© Theosophical University Press 2017
Theosofische Encyclopedische Woordenlijst

Saters

[van Grieks satyroi]

Saters vertegenwoordigen de overvloedig aanwezige psychovitale krachten van de natuur die ook doen denken aan Dionysos of Pan. Volgens vele mythen zouden zij borstelig haar hebben,Fragment uit ‘de hel’ van Jeroen Bosch, voor verklaring zie voetnoot. Klik op afbeelding voor groot formaat. een stompe neus, puntige oren, beginnende horentjes en een staart. Toen men ze verwarde met de faunen van het Latijn kwamen er de hoorns en hoeven van geiten bij. Volgens de overleveringen hielden zij van de muziek van de fluit, van dans, gezang en wijn, en zoals Puck en de natuurgeesten van West-Europa, leken zij op elfen en haalden zij kwajongensstreken uit.

De saters van de overlevering stellen een ooit werkelijk bestaand en uitgestorven ras van wezens voor die half dier, half mens waren. De mensheid van het derde wortelras had gemeenschap met dierlijke wezens en schiep die creaturen waarmee de late Lemuriërs en eerste Atlantiërs opnieuw gemeenschap hadden waaruit de mensapen ontstonden. We moeten bedenken dat de eerste vermengingen van rassen plaatsvonden toen de individuen daarvan niet zo duidelijk konden worden onderscheiden als de mens en het dier van vandaag*. Er was een vruchtbare onderlinge vereniging mogelijk die toen niet zo onnatuurlijk was als dat tegenwoordig zou zijn.

De Nephilim (reuzen) van Genesis 6:4 waren de menselijke protoplasten van het laatste deel van het tweede en van het derde wortelras, en een vage herinnering aan het eerdere bestaan van deze rassen zonder denkvermogen was voor de eerste Hebreeën aanleiding om ze als saters te zien. Het lijkt aannemelijk dat de verschijning van de natuurgeesten aan de mensen op het platteland door die mensen gekoppeld werd aan overleveringen over saters en de echte wezens van deze soort. Maar hoewel ze zijn uitgestorven als een fysiek ras blijven zij bestaan in astrale vormen.

Tempel van Sati/Satet te Abu

Sati

(Egyptisch) Ook Satet [van de werkwoordstam sat uithalen, schieten, gooien, emaneren, tevoorschijn brengen]

Vereerd te Abu of Elephantine, de partner van Khnemu en zustergodin van Anqet en het tweede lid van een triade. Net als Khnemu heeft zij waterige kenmerken, zodat haar beschrijving zegt dat zij sproeit met water en zaad verspreidt. Ze werd geassocieerd met Isis-Sothis en in Dendera met Isis-Hathor. Bij de Grieken deed zij denken aan Hera.

Haar tempel in Abu werd als een van de heilige plaatsen van het oude Egypte gezien want in het Egyptische Dodenboek staat vermeld dat de ‘Osiris-geworden’ overledene de Tempel van Satet had bezocht die een van de oude inwijdingsplekken was. Samen met Isis was zij verbonden met de ster Sept (Sirius) waarin de ziel van Isis woonde.

Satta

(San­skriet) Sattā [van de werkwoordstam as zijn, bestaan]

Zijn, bestaan. Een naam van Brahman met de betekenis van het essentiële zijn.

Sattra

(San­skriet) Sattra

Een groot soma-offer of een heilige sessie die een jaar duurde en was gebaseerd op de jaarlijkse omloop van de zon. Ook een schuilplaats, opvang of heilige plaats die volgens de oude denkbeelden zou worden gevormd door het brengen van een mystiek offer.

Sattva

(San­skriet) Sattva [van sat zijn]

Ware essentie, spirituele essentie, werkelijkheid, waarachtig zijn. Ook een van de triguna’s (drie kwaliteiten), de andere twee zijn rajas en tamas.

Sattva is de kwaliteit van waarheid, goedheid, werkelijkheid, zuiverheid. Deze drie guna’s of kwaliteiten doordringen het gehele web of weefsel van de natuur zoals een kluwe onontwarbare draden, want werkelijk, ieder van deze drie kwaliteiten neemt op dezelfde wijze deel aan de natuur van de andere twee en toch houdt elk zijn overheersende (dat zijn eigen swabhava is) of intrinsieke kwaliteit. Iemand die verlangt een waar begrip te krijgen van de manier hoe de Oude Wijsheid keek naar deze drie fasen van menselijke intellectuele en spirituele activiteit moet eraan denken dat niet één van deze drie los kan worden gezien van de andere twee. De drie zijn de drie basale werkingen van het menselijke bewustzijn en zijn in essentie dat bewustzijn zelf. (OG 153-4)

Omdat de mens de microkosmos is van de macrokosmos kunnen dezelfde guna’s worden aangetroffen in de kosmos.

Sattvika

(San­skriet) Ook SattvischSāttvika [van sattva werkelijkheid]

Behorende tot de kwaliteit van goedheid. Sattvisch is de Nederlandstalige vorm.

