofie staat een keten voor de zichtbare en onzichtbare bollen die het innerlijke en uiterlijke weefsel van elk hemellichaam vormen. De kosmos als één geheel is een levend organisme en onderverdeeld in bijna ontelbare aantallen lagere reeksen van hiër­archische eenheden, vandaar dat de kosmos een samengesteldEen planeetketen, bijvoorbeeld van onze aarde. geheel is van wezens van uiteenlopende soorten en elk daarvan is een samengestelde eenheid. Als we de elementen die met elkaar zijn verbonden willen benoemen zodat ze een individu vormen, moet voor hemellichamen het woord ‘keten’ worden gebruikt. De leer zegt dat elk hemellichaam van welke soort ook, een eenheid vormt met vergezellende bollen op onzichtbare gebieden. Wanneer we verwijzen naar ketens van bollen die een zonnestelsel vormen, is het de gewoonte om ze planeetketens te noemen. Aldus hebben we een aardketen, maanketen, Mercuriusketen, enz. elk bestaande uit zeven van dat soort bollen op het gemanifesteerde gebied waaraan de letters A, B, C, D, E, F en G zijn gegeven. De bollen van een keten zouden in coadunatie zijn maar niet van dezelfde substantie wat betekent dat, hoewel er verschillende graden van stoffelijkheid zijn, zij toch een ketenvormige eenheid vormen.

Hoewel elke keten bestaat uit zeven of twaalf bollen, zijn de enige voor het menselijke oog zichtbare op aarde die, die op hetzelfde gebied van stoffelijkheid liggen. Van de twaalf bollen van de aardketen behoren er zeven tot de gemanifesteerde werelden en vijf tot de ongemanifesteerde. De zeven gemanifesteerde bollen zijn verspreid over vier gebieden en de twaalf bollen op zeven niveaus of gebieden, zoals te zien is in het diagram. De linkerkant van het diagram stelt de afdalende of schaduwboog van evolutie voor, de rechterzijde de opklimmende of lichtende boog. Ons heelal kan ook worden beschreven als een kosmische keten van heelallen.

In andere bijzondere toepassingen van het woord, bijvoorbeeld de Keten van Hermes, is er sprake van een opvolging van leraren van de esoterische wijsheid die de heilige wijsheid bewaren en van generatie op generatie doorgeven.

Kether

Klik hier voor grote weergave

(Hebreeuws) Kether

Kroon. In de Kabbalah is het de naam van de eerste sefira die wordt gezien als de eerste condensatie van spirituele substantie of essentie rond het monadische centrum. Dit verzamelen van materiaal is de eerste weerkaatsing — de nummer 1 — van het gemanifesteerde niet-zijn of ’eyn soph, de mystieke kosmische moederschoot van Zijn die grafisch wordt weergegeven met een nul of een cirkel. Kether wordt het oorspronkelijke Punt of de Oerpunt (nequdah ri’shonah) genoemd en de uitgezette of ontwikkelde punt of stip (nĕqūdah pĕshūṭāh) omdat toen de eerste weerkaatsing van boven of condensatie van ’eyn soph plaatsvond die werd voorgesteld als een punt of monadisch bekleedsel.

Deze eerste sefira bevat, gewikkeld in zichzelf, alle andere negen sefiroth die in een regelmatige reeks tevoorschijn komen en wordt in de Kabbalah beschreven als een androgyne macht. Kether is oorspronkelijk spiritueel licht in tegenstelling tot de goddelijke Duisternis of het absolute Licht van ’eyn soph, deze goddelijke Duisternis valt dan ook buiten elk menselijk voorstellingsvermogen en wordt daarom de Verborgene van de Verborgenen genoemd — een titel die ook van toepassing is op Kether zelf. Omdat het de oudste of eerste van de sefiroth is, wordt die ook wel de Heilige Oude (‘attīqā’ qaddīshā’) genoemd, de Oude van Dagen (‘attīq yōmīn) en het Witte Hoofd (rēishā’ ḥiwwārā’) omdat het in zichzelf alle kleuren bevat. Als hoofd van de sefiroth­boom wordt Kether het Grote Aspect of lange gezicht (’arīkh ’anpīn) genoemd omdat die alle eigenschappen van de andere negen sefiroth bevat. Zijn goddelijke naam is ’Ehyeh (Ik ben), het eerste gemanifesteerde bestaan of kosmische zijn. Wanneer gebruikt voor de mens stelt Kether het hoofd voor. Zijn eerste emanatie is de tweede sefira, Hochmah.

