Theosofische Encyclopedische Woordenlijst
© Theosophical University Press 2017

Ring-verder-niet

De grens van geestelijke, intellectuele of psychologische kracht, of bewustzijn, die een individu niet kan passeren tot hij van binnenuit de kracht en visie heeft ontwikkeld die hem voorbij de omschreven grens brengen die door het eigen karma van dat individu is vastgelegd.

In de Stanza’s van Dzyan wordt gezegd dat de lipika’s de driehoek omschrijven, de eerste één, de kubus, de tweede één en het pentagram, wat de ‘ring-verder-niet’ wordt genoemd voor hen die afdalen en opklimmen en voor hen die verder gaan naar de grote Dag Wees-met-Ons, ook wel genoemd de dhyanipasa (het koord van de dhyānī’s of engelen) die de afscheiding vormt tussen de fenomenale en de noumenale kosmos. De wereld die door deze cirkel wordt omschreven wordt wiskundig aangeduid als 31415 = 14 wat de hiërarchieën van dhyani-chohans tot uitdrukking brengt. De belichaamde monaden en mensen die opklimmen naar zuivering maar nog niet echt het doel hebben bereikt, kunnen deze cirkel alleen passeren op de Dag Wees-met-Ons, de dag waarop de mens zichzelf zal hebben bevrijd van de boeien van onwetendheid en volledig bewust is van de niet-afgescheidenheid van zijn persoonlijke ego van het universele ego en terugkeert tot bewuste één-zijn met Brahman.

Deze ring-verder-niet is duidelijk niet een echte ring van stof maar bestaat uit de onmogelijkheid om verder te kunnen gaan dan de grens die wordt vastgesteld door de eigen kracht. Zij verwijst naar tastbare en ontastbare, hoewel tijdelijk niet-passeerbare, grenzen of belemmeringen die zijn opgeworpen door karma uit het verleden en die worden bewaakt door de lipika’s, die kosmische geesten van een extreem mystieke aard die tegelijkertijd de beschermers en middelaars van karma zijn.

Het is een variabel begrip, wat wil zeggen dat onze ring-verder-niet niet dezelfde ring is voor de hiërarchie die boven de menselijke ligt. Op dezelfde manier is de ring-verder-niet voor de wezens onder het mensenrijk geen grens voor mensen. Dit verwijst vooral naar toestanden van bewustzijn en het gros van mensen is nog niet in staat zijn bewustzijn verder uit te breiden voorbij de sfeer van zijn activiteiten — die op dit moment een ongrijpbare en erg werkelijke ring-verder-niet vormt. Er is een ring-verder-niet die bol D van deze aarde omgeeft en een ring-verder-niet die veel verder gaat en de planeetketen van de aarde omringt en nog veel verder is er nog een andere die het zonnestelsel omringt, en dan is er een nóg grotere die de Melkweg omspant, enz.

Rishabha

(San­skriet) Ṛṣabha

Macht, kracht, uitmuntendheid; het tweede teken van de dierenriem, Taurus, Stier. In de Veda’s en Upanishads vaak gebruikt in de betekenis van pranava of Aum.

Afgekort als rii staat het voor de tweede van de zeven klanken van de toonladder van de hindoes.

Volgens het Bhagavata-Purāṇa was hij de eerste jaïn-leraar in India, de jaïn-tirthakara (tirthankara) ofwel arhat.

Rishi

(San­skriet) Ṛṣi

Een adept, ziener, geïnspireerd persoon.

In de Veda’s wordt het woord gebruikt voor de zieners aan wie de verschillende mantra’s of hymnen van de Veda werden onthuld. Later werden de rishi’s als een bijzondere groep wezens beschouwd die anders zijn dan goden en mensen: de patriarchen of scheppers, er waren daarom tien maharshis — de uit het denken geboren zonen van Prajapati.

In het Mahābhārata worden de zeven rishi’s van het eerste manvantara genoemd: Marichi, Atri, Angiras, Pulaha, Kratu, Pulastya en Vasishtha. In de Satapatha-Brahmana krijgen de vedische rishi’s namen als: Gotama, Bharadvaja, Visvamitra, Jamadagni, Vasishtha, Kasyapa en Atri. Deze zeven rishi’s (saptarshis) zijn in het bijzonder verbonden met het sterrenbeeld de Grote Beer.

Rishi-manu’s

(San­skriet) Ook Rishi-prajapati’sṚṣi-manu’s, Ṛṣi-prajāpati’s

Equivalente termen voor de ver vooruitziende en verlichte manu’s of voorouders, of in een bepaalde context de architecten van onze wereld, en zijn gelijk aan de zeven of tien ‘Ki-y’ van China, de amshaspends van het oude Perzië, de annedoti van de Chaldeeën of de sefiroth van de Kabbalah. Zij zijn de geïnspireerde voorouders van alle levende wezens en zaken, kosmisch of op lagere gebieden van de natuur. Beide worden meer algemeen dhyani-chohans, goden of deva’s genoemd. Het zijn alleen de allerhoogsten onder hen die de architecten of bouwers van de wereld genoemd kunnen worden, omdat de lagere klassen van hen tot taak hebben de diverse groepen of rassen van levende wezens, inclusief mensen, te emaneren en te leiden.

Rishi-yogi’s

(San­skriet) Ṛṣi-yogin’s

Adepten in yoga. Deze adepten van de Purāṇa’s verwierven goddelijke vermogens door zelf-opgelegde zware inspanning.

Rizoom

(Grieks) [meervoud van rhizoma wortel, element]

De vier elementen die het tweede viertal van het stelsel van Pythagoras vormen, volgens Plutarchus is het eerste viertal zuiver geestelijk.

Ro-stan

(Egyptisch) Re-stau

Boek van de Mysteriën van Rostan, een handgeschreven occult werk. (TG 280)

Roc

(Arabisch) rukh

Een reusachtige vogel die voorkomt in de Arabische Nachten, gelijk aan de Arabische ’anka of feniks, Garuda van de hindoes en de Perzische Simurg.

Rohani

(Arabisch) Rūhānī

Wordt gebruikt door de moderne soefi’s en is in enkele opzichten gelijk aan het San­skrietwoord gupta-vidya (geheime kennis);

... de magie van het moderne Egypte — die zou zijn ontleend aan engelen en geesten, dat wil zeggen, genii, door gebruik te maken van de mysterienamen van Allah — maakt onderscheid tussen twee vormen. Ilwi, dat is de hogere of witte magie en sufli en sheytani, lagere of zwarte demonische magie. Er bestaat ook een es-seemuja (of es-simuja), wat misleiding of goochelarij is. Meningen verschillen ten aanzien van het belang van een tak van magie met de naam darb el mendel, of zoals Barker het in Engels noemt, de mendal: hier wordt gedoeld op een vorm van kunstmatig opgewekte helderziendheid wat een jongen nog voor de puberteit kan ervaren of een maagd die door in een plasje inkt in zijn hand te staren, dus door zelf-fascinatie [zelfhypnose] en daarbij gebruik maakt van wierook en incantatie, bepaalde tonelen van het werkelijke leven over de oppervlakte ervan voorbij kan zien trekken. (TG 280)

Rohini

(San­skriet) Rohiṇī [van rohita rood]

Een rode koe, de dochter van Surabhi en moeder van vee, vooral van Kamadhenu (de koe van overvloed). Ook het negende sterrenbeeld van de maan, vermenselijkt als een dochter van Daksha en favoriete vrouw van de maan. Ook een van de echtgenotes van Vasudeva en moeder van Bala-Rama en een van de vrouwen van Kṛishṇa. Een veel voorkomende naam van tal van personages in de mythologie van de hindoes.

Rohinila

(San­skriet) Rohiṇīlā [van rohiṇī rood + nīlā blauw]

De oude naam van een klooster dat werd bezocht door Boeddha Sakyamuni en dat nu Roynallah heet en dichtbij Balgada in oostelijk Bihar ligt. (TG 279)

Rohit

(San­skriet) Rohit rood.

Een vrouwelijk hert, een hinde. In de Purāṇa’s Vach, het vrouwelijke aspect van Brahmā die de vorm van een rohit aanneemt om te kunnen ontsnappen aan de hartstochtelijke avances van haar vader Brahmā, die om te slagen zichzelf veranderde in een bok of rood hert (rohita), de kleur van Brahmā is rood.

