© Theosophical University Press 2017
Theosofische Encyclopedische Woordenlijst

Papapurusha

(San­skriet) Pāpapuruṣa [van pāpa slecht, zondig + puruṣa mens]

Een slecht mens. Gebruikt bij de verpersoonlijking van alle zondes of het type van de zondaar. Esoterisch slaat het op ...

iemand die opnieuw is geboren, of gereïncarneerd vanuit de toestand van avichi — dus ‘zielloos’. (TG 248)

Zie ook Zielloze wezens

Para & Parā

(San­skriet) Para

In de filosofie staat para voor oneindig, het hoogste, de laatste grens.

(San­skriet) Parā

Het hoogste, de laatste grens of limiet, gebruikt voor vach (mystieke spraak). Er zijn vier soorten vach: parā, pasyanti, madhyama en vaikhari. Parā-vach is het hart of de oorsprong van elke vaikhari of geuite spraak. Parā-vach komt overeen met Brahman als het om de kosmos gaat, want de kosmologische en kosmogonische betekenis van vach komt erg dichtbij de kosmische Logos van de Grieken.

Parabrahmadharaka

(San­skriet) Parabrahmadhāraka, Parabrahmathāracam [van parabrahman het naamloze universele geestelijke beginsel + dhāraka bevattend, dragend]

Een uitdrukking van Subba Row voor de kosmische drager van het goddelijke, de schakel tussen parabrahman en elke kosmische hiërarchie. Dharaka is hier dus gelijk aan de kosmische hiërarch.

Parabrahman

(San­skriet) Parabrahman [van para voorbij + brahman (onzijdig) universele zelf of geest]

Dat wat voorbij Brahman is. Het zelfblijvende, eeu­wi­ge zelf, de zelfgenoegzame oorzaak van alles, de ene essentie van alles in de kosmos. Het is er vóór alle dingen in de kosmos en is de enige grenzeloze levende bewustzijn-substantie van waaruit het bestaan begint als een centrum van kracht dat de Logos genoemd zou kunnen worden. In het tijdperk van de Vedische geschriften wordt ernaar verwezen als tat (dat) dat tegengesteld is aan de wereld van manifestatie die idam (dit) wordt genoemd.

Parabrahman is nauw verbonden met mula­pra­kriti. Hun interactie en vermenging zorgt voor de eerste trilling in een nevelvlek, als de woorden van het Universele Leven uitgesproken worden, wanneer geestelijk verlangen het eerst tot ontstaan komt aan het begin van alle dingen ... Parabrahman is geen entiteit, is geen individu of geïndividualiseerd wezen. Het is een geschikte technische term met een passende vage filosofische betekenis, wat betrekking heeft op wat er dan ook maar mag zijn voorbij het Absolute of Brahman van welke hiërarchie dan ook. Net zoals Brahman de top van een kosmische hiërarchie is, zo is, als we dezelfde lijn van denken volgen, het parabrahman ‘alles dat voorbij of verder dan Brahman’ ligt. (OG 121)

Het parabrahman van de Vedānta wordt op dezelfde manier gezien als een eeu­wi­ge en periodieke wet die een actieve en scheppende kracht veroorzaakt om uit het altijd-verborgen en onbegrijpelijke ene beginsel aan het begin van elk mahamanvantara of nieuwe periode van kosmisch leven te emaneren.

Parabrahmam is een onvoorwaardelijke en absolute werkelijkheid, en mula­pra­kriti is een soort sluier die eroverheen is geworpen. Parabrahmam kan op zichzelf niet worden gezien zoals het is. Het wordt gezien door de Logos met een sluier eroverheen en die sluier is de machtige uitgestrekte ruimte van kosmische stof. Het is de basis van stoffelijke manifestaties in de kosmos. (Notes on BG 21)

Parabrahman staat in dezelfde verhouding tot de Logos als ons atman staat tot ons karana-sarira, en parabrahman is het absolute fundament van het hoogste zelf.

Parabrahman is gelijk aan het ’eyn-soph van de Chaldeeuwse Kabbalah.

Paradesa

(San­skriet) Paradeśa [van para voorbij, boven + deśa gebied, land]

Het gebied boven of voorbij. Het zouden de hooglanden zijn waar de oudste sporen van San­skrietsprekende mensen zijn teruggevonden. Eigenlijk is het juister te zeggen dat het de bakermat van de eerste denkende mens is. Het is ook het heilige land in Centraal-Azië dat werd bewoond door de Draken van Wijsheid of ingewijden en in deze zin is het ook hetzelfde als Śambhala.

Paradijs

[van Grieks paradeisos van Oud-Perzisch pairidaeza van San­skriet paradeśa het gebied daar voorbij]

Gebruikt in het Perzisch en Grieks voor een lusthof of een koninklijk domein. In de Bijbel vinden we een Hebreeuwse vorm (pardes) die is vertaald met ‘boomgaard’ (Pred. 2:5, Hoogl. 4:3) en ‘bos’ (Neh. 2:8). Het is gelijk aan het Hebreeuwse Eden (zaligheid). Verhalen over een paradijs of Eden kunnen we overal tegenkomen en terwijl het algemene idee eenvoudig is, zijn de betekenissen ervan complex. Het is het verhaal over de onschuldige staat van de mens en de daarbij passende heerlijkheid die na verloop van tijd worden verlaten, en waar later weer naar wordt teruggekeerd. Dit kan betrekking hebben op de mensheid in zijn geheel of op bijzondere volkeren afzonderlijk, op de landen waar zij wonen, of op de pelgrimstocht van de individuele menselijke ziel.