Ketterij van afgescheidenheid

De overtuiging dat het zelf van een persoon in essentie gescheiden is of kan zijn van alle andere zelven.

Onze schijnbare scheiding is slechts functioneel, maar niet organisch of werkelijk. Deze ketterij is de fundamentele fout waar alle mensen die de theosofie bestuderen voor worden gewaarschuwd. Daar wordt trouwens ook op gezinspeeld in de mystieke christelijke gedachte van het zondigen tegen de Heilige Geest.

Zie ook Broederschap

Ketterij van Arius

In de wereld gebracht door Arius ( 336).

Arius was een episcopale priester in Alexandrië die de kosmische logos niet had verward met zijn straal op aarde, de christelijke entiteit waarvan de menselijke expressie Jezus wordt genoemd. Arius kon niet een gelijktijdig bestaan en een in wezen éénzijn van de drie-eenheid naast de menselijke Zoon accepteren die dan ook nog eens een of twee stappen verder zou zijn dan zijn vader-aspect — hij maakte een scherp onderscheid tussen de drie logoï en elke menselijke expressie van zo’n logoïsche triade die zich hier op aarde manifesteert als een geïnspireerd mens.

Als gevolg hiervan onderwees Arius dat God alleen was, onkenbaar en gescheiden van ieder geschapen wezen; dat de Zoon, of de scheppende logos, door God was geschapen, die met behulp van deze logos de wereld en alles dat erin is, tot aanzijn bracht. Hij ging er dus vanuit dat Christus niet God was in de meest uitgebreide betekenis van het woord en eigenlijk zou moeten worden aanbeden als een secundaire godheid, en dat de logos voor het incarneren een lichaam aanneemt maar niet een menselijke ziel.

Arianisme werd als ketters in de ban gedaan tijdens de concilies van Nicaea (325) en Constantinopel (381).

Ketu

(San­skriet) Ketu

De dalende maanknoop van de astronomie. In de mythologie van de hindoes ziet men er de staart van de hemelse draak in die de zon lijkt aan te vallen tijdens een zonsverduistering. Ook een komeet of meteoor.

Moment van keuze

In de theosofische literatuur is het het punt waarop het individu dat een boeddha­ wordt, moet beslissen om ofwel de wereld en al het lijden erin vaarwel te zeggen en als een pratyeka-boeddha­ nirvāṇa in te gaan, of terug te keren als een boeddha­ van compassie om anderen te helpen, totdat alle levende wezens nirvāṇa hebben bereikt. Deze beslissing zal worden bepaald door de aspiraties en motieven van het individu, gedurende vele levens. Deze zinsnede verwijst ook naar die periode in de volgende, vijfde ronde, wanneer mensen zullen ontdekken dat zij in staat zijn ofwel hun evolutie op de lichtende boog verder voort te zetten, waarbij zij hun buddhische kwaliteiten verder ontwikkelen, of, als zij niet in staat zijn verder te gaan dan de zuiver mentale of manasische ontwikkeling, gedwongen zijn een paranirvāṇa voor de rest van het planetaire manvantara in te gaan. Deze fase komt voor het mensenrijk overeen met dat moment in de vierde ronde toen voor het dierenrijk de ‘deur naar het mensenrijk’ dichtging. Voor de dieren die op dat moment niet in staat waren in deze cyclus hun manas te ontwikkelen en het mensenrijk binnen te gaan, betekende dat het einde van hun evolutie voor dit planetaire manvantara en de massa van die dieren (met uitzondering van de sishta’s ) konden niet anders dan hun paranirvāṇa ingaan voor de rest van deze planetaire cyclus.