Saturnalia

(Latijn) [van Saturnus]

Een Romeins feest ter ere van de god Saturnus dat vanaf 17 december een week lang werd gevierd. Ongetwijfeld was dit het begin van het occulte feest ter ere van het wintersolstitium. Saturnus werd door Romeinse onderzoekers beschouwd als de Kronos van de Grieken, hoewel we op basis van kenmerken misschien eerder zouden moeten spreken van Demeter die heerst over de geschenken van de aarde. Een legende zegt dat Tullus Hostilius de festiviteiten had ingesteld, maar ook dat Romulus dat had gedaan onder de naam van Brumalia [van bruma winter­zonne­stilstand]. Het is het moment waarop de zon Steenbok binnengaat, een van de huizen van Saturnus. De beschreven ceremoniën zijn bijna gelijk aan die van het kerstfeest, en Kerstmis wordt weer verbonden met de Noorse versie van het feest van de winter­zonne­stil­stand. Het bestond uit het vieren of losser maken van discipline en het min of meer verdwijnen van sociale grenzen. Er was een geest van vreugde en blijdschap, geschenken werden uitgewisseld, rangen en standen en sociale klassen werden vergeten, er was een wapenstilstand of straffen werden niet uitgevoerd. In geheel Europa en het oude Mexico en op vele andere plaatsen werden kaarsen of vuren aangestoken.

Maar de onschuldige en bekende vieringen van Kerstmis en Nieuwjaar zijn op zichzelf niet meer dan de exoterische expressie van een in essentie gedramatiseerde versie van de inwijdingsmysteriën die heel goed pasten in deze bijzondere periode binnen de vier heilige seizoenen. Saturnalia dankt zijn naam aan de losbandigheid die het gevolg was van het verval en de degeneratie van deze vieringen.

Occult gezien stamt de naam Saturnalia niet alleen van de bestuurder van de planeet Saturnus maar ook van de esoterische leringen van de Mysteriescholen die handelden over de kosmogonische rol van Saturnus. En dan zijn er ook nog de wat verwrongen mythologische ideeën met betrekking tot het tijdperk van Saturnus, of de ‘eerste tijden,’ van menselijk geluk en onschuld. Hoewel het tijdperk van Saturnus gewoonlijk wordt geplaatst aan het begin van de menselijke geschiedenis sluit Saturnus ook een evolutionair tijdperk af wanneer de tijd van onschuld en geluk samen met spiritualiteit en intellect zullen zijn teruggekeerd. Daarom opent en sluit Saturnus een grootse evolutionaire periode.

Saturnus G

De zesde planeet gerekend vanaf de zon en de laatste van de zeven heilige planeten van de ouden. In de theosofie is hij de bestuurder of regent van de aarde — bol D — die zijn eigen karakteristieke invloed op onze planeet uitoefent en voegt die invloeden bij die die van de maan uitgaan. Zijn gezag werd vooral gevoeld door het vierde wortelras. In de astrologie zijn zijn huizen Waterman en Steenbok, zijn dag van de week is zaterdag.

Familierassen worden onder de speciale invloed of het gedeeltelijke bestuur van Saturnus geboren — zoals bijvoorbeeld dat van de joden, maar hoewel Saturnus astrologisch gezien een grote boosaardige kracht wordt genoemd is dit slechts een vooringenomen standpunt en erkennen astrologen ook dat er invloeden zijn die Saturnus uit zichzelf uitstort (zoals elke andere planeet dat doet) die een duidelijke spirituele en weldadige aard hebben.

Onder de joden vertegenwoordigde de stamgod Jehovah de etnologische godheid Saturnus en zo is het gekomen dat de joden Jehovah zagen als hun eigen god, want in feite is hij de overheersende invloed van hun ras. De mystieke figuur voor Saturnus in de landen van het Nabije Oosten was de ezel, dat geduldige trouwe dier, dat in die landen zelfs tegenwoordig nog net zo geliefd is als een gezelschapsdier van de mens als de hond of poes dat is in het Westen. We moeten denken aan de overwinnaar van Jeruzalem die het Heilige der Heiligen van de tempel van Jeruzalem binnentrad en verklaarde dat het enige dat hij zag een gouden ezel was — terwijl er geen sprake was van ironie of sarcasme, want de ouden beschouwden deze zaken allegorisch en mystiek. Ook worden we herinnerd aan de verklaring in het Nieuwe Testament dat Jezus Jeruzalem binnenreed op een ezel en het veulen van een ezel*.