De Perzische overlevering ziet de Tuin van Heerlijkheid ver ten noorden van de Kaukasus in de poolstreken liggen, waar het onvergankelijke heilige land lag vanwaaruit een stroom uit de aardse bron van leven naar buiten kwam. Adi-varsha was het Eden van de eerste rassen, in het bijzonder van het oorspronkelijke derde wortelras. Het Eden van het vijfde wortelras is niet meer dan een vage herinnering. De Tuin van Eden of van God (Ez. 31:3-9) was het thuis van de ingewijden van Atlantis dat nu is verzonken en verdwenen.

Het Eden van Genesis is de geweldige verzameling van vele betekenissen in één vertelling, waarin de Adams van de verschillende wortelrassen tot één zijn gemaakt. Eden was namelijk de oude naam van Mesopotamië en aangrenzende gebieden en onder die ene naam vallen de betekenissen van waar de ingewijden verblijven, een heilig land van waaruit volkeren ontstonden en dat het toekomstige doel van zaligheid moet zijn. Het Eden van de Hebreeuwse boeken die joden, christenen en moslims allemaal in Mesopotamië hebben geplaatst, waar nu de woestijnen van Perzië en Afghanistan liggen, verwijst ook naar wat in prehistorische tijden een groot en hoog ontwikkeld centrum van cultuur en beschaving was, waar een aantal van de mysteriescholen waren te vinden. Totdat de veranderende cyclussen zorgden voor verval en ten slotte het uit elkaar vallen van deze zetel van oeroude wijsheid, werd het beschouwd als het verloren gaan van de toenmalige menselijke Adam — het ras van die tijd — van het paradijs waarin hij had gewoond. Edens en paradijzen hebben altijd bomen en deze duiden volgens één interpretatie op de ingewijden van het heilige land, en in een andere zin zijn zij de Levensbomen van de Boom van Wijsheid voor de mens zelf. In de Kabbalah is Eden de plaats van inwijding.

Door de degeneratie van de mens veranderde later de betekenis van het symbool van het paradijs in de zegeningen van sensueel plezier, zoals de Houris in het paradijs van de moslims, de Olympus van de Grieken of de Hemel van Indra (svarga).

Zie ook Adam; Eva; Genesis

Parama

(San­skriet) Parama

De hoogste of verhevenste van elke reeks of een hiërarchische vertakking.

Paramapada

(San­skriet) Paramapada

Hoogste staat of positie. Niet een materiële maar een geestelijke hoogte, waartoe jivanmukta’s of monaden behoren die vrijheid van karma hebben bereikt. Dus zij bereiken de hoogste toestand of staat, in welke hiërarchische betekenis dan ook.

Zie ook Paramavadhi

Paramapadatmavat

(San­skriet) Paramapadātmavat [van paramapada hoogste, verhevenste + ātmavat zelfheid, dat wat deel heeft aan de kenmerken van zelfheid]

Dat wat de ware essentie is of aard van de hoogste geest die grenst aan de onvoorwaardelijke aard van de hiërarch.

Zie ook Paramavadhi

Paramarshi’s

(San­skriet) Paramarṣi’s [van parama hoogste + ṛṣi wijze]

De grootste wijzen.

Paramartha

(San­skriet) Paramārtha [van parama hoogste, meest sublieme + artha begrip, doel]

Het werkelijke of allerhoogste zelfbewustzijn. Ook een groot mystiek werk dat volgens een legende door oude ingewijden zou zijn overhandigd aan Nagarjuna.

Paramartha is in de ogen van boeddhistische ingewijden het laatste of hoogste doel dat door de strevende en vorderende adept bereikt kan worden in het huidige zevenvoudige planetaire manvantara. Wanneer hij het lagere viertal van zijn zevenvoudige constitutie heeft overwonnen of bedwongen en de eigenschappen ervan heeft omgezet zodat hij in het hoogste deel van zijn hoogste triade kan leven — wanneer hij zelfbewustzijn heeft bereikt terwijl hij leeft in zijn eigen monadische essentie — verwerft hij paramartha of dat absolute bewustzijn dat vanwege zijn bevrijding van alle menselijke kwalificaties of kenmerken, met recht absoluut onbewustzijn kan worden genoemd. Op een andere manier uitgedrukt is het het bewuste bestaan als een nirvani. Het is de staat waarin de hoogste triade van de boeddha­ overgaat, wanneer hij eenmaal het boeddha­schap heeft bereikt. Dit ingaan van de hogere triade van de boeddha­ in nirvāṇa weerhoudt zijn lagere viertal absoluut niet van actieve dienstverlening aan de wereld, want zijn lagere viertal dat nu is gereinigd van alle kenmerken van de gewone persoonlijkheid en dat wordt overschaduwd door de hogere triade van de boeddha­, is een nirmāṇakāya van een hoge graad geworden.

Paramartha-satya

(San­skriet) Paramārtha-satya [van paramārtha subliem begrip + satya waarheid, werkelijkheid]

Absolute of sublieme waarheid of werkelijkheid. Vanuit een ander standpunt gezien, de weg van zuivere wijsheidkennis die aan de adept individuele vrijheid geeft, in tegenstelling tot samvriti-satya (relatieve waarheid). Wanneer de adept de eerste stadia van paramartha-satya heeft bereikt wordt hij een jivanmukta (bevrijde monade) en is van dat moment af bevrijd van de onophoudelijke cyclus van omzwervende wederbelichamingen tot aan het einde van het kalpa. Het Ti­be­taanse equivalent is dondampai-denpa.