De gebeurtenissen tijdens de evolutie van de kosmos en de emanatie ervan zouden, zo wordt gezegd, in de vorm van sprookjes zoals die van hierboven worden doorgegeven, speciaal om de diepere betekenis ervan te verbergen voor hen die er geen recht op hebben omdat zij nog niet de juiste training hebben gehad, of nog niet zijn toegewijd aan de waarheid en de verleidingen van het gewone leven nog niet kunnen weerstaan. Hier is Vach de vrouwelijke vorm van de logos en Brahmā de mannelijke vorm. De logos is een eenheid maar wanneer werelden worden ontwikkeld, vormt die uit zichzelf zijn alter ego om het daaruit volgende manvantara voort te laten komen dat de vrouwelijke logos wordt genoemd waarin de mannelijke logos of intelligentie, het begripsvermogen, de zaden van het denken laat vallen en uit de geestelijke materie of vrouwelijke logos emaneren vervolgens de hiërarchieën van wezens. De twee aspecten van de logos zijn nauw verbonden maar verschijnen alleen aan het allereerste begin van een manvantara als een gemanifesteerde dualiteit. Zo kunnen we zien dat wanneer Brahmā Vach emaneert als een helft van zijn lichaam of zelf, dit betekent dat om de emanerende vruchten van een manvantara te kunnen verwezenlijken de logos overgaat tot scheppende activiteiten. Brahmā zou in dit geval zijn wat in de christelijke drie-eenheid de Vader wordt genoemd en Vach de Heilige Geest (die altijd vrouwelijk was onder de eerste christenen), waaruit het derde aspect van de logos naar voren kwam, de gemanifesteerde logos. Aldus zijn de drie logoi toch nog één, zoals de christelijke drie-eenheid zou zijn samengesteld uit drie filosofische personen of maskers en toch één godheid of God vormen.

Rohitaka-stupa

(San­skriet) Rohitaka-stūpa [van rohita rood + stūpa een conisch monument]

De rode stupa of dagobe die door koning Asoka was gebouwd en waar bovenop Maitribala-raja aan hongerige yaksha’s zijn bloed te drinken gaf.

Romakapura

(San­skriet) Romakapura [van romaka harig + pura stad, vestingstad]

Stad van de harigen. In de Sūrya-Siddhānta (1:6; 12:39) is het de geboorteplaats van Asuramaya, die de schrijver van de Sūrya-Siddhānta zou zijn geweest en die verklaarde dat wat hij heeft geschreven werd gedicteerd door de zon. Er wordt vermeld dat het aan Asuramaya is doorgegeven toen nog maar een klein deel van het kritayuga over was, wat betekent dat het werk op zijn minst 2.200.000 jaar oud moet zijn. Het ...

feit dat ‘Romaka-pura in het westen’ wordt genoemd als geboorteplaats van deze held van de archaïsche tijd, is des te interessanter omdat het sterk doet denken aan de esoterische leer over de ‘zweetgeboren’ rassen, de mensen die werden geboren uit de poriën van hun ouders. ‘Romakúpa’s’ betekent ‘haarporiën’ in het San­skriet. (SD 2:68)

Romakapura is daarom een vage hint naar het land en de bakermat van de zweetgeborenen van het derde wortelras, maar wijst in dit geval vooral naar de eerste dagen van Atlantis. De 2.200.000 jaar laat zien dat Asuramaya en zijn werk tot het eerste deel van het huidige vijfde wortelras behoorden.

Romakupa’s

(San­skriet) Romakūpa’s

Haarporiën of poriën. Uit de haarporiën van het late deel van het tweede wortelras en het vroege derde wortelras kwamen de Rauma’s, ofwel de uit zweet geboren stammen, van het derde wortelras voort. Deze uit zweet geboren rassen bestonden daarom uit individuen die fysiek via de poriën van hun ouder ter wereld kwamen.

Romulus

(Latijn) Volgens de overlevering de stichter van Rome die behoort tot een groep helden of halfgoddelijke voorouders.

Namen als Romulus, Herakles of Salomo duiden [niet werkelijk op individuen maar] op de genii die heersen over de respectievelijke rassen of beschavingen die zij hebben gesticht, de tijdperken waarin die rassen hun bloei hebben gekend en de diverse individuen of zelfs dynastieën die de geest van die genii belichaamden. Romulus is van goddelijke komaf en er zijn ook elders bekende verhalen van kinderen die helden worden maar eerst worden afgestoten en vervolgens worden gevonden door een herder, of gevoed door een wild dier als een wolf enz. — een gebruikelijk symbolisch verhaal over de geboorte van een nieuwe cultuur of beschaving. Zo’n mythe, vooral in de handen van een nuchter en pragmatisch volk als de Romeinen, zou dan zeker verbonden worden aan een bepaald persoon en het verhaal van Livius is zonder twijfel het resultaat van zo’n aanpassing.

Hoe dan ook, de mythe bevatte oorspronkelijk zonder enige twijfel occulte waarheden, want de wolf is een symbool van een zeker verzorgend of voedend element in de legende en staat absoluut niet voor een werkelijk dier, wat ook geldt voor de figuur van herders in zulke legendes.

Ronde

Rondes hebben betrekking op een planeetketen. Wanneer de levensgolf van welke planeet ook door de zeven wortelrassen van één van zijn bollen trekt wordt dit een bolronde genoemd. Wanneer die aan de beurt is gaat elke levensgolf door een van de zeven of twaalf bollen en begint met bol A, en na een rustperiode tussen twee bollen in, gaat zij naar bol B op het eerstvolgende lagere kosmische gebied (zie diagram), vervolgens op soortgelijke wijze naar bol C en dan verder naar bol D, die zich op het laagste kosmische gebied van die planeetketen bevindt. Al klimmende passeert zij daarna op gelijke wijze de drie hogere bollen E, F en G. Het gehele traject langs deze zeven of twaalf bollen wordt een planeetronde genoemd. Na een ronde volgt er een planetaire of keten-nirvāṇa vóór de volgende begint, die tot een meer gevorderde graad van evolutie leidt dan die van de eerste ronde.

Zeven planetaire ronden zijn gelijk aan één kalpa, een manvantara of een Dag van Brahma. Wanneer aldus zeven planetaire ronden (49 bolrondes) zijn afgelegd volgt er een nog hoger nirvāṇa dan die tussen bollen G en A na elke planetaire ronde hebben plaatsgevonden. Dit hogere nirvāṇa valt samen met wat een pralaya van die planeetketen wordt genoemd, die zolang duurt totdat een nieuwe planeetketen zich heeft gevormd, die dezelfde massa’s aan levende wezens bevat als de voorafgaande keten.

Wanneer zeven van zulke planeetketens met hun verschillende kalpa’s en manvantara’s en pralaya’s zijn gestorven — wat een zevenvoudige grote cyclus ofwel een zonnemanvantara wordt genoemd — zinkt het zonnestelsel weg in het zonne- of kosmische pralaya.

Buitenronden & Binnenronden

Een binnenronde betekent de passage van een levensgolf door welke planeetketen dan ook, eenmaal van bol A naar bol G, of van de eerste bol tot de twaalfde en dit vindt zeven of twaalf keer plaats in een planetair manvantara.
 Een buitenronde wil zeggen dat een volledige levensgolf van een planeetketen de wegen van het zonnestelsel volgt, en van een van de zeven heilige planeten naar een andere heilige planeet gaat, in een vaste volgorde. In een planetair manvantara vindt dit zeven of twaalf keer plaats. Een buitenronde kan duiden op twee verschillende gebeurtenissen: de eerdergenoemde grote buitenronde waarin de spirituele monade voor een wisselende periode bij elke planeetketen stopt en een kleinere of inferieure buitenronde die plaatsvindt na het overlijden van een individu, en dan spreken we van de reis van de monade naar elk van de planeetketens van de heilige planeten, maar in dit laatste geval pauzeert hij relatief kort bij elke keten.

*OV: De reden voor de noodzaak van een buitenronde is dat ieder van de zeven heilige planeten één van de zeven bollen van onze aardketen bouwt en daarop toezicht houdt. Er is een nauwe karmische band met elke heilige planeet waar wij iets van in bruikleen hebben, wat de astrologie bevestigt.

Zie ook Binnenronde; Buitenronde

Ronde-manvantara

De periode van één circulatie van een levensgolf rond de planeetketen van de eerste bol tot de laatste en duurt 308.448.000 jaar. Het is een zevende deel van een Dag van Brahmā. (Zie Beginselen 113 e.v.)

Eerste Ronde

Tijdens de eerste ronde is er sprake van de eerste evolutionaire passage van enorme massa’s monaden door een bol van de planeetketen. Elke bol kent zeven ronden en zeven wortelrassen. Een bolronde bestaat uit zeven achtereenvolgende kringlopen van de levensgolf op één van de bollen van de planeetketen: in het geval van de menselijke levensgolf worden deze kringlopen wortelrassen genoemd.

Tijdens deze eerste ronde is de evolutionaire procedure anders dan bij alle latere ronden omdat de massa’s monaden zelf moeten werken aan het grondplan van de huizen waarin ze later zullen gaan leven en zich ontwikkelen — deze huizen worden de bollen van de planeetketen. Dus wanneer de eerste grote groep zijn zeven rondgangen op bol A heeft volbracht, daalt het grotere deel van de monaden — wat het surplus of overschot aan levens wordt genoemd — af van bol A door de aantrekking van het wachtende layacentrum op het tweede kosmische gebied. Door dit layacentrum wordt er een begin gemaakt met de eerste fasen van manifestatie, terwijl de eerste massa zijn zeven evolutionaire rondgangen aldaar voortzet. Wanneer de zevende rondgang is volbracht, daalt het overschot van levens van deze eerste monadische menigte af naar het layacentrum op een nog lager kosmisch gebied waar de omtrekken van bol C van de toekomst zich beginnen af te tekenen. Op dezelfde manier worden de overige bollen van de keten gevormd — bollen D, E, F ... Z. Elk van de tien massa’s laten individueel hun eigen kenmerkende patroon of eigenschap in en op elke bol achter.

