© Theosophical University Press 2017
Theosofische Encyclopedische Woordenlijst

Penetralia

(Latijn) [van pen binnenin]

De inwendige delen van o.a. een huis, vandaar ook een heiligdom of gewijde kamer, een heilige der heiligen. Het oorspronkelijke idee van het heilige der heiligen was een plaats die zo zuiver en gewijd was dat niemand die zou mogen betreden met uitzondering van de hogepriester, en dan nog alleen in zeldzame gevallen, bij bijzondere gelegenheden. Het zou geen afbeelding of beeld van een god mogen bevatten. Later raakte dit zuivere idee in verval en was het niet meer dan fallisme geworden.

De oorsprong van de eerbied voor en aanbidding van het heilige der heiligen door enkele oude volkeren moet worden gevonden in de religieuze magie van de Atlantiërs. Want zij kenden feitelijk plaatsen op aarde, of penetralia, die bijzonder heilig waren. Juist door vele magische werken waren deze eigenlijk gevuld of doordrongen van de aanwezigheid van een geestelijk-goddelijk karakter.

Geloof het of niet, er waren twee soorten penetralia onder de Atlantiërs: plaatsen waar een god werkelijk aanwezig was, zodat die door sensitieven kon worden gevoeld en waar opgeleide adepten mee konden communiceren, en daarop lijkende penetralia maar dan van het pad van de linkerhand, waarin duistere geesten van de aarde aan banden waren gelegd en door boosaardige adepten konden worden geraadpleegd. Later, toen de geheimen van de Atlantische magie grotendeels verloren waren gegaan, werd het gebruik om een heilige der heiligen te construeren voortgezet en was weer net zo gewoon geworden als in Atlantische tijden.

Pentagon

Een figuur met vijf hoeken of zijden, normaal gesproken het gewone pentagon. Er wordt niet altijd duidelijk onderscheid gemaakt tussen een pentagon, pentakel en pentagram en soms is een pentagon gebruikt om de vijfpuntige ster af te beelden, maar de symbolische betekenis is dezelfde. Het staat in veel mystieke werken voor het getal vijf.

Pentagram

Ook Pentalpha. De vijfpuntige ster of pentagon.

Door de pythagoreeërs pentalpha genoemd omdat zijn hoeken als vijf (pente) alpha’s (A) zijn. Dit figuur combineert de twee en de drie, of het eerste even getal en het eerste oneven getal na een eenheid te zijn geworden, en stelt daarom op universeel vlak de vereniging van kosmische substantie met kosmisch intellect voor. Als een vereniging of eenheid van vijf elementen is het een symbool voor de hemelse of macrokosmische mens en zijn vijf punten komen overeen met het hoofd en de ledematen van het menselijk lichaam. Hetzelfde algemene idee staat achter de vijf wonden van de gekruisigde Jezus. Soms wordt een vijfpuntige ster met één punt omlaag getekend en twee (hoorns) omhoog, wat wijst op het polaire tegenovergestelde van de eerdergenoemde ster, de figuur wijst dan naar de lage of stoffelijke pool van het kosmische leven en is een embleem van de materie en van zwarte magie. De decade wordt gevormd door een combinatie van die twee, en zo kunnen we een nog diepzinniger embleem maken die de tweevoudige aard van de mens voorstelt.

Het wordt op dezelfde manier gebruikt voor het getal vijf en vertegenwoordigt dan de vijf wortelrassen die tot dusver zijn gemanifesteerd en hun overeenkomende vijf elementen. De cijfers van pi π worden uitgedrukt in geometrische figuren ( ), waarin de 5 wordt getoond als een pentagram. Het getal vijf speelt een belangrijke rol bij metingen en de verhoudingen van regelmatige veelvlakken, waardoor de verhoudingen van de gulden snede (phi) ontstaan.

Ten slotte wordt in de theosofische symboliek de pentalpha vaak gebruikt als een embleem van de ware ego, het hogere manas of buddhi-manas. Het is ook een van de zinnebeeldige figuren die een van de sleutels vormen voor een juiste berekening van cyclussen, kosmische of aardse.

Het is een ernstige misvatting te denken dat nauwkeurige berekeningen van cycli simpel te maken zijn met behulp van eenvoudig rekenwerk en het gebruik van het getal zeven, als je die maar zou kunnen delen, vermenigvuldigen of simpel zou kunnen optellen of aftrekken. Dat is zeker niet het geval, al zulke cyclussen zijn uitsluitend te berekenen met een juiste kennis van het respectievelijke gebruik van de getallen vijf, zes en een.

Zie ook Pantakel, Pentakel

Pentateuch

[van Grieks pente vijf + teuchos boeken]

Een werk in vijf boeken. De eerste vijf boeken van de Bijbel die verhalen over de schepping, de vloed, omzwervingen en de vestiging van de Hebreeën en bovendien de Wetten van Mozes bevat. Hier worden soms Joshua en soms ook Richteren en Ruth aan toegevoegd. Het joodse geloof in Mozes als auteur was overgenomen door de christelijke kerk maar intern bewijs heeft nu aanleiding gegeven dit te verwerpen. De huidige vorm van de Pentateuch wordt in het algemeen toegeschreven aan Ezra, die de joodse religie opnieuw had ingesteld na de terugkeer van de joden uit de Babylonische gevangenschap. Als hij die boeken niet zelf zou hebben geschreven zou hij ze in elk geval hebben herschreven. Voor christenen betekent de letterlijke acceptatie van deze tekst, als het resultaat van goddelijke inspiratie, dat hun geloof zwaar op de proef wordt gesteld.

De Pentateuch is slechts een fragment van één van de heiligste geschriften ter wereld, dat een vervolg is op dat van de hindoes, de mazdeeërs, de Egyptenaren en de Chaldeeën, waarbij we slechts rekenen met enkele van die die aan de moderne wetenschap bekend zijn, waardoor we de oude leringen zoals die tot ons komen, in een erg verwarde en veranderde vorm aantreffen. De Pentateuch is exoterisch gezien een verzameling allegorische legenden, maar in het licht van de Zohar — het belangrijkste boek van de moderne joodse Kabbalah — zijn de eerste vier hoofdstukken, en zeker Genesis, fragmenten van een zeer filosofische bladzijde van de oeroude kosmogonie.

Beschouwt men hun symbolische dekmantel, dan zijn ze een sprookje, een lelijke doorn in het vlees van wetenschap en logica, een duidelijk karmisch effect. Om ze te laten dienen als een proloog tot het christendom was een wrede wraak van de kant van de rabbi’s, die beter wisten wat hun Pentateuch betekende. (SD 1:11)

Als de jehovistische gedeelten worden weggelaten, ontdekken we dat de mozaïsche boeken vol occulte kennis staan die van onschatbare waarde zijn, vooral de eerste zes hoofdstukken, zelfs zoals zij veranderd zijn en vaak zijn versluierd met de zware stof van allegorie. De elohistische teksten zouden volgens de ideeën van enkele bijbelwetenschappers 500 jaar na de tijd van Mozes zijn geschreven en de jehovistische 800 jaar. Maar deze data schijnen zeer arbitrair te zijn en te berusten op moderne bijbelse gissingen. Archeologische opgravingen op plekken van de Bijbel kunnen tot op een bepaalde hoogte de bijbelse vertellingen ondersteunen, of ook niet, maar zulke vertellingen, vooral die uit het eerste deel van Genesis, vormen niets anders dan het ruwe materiaal waaromheen de latere allegorie is opgebouwd.

Pentecoste

[van Grieks pentekoste de vijftigste dag]

De zeven weken of vijftig dagen na het Hebreeuwse Pesach. De eerste vruchten van de oogst werden geofferd en later werd de dag gezien als een herdenkingsdag voor de ontvangst van de wet door de Kinderen van Israël, vijftig dagen na het vertrek uit Egypte. De christelijke kerken hebben dit overgenomen en beschouwen het als een herdenking aan de afdaling van de Heilige geest en de verschijning ervan aan de apostelen als vlammende tongen, zoals het staat vermeld in het Nieuwe Testament. Zij hebben er de zevende zondag na Pasen van gemaakt.

Peratae

Ook Peratai

Een van de gnostische organisaties of verenigingen, de naäsenen of ophieten, de ‘slangen gnostici,’ zo genoemd vanwege de opvallende mystieke rol van de slang in hun rituelen en diensten. Deze gnostische organisatie zou volgens wetenschappers zijn opgericht door Euphrates, die een grote astrologische kennis bezat en de volgelingen werden vanwege de leringen van zijn school peratai — zwervers — genoemd, dat wil zeggen op deze aarde van beproevingen en ellende zijn ‘zij van de andere kant,’ wat wijst naar individuen die zichzelf slechts als zwervers of pelgrims zien in een gebied dat ver van hun geboorteland ligt: de geest. Zo dachten zij onder andere dat de hemellichamen in de horoscoop van iemand de middelen zijn van het lot of karma, die vanwege de oorzaken die in andere levens zijn gelegd individuen hier op aarde geboren laten worden onder het geplande juk dat in de hemelse ruimten wordt gemarkeerd door de zon, maan en de planeten. En om zichzelf te beschermen tegen de kwaadaardige invloeden van de genii van de planeten droegen zij slangenzegels of talismans. C.W. King stelt dat de ophieten het nageslacht van de bacchische mystae waren en baseert dit op het feit dat de munten uit die periode zijn voorzien van de bacchische slang, die wordt beschreven terwijl hij omhoog komt uit een heilige kist, de andere kant van de munt laat twee vervlochten slangen rond fakkels zien (Gnostics and Their Remains 225).