Paramarthika

(San­skriet) Pāramārthika [van parama hoogste + ārthika werkelijke substantie van een ding, hoe het echt is]

Heeft betrekking op een hoog of geestelijk doel of op een hoogste waarheid. Werkelijke, essentiële waarheid. In de filosofie van de Vedānta is het één van de drie soorten van bestaan: het ene werkelijke of ware bestaan.

Zie ook Pratibhasika; Vyavaharika

Paramatman

(San­skriet) Paramātman [van parama hoogste + ātman zelf]

Het hoogste zelf. Het zelf dat hoger is dan het zelf van de menselijke ego. In de menselijke constitutie bestaat het param­atman uit de drie hoogste beginselen, met speciale nadruk op het atman. Vandaar dat deze arupa-triade collectief het param­atman wordt genoemd, de top of bloem van de hiërarchie die de mens is. Maar het is tegelijkertijd de wortel of bron van het atman van de arupa-triade. Dus param­atman is dat wat verder gaat of zelfs hoger is dan het atman (hoogste zelf) van elke hiërarchie, de Eerste of Ongemanifesteerde Logos van het heelal.

Paramavadhi

(San­skriet) Paramāvadhi [van parama hoogste + avadhi een eindpunt, grens]

De hoogste sferen. Een plaats of loka van zuiver geestelijke aard waar, volgens de aanhangers van de Visishtadvaita Vedānta, van de zaligheid wordt genoten door hen die moksha of vrijheid van geest hebben bereikt en volledig zijn bevrijd van de gemanifesteerde werelden. Deze plaats ...

is niet stoffelijk maar ... ‘van Suddhasatwa gemaakt, de essentie waaruit het lichaam van Iswara,’ de Heer, ‘is gevormd’. (TG 249)

Paramita

(San­skriet) Pāramitā [van pāram voorbij + ita gegaan van de werkwoordstam i gaan]

Gegaan of overgestoken naar de andere oever. Hiervan afgeleid: deugdzaamheid of volmaaktheid. De paramita’s variëren in aantal afhankelijk van de boeddhistische school, sommige tellen er zes, andere zeven of tien, hoe dan ook, zij zijn de glorieuze of transcendente deugden — de sleutels voor de poorten van jnana (wijsheid). Blavatsky geeft deze zeven sleutels als ...

1) dana ‘de sleutel van barmhartigheid en onsterfelijke liefde’;

2) sila* (goed karakter), ‘de sleutel van harmonie in woord en daad, de sleutel die oorzaak en gevolg in evenwicht houdt en geen ruimte laat voor de werking van karma’;

3) kshanti, ‘mild geduld dat door niets kan worden verstoord’;

4) viraga, ‘gelijkmoedigheid ten opzichte van genot en leed; de illusie is overwonnen, alleen de waarheid wordt waargenomen’;

5) virya (kracht, macht), ‘de onverschrokken kracht die zich uit het slijk van aardse leugens al strijdend een weg baant naar de hoogste waarheid’;

6) dhyana (diepe geestelijke/intellectuele overdenking, los van alle gehechtheden aan zintuiglijke objecten en die die van een lagere mentale aard zijn), menselijk bewustzijn in de hogere sferen van deze staat wordt zuiver buddhisch, met de top van het manas dat functioneert als een voertuig voor het vasthouden van dat wat het waarnemende bewustzijn ervaart. Als de gouden poort van dhyana eenmaal is geopend, ligt de weg naar het rijk van het ‘eeuwige Sat’ open; en

7) prajna (begrip, wijsheid), dat deel van het denken dat, als het actief is, dient als het voertuig van het hoger zelf, ‘de sleutel hiervan maakt van de mens een god, een bo­dhi­satt­va, een zoon van de dhyāni’s.’ (Stem 45-7)

De zes, zeven of tien paramita’s maken deel uit van de eerste drie trainingsgraden van het discipelschap: zes voor de beginners, zeven voor degene die verder gevorderd is en tien worden beoefend door de adept. Het trouw naleven van deze deugden is de plicht van iedere discipel en het trouw en standvastig uitoefenen markeert de progressie langs de mystieke weg.

De overige drie paramita’s, die het totaal op tien brengen, zijn adhi­shthana (onbuigzame moed) die niet stopt maar verder gaat om gevaar of moeilijkheden onder ogen te zien; upeksha (onderscheidingsvermogen) dat de juiste weg zoekt en vindt om de paramita’s toe te passen en prabodha (ontwaakt innerlijk bewustzijn) of sambuddhi (volledige of volmaakte verlichting).

*OV: In sommige andere oude Indo-Europese talen, zoals het Russisch, wordt sila (сил of сила) vertaald met kracht, wat een mooie uitbreiding is waardoor deugd ook kan worden gezien als een vorm van innerlijke kracht.

Paranatellon

(Grieks) Opkomen met.

Een astrologische term die van toepassing is op bepaalde sterrenstelsels die buiten de dierenriem liggen maar wel op hetzelfde moment opkomen als de achtereenvolgende 36 decanaten van de dierenriem.

Paranirvāṇa

(San­skriet) Ook ParinirvāṇaParanirvāṇa, Parinirvāṇa [van para of pari + nirvāṇa uitgeblazen van nir uit + de werkwoordstam blazen]

Dat wat verder weg ligt dan nirvāṇa. Een periode van kosmische rust (maha­pra­laya of Grote Nacht van Brahma) die 311.040.000.000.000 aardse jaren duurt. Wordt ook wel de grote Dag Wees-met-Ons genoemd. De Egyptische Dag van Kom-naar-Ons en de christelijke Dag van het Laatste Oordeel die echter is vermaterialiseerd door het moderne dogmatisme.