In deze cyclus werkt de hoogste monadische menigte samen met het laagste monadische natuurrijk om een eerste structuur van elke bol te ontwikkelen waarmee zij samen het fundament leggen voor alle monadische massa’s die zich tussen hen in bevinden om daarop verder te bouwen voor wat uiteindelijk de volledig gemanifesteerde bollen moeten worden. Dus elke monadische massa draagt tijdens de eerste ronde zijn eigen kenmerkende elementen bij aan elk van de bollen, terwijl de monadische massa’s of levensgolven elk in een regelmatige reeks elkaar opvolgen bij hun doorgang door de wachtende laya-centra. Op deze manier worden de bollen zelf geschikte verblijfplaatsen voor hun respectievelijke klassen van bewoners of levensgolven.

De monaden van het mensenrijk zijn tijdens de eerste ronde door alle vormen en natuurrijken gegaan. Tijdens het eerste wortelras van de eerste ronde op bol D (onze aarde) was de mens zeer etherisch en — hoewel uiteraard niet intellectueel — toch zeer spiritueel.

De bollen van de aardketen waren tijdens de eerste ronde in hun eerste of elementaire rupa-stadium, een toestand die geheel anders was van alles wat we tegenwoordig gewoon vinden. Want tijdens de eerste ronde — die volgde op drie voorbereidende elementale ronden — werd één kosmisch element ontwikkeld, namelijk dat van vuur. Het gemanifesteerde stoffelijke vuur zoals wij dat nu kennen was nog niet verschenen, maar dit eerste vuur zou kunnen worden beschreven als koel en lichtgevend. Dus zelfs de grofste bol (bol D) hoewel in bolvorm ontwikkeld, was zonder enige vaste substantie of wat voor kwaliteit dan ook, er was niets anders dan een koude straling. De overige kosmische elementen ontwikkelden zich op soortgelijke wijze tijdens de daaropvolgende ronden.

Tweede Ronde

Een belangrijk verschil tussen de eerste ronde en alle volgende ronden is dat tijdens de eerste ronde alle bedekkingen of omhulsels van de verschillende soorten die door de ontwikkelende monaden werden gebruikt, als elementaire basisvormen werden gemaakt, zowel als levensgolf als individueel. De monaden die hun eerste cyclus volgden deden niets anders dan het zorgen voor grondvormen van een spiritueel-etherische aard. Dit slaat niet alleen op de bollen van een planeetketen, maar ook op de verschillende lichamen waarin de individuele monaden van de levensgolven zich manifesteren. Enkele van deze lichamen blijven op elke bol van de keten achter en worden sishta’s (achterblijvers) wanneer hun respectievelijke levensgolf verdergaat naar de eerstvolgende bol, en deze werkwijze bestaat al vanaf de eerste ronde. Deze achterblijvende voertuigen of sishta’s staan klaar als evolutionaire grondvormen om de terugkerende monaden van de levensgolven op de verschillende bollen te ontvangen nadat die rond de keten zijn gegaan. De terugkerende monaden van de levensgolf belichamen zichzelf in en door de sishta’s en zijn daarmee de startpunten van de verschillende wortelrassen op elke bol. De evolutie gaat volgens dit proces verder na het einde van de eerste ronde en vermijdt zo wat anders een compleet nieuw opbouwen van lichamen vanaf het allereerste begin zou betekenen — de sishta’s zijn relatief hoog ontwikkelde voertuigen die wachten op de aankomst van de eerste monaden van de verschillende levensgolven.

Doelend op de staat van het natuurrijk van de mens in de tweede ronde is de mens ...

nog steeds gigantisch en etherisch, maar wordt steeds steviger en compacter van lichaam — een meer stoffelijk mens, maar nog altijd minder verstandelijk dan spiritueel; want de evolutie van het verstand verloopt langzamer en moeilijker dan die van het stoffelijk omhulsel en het verstand ontwikkelt zich niet zo snel als het lichaam. (ML 95-6)

Tijdens de tweede ronde had zelfs bol D van de aardketen niet zijn huidige grove substantie maar was van een etherische aard, hoewel dichter en zwaarder dan die van de eerste ronde. Zijn kenmerk was lucht — dat element ...

waarvan de zuiverheid degene die het zou gebruiken, zou verzekeren van het altijddurende leven. ... ‘Vanaf de tweede ronde begon de aarde — tot dan toe een foetus in de schoot van de ruimte — haar werkelijke bestaan: zij had een individueel gevoelsleven ontwikkeld, haar tweede beginsel. (SD 1:260)

 De stof in de tweede ronde kan ... figuurlijk worden aangeduid als tweedimensionaal. ... die overeenkomt met het tweede waarnemingsvermogen of zintuig van de mens. Maar deze twee samenhangende evolutietrappen hebben betrekking op de processen die zich afspelen binnen de grenzen van één enkele ronde. (SD 1:252)

Er is ook een samenhang tussen de evolutionaire ontwikkeling van de menselijke beginselen en de ronden, zodat de tweede ronde de ontwikkeling van het tweede menselijke beginsel laat zien in zijn zevenvoudige of twaalfvoudige aspecten.

Derde Ronde

Gedurende de derde rondgang van de families van monaden of levensgolven langs de bollen van een planeetketen wordt dezelfde algemene trend voortgezet als die van de tweede ronde, maar met de ontwikkeling van een toegevoegde derde factor in de evolutionaire pelgrimstocht. Bol D van de aardketen had nog niet zijn huidige grove substantie gekregen want het derde element/beginsel (water) bevond zich nog in een toestand van evolutionaire ontwikkeling, daarom kende de bol een nogal waterige [astrale] natuur.

In die tijd waren zelfs de verder ontwikkelde monaden van de maanketen die de mens vertegenwoordigden en die zouden gaan leiden, niet meer dan een ‘ruwe schets van mensen,’ reusachtige op apen lijkende vormen. Toch waren zij geen apen in welke betekenis van het woord dan ook, want van wat we nu weten van de apen en mensapen waren die van een veel latere ontwikkeling en het gedeeltelijke nageslacht van de mensheid, het product van de huidige vierde ronde. Deze mensen van de derde ronde waren ontstemd: ‘Dit is geen geschikt rupa voor onze broeders van het vijfde’ (SD 2:57) — een uitspraak van de vijfde klasse van monaden of manasaputra’s.

Aan het einde van de derde ronde waren er monaden die op de rest vooruitliepen en al menselijk van aard waren en de kenmerken ervan bezaten. Die monaden leidden de weg naar de ware menselijkheid van de vierde ronde en daarom waren zij de gidsen van de minder ver ontwikkelde menselijke monaden toen het de beurt van laatstgenoemden werd om te incarneren tijdens de vierde ronde. Deze vooruitgesnelde monaden worden soms de Zonen van Yoga genoemd. Omdat de intellectuele en morele verantwoordelijkheid van de menselijke monaden pas aan de orde is als het denkvermogen zich ontwikkelt (wat voor het gros van de menselijke monaden pas tijdens het derde wortelras van de huidige vierde ronde plaatsvond) hadden nog maar weinig monaden het stadium van intellectuele en morele verantwoordelijkheid bereikt, en gedurende de tweede ronde waren zelfs deze voorlopers bezig met het ontvouwen van de vermogens en verantwoordelijkheden van het denkvermogen en het maken van keuzes. Tijdens de derde ronde:

... heeft hij een geheel vast of compact lichaam; eerst de vorm van een reusachtige aap en meer verstandelijk (of liever listig) dan geestelijk. Want hij heeft nu op de dalende boog het punt bereikt waarop zijn oorspronkelijke spiritualiteit wordt verduisterd of overschaduwd door het ontluikende verstandelijke. In de laatste helft van deze derde ronde wordt zijn reuzengestalte kleiner, de structuur van zijn lichaam verbetert (misschien kan een microscoop helpen dit te demonsteren) en hij wordt een meer redelijk wezen — hoewel nog steeds meer aap dan een deva-mens ... (MB 96)

... dat wil zeggen, manas (denkvermogen) was nog niet actief. Dus terwijl de voorlopers van de derde ronde als werkelijk menselijk konden worden beschouwd bevond de grote massa van het mensenrijk zich nog steeds in zijn elementaire fase van intellectuele en morele verantwoordelijkheid. Het denkvermogen was nog maar net begonnen te ontluiken en daarom waren de eerste mensen eerder geslepen of spitsvondig dan intellectueel, meer instinctmatig dan geestelijk.