Perfectie

Ook Perfectionisme

Absolute perfectie kan alleen van toepassing zijn op het Absolute van een heelal, niet op de oneindigheid. De theosofie leert dat alle bestaansvormen door altijd-groeiende evolutionaire stadia neigen naar relatieve perfectie die allen bereiken aan het einde van een manvantara. Een staat die paranishpanna in het San­skriet en yong-grub in het Tibetaans wordt genoemd. Paranirvāṇa wordt omschreven als een staat van volmaakte rust voor zover het gaat om de activiteit in de lagere gemanifesteerde rijken van een heelal, maar geen volmaakte geestelijke inactiviteit — juist het tegenovergestelde. In een ruimer opzicht omvat het ook een Melkweg van heelallen, of een super-Melkweg of Melkwegen, elk beeld dat de menselijke intelligentie van volmaaktheid kan vormen is relatief, want we kunnen geen eindpunten zien van evolutionaire vooruitgang, groei of uitbreiding.

Peri

(Perzisch) Peri en Pari, (Avestisch) Pairika, (Pahlavi) Parik

Een klasse van elementalen of natuurgeesten die goed overeenkomt met wat wij in Europa feeën zouden noemen. Net zoals in andere nationale mythen dachten de peri’s van het oude Perzië dat de vertegenwoordigers van die klassen van bewuste, zelfbewuste en halfbewuste wezens variëren van eenvoudige kabouters in de lagere gebieden tot aan en inclusief de klassen van lagere monaden die de psychologische en zelfs fysieke voorouders zijn van het ras van mensen. Zij zijn daarom families van monaden in wisselende graden van ontwikkeling, van de menselijke omlaag tot aan de rijken van elementalen. De eerste rassen van peri’s, die volgens de Perzische mythologie 2.000 jaar op aarde heersten, komen overeen met de voorouders van het eerste wortelras. De latere rassen van peri’s, die in de Avesta soms als vijandig worden betiteld, hoewel kleiner van afmeting dan de devs — die reuzen waren, sterk en slecht, die 7.000 jaar heersten — waren wijzer en vriendelijker en hun koning was Gyan. Hier komen de devs en peri’s overeen met de Atlantische reuzen en de Indo-Europeanen (SD 2:394).

In de Avesta hebben de pairika’s ...

de vorm van worm-sterren, die tussen de aarde en de hemel in de Vouru Kasha-zee heen en weer vliegen. (Tir Yasht 5, 8)

... dat wil zeggen de wateren van de ruimte. Zij werden weggeslingerd door Angra-Mainyu ...

om alle sterren tegen te houden die in zichzelf het zaad van de wateren dragen. [Maar Tishtrya] de heldere en schitterende ster die als het licht van de sterren beweegt die in zich het zaad van de wateren dragen, kwelt hen, hij blaast ze weg naar de Vouru Kasha-zee; daar blaast de wind de wolken voort, draagt de vruchtbare wateren, zodat de vriendelijke regenbuien een groot gebied beslaan, zij verspreiden zich hulpvaardig en vriendelijk over de zeven Karshvares. (Ibid. 46, 39-40)

In oorsprong lijken zij op de Indiase apsara’s, maar de pairika’s komen nu eerder overeen met de luchtelementalen dan met die van het water, die door de middeleeuwse vuurfilosofen sylfen werden genoemd. De regenbrengende god Tishtrya correspondeert met het zesde beginsel in de mens, buddhi, dat de vijfde en de vierde beginselen bevrucht. Daarom zijn het alleen de lagere hartstochten, de pairika’s, die worden overwonnen, zodat het licht van Tishtrya — de buddhische luister — in de tempel kan schijnen (Theos.).

In de Perzische mythologie van de Arabische periode is de peri een elfje of fee, mannelijk of vrouwelijk, die wordt gezien als een nakomeling van de gevallen engelen en de toegang tot het paradijs wordt ontzegd totdat boetedoening is gedaan.

Perigenese

Een dynamische theorie van voortplanting die volgens Haeckel — die deze theorie had overgenomen van E.D. Cope, auteur van Origin of the Fittest — aanneemt dat voortplanting wordt bereikt door de ritmische trilling van de ‘plastidulen’ (atomen van protoplasma). Haeckel schijnt te hebben gedacht dat bepaalde plastidulen generaties lang vanaf de eerste oerouder werden doorgegeven.

Peripatetici

[van Grieks peri rondom + patein wandelen, tred]

De volgelingen van Aristoteles (384-322 v. Chr.), ofwel omdat zij liepen te ijsberen wanneer hij doceerde, zoals algemeen wordt gedacht, of vanwege het peripatos, de overdekte wandelgalerij van het Lyceum. De belangrijkste vertegenwoordigers van de school zijn Theophrastus van Lesbos (372-287 v. Chr.) die met Eudemus van Rhodos, Aristoxemus van Tarentum en Dicaearchus van Messene de persoonlijke discipelen van Aristoteles waren. Strato van Lampsacus (volgde Theophrastus op in 288 v. Chr.); Andronicus van Rhodos (hoofd van de school te Rome 58 v. Chr.) en Alexander van Aphrodisias (commentator van Aristoteles, 2de en 3de eeuw n. Chr.).

Het stelsel van Aristoteles is in tegenstelling tot dat van Plato wetenschappelijker en neigt ernaar het zonder de aanwezigheid van het goddelijke te kunnen doen. Het was de groeiende naturalistische neiging die zijn hoogtepunt bereikte bij Strabo die had verklaard in het absoluut geen behoefte te hebben aan het goddelijke in de natuur.

De peripatetici zijn de commentatoren en verklaarders van Aristoteles die volgden nadat Andronicus de werken van Aristoteles in de eerste eeuw v.Chr. had geredigeerd — hoewel kort na zijn dood de school van de peripatetici, zoals we zien bij alle andere vertakkingen, samenging met wat het neoplatonisme wordt genoemd.

In de middeleeuwen werd het begrip peripatetici vaak gebruikt voor de beoefenaars van logica.

Perisprit

[van Grieks peri rondom, omringend + Latijn spiritus geest, vitale atmosfeer]

Gebruikt door de volgelingen van Allan Kardec, de Franse spiritist, en door Éliphas Lévi voor het menselijke astrale dubbel.

Het Permanente Zelf

Gebruikt door Blavatsky (Sleutel, hfds. 8) voor het reïncarnerende ego dat is tegengesteld aan het aardse voertuig, het persoonlijke zelf of lager ego, dat niet verward moet worden met zijn eigen goddelijk-geestelijke monadische bron of brandpunt, het hoger zelf (atman), de wezenlijke en eeuwig blijvende goddelijke zelfheid per se.

Persephone

(Grieks) Ook (Latijn) Proserpina

De dochter van Zeus en Demeter die, nadat zij was weggevoerd door Hades of Pluto, de god van de onderwereld, de koningin van de onderwereld werd. Als Kore-Persephone werd zij één van de grote Eleusinische godinnen, de goddelijke maagd. De rol die Persephone, Demeter of Kore (‘maagd,’ een titel die bij beiden hoort) speelt, maakt deel uit van een diepzinnige allegorie waarin veel occulte waarheid kan worden gevonden. Persephone of Demeter heeft een kosmische betekenis maar ook een die van toepassing is op de mens, want in de kosmische betekenis is zij wat de hindoes de verschillende manifestaties van prakriti noemen die door de gehele gemanifesteerde natuur als een sluier of bekleedsel van het inwonende kosmische bewustzijn loopt. En de verschillende transformaties waarmee Kore-Persephone of Demeter wordt voorgesteld laten de verschillende allegorische stadia of aanpassingen zien die de kosmische prakriti’s ondergaan. Bij de toepassing van de legende op de mens staat Kore-Persephone zowel voor de geestelijke ziel als zijn kind, de menselijke ziel, die in één wijze van voorstellen twee zijn en op een andere wijze één.

Zie ook Demeter; Kore-Persephone

Het Persoonlijke Ego

Dat aspect van manas dat samen met kama de mens het idee van een persoonlijkheid geeft:[Klik hier voor een groot overzicht] dat besef een eenheid te zijn die anders is dan die van anderen. Dit is een illusie vanuit het gezichtspunt van de geest, hoewel het waar genoeg is als een feit van het lagere viertal in de werelden van de stof.

De lagere of persoonlijke ‘ego’ is de stoffelijke mens in samenhang met zijn lager zelf, dat wil zeggen dierlijke instincten, hartstochten, begeerten, verlangens, enz. Hij wordt de ‘valse persoonlijkheid’ genoemd en bestaat uit het lagere manas, samen met kama-rupa en werkt door het stoffelijk lichaam en de schim of het ‘dubbel’ ervan. (Sleutel, 163)

Als een samengestelde eenheid valt het persoonlijke ego bij het overlijden uit elkaar en bij de volgende belichaming wordt een nieuwe persoonlijkheid bij het reïncarnerende ego gevoegd, hoewel deze nieuwe persoonlijkheid niet anders is dan een reconstructie van de oude persoonlijkheid met slechts die veranderingen die het gevolg zijn van de uitwerking van karma met het verstrijken van de tijd.