De dag waarop ‘de vonk weer de vlam zal worden (d.i. de mens zal opgaan in zijn Dhyan-Chohan) en mijzelf en anderen, uzelf en mij zal worden’, zoals de stanza zegt, betekent het volgende. In paranirvana, wanneer pralaya niet alleen de stoffelijke en psychische lichamen, maar zelfs de geestelijke ego’s tot hun oorspronkelijke beginsel zal hebben teruggebracht, zal de vroegere, de tegenwoordige en zelfs de toekomstige mensheid, evenals alle andere dingen, een en dezelfde zijn. Alles zal weer in de grote adem zijn teruggekeerd. Met andere woorden, alles zal zijn ‘opgegaan in Brahma’ of de goddelijke eenheid. (SD 1:265-6)

Het kosmische pralaya voltrekt zich in analogie met de dood van een mens. De spirituele monaden worden in hogere gebieden van het Zijn teruggetrokken, om daar verder te leven en zich verder te ontwikkelen, terwijl de lagere elementen of lichamen van het heelal verspreid raken, net zoals ons fysieke lichaam en de lagere psychologische voertuigen dat na het overlijden doen.

Zie ook hieronder Paranishpanna

Paranishpanna

(San­skriet) Ook ParinishpannaParaniṣpanna, Pariniṣpanna [van para of pari + niṣpanna geëindigd, klaar, van nis + de werkwoordstam pad uitkomen, rijpen, voltooien]

Voorbij de staat van verder te zijn gegaan. Filosofisch is het de absolute perfectie die alle bestaansvormen bereiken aan het einde van een grote periode van activiteit (mahamanvantara). Het is gelijk in betekenis aan paranirvāṇa en komt overeen met het Ti­be­taanse yong-grub.

Parardha

(San­skriet) Parārdha [van para weg + ardha een helft]

De helft van een cyclus die voorbij is gegaan, de periode van één helft van een Eeuw van Brahmā of een mahakalpa dat al is verstreken — een Eeuw van Brahmā en een mahakalpa zijn algemene termen van verschillende duur.

Parasakti

(San­skriet) Parāśakti

De hoogste kracht of vermogen. Het gehele heelal is opgebouwd uit zeven of tien prakriti’s met hun overeenkomende zeven of tien purusha’s of kosmische energieën. Parasakti is in één betekenis de hoogste van deze zeven krachten en handelt, zoals alle andere śakti’s, niet alleen op zijn eigen gebied of in zijn eigen specifieke prakriti, maar breidt zich net zo goed uit door alle andere zes śakti’s of prakriti’s. Daarom heeft ieder kosmisch gebied zijn eigen dominante energie of prakriti of śakti en toch bevatten zij tegelijkertijd ook die van het gebied erboven en in een onontwikkelde vorm van die eronder waarin het wegstroomt bij het ontplooien van de krachten als de evolutie zich gedurende het manvantara voortzet. Dus is parasakti op het fysieke gebied dat wat we licht en warmte noemen maar omvat ook op zijn eigen oorspronkelijke gebied de metafysische oorsprong van licht en warmte — de intelligente activiteit van het buddhi-beginsel, en betekent licht in combinatie met de vitale warmte van kama of kosmische liefde (de Griekse Eros).

Parasara

(San­skriet) Parāśara

De vedische rishi die de verteller van het Vishṇu-Purāṇa wordt genoemd en die ook wordt beschouwd als de schrijver van enkele hymnen van de Rig-Veda. Zijn commentaren op de Dharmasastra’s worden vaak in De geheime leer aangehaald. Hij zou de vader van Vyasa zijn geweest die de Veda’s zou hebben geordend.

Parasu-rama-avatara

(San­skriet) Paraśu-rāma-avatāra

De avatara of afdaling van Vishṇu die bekend is als ‘Rama met de bijl’ die volgens de zuiver theologische interpretatie, een einde maakte aan de kshattriya’s (kaste van de krijgers) die zorgden voor onrust onder de brahmanen (kaste van priesters en geleerden) en hun macht hadden afgenomen. Legenden van avatara’s zijn gebaseerd op een kosmogonische, planetaire en zelfs menselijke geschiedenis, maar ook op de beginselen van analoge herhalingen tijdens het tevoorschijn komen van aeonen van tijd.

Paratantra

(San­skriet) Paratantra

Gebruikt door de yogācharā’s met de betekenis van ...

dat wat niet zelf of op zichzelf bestaat, maar alleen door een afhankelijke of oorzakelijke verbinding. (TG 250)

Parikalpita

(San­skriet) Parikalpita [van pari rondom + kalpita vastgesteld, van de werkwoordstam klṛp ordenen, bedenken, klaarspelen]

Dat wat door een grens wordt bepaald, dat wat is begrensd. Een vergissing, de vrucht van illusie. Van parakalpita wordt gezegd dat het één van de grote vijanden van absolute kennis is.

Parinamin

(San­skriet) Pariṇāmin [van pari + de werkwoordstam nam veranderen, modelleren naar]

Veranderen, aanpassen, onderwerpen aan aanpassingen.

Het zelfstandig naamwoord parinamana betekent het volledig tot ontwikkeling brengen van dat wat betrekking heeft op karma.