Een andere fase van evolutie van de levensgolven tijdens de derde ronde kenmerkte zich door de grote uitstroom van verschillende soorten dieren onder invloed van de enorme druk of innerlijke drang van de verschillende levenscentra om zichzelf tot uitdrukking te brengen in hun eigen fasen van evolutionair ontvouwen. Echter, wat we nu de zoogdieren noemen was het resultaat van een veel latere ontwikkeling, want die verschenen tijdens de vierde ronde, hoewel er ook onder de zoogdieren voorlopers waren tijdens het laatste deel van de derde ronde. Bovendien ontstonden al deze verschillende soorten of groepen van ontwikkelende wezens uit de astrale vormen die werden afgeworpen door de mens van de derde ronde. De huidige ...

amfibieën, vogels, reptielen, vissen, enz., zijn de resultanten van de derde ronde, astrale fossiele vormen die waren opgeslagen in de aurische omhulling van de aarde en geprojecteerd in fysieke objectiviteit na de afzetting van het eerste laurentische gesteente(SD 2:684)

... tijdens deze vierde ronde.

Vierde Ronde

De vierde cyclus van elke levensgolf rond alle bollen van een planeetketen wordt de vierde ronde genoemd.

Het midden van de vierde ronde is het keerpunt in dit planetaire manvantara. Vóór dit punt volgden de monadische massa’s op de neergaande boog hun cyclische bewegingen omlaag en ontwikkelden om karmische redenen voertuigen van materie vanuit de moederschoot van de geest. In de vierde ronde op bol D, tijdens het vierde wortelras, werd het keerpunt van dit manvantara bereikt, want de natuur was op het laagste punt van de afdalende levensgolf aangekomen en daarna begonnen de monaden zich opwaarts te ontwikkelen op de opgaande boog: daarmee begon de involutie van de stof en de evolutie van de geest (wat herkenbaar is aan beginnende radioactieve straling).

De zogenoemde geologische tijdperken zijn het resultaat van de actieve evolutionaire krachten van de natuur tijdens onze huidige vierde ronde en elk van de bollen van de keten, inclusief bol D, had wat zijn kenmerken betreft een iets ander uiterlijk en was net iets anders van samenstelling tijdens elk van de drie eerdere ronden. In elke ronde wordt een kosmisch beginsel ontwikkeld en het vierde beginsel ‘aarde,’ is zich in deze vierde ronde aan het ontwikkelen (tijdens de eerdere ronden werden vuur, lucht en water ontwikkeld) — men moet deze elementen echter niet verwarren met de gebruikelijke alledaagse betekenis ervan maar die zien zoals dat gebruikelijk was in de zeer oude filosofie. Dus in de vierde ronde ...

veranderden de gasachtige vloeistoffen en de kneedbare vorm van onze bol in de harde, omkorste, grofstoffelijke bol waarop wij nu wonen. (SD 1:260)

Uiteraard namen de geologische veranderingen die onze bol tot aan onze eigen tijd onderging vele, vele miljoenen jaren in beslag. Sedimentatie op bol D bijvoorbeeld begon tijdens deze ronde meer dan 320 miljoen jaar geleden en wijst op het verschijnen van de levensgolf van mineralen op deze bol, nadat een voorbereidend werk door de drie voorafgaande natuurrijken van elementalen was voltooid. Toen het natuurrijk van mineralen zijn zevenvoudige cyclus had volbracht vertrok het overschot of surplus naar de volgende bol E en de levensgolf van het plantenrijk kwam op het toneel van bol D. Na het plantenrijk kwam het dierenrijk en na de dieren verschenen de mensen, die op hun beurt zullen worden gevolgd door de levensgolven van de drie dhyani-chohanische natuurrijken.

Bij de aanvang van de menselijke fase in de vierde ronde op bol D hadden de maanpitri’s of menselijke monaden hun astrale dubbel uit hun lichamen geprojecteerd, de lichamen die deze pitri’s gedurende de derde ronde hadden ontwikkeld, en ...

deze ijle, fijnere vorm dient als het model waaromheen de Natuur de stoffelijke mens bouwt. (SD 1:180)

De menselijke levensgolf heeft zijn vierde wortelras op deze bol volbracht en heeft nu het middelpunt van het vijfde wortelras bereikt. Het punt met de allergrofste fysieke ontwikkeling van de mens ligt achter ons en zijn lichaam zal zich van nu af aan in toenemende mate verfijnen en etherischer worden.

Tijdens de vierde ronde zal het vierde beginsel kama (begeerte) volledig worden ontwikkeld, zowel in de mens als in de rest van de wereld. De mens werd werkelijk menselijk door de intellectuele verlichting van de vroege mensheid in deze ronde door de neerdaling van de manasaputra’s. Deze grote gebeurtenis vond plaats tijdens het derde wortelras.

Wat het dierenrijk betreft, halverwege dit manvantara ‘sloot’ de deur naar het natuurrijk van de mens automatisch, want toen begon de klimmende boog: dat wil zeggen alle monaden die niet de evolutionaire staat hadden bereikt waarmee zij toen hun evolutionaire weg door het mensenrijk konden vervolgen, moeten de resterende drie en een halve ronde in de lagere natuurrijken doorbrengen. De zoogdieren verschenen allemaal in deze ronde maar het eerste zoogdier op deze bol was de mens. De overige zoogdieren waren de zeer vroeg afgeworpenen, of specialisaties van die afgeworpenen, die hun oorsprong vonden in de menselijke stam.

Wat betreft het plantenrijk: vegetatie begon in zijn etherische vorm voor wat wij het tijdperk van het Primair noemen en ontwikkelde zich verder tijdens dit Primair waarin het vaster werd en is daarmee doorgegaan tot in onze tijd. Het bereikte zijn fysieke bloeitijd in het vroege deel van het secundair en mogelijk zelfs al tijdens het middelste en late deel van het Primair, waar de grote steenkoollagen kunnen worden gevonden.

Vijfde Ronde

De vijfde ronde betekent de vijfde reis van monadische menigten rond de bollen van een planeetketen. Nu de mensheid in het vijfde wortelras van de vierde ronde op de vierde bol is, ofwel bol D van de zeven gemanifesteerde bollen van de aardketen, ligt het begin van de vijfde ronde honderden miljoenen jaren in de toekomst. Toch hebben al een paar vijfde ronders als voorlopers zichzelf op deze bol laten zien, het zijn de verst gevorderde individuen van de menselijke levensgolf. Zesderonders zijn echter buitengewoon zeldzaam.

Elke ronde zorgt voor een nieuwe evolutionaire ontwikkeling van elk van de bollen van de aardketen en een fundamentele verandering in de fysieke, psychische, mentale, intellectuele en spirituele constitutie van de mens. Het manas-beginsel (het vijfde of intellectuele beginsel) zal aan het einde van de vijfde ronde volledig zijn ontwikkeld en overeenkomende aspecten van de menselijke constitutie zullen in mindere mate worden ontwikkeld tijdens de zesde en de zevende wortelrassen van de vierde ronde. Hoewel de grote meerderheid van mensen in die toekomstige ronde veel verder zullen zijn ontwikkeld dan de huidige mens van de vierde ronde, zal er toch gedurende de vijfde ronde op deze bol een punt komen wat in de theosofische literatuur ‘het moment van keuze’ wordt genoemd. Op dat punt moeten de monaden die verder zullen opklimmen op de omhooggaande boog in hun ontvouwende evolutie een bepaald punt hebben bereikt dat hen in staat stelt met succes hun omhooggerichte evolutionaire reis naar de geest voort te zetten. Die monaden die nog niet deze evolutionaire staat hebben bereikt en die daarom niet in staat zullen zijn de reis langs de omhooggaande boog voort te zetten, kunnen niet anders dan wachten op een toekomstig manvantara, wat een verlies aan evolutionaire kansen en tijd in de orde van grootte van miljoenen jaren betekent.

Elke ronde brengt ook de evolutionaire ontwikkeling van een kosmisch elementbeginsel naar buiten en de vijfde ronde zal het vijfde kosmische element aether tot manifestatie brengen dat tegen die tijd in de atmosfeer van de bol zelfs half-gemanifesteerd zal zijn. Dan zal de door­dring­baar­heid van de stof het kenmerk van onze bol zijn zodat dan de dichte vaste vormen voor het menselijke waarnemingsvermogen op een dichte mist zullen lijken. Het vijfde element zal een overheersende invloed hebben in de vijfde ronde.

Zesde Ronde

De zesde ronde betekent de zesde rondgang van alle levensgolven langs de bollen van een planeetketen. Zij volgen de regelmatige evolutie van de kosmische element-beginselen die in de vijf voorafgaande ronden zijn ontwikkeld. Het zesde kosmische element zal tot manifestatie komen, maar er is geen toespeling of hint gegeven wat de aard ervan zal zijn anders dan zijn naam — purusha-sakti (ML 91).

Vanaf de tweede ronde begon de aarde — tot dan toe een foetus in de schoot van de ruimte — haar werkelijke bestaan; zij had een individueel gevoelsleven ontwikkeld, haar tweede beginsel [lucht]. Het tweede komt overeen met het zesde (beginsel); het tweede is eeuwig leven, het andere tijdelijk leven. (SD 1:260)

In de mensheid van die ver in de toekomst liggende tijd zal het zesde beginsel (buddhi) relatief volledig tot ontwikkeling zijn gekomen. De mensheid zal dan één familie van boeddha­’s zijn geworden — want van Gautama Boeddha is het bekend dat hij een zesderonder was. Ook het lichaam van de mens zal enorm zijn veranderd. Aan het einde van die ronde zal het een ei- of bolvormig uiterlijk hebben en zal het licht uitstralen.