Persoonlijke God

De persoonlijke antropomorfe buitenkosmische God van de theologie is een zuiver menselijke creatie — want de persoonlijkheid is een beperking die buitengewoon onlogisch is voor de aard van het grenzeloze en het eeuwig bestaande. Deze theologische God is niet meer dan een weerspiegeling van de mens. De oneindige bron van alles kan niet worden beschreven, aangezien elke mogelijke eigenschap die we eraan zouden toe­schrij­ven een menselijk mentaal product moet zijn. We zijn gedwongen God onpersoonlijk te zien, maar moeten oppassen dat wanneer we dat doen het beeld niet kleiner maken met een lege abstractie. God kan een goddelijk wezen betekenen, een wezen dat ooit in ons huidige menselijke stadium verkeerde maar nu veel verder is doorontwikkeld, die de beperkingen van de persoonlijkheid heeft overstegen zonder zijn individualiteit te verliezen. Of God kan van toepassing zijn op een wezen dat is geëmaneerd uit een goddelijke bron maar die zich nu op de omlaaggaande boog van evolutie bevindt, die nog niet een mens is geweest (en dat nog moet worden), maar het kan ook een projectie van het menselijke denken zijn, zoals de persoonlijke God van de theologie, maar in dit geval is het een menselijk mentaal product en bevat daarom menselijke beperkingen omdat het menselijke denkvermogen eindig is, en is daarom onacceptabel.

De eerste christenen geloofden dat de goden van de heidenen werden gespeeld door boosaardige demonen. Toch is het moeilijk aan te nemen dat Jehovah, Jupiter, de God van de christenen, Brahmā enz. niets meer dan abstracte ideeën zijn, want zij zijn eigenlijk menselijke manieren om uitdrukking te geven aan enkele van de actieve en duidelijk concrete krachten of vermogens van het zonnestelsel.

Het idee van een persoonlijke God betekent een arbitraire wil, grilligheid, boosheid, openstaan voor verzoening en nog vele andere menselijke zwakheden. En een poging om zuiver menselijke denkbeeldige constructies te verzoenen met een idee van een abstracte oneindigheid leidt tot tegenspraak en absurditeit.

Het is duidelijk genoeg dat het heelal vol machten en krachten is die alle wezens, die aan de mens bekend zijn naast de mens zelf, bezielen, maar dit zijn slechts onbelangrijke voorbeelden en dus moet polytheïsme wanneer goed begrepen, als de noodzakelijke en onvermijdelijke afleiding van het geestelijke pantheïsme als waar worden beschouwd. De vergissing die de meeste polytheïsten in het verleden hebben gemaakt is deze goden, godheden of geestelijke machten van al te menselijke eigenschappen te voorzien, in plaats van hen te beschouwen zoals zij zouden moeten worden beschouwd, namelijk als vormende krachten van het heelal, die bewustzijn en een wil hebben.

Zie ook God; Goden

Persoonlijkheid

Wanneer een onderscheid wordt gemaakt tussen de individualiteit en de persoonlijkheid is de individualiteit eenvoudig een essentieel zelfbewustzijn, de herkenning van ‘ik ben ik,’ terwijl een persoonlijkheid bijvoorbeeld zou zeggen ‘ik ben Jan Smit.’ Met andere woorden, de individualiteit is het vereenzelvigen van zichzelf met een duidelijk ten opzichte van anderen onverdeelde egoïteit en de persoonlijkheid is het zich herkennen in een bijzonder aantal kwaliteiten die dienen als voertuig voor de individualiteit.

Pert Em Hru

(Egyptisch) [van pert komen + em tevoorschijn + hru dag]

Het tevoorschijn komen in de dag. Dit zijn verschillende hoofdstukken van de Theban Recension (Thebaanse bespreking) van de papyrusgeschriften die zijn gevonden bij Egyptische doden en die in het algemeen het Dodenboek wordt genoemd. De titel zelf verwijst naar de succesvolle entree van de overledene in de rijken van Osiris, nadat hij door de Hal van Oordeel is gegaan.

Een belangrijkere betekenis van het tevoorschijn komen in de dag of het tevoorschijn komen in het licht, heeft te maken met het feit dat deze papyri in een versluierde taal de rituelen van inwijding bespreken zoals die onder de Egyptenaren sinds de vroegste tijden werd uitgeoefend, waarbij het licht de betekenis heeft van geestelijke en intellectuele luister die iemand die met succes is overgegaan van de duisternis naar het licht omhult.

Phaeton

(Grieks) Ook Phaethōn

De schitterende zoon van Helios (de zon) die zijn vader kon overtuigen dat hij hem voor één dag zijn strijdwagen liet besturen. Maar hij verliest de controle over de paarden die de zon trekken en steekt bijna de aarde in brand.

Phaethon, die omkomt als hij warmte brengt naar de bevroren sterren van de noordelijke streken, terwijl hij aan de pool de door de kou verstijfde draak doet ontwaken en in de Eridanus wordt geslingerd, is een allegorie die rechtstreeks betrekking heeft op de klimaatsveranderingen in die lang vervlogen tijden, toen de poollanden van een koude zone een streek met een gematigd en warm klimaat waren geworden, enz.. (SD 2:770)

Phaethon wordt ook gebruikt voor Helios en andere goden, zodat het simpelweg een andere vorm of alter ego van de zon is, wat de manier laat zien hoe met oude symbolen religieuze, wetenschappelijke en filosofische feiten in een verhaalvorm konden worden gegoten.

Ook één van de strijdrossen van de Ochtend.

Phala

(San­skriet) Phala [van de werkwoordstam phal openbarsten, vruchtdragen, rijpen]

Een overrijpe vrucht, het klokhuis of het zaad van een vrucht. Gebruikt als metafoor voor gerijpte consequenties, gevolgen, resultaten, vergelding (goed of slecht).

Phalguna

(San­skriet) Phalguna, Phālguna

Een bijnaam van Arjuna omdat hij in de lentemaand Phalguna was geboren — dat is de maand waarin de volle maan in nakshatra Phalguni staat.

Phanerose

(Grieks) Iets zichtbaar maken of laten manifesteren.

Phanes

(Grieks) Ook Phanes-Protogonos [van phaino zichtbaar maken, verschijnen, tevoorschijn komen + protogonos eerstgeborene]

In de mythogonie van Orpheus vormen Aether (de Vader of geest) en Chaos (de Moeder of oerstof) het wereldei, zilverachtig en glanzend wit waaruit Phanes, de derde logos, wordt geboren. Hij is de orfische tegenhanger van Eros, de goddelijke liefde die de atomen van de geest in beweging zet en is zowel mannelijk als vrouwelijk, mythologisch zou hij gouden vleugels hebben die hem overal heendragen en vier ogen die in alle richtingen turen. Als Phanes is hij de eerste van de vijf kosmische heersers die achtereenvolgens verschijnen, ouders van de goden, de demiurg en schepper van de wereld. Terwijl hij aldus de oervader van de goden of de wereld is en dus van de mens, bevat elke nakomeling van Phanes iets van Phanes zelf. Dus de mens, als individu, bevat Phanes als de oeressentie of oorspronkelijke kracht van zichzelf.

Vanuit een ander gezichtspunt is Phanes gelijk aan kosmisch mahat, wat als de universele vormende geestelijke kracht van het heelal wordt beschouwd maar dat tegelijkertijd de ouder en de oersubstantie is van wat er dan ook maar bestaat — maar er wordt ook de kosmische intelligentie mee bedoeld.

Nux (nacht) is verwant aan Phanes, als moeder en echtgenote. Zeus verschijnt pas later in de orfische mythogonie als vierde in de lijn van opvolging, maar uiteindelijk, door een verlies van het populaire beeld van de oude waarheid, neemt hij zijn grote voorbeeld in zich op dat blijkbaar niet zo’n grote rol speelde in de populaire mythologie.

Phanes was mystiek en esoterisch verbonden met vier symbolische dieren van de dierenriem — Aries (ram), Taurus (stier), Leo (leeuw) en Draco (draak of slang).

Phantasma

[van Grieks phantazo zichtbaar maken, zichtbaar worden]

Een fantoom. Grieks equivalent voor verschillende astrale verschijningen, niet alleen voor de vluchtige verschijning van het liṅgaśarīra aan het gewone oog maar ook voor de verschillende astrale fantomen of kama-rupa’s — die allemaal hun oorsprong vinden in de lagere gebieden van het astrale licht. Het idee achter het woord is dat een beeld, de verschijning, het eidolon, niet de werkelijkheid is maar dat wel schijnt te zijn. In dit geval wordt de fysieke persoon beschouwd als de werkelijkheid, zoals tijdens zijn leven, het phantasme is dan het astrale beeld zoals dat van het kama-rupa van de dode Hector die verschijnt aan Aeneas.