Zie ook Aparinamin

Parnassus

(Grieks)

Een bergketen in Centraal-Griekenland, maar is vooral de naam van zijn toppen in de buurt van Delphi, de zetel van Apollo en de muzen, die waren gewijd aan Dionysos. Zoals met andere heilige bergen was het de verblijfplaats van de hoofden van de gemeenschappen van adepten.

Zie ook Bergen, gewone of heilige; Olympus

Paroksha

(San­skriet) Parokṣa [van paras voorbij + akṣa oog]

Verder dan wat zichtbaar is, onzichtbaar. Als een zelfstandig naamwoord staat het voor het intellectueel of intuïtief begrijpen door middel van innerlijke vermogens.

Parthenogenese

[van Grieks parthenos een maagd + genesis geboorte]

Een vorm van voortplanting die noch seksueel noch aseksueel is, waarbij het nageslacht wordt gevormd uit een vrouwelijk ei of uit een geslachtscel zonder dat een bevruchting plaatsvindt, ofwel van het individu zelf of van een ander individu. Zelfs tegenwoordig komt het nog voor bij bepaalde primitieve diersoorten als een fase van een proces van het veranderen van geslacht. Een onvolmaakt vrouwelijk individu komt uit een ei dat is gelegd door een volmaakt vrouwtje na een zwangerschap en gaat door met het voortbrengen van haar soort gedurende een aantal generaties zonder verdere bevruchting. Mannetjes kunnen op dezelfde wijze worden voortgebracht, waardoor mogelijkheden ontstaan voor een hernieuwde seksuele voortplanting.

Een analoog proces is bekend in de plantkunde, waar een perfect embryo wordt ontwikkeld zonder dat er stuifmeel aan te pas komt. Wat ook het geval is bij andere methoden van voortplanting die zich tegenwoordig beperken tot lagere organismen dan de mens, maar die in eerdere cycli normaal waren voor die wezens die toen de menselijke levensgolf vormden.

Partsuphin

(Aramees) Partsūfīn

Gezichten, aangezichten, aspecten. Gebruikt in de Kabbalah als een equivalent voor ’Anaph (meervoud ’Anpin) en verwijst naar de gemanifesteerde werelden, omdat elke gemanifesteerde wereld een aspect of visie is van een inwonende geestelijke, psychologische en fysieke groep van hiërarchische entiteiten. Het staat daarom voor het collectief van de bollen van een planeetketen.

Parvan

(San­skriet) Parvan Ook Parva (nominatief enkelvoud).

Een afdeling of sectie van een boek, zoals het Mahābhārata.

Pasa

(San­skriet) Pāśa [van de werkwoordstam paś vastmaken, vastbinden]

Een strik, lus, knoop, band, keten, draad — zowel letterlijk als figuurlijk. Vooral gebruikt in verband met Yama, de hindoegod van de dood, afgebeeld als de drager van een lus. De jaïns en boeddhisten gebruiken het woord voor alles dat de ziel vastbindt of belemmert, dat wil zeggen de uiterlijke wereld van stof en waarneming.

Als een embleem van ‘deur, poort, mond, de plaats van uitgang’ betekent het meer nog de ‘enge poort’, die leidt naar het koninkrijk van de hemel, dan de ‘geboorteplaats’ in fysiologische zin.
 Het is inderdaad een kruis in een cirkel en een ansatakruis; maar het is een kruis waarop alle menselijke hartstochten moeten worden gekruisigd vóór de yogi door de ‘enge poort’, de nauwe cirkel gaat, die zich uitbreidt tot een oneindige cirkel, zodra de innerlijke mens de drempel is gepasseerd. (SD 2:549)

Pasen

[Het Engelse Easter komt van Eostre of Ostara godin van de lente]

Pasen is het resultaat van veel verwarring en bestaat uit een oud compromis van drie gebruiken:

a) het oorspronkelijke ‘heidense’ lentefeest (hoofdzakelijk in zijn Noord-Europese vorm)

b) de kerkelijke legendes en . . .

c) het joodse feest van Pascha (Pesach).

Wanneer we de christelijke versie van dit oude thema volgen, staan de gelovigen op Goede Vrijdag stil bij de afdaling van Christus in het graf. Op de daaropvolgende zondag, wat de derde dag is, wordt de wederopstanding gevierd. Door een verwarring in het denken van de eerste christenen waren er bepaalde aspecten van het paasfeest die, zo dacht men, beter zouden passen bij de winterzonnestilstand, die die christenen heel juist hadden gereserveerd voor de herdenking van de geboorte van Christus. De joodse kerkelijke kalender was gebaseerd op de maan en de poging om die in overeenstemming te brengen met de kalender die is gebaseerd op de zon, mét de datum van het joodse paasfeest zoals die wordt vastgesteld op basis van de maankalender, liep uit op langdurende disputen en eindigde in het huidige compromis met een jaarlijks wisselende datum.

Op het noordelijk halfrond is het de tijd van vernieuwing van het leven van de natuur en daarom het juiste seizoen voor het vieren van het mysterie van wedergeboorte en vernieuwing.

Pasen ligt rond het moment van de aanvang van één van de vier heilige seizoenen die zijn verbonden met de equinoxen en zonnestilstanden en die in de oude mysteriën afzonderlijk werden gevierd als een weergave van de vier belangrijke stadia van het inwijdingsdrama. Het was tijdens dit tweede stadium van inwijding dat de ontwaakte persoon — waarin de Christus al veel eerder was geboren (wat wordt gevierd op het moment van de winterzonnestilstand, op of rond 21 december) — de overwinnaar van het zelf zou gaan worden en daarna een leraar.