Zevende Ronde

De laatste gemanifesteerde ronde in de evolutionaire levenscyclus van de levensgolven die langs een planeetketen trekken. Hoewel er weinig kan worden gezegd over de toestand van de mensheid in de zevende ronde is het wel duidelijk dat de mensen dan met succes één zullen zijn geworden met hun zesde beginsel (buddhi), en omdat het zevende beginsel (atman) in die zevende ronde zal gaan overheersen zal het leven op aarde zó overweldigend heerlijk zijn dat het ieder begripsvermogen van nu ver te boven gaat. Alleen in het zevende wortelras en in de zevende ronde zullen mensen uiteindelijk en werkelijk volledig ontwikkelde zevenvoudige wezens zijn geworden: dan zullen zij de evolutionaire staat van dhyani-chohanschap hebben bereikt.

Aangezien elk van de zes eerdere ronden een kosmisch elementbeginsel heeft ontwikkeld is het dan de beurt aan het zevende element om tot manifestatie te komen. We kunnen een vaag idee van de aard ervan krijgen wanneer we het adi-tattva noemen.

De aarde zal — in tegenstelling tot de mens — haar ware uiteindelijke vorm, haar lichamelijke schil, pas bereiken tegen het einde van de manvantara na de zevende ronde. (SD 1:260)

Lang voordat de aarde haar zevende ronde zal hebben bereikt, zal onze maan — de moeder van de aarde — zijn verdwenen, opgelost in kosmische ether en stof. Op haar beurt zal lang na de zevende ronde de aarde een maan zijn voor de planeetketen die nog moet komen.

Als de massa’s monaden hun cyclische loop op de zeven gemanifesteerde bollen van een planeetketen hebben volbracht zal elke bol, de een na de ander (te beginnen met bol A) een toestand van pralaya ingaan en de krachten en hogere substanties van elke bol worden overgebracht naar een laya-centrum, waar ze zullen blijven in statu quo tot de tijd voor een nieuw te verschijnen planeetketen aanbreekt. Deze laya-centra zijn de respectievelijke brandpunten voor de geboorte van de bollen van de nieuwe keten.

Roodkappen

Vooral door Europeanen vaak gebruikt voor de volgelingen van de oorspronkelijke en niet-hervormde boeddhistische sekten die in Tibet de Ning-ma-pas worden genoemd en die rode mantels en rode kappen dragen. Deze sekte was in het laatste deel van de 8ste eeuw in Tibet gesticht tijdens het bewind van de Ti­be­taanse koning Ti-song De-tsen, die zo onder de indruk was van de leringen van het boeddhisme dat hij Padmasambhava van Udyayana in het noordwesten van India opdracht gaf de religie van de Boeddha in Tibet te verspreiden. Maar tegen die tijd was het boeddhisme van het noordwesten van India en Nepal besmet geraakt met tantrische praktijken die Tibet domineerden tot de grote hervormer Tsong-kha-pa (geboren in 1358) de orde van de gelukpa’s of geelkappen stichtte.

Padmasambhava, die in Tibet Guru Rimpoche of Padma-jungne wordt genoemd, is zelfs tegenwoordig nog een van de beschermheiligen van Tibet en de hoofd-goeroe van de roodkappen — zijn beeltenis neemt een ereplaats in op alle altaren van deze sekten, die hij stichtte in 749.

Mw. David-Neel schreef:

de lama’s die tot de geelkappen behoren erkennen de superioriteit van hun broeders van de verschillende sekten van roodkappen voor alle vragen die min of meer verband houden met magie en occulte wetenschap. (My Journey to Lhasa 181)

Dit is een misvatting, er heeft altijd een soort vijandschap bestaan tussen de hervormde en onhervormde sekten. Elke sekte voelt in bepaalde opzichten een zekere minachting voor de overtuigingen en praktijken van de ander, toch heeft elke sekte ook eerbied voor de ander en respecteren zij elkaar voor zover die daar recht op heeft. De roodkappen houden zich veel bezig met tantrika en andere magische praktijken die vaak bestaan uit toverij. Het tantrische element dat in deze sekte overheerst is totaal vreemd aan de zuivere leringen van Gautama Boeddha. Het zijn de hogere, meer ontwikkelden, en de ingewijden van de organisatie van geelkappen die deze praktijken veroordelen hoewel zij wel het bestaan en de uitwerking ervan kennen. Toch is het de hervormde organisatie die de ware vertegenwoordiger van de authentieke occulte uitspraken en spirituele magie is, die in geen enkel opzicht iets te maken heeft met magie, dodenbezwering of dat soort zaken. De kennis die mw. David-Neel ervan had, heeft zij voornamelijk opgedaan onder de stammen en sekten in de grensgebieden waar zij uiteraard veel beter bekend kon worden met de praktijken van de roodkappen dan met die van de extreem gereserveerde geelkappen (die in het binnenland verblijven).

Zie ook Gelukpa’s

Roodoo

(Tamil) Ook Riturtu

Een periode van zestig dagen of twee maanden, een oude astronomische eenheid van tijd die verband houdt met de maan en die ook wordt gebruikt door de Chinezen, Egyptenaren en oude Arabieren. Drie roodoo’s vormen volgens het San­skriet één ayana oftewel een half jaar (SD 2:620-1).

Ropt

(IJslands) [van hroptr schreeuwer, profeet (vgl. hroptatyr omroeper van de goden), belasterd, kwaad gedaan]

In de Noorse mythologie is het de bijnaam waaronder Odin bekend is in Walhalla, waarheen zijn helden, de Eén-strijders, worden gebracht door de Walküren wanneer zij zouden zijn ‘verslagen’ op het slagveld. Als de inwijder of het hogere zelf van elke menselijke aspirant wordt van Odin gezegd dat hem kwaad is aangedaan want hij geeft niet alleen instructie en inspireert, hij onderwerpt de ziel ook aan de zware beproeving die die moet ondergaan voordat die kan worden toegelaten tot de Hal van de Uitverkorenen (Walhalla). Dus alleen de succesvolle ingewijde kan Odin herkennen als een Ropt.

Rotae

(Latijn)

Wielen. De rotae duiden op de bezielende beginselen van sterren en planeten. In het Hebreeuws zijn het ’ophanim (wielen) die veel in Ezechiël worden genoemd met betrekking tot kosmogonie. De absolute beweging die tijdens pralaya in elk atoom bewust pulseert, neigt naar een cirkelvormige beweging bij het ontwaken van een nieuwe kosmische Dag en wordt dan een centrum van kracht en een wiel genoemd, het is de kern waaromheen werelden worden gebouwd. Dit zou betekenen dat de cirkelvormige bewegingen van hemellichamen primair en inwendig of intrinsiek zijn en niet het resultaat van alleen maar rechtlijnige krachten. Die krachten die alleen maar voor een deel te maken hebben met de cirkelvormige beweging op basis waarvan men conclusies trekt in overeenstemming met het voorgestelde dynamische systeem.

Zie ook hieronder Rotatie

Rotatie

De cirkelvormige beweging schijnt een primair kenmerk van kosmische, planetaire en atomaire monaden te zijn.

Wat betreft de dynamica van het heelal zullen wetenschappers pas in staat zijn het vraagstuk van rotatie werkelijk op te lossen als men inziet dat fysieke krachten slechts uiterlijke manifestaties(!) zijn van de inwonende intelligentie van levende wezens — intrakosmisch en niet buiten-kosmisch — die het lichaam van nature vormen. De rotatiesnelheid van de aarde heeft in samenhang met de hellingshoek van zijn as in de loop der tijden nogal gevarieerd — wat een gyroscopische kracht suggereert als gevolg van een kracht die buiten de aarde ligt, maar niet buiten de aarde in de zin van systemisch anders. Door een afname van de rotatiesnelheid zou het Lemurische continent in kleinere stukken zijn gebroken. Dit is niet hetzelfde als de vermeende buitengewoon langzame vertraging van de draaiing van de aarde als gevolg van het afremmen door getijdenwerking.

Rozenkruisers

[van Latijn rosa roos + crux kruis]

Rozige kruis [zelfs het rooskleurige kruis behoort tot de mogelijkheden] of rozenkruis, en verwijst naar het kruis van de roos. In de middeleeuwen zag men de roos als een embleem van goddelijke liefde en het kruis als een symbool van zelf­verloo­che­ning en zelfoverwinning. Het is een Europese‘Het ware symbool van de rozenkruisers is dat van een pelikaan die zijn borst openscheurt om zijn zeven kleintjes te kunnen voeren,’ opoffering.
Uit: Manly Hall, The Secret Teachings of All Ages.
middeleeuwse mystieke en half-occulte broederschap, mogelijk daterend van rond het midden van de 15de eeuw. Die één van de vele cyclische pogingen (van de Witte Broederschap) betekende om de oude wijsheid opnieuw onder de aandacht van het publiek te brengen en levend te houden. De ontwikkeling ervan volgde dezelfde bekende wegen als de meeste van zulke [mystieke] ondernemingen. De naam werd voor het eerst aan de discipelen van de geleerde adept Christian Rosenkreuz gegeven, de achternaam zou een Duitse vertaling zijn van roos-kruis, wat onbeantwoord laat of Rosenkreuz werkelijk een familienaam was of een achternaam die voor een mystiek doel was aangenomen, wat zou wijzen op een bijzondere organisatie van mystiek denken. De naam Christian kan ook zo’n aangenomen mystieke naam zijn.