Philalethen

[van Grieks phil liefhebben + aletheia waarheid]

Liefhebbers van Waarheid. Een naam van de neo­pla­toni­sche school die in Alexandrië, Egypte, door Ammonius Saccas in de 3de eeuw is opgericht. Hij bestond twee of driehonderd jaar en is sindsdien vaak een school van analogisten en theosofen genoemd.

Phoebus

(Grieks) Zuiver, helder, stralend, stralenbundel.

De bestuurder van de zon en in de latijnse mystieke mythologie de zonnegod, nakomeling van Zeus en Latona: bij de Grieken ook bekend als Apollo of Phoebe-Apollo. Deze god stelde bij de Grieken zowel de fysieke als geestelijke zuiverheid en uitstraling voor en voor het Griekse denken had de zonnegod een nauwe relatie met de mensheid via zijn orakel in Delphi, op de hellingen van de Parnassus in Phocis, waar een tempel en een heiligdom voor het orakel in zijn naam waren opgericht. Daar was het waar mensen uit alle windstreken van de oude wereld die advies wilden hebben, of smeekten om hulp, zich verdrongen. Op de tempel was de frase van Socrates en Plato aangebracht: gnothi seauton (mens ken uzelf).

Zie ook Apollo; Delphi; Orakel

Phorcys

(Grieks)

Een god van de zee, zoon van Pontos en Gaia (zee en aarde) en met Ceto vader van de Graiae, Gorgonen, Sirenen, Scylla en Atlas. In het orfisme was hij een van de oorspronkelijke titanen.

Phoreg

Een van de titanen die niet voorkomt in het rijtje van zes Uraniden van Hesiodus, maar aan het einde van de 19de eeuw in een oud fragment is ontdekt ...

dat verband houdt met de Griekse mythe. ( ... ) Daarmee wordt volledig aangetoond dat ze identiek zijn met de zeven heersers. (SD 1:418)

Phorminx

(Grieks) De zevensnarige lier van Apollo die aan Orpheus werd geschonken.

De phorminx stelt het zevenvoudige mysterie van inwijding voor en andere overeenkomende zeventallen. Het is ondermeer, en misschien ook wel als belangrijkste, een symbool van de zeven beginselen van de natuur die zijn gevormd door geluid, en dat ook voortbrengen wanneer de adem van de geest over de snaren strijkt (beginselen of elementen).

Phoroneus

(Grieks) Een zoon van Inachos en stichter van Argos.

Hij kan de Prometheus van de Argiven worden genoemd. Zijn moeder was Melia (de es) en vormt een mystieke parallel met de Scandinavische Yggdrasil. Deze naam suggereert een band met het San­skrietwoord bhuranyu (snel, vlot) een bijnaam van de zon en Vishṇu. Hij was de schenker van het goddelijke vuur van geestelijk intellect aan de mensen, waardoor hij hen liet delen in hemelse zaligheid — tenminste als zij hadden bewezen er waardig genoeg voor te zijn.

Phren

(Grieks) Oorspronkelijk het middenrif.

Ook wat informeler de aangrenzende ingewanden en dus dat deel van het denkvermogen dat ongeveer in dat gebied zit of schijnt te zitten — dat wat we de solar plexus, de zonnevlecht, zouden kunnen noemen. Zo werd phren een synoniem voor angst, vreugde, verdriet, maar is ook de zetel van de mentale vermogens, gedachte, wil, enz. wat beantwoordt aan herkenbare eigenschappen als schrander, pienter, snel van begrip. Wanneer om filosofische redenen een onderscheid wordt gemaakt, zoals bij de pythagoreeërs, wordt met phren soms een denkvermogen bedoeld dat de mens gemeen heeft met de dieren, op andere momenten beantwoordt het aan het kamische aspect van manas dat nog steeds wordt overschaduwd door buddhi-manas. In beide gevallen maakt het phrenische denkvermogen een schril contrast met het zuiver noëtische denken, ofwel buddhi-manas.

Bij de psychologische onderverdeling zoals de oude Grieken die kenden, staat phren voor dat deel van de menselijke constitutie dat normaal gesproken actief is als het verstand of de rede, het typische kenmerk van de menselijke ziel die zijn devachan ervaart. Vandaar dat Homerus de schaduw of schim van Patroclus beschreef als geheel zonder phren — verstand of ratio, die toen al het kama-rupa had afgeschud en zijn devachan was ingegaan. De verwijzing naar de phren die nog aanwezig is in de schaduw van het kama-rupa van Tiresias in de Odyssee, maakt duidelijk dat er in dit geval over de grote Griekse profeet en ingewijde wordt gesproken in verband met zijn werk als nirmanakaya in de astrale wereld. Dit was zo goed bekend onder de Ouden dat men ervan uitging dat Tiresias al zijn vermogens na het sterven zou hebben behouden, terwijl de lagere beginselen van andere stervelingen die overlijden, niets anders dan schimmen worden.

Pi π

Het mathematische symbool voor de verhouding tussen de omtrek en de diameter van een cirkel en voor de corresponderende verhoudingen op het gebied van de tweedimensionale en driedimensionale geometrie. De onvergelijkbaarheid van pi is een bijzonder geval van de onmogelijkheid om geometrische grootheden exact nauwkeurig in getallen uit te drukken. Als we bedenken dat er een geometrische sleutel is voor de interpretatie van een kosmische wet en structuur en dat de geometrische feiten onmogelijk arbitrair of zonder betekenis kunnen zijn maar getrouwe afspiegelingen zijn van algemene wetten, zullen we begrijpen dat de ratio van π, waarin radiale en andere belangrijke elementen als de rechte lijn en de cirkel een rol spelen, van het allergrootste belang is. De getallen, ofwel benaderde decimale waarden of gebroken verhoudingen, spelen een belangrijke rol in de symboliek van de oude mysterietaal. De figuren en getallen die zij vormen kunnen worden teruggevonden in de numerieke waarden van letters en woorden van de Hebreeuwse en Griekse alfabetten.

Maar het oplossen van het probleem van de kwadratuur van de cirkel met behulp van een zuiver geometrische constructie gaat met π niet lukken.

Pijnappelklier

Conarium of Epiphysis Cerebri

Een klein orgaan in de hersenen dat met een beetje fantasie op een dennenappel lijkt. De medische term ervoor is epifyse omdat het een ‘aangroeisel’ van embryonale weefsels is dat later deel is gaan uitmaken van het ventrikel of de holte van het brein, dat één geheel vormt met de centrale kolom van ruggenwervels. De pijnappelklier wordt beschreven als een rond, langwerpig lichaampje, van ongeveer 8 millimeter lang met een dieprode kleur, die vastzit aan het bovenste deel van de derde holte en die nauw is verbonden met de thalami die artsen zien als de organen voor de ontvangst en neerslag van de meest gevoelige en zintuiglijke prikkels uit de perifere delen van het lichaam. Dus dit orgaan heeft een centrale functie voor het coördineren van de prikkelingen van alle zintuigen én voor het denkende brein dat ideeën uitwerkt en coördineert. Zijn functie blijft echter een raadsel voor de medische wetenschap. Een omschrijving uit een standaard (Amerikaans) anatomieboek zegt:

De ouden hadden een groteske theorie dat de epifyse de gewilde en eigenaardige verblijfplaats van de menselijke ziel zou zijn. Moderne morfologen hebben laten zien dat het de homoloog van het derde oog van sommige reptielen is.

Blavatsky die herhaalt wat de Ouden geloofden, zegt dat dit verborgen derde oog ...

in werkelijkheid de zetel is van het hoogste en goddelijkste bewustzijn in de mens, zijn alwetende, geestelijke en allesomvattende geest. (Sleutel 111)

Zij schetst de evolutionaire geschiedenis van dit deva oog (SD 2:294 e.v.) als het enige ziende oog in het begin van de ontwikkeling van de huidige mensheid, toen het geestelijke element in de ‘primitieve’ mens almachtig was over de toen nog slapende intellectuele en psychologische elementen van de natuur. Pas later, toen de eerste etherische en psychospirituele rassen zelfbewust en stoffelijk werden, gebruikten zij hun geestelijke en intellectuele krachten en vermogens voor zelfzuchtige en sensuele doeleinden. In de tussentijd trok het derde oog zich pari passu terug in de centrale holte van de zich ontwikkelende hersenen. Daar is het tot aan de dag van vandaag gebleven — het is een symbool van die geestelijke visie uit het verleden die zal terugkeren naarmate we bewust vooruitgaan langs de opgaande boog van de evolutionaire cyclus. Wat het wetenschappelijke bewijs van een ooit actief derde oog in dieren betreft, wordt er gewezen op de hatteria punctata, een hagedissensoort die in Nieuw-Zeeland is gevonden. Dit land, dat voor een groot deel een droog overblijfsel is van het oude Lemurische continent, was het thuisland van het derde wortelras, en zou heel goed enkele overblijfselen van de eerste diersoorten kunnen hebben bewaard die ooit bestonden, toen ...

het derde oog, zoals in de mens, het belangrijkste zintuig voor het zien was. (SD2:299)

Een oud commentaar zegt dat tegen het midden van het vierde wortelras ...

het innerlijke gezichtsvermogen met kunstmatige middelen moest worden opgewekt en verkregen en de oude wijzen kenden het proces daarvan. (SD 2:294)

Zelfs nu kan de getrainde adept dit normaal gesproken kalme orgaan actief maken, zodat hij met zijn gehele lichaam verlicht raakt en daarmee een onbeperkte visie verkrijgt. Het was deze geweldige visie die Arjuna compleet overweldigde toen Kṛishṇa, die handelde als de innerlijke Logos, de strevende menselijke monade het goddelijke oog gaf (BG hfst. 11). De analogie van een vergrote visie is in een bepaalde mate ook van toepassing wanneer de spirituele leraar die slapende kracht opwekt om voor zichzelf de verborgen waarheid te zien.