De paaseieren zijn het universele symbool voor wedergeboorte en laat nog de invloed van de oude rituelen zien, vooral in Noord-Europa.

Zie ook Tammuz

Pasht

(Egyptisch) Ook Pakht [van pakat, pasht verscheurder, vernietiger]

De godin van Pekhit die de vrouwe van Ant en van Set wordt genoemd, wordt in het algemeen gezien als de bestraffer van schuld en de verwijderaar van smetten. Zij was het vrouwelijke aspect van het lagere kosmische Ptah — het intellectuele scheppende beginsel — en vanwege haar eigenschappen van de maan, werd zij beschreven als een wezen met het hoofd van een kat of de godin met het hoofd van een leeuwin en leek enigszins op Bast. Als de vrouwe van Sept (de ster Sirius) werd zij vereenzelvigd met Isis, Hathor en Sekhet.

Pashut

(Hebreeuws) Pāshūṭ [van pāshaṭ onthullen, ontbloten]

Uitgekleed, onthuld. Een van de vier methoden die door de joden werd gebruikt bij het interpreteren van de Bijbel.

Pastophori

(Grieks) Drager van het heiligdom.

Een groep kandidaten voor inwijding, vooral in het oude Egypte, die de kist met de overledene droeg — de zonnegod die was gedood en opnieuw was opgestaan — tijdens de ceremonie waarin de kandidaat voor hogere inwijding door de poorten van de dood moest gaan.

Pasu

(San­skriet) Paśu

Een vastgebonden dier of offerdier.

Pasyanti

(San­skriet) Paśyantī

Een van de vier vormen van mystieke spraak ofwel vach, de andere worden parā, madhyama en vaikhari genoemd. De pasyanti-vorm is kosmologisch gezien de kosmische Logos die zich als eerste heeft gemanifesteerd.

Patala

(San­skriet) Pātāla [mogelijk van de werkwoordstam pat zinken, omlaag vliegen of landen]

De laagste, het verst naar be­ne­den. Hier wordt niet zozeer verwezen naar een bepaalde plaats of positie in de ruimte, maar naar kwaliteit — ruwheid, zwaarte van stoffelijke sub­stan­tie. De zevende, de laagste en meest stoffelijke tala. Patala wordt in de hindoeliteratuur gebruikt voor de hellen, onderwerelden, helse gebieden of de tegenvoeters, of Myalba. De overeenkomende loka of pool is bhurloka.

Meru — de verblijfplaats van de goden — werd ... aan de noordpool gesitueerd, terwijl Patala, de onderwereld, naar men aannam, in het zuiden lag. Omdat elk symbool in de esoterische filosofie zeven sleutels heeft, hebben geografisch gezien Meru en Patala één betekenis en stellen plaatsen voor; terwijl ze sterrenkundig gezien een andere betekenis hebben en ‘de twee polen’ betekenen. Deze betekenis werd uiteindelijk tengevolge van de exoterische sekte-ijver vaak weergegeven als de ‘berg’ en de ‘afgrond’, of de hemel en de hel. (SD 2:357)

In één aspect komt Patala overeen met de lagere hiërarchieën van de Gandha, elementalen die heersen over de zintuigen en het reukorgaan. Deze laagste tala is de sfeer van de verstandeloze wezens, waaronder de dieren, die weinig of geen bewustzijn of gevoelens hebben behalve dan die van zelfbehoud en de bevrediging van de lusten — materiële eigenschappen die ook van toepassing zijn op een groot aantal van de menselijke soort. Patala is ook de sfeer van het intens menselijke afgezet tegen het spiritueel-menselijke en is dan ook evengoed de verblijfplaats van de dieren-dugpa’s, elementalen van dieren en hordes natuurgeesten die allemaal behoren tot de tweepolige gebieden van bhurloka-patala.

In een andere context, in de tijd van Atlantis, was Amerika het patala of het land van de tegenvoeters van het geografische Jambu-dvipa. In het Mahābhārata daalt Arjuna als de chela van Kṛishṇa af in Patala, het land van de tegenvoeters, en trouwt daar met Ulupi, de dochter van de koning van de Naga’s of ingewijden.

De hindoerishi Narada, die één van de moeilijkst te doorgronden en een nog steeds levende invloed op aarde voorstelt, zou in het verre verleden ook zijn afgedaald in de gebieden van Patala en zou verrukt zijn geweest over wat hij daar aantrof. Bij terugkeer naar de hemelse gebieden gaf hij de goden een gloedvol verslag van de schoonheden van de hellen en verklaarde dat zij vol luxe waren en van alles dat de zinnen prikkelt. Juist om deze redenen is Patala de laagste van de tala’s en werd de helse gebieden of de hel genoemd. Voor wezens die zich ontwikkelen in de sferen van de stof zijn deze sferen uitermate plezierig, ondanks de pijn en het lijden die bij zo’n verblijf in alle astrale sferen behoort, wat de tala’s zijn. Wat de ontwikkelende entiteiten verliezen aan geestelijke kracht, intellectuele zegen en hogere vermogens, wordt gecompenseerd door de gehechtheden en de ketens die van een zinnelijke aard zijn, die hen tijdelijk aan deze rijken binden.

Pataliputra

(San­skriet) Pāṭaliputra

De oude hoofdstad van Magadha, een koninkrijk in het oosten van India ongeveer in de omgeving waar de Sona en de Ganges samenkomen en waar tegenwoordig de moderne stad Patna ligt.