Hoe dan ook, Rozenkreuz kwam terug van een reis naar Azië en vestigde een mystieke orde in Europa. Hij en zijn discipelen moesten de krachtige tegenwerking van de christelijke kerk onder ogen zien die in die periode een groot deel van Europa terroriseerde. Hij goot zijn leringen in een christelijk jasje en gebruikte bijvoorbeeld een naam als Jehovah om de werkelijke betekenis te verbergen en gaf alleen aan zijn volgelingen de sleutels voor de interpretatie van zijn leringen. Hij richtte geen officiële organisatie op en had geen scholen opgezet want het was noodzakelijk de uiterste geheimhouding in acht te nemen om aan vervolging en zelfs de dood te ontkomen. Het is om deze redenen dat de ware geschiedenis van de rozenkruisers zo moeilijk is te achterhalen. De oorspronkelijke rozenkruisers waren vuurfilosofen, opvolgers van de theürgen en de magi.

Het symbool van een kruis binnen een cirkel zou een roos met een kruis erin moeten voorstellen maar is in werkelijkheid een verhaspeling door Westerse christelijke kabbalisten, die er het grote mysterie van occulte voortbrenging aan verbinden, terwijl het ware symbool voor het opnieuw ontwaken van het heelal een cirkel met een punt erin is en de cirkel met een kruis is niets anders dan het wereldkruis. Het ware symbool van de rozenkruisers is dat van een pelikaan die zijn borst openscheurt om zijn zeven kleintjes te kunnen voeden — het is het symbool van de 18de graad van die orde. Het rozenkruis is een opengevouwen kubus (vgl. SD 2:19, 80, 601). Er zijn sinds het verdwijnen van de middeleeuwse rozenkruisers vele organisaties met de naam rozenkruisers geweest en er bestaan er nog steeds die de naam — en blijkbaar veel van de leringen van de rozenkruisers — hebben overgenomen voor zover ze die kunnen begrijpen. Blavatsky noemt Paracelsus een ware rozenkruiser en zegt dat Éliphas Lévi toegang had tot handschriften van de rozenkruisers.

Ru

(Egyptisch)

Een poort, een uitgang. Wanneer wordt verwezen naar de hemelen is dat de plaats aan de noordelijke hemel waar zoals wordt gezegd de zon wordt herboren. In mystieke zin is het die plaats vanwaar het oorspronkelijke licht komt, en ‘dat een synoniem is van de ‘kosmische moederschoot’ (TG 279).

Het is ook de cirkel bovenaan het kruis van het ankh-teken, het Egyptische ansatakruis.

Ruah

(Hebreeuws) Ook RuachRūaḥ

Levensadem, wind, lucht, vooral in de betekenis die de Grieken gaven aan pneuma: geest, wind, lucht en adem. Een in- en uitademing, de rationele ziel of het denkvermogen dat overdenkt, een doel kent en een wil — wordt vaak verward met het levensbeginsel dat in de adem zetelt en met het levensbeginsel zelf.

In combinatie met ’elohim wijst ruach op de rationele en doelgerichte mentale kwaliteit van de goden — de mentale adem of kracht verschijnt voornamelijk in mensen en is zwak aanwezig in dieren. Ruach wordt in Genesis voorgesteld als de adem die beweegt over de chaos bij de schepping en werkt in en door het heelal en vormt dat wat edel en goed is in de mens en hem deugdzaam maakt. Kosmisch ruach is in veel opzichten gelijk aan de derde logos van de Griekse filosofie. Een soortgelijke betekenis was gebruikt voor de buitengewone krachten van de ziel, zoals bij een geïnspireerde heerser en profeet, dus de profetische geest — die vaak werd voorgesteld als overgaand van één mens in een ander mens om daarin achter te blijven.

In de Hebreeuwse Kabbalah heeft ruach dezelfde algemene betekenis en is gelijk aan het buddhi-manas van de theosofische indeling van de menselijke beginselen. Maar moderne Westerse kabbalisten hebben ruach verward met het kama-rupa of een enkele keer zelfs met kama-manas, net zoals zij het ook hebben verward met nefesh, de dierlijke vitaliteit die is verbonden met het begeren of verlangen, kama.

Ruah Hay-yom

(Hebreeuws) Ook Ruah HayyahRūaḥ Hayyōm

De adem of wind van de dag, of het koele deel van de avond.

Zie ook hierboven Ruah

Rudimentaire organen

Dit slaat op verschillende rudimentaire weefsels of organen die nauwelijks zijn ontwikkeld, waarvan sommige slechts overgangsvormen zijn in de foetus in ontwikkeling, terwijl andere blijven bestaan in de lichamen van dieren en mensen waar zij niet verder komen dan dwerggroei, wegkwijnen of, voor zover bekend, zonder betekenis blijven. Zie het wormvormige aanhangsel (de blinde darm), de oorspieren, de kieuwspleten, de pijnappelklier, de elementaire staart van het embryo, enz., die stille getuigen zijn van functies die ooit, in de oertijd, een levendige activiteit kenden maar sindsdien zijn geatrofieerd bij de vooruitgang van dieren en mensen (SD 2:119). Het feit dat zulke organen in het menselijk lichaam aanwezig zijn wordt voornamelijk gebruikt om de theorie van Darwin te ondersteunen maar kan net zo goed pleiten voor de theorie dat de zoogdieren van de mens afstammen. Nogmaals, we weten dat hoewel de mens niet is voortgekomen uit de apen er een tijd is geweest waarin zijn vorm in grote lijnen wel leek op die van de apen van nu.

De aanwezigheid van duidelijk aanwezige sporen in elke man of vrouw van de voortplantingsorganen van het andere geslacht, is het biologische bewijsmateriaal voor het oude hermafroditisme. De nog niet zichtbare geslachtsorganen van het embryo in zijn eerste stadia laat de geslachtloze kenmerken van de eerste wortelrassen zien. Het huidige routinematige proces van rijping of de afname van chromosomen in de bevruchte cel en de dood van de polaire cellen, zijn voor de bioloog tamelijk onatuurlijk, maar dit proces is tot op een bepaalde hoogte een zwakke echo van de verandering binnen het derde wortelras van een androgyne wijze van voortplanting in die van de gescheiden geslachten. De wet van de vertraging die werkzaam is wanneer een hogere soort is ontwikkeld ...

houdt het hermafroditisme nog in stand als dé manier van voortplanting van de meerderheid van de planten en van veel lagere dieren. (SD 2:172n)

Dus de mens is niet een kopie van het evolutionaire voorbeeld of prototype, want ...

de mogelijkheid tot ontwikkeling van organen die nuttig zijn voor dierlijk leven ligt in de mens besloten — de microkosmos van de macrokosmos. (SD 2:685)

De menselijke vorm is de voorraadschuur van alle vormen van zoogdieren en de natuur behoudt organen en werkingen in een rudimentaire vorm voor een toekomstig moment wanneer — zolang deze organen en functies latent aanwezig zijn en niet deel uitmaken van een proces dat leidt tot verdwijning — zij opnieuw tot activiteit komen. Dit is te zien in de incidentele terugkeer van volkomen onbekende oersoorten die bekend zijn in de teratologie (de studie van misvormingen). Een algemene eenheid van de soort is door de eeuwen heen bewaard gebleven in de vele soorten organen die uit een paar basale soorten zijn voortgekomen.

De economie van de Natuur laat het naast elkaar bestaan van verschillende volkomen tegenovergestelde ‘grondplannen’ van organische evolutie op één planeet niet toe. (SD 2:683)

Rudra-Śiva

(San­skriet) Rudra-Śiva

Śiva in de rol van een vernieuwende god. Ook ...

de grote yogi, de voorvader van alle adepten – in de esoterie een van de grootste koningen van de goddelijke dynastieën. Hij wordt ‘de eerste’ en de ‘laatste’ genoemd en is de beschermheer van het derde, vierde en vijfde Wortelras. Want in zijn oudste vorm is hij de ascetische dig-ambara, ‘bekleed met de elementen’, trilochana, ‘de drie-ogige’; pancha-ānana, ‘met de vijf gezichten’, een verwijzing naar de voorafgaande vier en het tegenwoordige vijfde Ras, want hoewel hij vijf gezichten heeft, is hij slechts ‘vierarmig’, omdat het vijfde ras nog leeft. Hij is de ‘god van de tijd’, Saturnus-Kronos, zoals zijn damaru (trommel) in de vorm van een zandloper bewijst; en als hij ervan wordt beschuldigd het vijfde hoofd van Brahmā te hebben afgeslagen en hem er slechts vier te hebben gelaten, is dat weer een toespeling op een bepaalde graad van inwijding en ook op de Rassen. (SD 2:502n)

Zie ook hieronder Rudra

Rudra’s

(San­skriet) Rudra’s [van de werkwoordstam rud huilen]

Een klasse van monaden of dhyani-chohans die behoren tot de hogere werelden van de natuur, zowel van ons zonnestelsel als van de planeetketen.