Descartes redeneerde dat de pijnappelklier de zetel van de ziel was omdat, zo zei hij, hoewel die vastzit aan de hersenen, toch in staat was, doordat geesten van dieren door de holten van de schedel trekken, een soort van slingerende beweging te maken. Hij had gelijk wat betreft de holtes die tijdens het leven geopend zijn en wat betreft de reacties van het orgaan door te slingeren; maar wat de Ouden geesten van dieren noemden wordt in de theosofische literatuur anders uitgedrukt als de circulerende stromen van de zenuwaura van het occultisme. Bij de adept wordt het derde oog geactiveerd door te aspireren en de menselijke wil te concentreren op het bereiken van de eenwording van zijn mentale met zijn geestelijke vermogens. Door deze bewuste inspanning verheft hij zichzelf tot de hogere vermogens van de wil die in zijn gewone automatische en emotionele fasen zich gewoonlijk verspreidt door alle activiteiten van het dierlijke lichaam en de hersenen en via het belangrijkste orgaan van de wil, de hypofyse, de psychologische partner van de centrale pijnappelklier. Er zijn duidelijke voorbeelden van de wisselwerking van het denkvermogen en de stof in de pijnappelklier teruggevonden in de vorm van ‘hersenzand’ of (acervulus cerebri*).

*OV: De Oxford Index zegt hierover: ‘Een verzameling korreltjes van een calcium bevattend materiaal dat soms wordt aangetroffen in de pijnappelklier als het proces van verkalking zich voortzet (normaal gesproken na het 17de jaar): ‘hersenzand’.’

Zie ook Oog van Śiva; Hypofyse, Pijnappelklier; Derde Oog

Pillaloo-codi

(Tamil) Pillalu-kodi, haan en kippen.

In het algemeen gebruikt voor het sterrenbeeld de Pleiaden. In Frankrijk kijkt men er hetzelfde tegenaan waar het la poussinière (het kippenhok) wordt genoemd.

Pingalā

(San­skriet) Piṅgalā

Rood- of geelbruin. Een van de drie nadi’s (kanalen) die feitelijk de wervelkolom van het lichaam vormt en die de belangrijkste hoofdweg is, niet alleen voor de psychovitale economie van het lichaam, maar ook voor de geestelijke en intellectuele stromingen tussen het hoofd en de rest van het lichaam. In het occultisme kent de wervelkolom vele functies voor de fysiologische huishouding van het levende lichaam en is drievoudig in zijn werkingen. Het centrale kanaal wordt de sushumna-nadi genoemd en de twee mystieke kanalen aan beide zijden ervan zijn de pingala-nadi rechts (of links) en de ida-nadi aan de andere kant.

Pingala

(San­skriet) Piṅgala

Een gezaghebbende rishi voor wat betreft de chhanda’s, het metrum van de Veda’s. Wanneer hij heeft geleefd is onbekend, maar hij wordt soms tamelijk arbitrair vergeleken met Patanjali, de schrijver van het beroemde Maha-Bhashya en het commentaar op de grote grammaticus Panini. Hij is ook een dienaar van de zon, of zelfs de zon zelf, als bijnaam van Śiva; of een danava en een aantal oude wijzen.

Als een bijvoeglijk naamwoord betekent het bruin of geelbruin van kleur, taankleurig.

Ficus Religiosa met omgroeid boeddha­beeld. Foto: Nicayaie Dagia

Pippala

(San­skriet) Pippala

De heilige Indiase vijgenboom, Ficus religiosa, die een zeer mystieke en symbolische plaats heeft in de mythologie van de hindoes. Hij is nauw verbonden met de asvattha, de kosmische levensboom, of boom van de kosmische hiërarchische structuur, zoals die ook wordt gesymboliseerd in andere landen. Het is interessant te zien dat zowel de asvattha als pippala namen zijn die soms aan de zon worden gegeven en dat de boeddhistische legendes zeggen dat onder zo’n boom, die gewoonlijk de bo of bodhiboom wordt genoemd, Gautama Boeddha de uiteindelijke verlichting bereikte.

Pippalada

(San­skriet) Pippalāda

Het eten van de vrucht van de pippala of ficus religiosa, ook de naam van een oude leraar van de Atharva-veda en bovendien de naam van een school voor magie die door hem zou zijn opgericht. De mystieke betekenis van de pippala verwijst naar de betekenis die die heeft bij inwijding of het bereiken van nirvāṇa. Het was uiteindelijk onder zo’n boom dat Gautama Boeddha nirvāṇa en het boeddha­schap had bereikt.

Piramides

Een vierkante piramide als symbool vormt met zijn vier vlakken een versterkt symbool van de driehoek: zij hebben lijnen, driehoeken en een vierkant (grondvlak) die voortkomen uit één punt van boven naar beneden of, andersom gezien, vele punten die samenkomen en opgaan in één punt aan de top. Dus we hebben de vier getallen van de tetraktis die worden weergegeven door een punt, een lijn, een driehoek en een vierkant ( ). Hoe dan ook, het woord piramide doet ons altijd denken aan de enorme indrukwekkende stenen monumenten, vooral die van Egypte en dan vooral de Grote Piramide of Piramide van Cheops. Al deze piramides, of zij nu in Egypte, Centraal-Amerika of elders staan, vormen een aandenken van ingewijden voor het behoud van de heilige kennis, waarvoor die ingewijden speciaal daarvoor en voor het nageslacht gedurende tal van duistere eeuwen naar vele landen waren getrokken.

Maar wanneer we nu proberen de betekenis van deze monumenten te verklaren krijgen we met een heel ander probleem te maken, namelijk dat we een oude wetenschap willen interpreteren met moderne ideeën. De wetenschap van die tijd was een veelomvattend geheel maar is nu opgedeeld in tal van kleine fragmentjes, die voor ons, omdat wij de sleutel van de oude wijsheid waarmee die grootse monumenten werden gebouwd hebben verloren, niet met elkaar kunnen rijmen. Waren de piramides inwijdingskamers, optekeningen van astronomische gegevens, wiskundige waarheden of van standaard metingen? Zij zijn dit allemaal en nog veel meer. Wanneer een kandidaat door de inwijdingsrituelen was gegaan doorliep hij voor zichzelf dezelfde processen die plaatsvinden op een kosmische schaal, want volgens het beginsel van analogie — een universele sleutel — wijzen de afmetingen, vormen en oriëntatie van de gangen en kamers op kosmische en menselijke mysteriën.

Een grote kennis van getallen, afmetingen en hun relatie met het kosmische plan dwong de architecten hun verslagen volgens deze nu vergeten wiskundige beginselen te bouwen. Tal van onderzoekers hebben fragmenten van deze kennis gevonden maar zijn er niet in geslaagd uit de onderdelen het geheel weer op te bouwen.

De hoek tussen een zijde van de basis en de schuine hoogte ligt rond de 51 graden en 50 minuten en binnen de grenzen van verschil van slechts 3 boogminuten krijgen we drie opmerkelijke uitkomsten:

1) de omtrek van de basis is tweemaal de hoogte;

2) de cosinus van deze hoek is 0,618 ... , wat de verhouding van de gulden snede is; en

3) de verhouding van de schuine hoogte tot een zijde van de basis is die van de tien maanden van het maanjaar tot het zonnejaar.

Als een bepaald aantal oude ellen wordt genomen en gebruikt als een eenheid, zou een zijde van de basis gelijk zijn aan het aantal dagen van het jaar. Enkele van onze metingen die gewoonlijk willekeurig en modern worden gevonden, blijken nu volgens sommigen te zijn gebaseerd op kosmische feiten die bewaard zijn gebleven in de Grote Piramide. Dat het decimale stelsel werd gebruikt blijkt uit het feit dat bepaalde belangrijke getallen van elkaar zijn afgeleid door een omzetting van de getallen, die niet geldig zouden zijn in een ander getallenstelsel. De opstelling van de piramide laat overduidelijk zien dat de vier windstreken een rol van betekenis spelen en symbool staan voor de vier elementen.

De ouderdom van de Grote Piramide wordt door Blavatsky geschat op minimaal drie precessionele cycli, ofwel zo’n 78.000 jaar (SD 2:432).