Patanjali

(San­skriet) Patañjali [van pata gevallen + añjali palm]

De stichter van yogafilosofie, ook door velen beschouwd als de auteur van de Mahabhashya, een beroemd commentaar op de grammatica van Panini. Sommige wetenschappers denken dat hij rond 700 v. Chr. heeft geleefd maar de overlevering ziet hem als een tijdgenoot van Panini.

Pater

(Grieks, Latijn) Vader

De zevende en laatste inwijdingsgraad van de Broederschap van Mithras.

Patriarchen

Een van de namen van de heersers over mensen en rassen.

Het Chaldeeuwse judaïsme ziet zijn goden als patriarchen. In de Kabbalah worden de sefiroth de scheppers en daarna wereldse patriarchen, zowel in tijd als in ruimte. De mensheid werd vanaf het eerste wortelras, tot aan het begin of zelfs midden van het derde wortelras, bestuurd door regenten of gidsen, vervolgens door patriarchen of halfgoden, helden enz. de namen die aan deze verschillende klassen van toezichthoudende entiteiten zijn gegeven variëren per land. Maar het woord patriarch heeft een speciale verwijzing naar de stambomen van Genesis: van Adam tot Noach, de nakomelingen van de drie zonen van Noach, de zonen van Jakob. Die van Adam aan Noach worden op twee manieren gegeven die niet met elkaar overeenstemmen maar, zoals het geval is met de Indiase rishi’s, zijn zij op verschillende tijden omwisselbaar en uitwisselbaar. Zij stellen onder andere de rassen en eeuwen voor van vóór de vloed, dat is te zeggen wanneer Adam alleen wordt gezien als behorende tot het vijfde wortelras, dus voor de rassen vóór deze Adam. Zij stellen op verschillende momenten chronologische data voor, symbolen van zonne- en maanjaren, van astronomische perioden en zelfs van fysiologische functies wanneer zij worden gebruikt voor rassen, zoals in andere symbolische stelsels van mythologieën. Zo is het getal van Enoch 365, wat heel herkenbaar is. De zonen van Jakob staan voor de tekens van de dierenriem. We hebben hier dus een fragment van de oude mysterietaal met zijn zeven sleutels. Een enkele naam kan bijvoorbeeld voor een mens staan, een ras of een tijdperk enz. De prajapati’s (voorouders) van het San­skriet vormen in één opzicht een parallel, net zoals de Ameshaspenta’s van de Mazdeeërs.

Paulus

Een man waarvan de legende zegt dat hij zuiver joods was en uit de stam van Benjamin kwam. Aanvankelijk was hij een vervolger van christenen totdat hij op een gegeven moment een mystieke verlichting heeft doorgemaakt, waarover hij spreekt. Zijn verschillende brieven laten zien dat hij een ingewijde is. Hij erkent dat Christus — de Christos — in beginsel het hoger zelf in de mens is en hij streeft ernaar deze waarheid over te brengen naar de menigten die bijeenkomen, waarbij hij zijn zienswijze aanpast aan het begripsvermogen van de aanwezigen. Het is duidelijk dat hij zijn best doet om een zo goed mogelijke interpretatie van het christendom te geven als maar mogelijk is onder de verschillende en niet veel goeds belovende, en vaak inderdaad stijfkoppige menigten die naar hem luisterden. Dat hij niet in staat is de bekende evangeliën te vermelden is te danken aan het feit dat die van een veel latere datum zijn. Het soort christendom dat zich na eeuwen heeft weten te vestigen zou er heel anders uit hebben gezien als de filosofische leringen van Paulus serieuzer waren genomen, want zij zijn door de bank genomen helder genoeg, zelfs zonder een esoterische sleutel. Vaak zijn zij misvormd bij het interpreteren, zoals bij de leer van het beoordelen naar het geloof en niet naar werken, wat aan hem wordt toegeschreven.

Wanneer we Romeinen 3 lezen met een onbevooroordeeld oog, zien we dat hij erop staat dat de mens niet deugdzaam kan worden door de letter van de wet te volgen en door het alleen maar doen van vrome daden, maar door de pistis — een volledig besef van de waarheid en een vastbeslotenheid om die te volgen. Dit is misvormd en tot een dogma gemaakt die zegt dat de mens niet kan worden gered door welke hoeveelheid goede daden ook, maar dat hij moet geloven dat Jezus stierf voor zijn zonden!

Er is een tegenstelling gecreëerd tussen de leringen van Paulus en Petrus — respectievelijk degenen waarnaar wordt verwezen als de paulinische en petrinische theologie — die respectievelijk het heidense en het joods-christelijke gedachtegoed vertegenwoordigen. En deze twee zijn vaak het onderwerp van controversen en verzoeningspogingen geweest.

Paurusha Pralaya & Manvantara

(San­skriet) Pauruṣa-pralaya, -manvantara [van pauruṣa menselijke gedaante van puruṣa mens]

De dood, of het leven, van een mens.

Pavaka

(San­skriet) Pāvaka [van de werkwoordstam zuiveren]

Een van de drie vermenselijkte vuren, kosmisch of menselijk. Een van de drie zonen van Agni-Abhimani en Svaha. Agni-Abhimani, zijn drie zonen — Pavaka, Pavamana en Suchi — en hun 45 zonen, vormen samen de mystieke 49 vuren van het occultisme. Pavaka is het elektrische vuur of vaidyuta [van vidyut bliksem] en is de ouder van Kavyavahana, het vuur van de pitri’s.