Zij zijn vrijwel gelijk aan de hogere manasaputra’s of kumara’s die weigerden te scheppen, dat wil zeggen zichzelf te belichamen in de toen nog ongeschikte menselijke voertuigen. Bepaalde individuen onder de hoogsten van die klasse waren echter onder de allereersten die gehoorzaamden aan de karmische wet en zij incarneerden in de gekozen menselijke voertuigen van het derde wortelras tijdens deze huidige vierde ronde. De rudra’s zijn daarom gelijk aan de zonne-lha’s of pitri’s in tegenstelling tot de vier lagere klassen van monaden, de maanpitri’s.

De rudra’s zijn zeer intellectuele en spirituele entiteiten die in eerdere evolutionaire tijdperken zelfbewustzijn hebben bereikt door als individuen door iets soortgelijks als het mensenrijk te gaan. De rudra’s stellen het geheel aan entiteiten voor die betrokken waren bij de primaire vorming van werelden, maar zijn ook de krachten van de lagere gebieden zoals de intellectueel inspirerende beginselen van de mens. Zij zouden volgens mythen in oorlog zijn met de schaduwachtige entiteiten en de krachten van de lagere sferen en daarom wordt er soms over hen gesproken als de vernietigers van uiterlijke vormen. Het Vishṇu-Purāṇa verklaart dat ...

aan het einde van duizend perioden van vier eeuwen, die een dag van Brahmā vormen, de aarde bijna geheel uitgeput is. De eeu­wi­ge Avyaya (Vishṇu) neemt dan de vorm van Rudra (de vernietiger, Śiva) aan en herenigt dan al zijn schepselen met zichzelf. Hij gaat de zeven stralen van de zon in en drinkt alle wateren van de bol op; hij laat het vocht verdampen en droogt aldus de hele aarde ... Aldus gevoed met een overvloed aan vocht worden de zeven zonnestralen door verdunning de zeven zonnen en zij steken uiteindelijk de wereld in brand. Hari, de vernietiger van alle dingen die ‘de vlam van tijd, Kalagni, is’ verteert uiteindelijk de aarde. Dan ademt Rudra, die Janardana wordt, wolken en regen uit’. (6:3)

De rudra’s waarover hier als een collectief wordt gesproken in de vorm van een individu en die identiek is aan Śiva, werd altijd beschouwd als de beschermheilige of het hoofd van ingewijden en van occulte training. Hij wordt de vernietiger genoemd, maar het woord ‘vernieuwer’ zou beter op zijn plaats zijn. Rudra is werkelijk de Śiva van de Rig-Veda en in veel opzichten de Agni van latere geschriften. Net als Śiva is Rudra een weldadige god (omdat hij vernieuwt) en wordt onjuist beschouwd als een kwaadaardige god (omdat die tegelijkertijd leugens en onvolmaaktheden vernietigt). Als de welgezinde of spirituele genezer is Rudra het hogere menselijke ego dat aspireert naar zijn eigen spirituele zuivere staat en als de vernietiger is hij hetzelfde als het gevangen hogere menselijke ego die ten strijde trekt tegen onvolmaaktheid, het kwaad en zonde maken hem de ‘bruller’ of de ‘verschrikkelijke.’

Rudra wordt soms de vader van de maruts of de stormgoden van de Veda’s genoemd.

Men zegt dat Rudra om een naam te krijgen ervoor heeft geweend. Brahmā noemde hem Rudra; maar hij weende nog zeven keer en kreeg zo nog zeven andere namen — waarvan hij er in elke ‘periode’ één gebruikt. (SD 2:615n)

De verschillende namen verwijzen naar de zeven lagere klassen van de ene algemene klasse.

Over de oorsprong van Rudra wordt in verschillende Purāna’s gezegd dat zijn (geestelijke) nageslacht, door Brahmā in hem geschapen, niet was beperkt tot de zeven kumāra’s of de elf rudra’s, enz., maar ‘oneindige aantallen wezens omvat die wat persoon en uitrusting betreft, waren als hun (maagdelijke) vader. Verontrust door hun vurigheid, aantal en onsterfelijkheid, verlangt Brahmā dat zijn zoon Rudra schepselen met een andere en sterfelijke aard vormt.’ Rudra weigert te scheppen, onthoudt zich, enz., vandaar dat Rudra de eerste opstandeling is. (SD 2:613n)

Dus vormen de rudra’s de zevenvoudige manifestaties van Rudra-Śiva, de zeven onderklassen waarvan Rudra-Śiva de hiërarch is of nogmaals, de zeven intelligente lagere hiërarchieën van een intellectuele aard die hervormen of vernietigen om te vernieuwen. Zij vormen ook één van de klassen van de ‘gevallen’ of intellectueel incarnerende goden, de voorouders van het ware intellectuele-spirituele zelf in de mens.

Deze uiterst occulte en belangrijke wezens zijn ook verbonden met de kabeiroi omdat zij de intellectuele nakomelingen zijn van deze planetaire goden. Zij zijn ook gelijk aan de ’elohim. Soms worden zij in oude geschriften tushita’s, jaya’s, aditya’s, asura’s, vasu’s, rishi’s, kumara’s, manu’s en de spirituele rebellen genoemd. Naar hen wordt verwezen als de tien vitale ademingen of prana’s omdat deze tien vitale ademingen de tien verschillende intellectuele energieën of krachten zijn die uit hen stromen en die op een intellectueel gebied de mentale prana’s kunnen worden genoemd.

Ruimte

In het algemeen zien wij het heelal alleen door onze zintuigen te gebruiken. Maar we zijn het er dan niet altijd over eens of de ruimte los en apart van andere objecten bestaat of dat het juist de eigenschap van objecten is, en of die ruimte objectief of subjectief bestaat. Zulke vragen komen naar voren wanneer we proberen ruimtelijke dimensies los te zien van de werkelijkheid waarvan het een aspect is, net zoals wanneer we proberen stof en energie als abstracte eenheden te zien. De fysieke basis van ons heelal verschijnt onder deze drie aspecten en de poging om elk van de drie als gescheiden bestaansvormen te zien en het heelal daaruit op te bouwen is hengelen naar tegenstellingen en tegen de richting van het verkeer ingaan.

Bij de meeste argumenten met betrekking tot de aard van de ruimte wordt de ruimte zelf van meet af aan onbewust aangenomen voor onderzoek, zodat we algauw met een cirkelredenering te maken krijgen. Is de ruimte het laatste dat overblijft wanneer we al het overig waarneembare hebben weggehaald? In dat geval moeten we ons afvragen hoe we die dan moeten definiëren in termen van iets dat wordt verondersteld ervan te zijn afgeleid? We moeten die ofwel ongedefinieerd achter ons laten als een primaire stelling, of definiëren in termen van iets dat in zijn geheel buiten het fysieke gebied ligt.

Let wel, de vraag of de dimensies tot de ruimte behoren of tot stoffelijke voorwerpen kan niet anders dan het gevolg zijn van een onjuiste waarneming waarbij die twee gescheiden lijken te zijn, zoals wanneer we spreken over objecten die in de ruimte zijn, net zoals we spreken over het leven in de stof. We denken bij ruimte aan een afwezigheid van stof, net zoals we bij duisternis denken aan het feit dat het licht ontbreekt, en stilte als de afwezigheid van geluid. Nu we een leegte hebben gecreëerd gaan we verder met die te vullen. Volgens het standpunt van het occultisme zouden we dichter bij de waarheid komen als we zeggen dat licht eerder de afwezigheid van duisternis is, geluid de afwezigheid van stilte en stof een vorm van de aanwezigheid van ruimte; en dit is zeker waar, in die zin dat die dingen die voor ons werkelijk schijnen te zijn, worden afgeleid van die dingen die voor ons zeer onwerkelijk lijken, omdat zij niet meteen fysiek waarneembaar zijn. Voor theosofen is de ruimte de oneindige, eeu­wi­ge achtergrond van het Zijn, het Zijn zelf, de altijd blijvende onderlaag, net zoals de aanwezigheid van het heelal. Zijn schijnbare leegte komt alleen door een gebrek aan fysieke aanknopingspunten waarop onze zintuigen reageren en ook door zijn volmaakte eenheid en eenvormigheid. Ruimte is leven, onbegrijpelijk bewust en daarom een god; het is de enige werkelijke wereld, terwijl onze gemanifesteerde wereld eruit is geboren, erin bestaat en mayavi (illusie) is.

De theosofie die het stoffelijke heelal als niet meer dan een van vele gebieden van de kosmos beschouwt, gebruikt de term ruimte voor een veel groter gebied. Toch heeft die dezelfde typische betekenis voor al zijn toepassingen: die stelt zich bijvoorbeeld voor dat één aspect van de drie-eenheid van ruimte ‘energie en stof’ is, die gelijk is aan de oorspronkelijke eenheid. De fundamentele hypostasen zijn allemaal afgeleiden van de eeuwig blijvende, grenzeloze ruimte en Zijn-heid wordt gesymboliseerd door ruimte, beweging en duur.