Kha

(San­skriet) Kha

Etherische ruimten, vaak gebruikt voor de aardse atmosfeer, soms voor ākāśa.

Khat

(Egyptisch) Ook Kha [van khaā aan de kant zetten, verwerpen]

Het fysieke lichaam, levend of dood. Het verwijst naar de onbelangrijkheid van het fysieke lichaam van de menselijke constitutie, dat wordt afgelegd of afgeworpen bij het sterven, of inderdaad tijdelijk verlaten in het geval van ingewijden die ergens anders zijn dan in het lichaam.

Ook een heilige plant van de Egyptenaren die overeenkomt met het soma van de hindoes.

Khaba

(Egyptisch) Ook Khaibit

Schaduwrijk, schaduw. Veel goden worden vaak verondersteld twee lichamen te hebben, waarvan een vaak het gedachtelichaam wordt genoemd, wat overeenkomt met het mayavi-rupa. Er waren ook andere Egyptische woorden voor het mayavi-rupa. Blavatsky stelde khaba in de menselijke constitutie gelijk aan de spirituele ziel of buddhi, terwijl Massey er het astrale lichaam of liṅgaśarīra in zag (SD 2:632-3).

Zie ook Ka

Khadoma

(Tibetaans) mkha’ ’gro ma (kha-do-ma) [van mkha’ lucht + ’gro gaan + ma vrouwelijke vorm]

Gelijk aan het San­skrietwoord dakini. In de Ti­be­taanse traditie hebben de goden vrouwelijke eigenschappen en worden dus vaak als moeders beschreven maar beschouwd als demonen. Blavatsky stelt dat zij elementalen zijn ...

occulte en boosaardige krachten van de natuur [en dat Lilith de joodse tegenhanger is]. Allegorische legenden noemen het hoofd van deze Liliths, Sangye Khado (Boeddha Dakini in het San­skriet); aan allen wordt de kunst van ‘het lopen in de lucht’ toegeschreven en de grootste vriendelijkheid tegenover stervelingen; maar geen verstand — alleen dierlijk instinct. (TG 177; SD 2:285)

Dus de khado of khadoma zijn gelijk aan een van die soorten natuurgeesten die door middeleeuwse vuurfilosofen werden beschreven.

Khamism

[van chem, chemi het zwarte land]

Gebruikt door Bunsen voor de Egyptische taal of het oud-koptisch.

Khanda

(San­skriet) Khaṇḍa [van de werkwoordstam khaṇḍ delen]

Een deel, een part of een deel dat is losgemaakt van het geheel. Dus ook een deel of hoofdstuk van hindoegeschriften. Gebruikt in de filosofie voor delen van een afdeling.

Khanda-kala

(San­skriet) Khaṇḍa-kāla [van khaṇḍa een part, een deel + kāla periode van tijd]

Tijd opgedeeld in perioden, dus eindige en voorwaardelijke tijd in tegenstelling tot oneindige tijd of de eeuwigheid.

Khechara

(San­skriet) Khecara [van kha blauwe ether, hemel, lucht + cara wandelaar, loper]

Hij die loopt in de blauwe ruimte of hij die wandelt over de wegen van de hemel. Iemand die zijn fysieke lichaam kan verlaten en naar andere plaatsen kan gaan in zijn mayavi-rupa. ...

het lichaam van de yogī wordt als door de wind gevormd, als ‘een wolk waaruit ledematen zijn gegroeid,’ waarna — ‘hij (de yogi) de dingen aanschouwt die verder liggen dan de zeeën en de sterren, hij hoort de taal van de deva’s en begrijpt die en ziet wat er omgaat in het hoofd van de mier’. (Jñāneśvarī in de Stem, 76)

Gelijk aan de Ti­be­taanse term hpho-wa en het San­skrietwoord khaga.

Khem

(Egyptisch)

Een godheid die heerst over de provincies Herui en Khem in Opper-Egypte. Hij is een aspect van Horus de Jongere (Heru-merti) en vooral verbonden met de vis in de stad Sekhem in de onderwereld: Sekhem de verblijfplaats, loka, van de god Khem (Horus-Osiris of Vader en Zoon) derhalve het ‘devachan’ van atma-buddhi. ...