Zie ook Koningskamer

*OV: Het is overigens jammer dat de oude schrijfwijze van pyramide verloren is gegaan. Het Engelse pyramid en het oud-Nederlandse pyramide zouden nog meer onthullen, namelijk dat de piramide een vuursymbool is in zijn occulte betekenis. Denk aan het Griekse woord pyr, vuur, als in pyromaan. Op die manier zou de naam, met het oog op de inwijdingen die er werden uitgevoerd, kunnen slaan op een ‘bouwwerk van vuur’ in de betekenis van het vurige denkvermogen op een hoog geestelijk/intellectueel niveau of liever gezegd intuïtief gebied. Omhoogwijzende driehoeken symboliseren immers ook vaak vuur, het zuiverende vuur van het denken en het geestelijke aspect van het zegel van Vishnu.

Pisacha’s  

(San­skriet) Piśāca’s

Schimmen, oplossende resten of schillen van mensen in het kamaloka die elementaren worden, of boosaardige astrale wezens, in het geval van mensen die een consequent zondig leven leiden zolang ze geïncarneerd zijn. De volkswijsheid van Zuid-India zag de piśācha’s als geesten, demonen, larvae en vampieren — bijna altijd vrouwelijk — die op mensen jagen. In de Purāṇa’s zijn zij (boosaardige) kabouters of demonen die door Brahmā zijn geschapen.

In de oude literatuur van de hindoes behoren de piśācha’s bij de daitya’s, dānava’s, enz. Hier zijn zij niet langer slechts schillen maar zijn zij de ontwikkelende entiteiten van de eerste mensenrassen:

De demonen, die in de Purāna’s zo worden genoemd, zijn vanuit het gezichtspunt van de Europese en orthodoxe opvattingen over deze wezens, heel uitzonderlijke duivels, omdat ze allemaal — dānava’s, daitya’s, piśācha’s en de rākshasa’s — als buitengewoon vroom worden voorgesteld; ze volgen de voorschriften van de Veda’s en sommigen van hen zijn zelfs grote yogi’s. Maar zij verzetten zich tegen de geestelijkheid en tegen rituelen, offers en vormen — precies zoals de volledig ontwikkelde yogi’s in India nog steeds doen — en zij worden daar niet minder om gerespecteerd, hoewel men hun niet toestaat kaste of ritueel te volgen; daarom worden al die reuzen en titanen uit de Purāna’s duivels genoemd. (SD 1:415)

Pisces l

Het astrologische sterrenbeeld vissen, het twaalfde teken van de dierenriem.

Een water en beweeglijk teken, een van de huizen van Jupiter. Corre­spon­deert wat het menselijk lichaam betreft met de voeten. Dit teken is de laatste van de cirkel en daaruit volgt dat het het eerste teken Aries, Ram, inluidt. Het is de omega van de uitspraak ‘Ik ben de alpha en de omega, het begin en het einde.’ Het wijst op de omstandigheden die voorafgaan aan het begin van wedergeboorte, waar het einde van één cyclus de geboorte van de volgende aankondigt. Het embleem bestaat uit een paar vissen en de mythologie kent vele verhalen over juwelen of geld die in zee zijn gevallen en zijn terug­gevon­den in de buik van een vis, het verhaal van Jezus kent er ook een, het verhaal van Polycrates is weer een andere. Dit teken doet denken aan zondvloeden, wereldverlossers, het ochtendgloren van een nieuwe cyclus na het sluiten van de oude, vissen, Jona’s en meer van dat soort symbolen en allegorieën.

Bij de hindoes is het Mina (de vis van alle vissen) die gelijk is aan het getal 5, wat kan wijzen op de exoterisch bekende vijf elementen (pancha-mahabhuta’s). Dit teken suggereert in het bijzonder het kosmische element water — dat wil zeggen de ruimte.

Sommige christenen gaan ervan uit dat Jezus was geboren op het moment dat de zon het teken Pisces binnenging, maar het werkelijke moment van zijn geboorte is onbekend. Zowel de hindoes als de oude Babyloniërs dachten bij hun messiassen ook aan vissen (SD 1:653). Pisces wordt ook verbonden met de man-vis, Dagon of Oannes. En we worden ook aan de oude christelijke iconen en leer herinnerd die zeggen dat Jezus de Verlosser een grote vis* was en dat de christenen zelf de kleine vissen waren.

Wanneer Jakob de twaalf tekens van de dierenriem verdeelt onder zijn twaalf zonen krijgt Zebulon, hij die woont in een zeehaven wat een schuilplaats is voor zeevarenden, Pisces.

*OV: Orpheus zou in de derde of vierde eeuw v. Chr. bekend zijn geweest als ‘een visser naar mensen,’ zoals Jezus ook wel werd genoemd (Le Roux, M. (2007). The survival of the Greek gods in early Christianity. Journal for Semitics, 16(2): 483-497).

Pistis Sophia

Een belangrijke verhandeling over gnostieke leringen.

De Pistis Sophia is in het British Museum als een koptisch handschrift ontdekt door de oriëntalist Schwartze, die het in het Latijn vertaalde en de oorspronkelijke tekst met zijn vertaling in 1851 publiceerde. G.R.S. Mead vertaalde het in het Engels en Blavatsky voegde er kanttekeningen aan toe. De oorspronkelijke versie bevat veel Griekse technische termen die geen koptische equivalenten kennen die bewaard zijn gebleven in latere vertalingen.

De titel zelf bestaat uit twee van zulke woorden, de namen van de twee belangrijkste Aeonen van het gnostische stelsel. Sophia staat voor wijsheid, verlichting, en pistis staat voor intuïtief vertrouwen, rotsvast geloof dat is gebaseerd op innerlijke overtuiging en vurige toewijding, die kwaliteit in de leerling die overeenkomt met zijn hart, zoals wijsheid gerelateerd is aan begrip — meer dan oppervlakkig geloof. Zoals de openingsverzen laten zien zijn dit de esoterische leringen die volgens de verhandeling zelf door Jezus aan zijn discipelen zouden zijn gegeven nadat hij was opgestaan uit de dood en hen daarna nog elf jaar lang zou hebben onderwezen. Dit betekent dat de leraar elf inwijdingsgraden heeft doorgemaakt en alleen nog maar de laatste graad moest behalen.

Dit werk is een uiterst versluierde versie van enkele van de leringen van de oude wijsheid. De Pistis Sophia bevat veel citaten uit het Boek van Enoch en de leringen van de Upanishads zijn, tenminste tot op een bepaalde hoogte, erin opgenomen.

Pisuna

(San­skriet) Piśuna

Een spion. In exoterische werken is het een bijnaam van Narada, de goddelijke rishi.

Pitri-devata’s

(San­skriet) Pitṛ-devatā’s [van pitṛ vader + devatā’s geestelijke wezens]

De geestelijke-vader-wezens. Een klasse goddelijke wezens die de voorouders waren van de mensheid — gegeneraliseerd door het woord pitri’s. Vooral de maanvoorouders van de mensheid, in al hun verschillende klassen.

Pitri’s

(San­skriet) Pitṛ’s

Vaders. Verwijst naar de gewone overleden vader en grootouders maar ook naar de voorouders van de mensheid. De pitri’s (voorouders) zijn er in zeven klassen: drie klassen van arupa-pitri’s of hogere dhyānī’s die we in ons eigen zonnestelsel de zonnepitri’s of agnishvatta’s noemen en de vier lagere klassen die bekend zijn als de barhishads of maanpitri’s. De maanpitri’s kwamen van de maanketen, terwijl de zonnepitri’s de dhyani-chohans zijn die allemaal het spirituele-intellectuele vuur hebben, hoewel zij te geestelijk zijn om het fysieke scheppende vuur te kunnen bevatten. In eerdere manvantara’s hadden zij hun fysieke en astrale evolutie vervolmaakt, maar door cyclische noodzakelijkheid moesten zij toch nog de maanpitri’s verlichten die niet meer dan het fysieke scheppende vuur bezaten.

De pitri’s ...

worden vooral de ‘vaders’ genoemd omdat zij de feitelijke voorouders van onze lagere beginselen zijn, terwijl de dhyani-chohans feitelijk, in een zeer belangrijke betekenis, onze eigen zelven zijn. Wij waren uit hen geboren, wij waren de monaden, wij waren de atomen, de zielen, die waren geprojecteerd, vooruit gestuurd, geëmaneerd, door de dhyānī’s. ( ... ) de maanpitri’s kunnen kort worden omschreven als die bewustzijnscentra in de menselijke constitutie die menselijk voelen, die instinctief voelen en die de mentaliteit van het boerenverstand bezitten. De agnishvatta-pitri’s zijn die monadische centra van de menselijke constitutie die van een zuivere geestelijke soort zijn. (OG 125-6)

Deze pitri’s waren niet de voorouders van de huidige mensheid, maar van onze verre, verre voorouders die voorheen door sommige schrijvers de rassen van Adam werden genoemd.

De evolutie van het eerste wortelras van de mensheid uit astrale lichamen van de pitri’s vond plaats op zeven duidelijk gescheiden gebieden op aarde die toen rond de noordpool lagen (vgl. SD 2:239). Over de opvolging van de wortelrassen zeggen de Stanza’s van Dzyan:

‘Eerst komen de zelfbestaanden op deze aarde. Zij zijn de ‘geestelijke levens’, geprojecteerd door de absolute wil en wet, bij de dageraad van elke wedergeboorte van de werelden. Deze levens zijn de goddelijke ‘ sishta’s (de zaad-Manu’s, of de prajapati’s en de pitri’s)’. (SD 2:164)

Als de voorouders van de verschillende menselijke wortelrassen, verwijzen de pitri’s heel nadrukkelijk naar de levensgolven, manu’s, prajapati’s en sishta’s .