Ruimte wordt gesymboliseerd door de cirkel; een middelpunt wijst op de spirituele monadische activiteit die tevoorschijn komt in de abstracte ruimte. Het is gelijk aan ākāśa of aether, water of wateren; chaos als de ruimtelijke diepten. Soms wordt ruimte tijdens zijn manifestatie voorgesteld als een slang met zeven koppen of als de grote zee of de diepte. En soms wordt het aupapaduka (ouderloos) genoemd omdat het primair de bron van alles is, het wordt zowel mula­pra­kriti als parabrahman genoemd. In zijn gemanifesteerde aspect is het de heldere ruimte, zoon van donkere ruimte, de eerste is de straal die in de kosmische diepten is gevallen. Ouder-ruimte is de eeu­wi­ge altijd-aanwezige oorzaak van alles — de onbegrijpelijke godheid, waarvan de onzichtbare kleden de mystieke wortel van alle stof en van het heelal voorstellen. Ruimte wordt vóór de kosmische activiteit Moeder genoemd en Vader-Moeder in de eerste fase van het opnieuw ontwaken van manifestatie.

In dit verband wordt er een duidelijk onderscheid gemaakt tussen abstracte ruimte, de grenzeloze, oneindige omvatter zonder begin en zonder einde, bevatter van alle verschillende gemanifesteerde ruimtes, die als individuen verschijnen van en in haar onpeilbaar diepe schoot; en deze laatste ruimtes zijn de nakomelingen — zowel collectief als individueel — van de ruimtelijke gebieden die worden begrepen binnen de grenzen van welk gemanifesteerd heelal dan ook, zoals een Melkweg of een zonnestelsel. Aldus hebben we het grenzeloze ruimtelijke Al of de abstracte ruimte en de ontelbaar grote hoeveelheid heelallen of begrensde ruimtes die erin tevoorschijn komen. De eerste is absolute oneindigheid en eeuwigheid; de laatste zijn de talloze, relatieve ruimtes of heelallen die zijn verspreid over de velden van het Grenzeloze wat het broedsel van de Grote Moeder wordt genoemd.

De fysieke ruimte zou zes richtingen kennen, de vier kardinale punten met daarnaast het zenit en het nadir of acht richtingen volgens de assen die de tegenoverliggende hoeken van een kubus verbinden. De zes en de acht komen samen in de kubus en het achtvlak. Bij de definiëring van de geometrische ruimte is er niets dat de mogelijkheid van andere ruimtelijke constructies uitsluit die samen met onze ruimte bestaan en die zich daarmee of onderling vermengen. Dit kan helpen bij het begrijpen van zulke onderwerpen als ketens van bollen — die, wanneer we pogen die voor te stellen door getekende diagrammen, zo verwarrend en in tegenspraak schijnen te zijn — en de manier waarop andere gebieden van bewustzijn en objectiviteit een relatie kunnen hebben met het fysieke.

Ruimte / Tijd

Een idee dat Einstein heeft overgenomen van Minkowski, waardoor de tijd (gezien als een vector) niet langer wordt geacht onafhankelijk te kunnen bestaan van een ruimtelijke dimensie, maar tot een vierde coördinaat is gemaakt voor het bepalen van de plaats van een gebeurtenis. De drie ruimtelijke dimensies waaraan we gewend zijn is een concept dat simpelweg voortvloeit uit onze dagelijkse ervaringen zodat er geen reden is waarom we niet een beeld van een andere orde kunnen overnemen als we vinden dat die beter aan onze doeleinden voldoet. We kunnen het heelal zien in de vorm van een drievoudige ruimtelijke uitbreiding en een onafhankelijke tijd, of we kunnen het beschouwen als een vorm van een vier-dimensionaal continuüm, waarin een coördinaat de positie in de tijd voorstelt die zijn plaats inneemt met drie andere die de posities in de ruimte voorstellen. De punten van licht van verre sterren die we ’s nachts aan de hemel zien worden niet alleen door afstanden van elkaar gescheiden, maar ook door afstanden in tijd vanwege de tijd die het licht nodig heeft om te reizen.

Ruimte/tijd is een wiskundig concept dat van pas komt bij bepaalde metingen die de moderne wetenschap nodig heeft, maar die niet beantwoorden aan wat dan ook waarvan we ons een helder mentaal beeld kunnen vormen. Hoe kunnen we ons een beeld voorstellen van een lijn die wordt getrokken van de Amerikaanse president in Washington naar Cicero in het Romeinse Forum, of omgekeerd, maar zo’n lijn zou in beide richtingen volgens de moderne wiskundige theorie een passage door ruimte/tijd betekenen.

Rune

Ook Runa [van Zweeds runa, IJslands run]

Oospronkelijk een mysterie, gelijk aan het Griekse theo-sofia (goddelijke wijsheid), wat de reden is — het waarom — van het menselijke bestaan en waar evolutie zich op richt. Later werden runen gebruikt als tekens of letters die in een stok, steen of zelfs meubilair waren gesneden en magische eigenschappen zouden hebben. Een linguïst of iemand die thuis was in de kunst van talen werd een runa-meistari (rune-meester) genoemd. Dat was iemand die wist hoe de runen correct moesten worden gelezen en geschreven.

In Havamal (het Lied van de Verhevene) — een lang gedicht uit de Oudere Edda — vertelt hoe Odin ...

negen nachten lang ‘aan de door de wind geteisterde boom hing’, de levensboom, zodat hij ‘de runen zou kunnen bezielen’. (MvO ix)

Er wordt gezegd dat Odin de eerste was die runen uitvond en uitsneed op verschillende talismans die het leven van de mensen op aarde moesten beschermen. Een ervan is uitgesneden op het schild van Grimnismál dat ‘staat voor de schitterende god; bergen en miljarden zouden worden verteerd als hij zou wegvallen.’ Een andere rune is geschreven op het oor van Arvakrand en een op de hoef van Allsvinn (de paarden die de zonneschijf langs de hemel trekken); er is een rune geschreven op de teugels van Sleipnir, de hengst van Odin en één op de poot van een beer, een andere op de tong van Bragi (dichterlijke inspiratie), op de klauwen van de wolf en op de snavel van de adelaar, op de brug over de regenboog (Bifrost); op glas, op goud, op wijn en op kruiden; op Vili’s hart en op de speer van Odin, op de nagels van de Nornen, enz. Later werden zij er allemaal van afgeschraapt, vermengd met de heilige mede van wijsheid en verspreid over de drie werelden voor het welzijn van goden en mensen.

Rupa

(San­skriet) Rūpa

Vorm, beeld, gelijkenis; lichaam, voertuig; tegengesteld aan arupa (vormloos). Ook de eerste skandha, de stoffelijke eigenschappen of attributen in relatie tot de skandha’s.

Rupa-deva’s

(San­skriet) Rūpa-deva’s [van rūpa vorm + deva god]

Hemelse wezens met een vorm. Die klasse van hemelse wezens of lagere dhyani-chohans die nog vormen hebben en die ... de intelligente Bestuurders van deze wereld van Stof zijn, die met al deze intelligentie slechts de blindelings gehoorzamende instrumenten zijn van het Ene; de actieve middelaars van een Passief Beginsel (MB 117).

Deze rupa-deva’s hebben hun kringlopen als monaden in het stadium van het menszijn volbracht en zijn opgeklommen naar de eerstvolgende hogere klasse boven de mensheid.

Zie ook Arupa-deva’s

D'DE'C'F'B'GAFBCEVORMLOZEWERELDENWERELDENMET VORM1234567ATALAVITALASUTALATALATALAMAHATALABHUVARLOKABHURLOKAPATALASVARLOKARASA-TALAMAHAR-LOKAJANARLOKATAPARLOKASATYALOKA

Rupa-loka

(San­skriet) Rūpa-loka [van rūpa vorm, lichaam + loka wereld]

Wereld van vormen. Bestaansgebieden waar de substantie of voertuigen meer stoffelijk en duidelijk omschreven zijn in tegenstelling tot de arupa-loka’s (vormloze werelden) waar de lichaamsvormen minder welomlijnd zijn, vanuit ons huidige perspectief en onze zintuigen. In de theosofische literatuur zijn het de vier laagste kosmische gebieden met de zeven bollen die gewoonlijk de rupa-werelden worden genoemd, terwijl de drie hogere kosmische gebieden met hun vijf bollen, arupa worden genoemd.

Ruta

(San­skriet) Ruta

Een van de laatste eilanden van het grote Atlantische stelsel dat ruwweg 850.000 jaar geleden verdween — vele duizenden jaren vóór Poseidonis, het laatst overgebleven eiland van Atlantis (dat circa 11.500 jaar geleden verzonk). Ruta is in de mythologie van de hindoes bekend als het Witte Eiland en was een groot ‘equinoctisch’ (tropisch) eiland met bijna continentale afmetingen en lag in de wateren die nu bekend zijn als de Stille Oceaan. Volgens de overleveringen van de hindoes lag de oorsprong van het San­skriet in het Ruta, de taal van de eilandbewoners.