Khem is Horus, die de dood van zijn vader Osiris wreekt en dus de zonden van de mens bestraft, wanneer deze een ontlichaamde ziel wordt. Zo werd de ‘Osiris-geworden’ overledene de god Khem, die ‘sprokkelt op het veld van aanroo’, dat wil zeggen hij oogst òf zijn beloning òf zijn straf, omdat dat veld het hemelrijk (devachan) is, waar de overledene tarwe wordt gegeven, het voedsel van de goddelijke gerechtigheid. (SD 1:220-21)

Khensu

(Egyptisch) Ook Khonsu [van khens reizen, rondzwerven]

De derde van de triade van goden die vooral in Thebe werd vereerd, waar die werd beschouwd als de god van de maan, zoon van Amen-Ra en Mut. Als Nefer-hetep (Heer van vreugde van hart) wordt hij afgebeeld met het hoofd van een havik, en daarbovenop de maansikkel en de schijf, in zijn handen houdt hij de dorsvlegel en de ankh. Aangezien de maan de bestuurder was van de maand en de volledige beheersing had over boosaardige (of maan-)wezens die ziekte en lijden veroorzaken, werd die beschouwd als de bederver van de aarde, lucht, zee en hemel. Dus Khensu werd aangesproken als heler van ziekten en de verdrijver van het kwade. Khensu was ook verwant met Horus als Harpocrates (Heru-pa-khart — Horus de baby) en met Ra, de zonnegod. In Hermopolis (Khemennu) deed hij de mensen denken aan Thoth en werd Khensu-Tehuti genoemd.

Khepera

(Egyptisch) Kheperȧ [van kheper worden, geboren worden, zich manifesteren]

Oorspronkelijk een van drie aspecten van de zon: ‘Ik ben Khepera in de ochtend, Ra rond het middaguur en Temu in de avond.’ Later ontwikkelde elk van deze aspecten zich tot een aparte god. Khepera was de god van vernieuwing en ontwikkeling in groei, een geestelijke kracht die wederbelichamingen en transmigraties aanstuurt en de god die heerst over de Egyptische vorm van de schepping, waar hij het enige ding is dat bestaat buiten de waterige afgrond, Nu.

De god van het heelal, Nebertcher (een vorm van Ra) zegt: ‘Ik ben degene die tot bestaan kwam in de vorm van de god Khepera,’ de tekst in hiërogliefen stelt het woord voor als een scarabee (kever) met een cirkel erboven. Het heelal is dan niets anders dan de hernieuwde manifestatie van een eerder heelal: de scarabee staat voor wedergeboorte en vernieuwing en de cirkel voor de karmische bestemming van het heelal met de zaden van het leven, die tot activiteit worden gebracht door wederbelichaming of wedergeboorte. De oergoden Shu en Tefnut werden voortgebracht door Khepera, die de ontwikkelaar was van alles dat tot manifestatie kwam uit een latente of slapende toestand. In Het dodenboek wordt Khepera de vader van de goden genoemd.

Khi

(Chinees) Ook Ch’i

Adem.

De khi is de volledige manifestatie van de shen (I Ching) ... terwijl de beenderen en het vlees wegrotten in de bodem en zonder dat we het in de gaten hebben, gelijk worden aan de aarde van de akkers, vertrekt de khi en stijgt omhoog als een schijnend licht . (Tsi i 11)

Blavatsky vergelijkt het in essentie met het buddhi van de menselijke constitutie. In andere gevallen is het gelijk aan het prana van de hindoes.