Zie ook Abhimani

Pavamana

(San­skriet) Pavamāna [van de werkwoordstam zuiveren]

Een van de drie verpersoonlijkte vuren, kosmisch of menselijk. Een van de drie zonen van Agni-Abhimani en Svaha. Agni-Abhimani, zijn drie zonen — Pavaka, Pavamana en Suchi — en hun 45 zonen, vormen samen de mystieke 49 vuren van het occultisme. Pavamana is het vuur dat ontstaat door wrijving, soms nirmathya genoemd en is de ouder van saharaksha, het vuur van de asura’s.

In metafysische zin betekent het ‘vuur van de wrijving’ de vereniging van buddhi, het zesde, en manas, het vijfde beginsel, die zo worden verenigd of tot één samengevoegd; waarbij het vijfde gedeeltelijk opgaat in en deel wordt van de monade. In stoffelijke zin houdt het verband met de scheppende vonk of kiem, die de mens bevrucht en verwekt. (SD 2:247)

Pavana

(San­skriet) Pavana [van de werkwoordstam zuiveren]

De zuiveraar. Vaak gebruikt voor de wind. Pavana zou als god van de wind de vader van Hanumat of Hanuman zijn, de apenkoning van het Rāmāyaṇa die Rama hielp.

Peetouders

Een christelijk gebruik dat nog sterk leeft in de Grieks-Orthodoxe kerk, dat minder prominent aanwezig is in de rooms-katholieke kerk en volledig is vergeten in de protestantse kerk, en is gebaseerd op het feit dat wanneer een spirituele leraar begint met het onderwijzen van zijn leerling, hij het karma van de leerling overneemt voor zover dat betrekking heeft op de occulte wetenschappen, totdat de leerling zelf een meester is geworden. De peetouders ...

nemen onbewust alle zonden van het zojuist gedoopte kind op zich — (gezalfd, als bij de inwijding, een waar mysterie!) — totdat de dag aanbreekt dat het kind een verantwoordelijke eenheid wordt, die weet wat goed en kwaad is. (BCW 9:156, vgl. 9:285-6)

Peiru-un

(Chinees)

De overlevering zegt hij dat hij de stichter van China en voorouder van de Chinezen was. Volgens de legende was deze koning, die geliefd was bij de goden, door twee orakels gewaarschuwd voor een ramp die het eiland-continent van Ma-li-ga-si-ma te wachten stond, vanwege de zondigheid van zijn reuzen zou dat onder de golven van de zee gaan verdwijnen. Gewaarschuwd ging hij met zijn familie met een schip de oceaan op en landde op de kusten van China. Dit is de Chinese versie van het vergaan van het continent van Atlantis.

De Eeuwige Pelgrim

De Eeuwige Pelgrim stelt de goddelijke monade van de mens voor gedurende zijn periode van incarnatie, zo genoemd vanwege zijn vele omzwervingen omlaag en omhoog door de zeven, tien of twaalf kosmische gebieden. Hij is de bron van de gehele zevenvoudige constitutie van manifesterende entiteiten en door de diverse emanerende processen van binnenuit vormt die voor zichzelf de diverse omhulsels, sluiers of mantels van bewustzijn, die in hun geheel het volledig gemanifesteerde zevenvoud vormen.

Peling

(Tibetaans) Buitenlander in het algemeen, maar door Tibetanen vooral gebruikt voor Engelsen.

Volgens mw. David-Neel gebruiken de Tibetanen de term urusso en niet ‘philing’ voor de Russen.

Penaten

(Latijn) Bij de Romeinen zijn zij de huisgoden of soms goden van de Staat.

Er werden afbeeldingen van gemaakt waaraan eer werd bewezen en die huis, haard en gezin zouden moeten beschermen. Aeneas brengt met veel zorg en vroomheid de huisgoden van Troje naar zijn nieuwe woonhuis in Italië. Het heelal is vol hiërarchieën van intelligente wezens, van de allerhoogste tot de allerlaagste, naast die van de organische natuurrijken. Elk volk uit de oudheid, werkelijk ieder mens die niet tot de westerse beschaving behoort, had of heeft zijn beschermgoden van huis, veld, markt enz. Zelfs de Westerse beschaving heeft hetzelfde onverminderde geloof waaraan hij uitdrukking geeft in duizenden gewoontes, gebruiken en rituelen.

Het idee van huisgoden onderging grote veranderingen en is mogelijk in verval geraakt. Zij behoren ongetwijfeld tot de grote groep van genii, of die nu bij de familie behoren of een staat, en een genius is alles vanaf een planeetgeest tot wat de eenvoudige fantasie van het middeleeuwse Europa een fee noemde. Dus is het gemakkelijk te begrijpen hoe namen hun oorsprong vinden in de oude mysteriescholen en hoe zij tot de mensen zijn gekomen die meer bezorgd waren om hun lichamelijke welzijn dan tegenwoordig. De gelijkluidende getuigenis van de Romeinse oudheid laat zien dat de huisgoden de beschermengelen waren die werden geacht te waken over individuen en die zo mogelijk te beschermen, waar karmische banden voor zorgden.

Aangezien mensen individueel en gezamenlijk integrale delen van de natuur zijn, zijn zij verbonden met geestelijke krachten waarvan de mensheid niet alleen het nageslacht is, maar in een bepaalde betekenis ook de afgezant op aarde. De eerbied die door de Romeinen aan de huisgoden werd betoond was voor hun een manier om onbewust te verklaren dat elk individu en groep, zoals een volk, onder het wakende oog van hun eigen oorspronkelijke geestelijke vormen in de hemelse rijken staan.