Brahma is in de hindoeliteratuur een enkele keer een symbool als voorouder van alle pitri’s en wordt daarom Vader genoemd.

Pitripati

(San­skriet) Pitṛpati

Heer van de pitri’s of vaders. Een bijnaam van Yama, hindoegod van de dood en rechter over stervelingen — functies die behoren bij die van de Rhadamantha’s van de Grieken.

Met het oog op de occulte geschiedenis is Pitri-pati ofwel Yama de verpersoonlijking van het derde wortelras.

Piyadasi

(Prakrit) Piyadasī [van piya lieflijk, bemind + dasi van de San­skriet-werkwoordstam dṛś aanschouwen; San­skriet priyadarśī ]

Beminnelijk om te zien. Een bijnaam van de Indiase koning Aśoka (ca. 234-198 v. Chr.) aangetroffen op een uit steen gehouwen zuil met inscripties die hij had laten plaatsen. Het verwijst meer naar de liefde die de onderdanen voor hun monarch voelden dan om zijn fysieke verschijning.

De naam werd ook gegeven aan de grootvader van Aśoka, Chandragupta, de Sandracottus van de Grieken. Een andere naam die aan deze twee vorsten was gegeven was devanampriya (de door de goden beminden).

Plaatsvervangend lijden

In de christelijke theologie is het het idee dat God het offer van Jezus Christus had geaccepteerd als vervanging voor de schuld die de mens op zich had geladen na de zondeval en dat de mens zijn straf dienovereenkomstig zal ontlopen, dat is te zeggen, als die mens tenminste het offer van Jezus Christus door dat te geloven zal accepteren.

Met het idee dat door het boeten voor het kwaad de zonde die in het verleden is begaan ongedaan kan worden gemaakt, verruimde de christelijke theologie zijn leer van het plaatsvervangende lijden van een groot geestelijk wezen voor de zonden van anderen — wat een theorie is die door de theosofische filosofie absoluut wordt afgewezen. Voor die mensen die geloven in de christelijke leer dat ieder mens die in deze wereld wordt geboren de last van onvermijdelijke verdoemenis draagt vanwege de zonde van Adam, moet zo’n compenserende leer wel een godsgeschenk lijken, maar [het gif zit in de staart want] het neemt het geloof van de mensen in hun eigen ingeboren goddelijkheid weg, de overtuiging dat zij de aangeboren innerlijke kracht hebben hun eigen geestelijke en morele redding te verwezenlijken, en schoffeert ons gevoel van rechtvaardigheid als we de gevolgen van ons eigen slechte gedrag zouden kunnen ontlopen. Dit ontlopen van de gevolgen van al begane zonden wordt op verschillende plaatsen in het Nieuwe Testament duidelijk ontkend, waar de oude theosofische leer van karma wordt onderwezen in de trant van dat wat een mens zaait, dat (en niets anders) moet hij onvermijdelijk oogsten. De leer van het plaatsvervangende lijden is een verdraaide versie van de leer van verzoening van het christelijke idee van verzoening tussen God en de mens. Ook van het idee dat de spirituele monade in de mens de gevolgen van zijn handelingen of ‘zonden’ die door de minder ver ontwikkelde menselijke monade zijn begaan, op zich neemt. Ieder mens zal opstaan door het offer dat is gedaan door de Christos in hemzelf, zodat wie er ook maar gelooft in zijn handelingen voor zijn eigen spirituele natuur en zich daaraan conformeert, zal worden ‘gered.’

Plaksha-dvipa

(San­skriet) Plakṣa-dvīpa

Volgens de Purāṇa’s is het de tweede van de zeven dvipa’s, de continenten of eilanden die onze wereld vormen. Esoterisch gezien stellen deze zeven dvipa’s bol D en zijn zes vergezellende onzichtbare bollen voor: jambu-dvipa vertegenwoordigt bol D, terwijl plaksha, salmala, kusa, krauncha, saka en pushkara de zes onzichtbare bollen van onze planeetketen zijn. Deze dvipa’s komen ook overeen met de geografische continenten van de zeven grote rassen en met de landverdelingen van de aarde in het tijdperk van het eerste wortelras.

Planeet

Normaal gesproken zijn de planeten de zichtbare satellieten van onze zon, maar daarnaast worden er in de theosofie ook de planeten van andere zonnestelsels mee bedoeld, en daarbovenop ook nog de planeten die behoren bij het universele zonnestelsel, of dat zonnestelsel nu zichtbaar is of niet, maar dat wel tot ons gebied behoort.

Van bijzondere betekenis zijn de zeven heilige planeten: Mercurius, Venus, Mars, Jupiter, Saturnus en twee geheime planeten waarvoor de zon en de maan exoterische vervangers zijn. Uranus en Neptunus behoren niet tot deze groep, hoewel ze wel om onze zon draaien. Neptunus wordt een ‘gevangene’ genoemd, omdat die — hoewel die tot ons universele zonnestelsel wordt gerekend — kosmogonisch en van ons standpunt uit gezien niet thuishoort in ons eigen kleine zonnestelsel.

Elke planeet is samengesteld uit zeven of twaalf bollen, in coadunatie maar niet van dezelfde substantie, en vormt een planeetketen op de verschillende kosmische gebieden, waarbij alleen die die zich op ons kosmische gebied bevinden voor ons zichtbaar zijn. Deze hemellichamen vormen de buitenste schil van levende wezens die zich hebben ontwikkeld uit kosmische zaden en door verschillende fasen zijn gegaan inclusief die van de komeet. Zij worden bewoond door wezens die zich hebben aangepast aan de plaatselijke omstandigheden. Elke planeet van het zonnestelsel bevindt zich dus in zijn eigen bijzondere stadium van ontwikkeling en is met een bepaalde ronde bezig, terwijl een andere planeet zijn totaal andere ronde van evolutionaire ontwikkeling doorloopt. De substanties of stoffen die hen samenstellen bevinden zich dan ook in een andere stoffelijke, etherische of spirituele staat. De omlooptijden en de planetaire bewegingen, hun knopen en apsiden zijn afhankelijk van een wiskundige wet die oorspronkelijk niet alleen op het weefsel van het zonnestelsel was afgedrukt, maar ook besloten lag in het svabhāva of de typische aard van elke individuele planeet van het stelsel, en deze omlooptijden markeren ontelbare cycli van tijd, groot en klein. Zij laten hun invloed achter op de aarde en zijn bewoners door het ervaren van tijd en hun hoedanigheid als levende wezens. Elk hemellichaam is een woning, voertuig of huis van wat in zijn essentie een goddelijke entiteit is. En deze bestuurders of regenten die ieder afzonderlijk over een eigen zon of planeet beschikt, zitten zelf in een proces van evolutionaire ontvouwing dat zich uitstrekt over zulke ontzaglijk grote eeuwigheden van tijd dat alleen een wiskunde met een kosmische omvang dat zou kunnen bevatten.

Planeetgeesten

Elk hemellichaam staat onder de leidende invloed van een hiërarchie van wezens, geestelijk, halfgeestelijk en astraal, waarvan de hogere ‘hemelse geesten’ planeetgeesten genoemd kunnen worden.

Het woord planeetgeesten wordt in het algemeen beperkt tot de hoogste groep van deze wezens die behoren tot planeten, hoewel de uitdrukking ook wel in andere betekenissen wordt gebruikt. Deze planeetgeesten hebben zich vanuit het verleden ontwikkeld door kosmische evolutionaire cycli via een staat die overeenkomt met die van de mens, en de algemene hiërarchie die bij elke planeet behoort is nauw verbonden met de bestemmingen van de huidige verschillende levensgolven van die bepaalde planeet. Wij zijn zelf voorbestemd om in de toekomst planeetgeesten van een planeetketen te worden die een latere belichaming van onze huidige planeetketen zal zijn. Deze aarde bevindt zich nog maar in zijn vierde ronde en heeft nog geen hoge planeetgeesten voortgebracht, maar zal aan het einde van de zevende ronde ermee zijn begonnen. Op het hoogtepunt van de hiërarchie van planeetgeesten bevindt zich de allerhoogste hiërarch.

Planeetgeesten vormen een parallel met de boeddhistische dhyani-chohans of dhyānī’s, met die uitzondering dat de boeddhistische frase een veel ruimere betekenis heeft aangezien die niet alleen de gewone planeetgeesten omvat maar ook geestelijke wezens van verschillende ontwikkelingsgraad in een zonnestelsel. De hogere planeetgeesten zijn zij die over een gehele planeetketen van bollen regeren en hun invloed spreidt zich uit over alle zeven, tien of twaalf bollen van een keten. Er zijn ook planeetgeesten die behoren tot dezelfde algemene planetaire hiërarchie die heersen over één enkele bol of keten en er zijn ook lagere planeetgeesten die min of meer in direct contact met de mensheid staan. Er zijn planeetgeesten van een hoge geestelijke status en van een veel lagere status die soms zelfs duistere planeetgeesten genoemd zouden kunnen worden. En zo komt het dat het werk van de hoogste planeetgeesten prachtig, mededogend en werkelijk subliem is, terwijl de laagste of duistere planeetgeesten vaak de middelaars van de stof zijn in tegenstelling tot die van de geest.