Khnum

(Egyptisch) Ook Khnemu, Khnumu of Noum [van khnem aansluiten bij, verenigen met]

Het hoogste lid van de triade van goden die in Abu of Elephantine werden vereerd. Zij werden aanbeden van Thebe tot Philae. Khnemu was de Vader die in het begin was, die het ei maakte dat uit de zon kwam, die de hemel optilde op zijn vier pilaren en de ondersteuner van hetzelfde was in het firmament, maker van goden en mensen, maker van alle dingen die zijn, ontwikkelaar van dingen die zullen komen, de bron van de dingen die bestaan. Dus Khnemu is nauw verbonden met Khepera, misschien de laatste in zijn actief scheppende werkzaamheid. Zijn eigenschappen zijn die van een watergod, een van de obscure machten in de wateren van de ruimte. Later werd hij verwant aan de god van de Nijl, Hapi, en kreeg de naam van Hap-ur en met Nu, de oergod van de afgrond van de wateren of de ruimte. Maar in Abu verenigde hij de kenmerken van Ra, Shu, Seb en Osiris. Zelfs in christelijke tijden werd hij door velen aanbeden gezien de gnostische sieraden die daarvan getuigen. Soms werd hij beschreven als een god met het hoofd van een ram die een mens maakt op een pottenbakkerswiel.

Khobilgan

(Mongools) Ook Khubilkhan.

Een schrijfwijze van de titel die in Centraal-Azië wordt gegeven aan de vermeende incarnaties van de ‘Invloed van de Boeddha’.

Khoda

(Perzisch) Ook (Avestisch) Khvataya, Khvatadha [van khvat zelf + aya tot standkomen, of dhata creëren, wet]

Khvataya lijkt op het San­skrietwoord svata-ayu (het zelfbestaande) terwijl khvatadha zelfgeschapen betekent. In modern Perzisch betekent khoda ‘God’.

Khou

(Egyptisch) Ook Khu

De menselijke geestziel die nauw is verbonden met het hart (ab) en die, zo wordt gedacht, altijd zal blijven bestaan. De khou wordt in hiërogliefen weergegeven met een reiger. Massey ziet er het manas in maar Lambert maakt het gelijk aan de goddelijke geest (SD 2:632-3). Blavatsky benadrukt op een andere plaats de dualiteit van de khou: de ‘rechtvaardige’ khou, na de dood verlost van zonde door Osiris, gaat door met het leven van een tweede leven en de khou ‘die een tweede keer stierf,’ is gedoemd om rond te zwerven en de levenden lastig te vallen, aangezien zij in staat zijn elke willekeurige vorm aan te nemen en levende lichamen binnen te gaan. De eerste soort is gelijk aan het reïncarnerende ego of de onsterfelijke menselijke ziel. De tweede soort komt overeen met de Romeinse larvae, lares, simulacrum of schaduw, de Chinese houen, de theosofische elementaar en de necromantische ‘geest’ (vgl. BCW 7:155-17, 190-3).

Khuddaka-patha

(Pali) Khuddaka-pāṭha [van khuddaka de kleine + pāṭha lezen, tekst]

Een boeddhistisch geschrift dat aan neofieten wordt gegeven wanneer zij zich bij een Samgha of Sangha (de boeddhistische broederschap) hebben aangesloten. Het eerste boek in de Khuddaka-Nikaya is een collectie van kleine canonieke boeddhistische boeken. Deze korte tekst bevat enkele van de mooiste gedichten van de boeddhistische literatuur en de verheven gevoelens die door het lezen ervan worden opgeroepen zijn duidelijk de belangrijkste reden waarom zij worden gebruikt. Het begint met een belijdenis van het geloof in de Boeddha, in de leer en in de orde (sangha).

Khuniras

(Pahlavi) Ook Khuniras Bami en (Avestisch) Havaniratha, Xvaniraos

De middelste van de zeven keshvaren en de zevende van een reeks. Abu Mansuri’s Shahnameh verklaart dat wat ooit kan hebben bestaan in de vier hoeken van één einde tot aan het andere, aan de aarde was gegeven en in zevenen was verdeeld en ieder deel werd een keshvar (Avestisch: Kareshvar) genoemd, de zevende die centraal ligt werd Khuniras Bami genoemd. Dat is waar wij leven en die de koningen Iranshahr noemden en wat bestaat uit alle bekende landen van dat tijdperk, China, India, enz.