Wat de christenen in navolging van de Grieken engelen noemen, zijn planeetgeesten van een hoge soort, terwijl de christelijke aartsengelen ruwweg overeenkomen met de hoogste onderklassen van de planeetgeesten. Voor de hindoes zijn de manu’s de planeetgeesten van verschillende hiërarchische graad van een planeetketen, de prajapati’s zijn in bepaalde gevallen gelijk aan de manu’s, deze laatstgenoemden hebben een speciale relatie met de menselijke levensgolf.

Planeetketen

Elk kosmisch lichaam of bol, of het nu een zon of een planeet, nevelvlek of komeet, atoom of elektron is, is een samengestelde entiteit die bestaat uit innerlijke, onzichtbare energieën en substanties en een uiterlijk en vaak zichtbaar fysiek lichaam. Deze elementen vormen gezamenlijk de zeven of twaalf beginselen of elementen van elke zelfbevattende entiteit of individueel levenscentrum. Wat de theosofie een planeetketen noemt is een entiteit die is opgebouwd uit zeven of twaalf van zulke bollen met meerdere beginselen en die als een eenheid een planeetketen vormen. Alle hemellichamen zijn entiteiten met meerdere beginselen zoals de mens dat is, die een kopie in het klein is van wat het heelal in het groot is, er is één leven en één stelsel van wetten in dat heelal. Elke entiteit in het heelal is een onafscheidelijk deel ervan en daarom geldt dat, wat het geheel ook bevat, dat teruggevonden kan worden in het miniatuur van elk deel.

Onze eigen aardketen is samengesteld of opgebouwd uit zeven of twaalf bollen, waarvan er slechts één, onze fysieke aarde (bol D) die op dit gebied bestaat, waarneembaar is voor onze zintuigen omdat die zintuigen zijn ontwikkeld om dit aardse gebied te leren kennen en geen ander. Maar de levensgolven van alle bollen van de aardketen volgen elkaar op of gaan achter elkaar aan van bol tot bol, waardoor ze aldus ervaring opdoen in energie, stof en bewustzijn op alle verschillende gebieden en sferen die deze keten kent.

Wanneer we onze uitleg beperken tot de zeven gemanifesteerde bollen van het geheel van twaalf, zien we dat de zes overige bollen boven de aarde, twee aan twee op de drie gebieden van het zonnestelsel bestaan, gebieden die veel etherischer zijn dan ons fysieke gebied. Deze drie hogere gebieden of werelden zijn elk hoger ten opzichte van de wereld of het gebied eronder. Onze zichtbare aarde is de vierde en meest stoffelijke van alle gemanifesteerde bollen van de aardketen. Drie bollen gaan eraan vooraf op de afdalende of schaduwboog en drie bollen volgen op de klimmende of lichtende boog van evolutie.

Zeven Heilige Planeten

De Ouden spraken over zeven planeten die zij de zeven heilige planeten noemden.

Zij rangschikten die als Saturnus, Jupiter, Mars, zon, Venus, Mercurius en de maan. De zon en de maan zijn echter als een vervanger gebruikt voor twee geheime planeten, één dichtbij de zon en de andere achter de maan. Op dit moment zijn deze geheime planeten voor ons onzichtbaar. Die dichtbij de zon is een intra-Mercuriale planeet, hij werd Vulcanus genoemd en zou in 1859 zijn ontdekt toen een zwarte vlek voor de zon langs trok, maar dat was een eenmalige waarneming, de ontdekking is niet door astronomen bevestigd. De lering met betrekking tot zijn onzichtbaarheid zegt dat die halverwege het derde wortelras onzichtbaar werd, maar omdat wij nu op de opgaande boog een bijna vergelijkbaar punt hebben bereikt, ongeveer een gebied dat met dezelfde graad van ontwikkeling overeenkomt, zou die in een relatief korte tijd weer zichtbaar moeten worden.

De planeet waarvoor de maan een vervanger is, wordt soms de planeet van de dood genoemd en die bevindt zich dichtbij de maan en is eveneens onzichtbaar. Die planeet heeft een retrograde beweging en sterft langzaam.

Elk van deze zeven planeten is als onze aarde een keten van bollen, zevenvoudig of twaalfvoudig in opbouw. Zij hebben zes hogere bollen van fijnere, meer etherische stof boven zich. Alleen die bollen die zich op hetzelfde kosmische gebied van de natuur bevinden zijn zichtbaar voor elkaar. Zo kunnen wij alleen de bollen van planeten en van elke andere planeet- of sterrenketens op het vierde kosmische gebied zien, omdat wij ons daarop bevinden.

Deze zeven planeten worden heilig genoemd omdat elke bol van de aardketen onder het bestuur van een van die heilige planeten staat en feitelijk voor een belangrijk deel door die wordt gevormd, die weer wordt geholpen door de overige zes. Verder staat elk wortelras van elk van de bollen tijdens elke ronde onder de bescherming en leiding van één van de zeven heilige planeten.

Maar de belangrijkste reden waarom ze heilig worden genoemd is dat ons universele zonnestelsel is opgebouwd uit zeven gebieden van zijn, of werelden, waar de zeven oorspronkelijke logoi boven staan. Deze zijn onderverdeeld in zeven lagere logoi of machten, die de zevenvoudige groepen of lagere zonnestelsels vormen en ons zonnestelsel is zo’n groep. In ons zonnestelsel vormen onze heilige planeten de respectievelijke huizen en elk huis bevat de zeven krachten van één van de zeven hoofdstralen van de zonnelogos: één zo’n hoofdstraal is onze bijzondere logos.

Hypothese van Planetoïden

Dit betreft een aanpassing van de nevelvlektheorie — die naar voren is gebracht door Lockyer en See en is ontwikkeld door Chamberlin en Moulton aan het begin van de 20ste eeuw. Volgens deze hypothese zouden de nevelvlekken waaruit de planeten zijn ontstaan niet gasvormig zijn maar bestaan uit grote massa’s van kleine planeetjes of vaste lichamen die in afmeting variëren van een nietig deeltje tot een planetoïde.

Volgens de theosofie ontstaan werelden in een bepaald gevorderd stadium niet door het aan elkaar plakken of klitten en opstapelen van kosmische stof en kleinere lichamen, die dan grotere lichamen worden, wat een hele bijzondere en onbetekenende fase van het fysieke stadium van ontwikkeling zou zijn. Dit is lang niet voldoende om de oorsprong van het zonnestelsel goed te kunnen verklaren. Zo negeert deze theorie alle ultrafysieke omstandigheden en moet daarom dan ook beginnen met een aanname die zou staan voor zo’n negentig procent van het gehele proces, zoals de eeuwigheid van de fysieke stof en het onafhankelijke bestaan van abstracties als zwaartekracht, inertie, enz.

Plantenrijk

Het plantenrijk laat het ontwikkelingsstadium van de monade zien als plant wanneer die het vermogen van bewuste waarneming in die typische wereld van de planten begint te laten zienDoor Craig Burrows met een speciale techniek gefotografeerde bloemen, een aan ‘ultraviolet-licht onderworpen zichtbare fluorescentie.’ en verschilt alleen van menselijke waarneming doordat zij laten zien dat zij zich tot een beperkte hoogte bewust zijn van de te behalen resultaten. Dit is op vele manieren te herkennen in de wijze waarop planten voor zichzelf kunnen zorgen, zoals het uitsturen van vele kleine worteltjes op zoek naar water of voedsel.

In de lijst van zeven scheppingen (SD 1:450) wordt de vierde mukhya ofwel de primaire genoemd omdat daarop het stelsel van de vier volgende scheppingen berust. De hindoestelsels plaatsen de plantenlichamen in deze vierde emanatie omdat zij geïndividualiseerd leven bezitten. Alle zeven natuurrijken of levensgolven zijn openbaringen van verschillende groepen of levensgolven van monaden in verschillende graden van de zich openbarende zelfmanifestatie.

Plasma

Plasma wordt in De geheime leer gebruikt in verband met de theorie van Weismann rond het kiemplasma en is dan levend materiaal dat zogenaamde levende lichamen opbouwt. Hoewel er overeenkomsten zijn met het fysieke plasma zijn zij zowel de spirituele als de etherische plasma’s die de werkelijke sturende mechanismen achter erfelijkheid zijn. Al deze plasma’s zijn sedimenten of bezinksels van vitale substanties die hun vertegenwoordigers in het menselijk lichaam hebben als de verschillende prana’s.

Plastisch Dubbel

Ook Fluïdisch Dubbel

Vaak gebruikt door Europeanen voor het liṅgaśarīra, het astrale of modellichaam, waarvan de vorm met extreme nauwkeurigheid wordt gekopieerd door het fysieke lichaam, maar die zo plastisch is als een fluïde vergeleken met de starheid van het uitgekristalliseerde of fysieke lichaam.