Saturnus [waarschijnlijk van het Latijnse werkwoord sero zaaien] was een van de oudste Italiaanse goden — onder andere de beschermheilige van de landbouw — die gelijk werd aan de Griekse Chronos of Kronos. Net als Kronos onttroont hij zijn vader Uranus en wordt zelf onttroond door Jupiter (Zeus). De verminking van zijn vader moet duidelijk maken dat de onbeperkte eeu­wi­ge tijd beperkt wordt en het verslinden van zijn kinderen is een symbool voor de tijd die zowel gebeurtenissen geboren laat worden als vernietigt. Hij heerst over het Gouden Tijdperk van een onschuldige vrede die echter geen vooruitgang kent, wanneer de mensen niet in staat zijn zichzelf te regeren worden zij geregeerd door genii. Zijn rijk was het Lemurische. De Latijnen stelden zich voor dat hij na de onttroning door Jupiter koning van Italië werd dat daarom Saturnia werd genoemd en heerste over de Gouden Eeuw. Vergilius profeteert dat zo’n Eeuw van Saturnus op een zekere dag zal terugkeren.

Hetzelfde ligt aan de basis van de joodse sabbat (shabbath, een tijd van rust), de dag van de Heer en Jehovah betekenen onder andere Saturnus, de genius van het Hebreeuwse volk. Van Saturnus kwamen de leringen die aan Qutamy werden gegeven en die werden vastgelegd in de Nabathean Agriculture. Onder de vele equivalenten van Saturnus vinden we Chium, Seth, Kaïn en Ildabaoth en onder de gnostici van Egypte Agruerus, Sydyk (Melchisedek) en Satan — de riem om de heup van Satan stelt de ringen van de planeet Saturnus voor. In de bijbelse lijst van gnostische emanaties komt Saturnus overeen met tronen.

*OV: Denk bijvoorbeeld aan het inwijdingsverhaal de Gouden Ezel van Lucius Apuleius.

Satya

(San­skriet) Satya

Waarheid, werkelijkheid, zijn of essentie. Als een bijvoeglijk naamwoord: waar, deugdzaam, goed, trouw enz.

D'DE'C'F'B'GAFBCEGEBIEDEN1234567ATALAVITALASUTALATALATALAMAHATALABHUVARLOKABHURLOKAPATALASVARLOKARASA-TALAMAHAR-LOKAJANARLOKATAPARLOKASATYALOKA

Satya-loka

(San­skriet) Satya-loka [van satya werkelijkheid + loka wereld, plaats]

Werkelijke wereld. De eerste of hoogste van de zeven loka’s, zijn overeenkomende tala en lagere pool is atala. Satyaloka is de verblijfplaats van de nirvani’s. Het is de hoogste en meest spirituele loka en daarom de innerlijkste, omdat hij het dichtst bij het uitstralende geestelijke centrum ligt en toch breidt hij zijn invloed uit in, boven, door en verder dan al de andere lagere loka’s. Satyaloka wordt ook wel de verblijfplaats van de waarheid genoemd.

Satya’s

(San­skriet) Satya’s [van satya waarheid, werkelijkheid]

Een naam die in elke kalpa wordt gegeven aan de twaalf grote goden (jaya’s) die uit Brahmā emaneren en die zorgen voor kosmische voortbrenging of zijn.

Zie ook Sadhya

Satyan Nasti Paro Dharmah

(San­skriet) Satyān nāsti paro dharmaḥ

Er is geen godsdienst (plicht, wet) hoger dan waarheid (werkelijkheid). Het is het motto van de Theosophical Society overgenomen van de raja’s van Benares.

Satyavrata

(San­skriet) Satyavrata [van satya waarheid + vrata gelofte]

Een gelofte van trouw aan de waarheid. Een naam van Vaivasvata-Manu, de manu van ons huidige manvantara die overeenkomt met Noach.

kaliyuga432.000 jaarHET HEDENkrita- ofsatyayuga1.728.000 jaartetrāyuga1.296.000 jaardvāparayuga864.000 jaarDRAAIRICHTINGDIAGRAM

Satyayuga

(San­skriet) Satyayuga [van satya werkelijkheid, waarheid + yuga tijdperk] Ook kritayugakṛta yuga [van kṛta juist gedaan, van de werkwoordstam kṛ doen, maken + yuga tijdperk]

De eerste van de vier grote yuga’s die een mahayuga vormen (groot tijdperk). In het kṛita of satyayuga overheersen deugd of de ingeboren goedheid die alles overtreffen. Het wordt vaak de Gouden Eeuw van de mensheid genoemd en duurt 1.728.000 jaar. Het is het tijdperk van zuiverheid, werkelijkheid en waarheid.

Het Kṛita is het tijdperk waarin rechtschapenheid en deugdzaamheid eeuwig lijken te duren, waarin plichtsbetrachting niet verslapt en mensen niet aftakelen. Mensen spannen zich niet in, de vruchten van de aarde worden verkregen door die slechts te wensen. Er is geen kwaadaardigheid, gehuil, trots of bedrog; geen twist, geen haat, wreedheid, angst, aandoening, jaloezie of afgunst. De kasten vervullen plichtsgetrouw hun taak, zijn onophoudelijk toegewijd aan één God en gebruiken slechts één formule, één wet en één ritueel. Hoewel zij afzonderlijke plichten hebben, kennen zij slechts één Veda en doen één plicht. (MhB verkorte versie Muir, 1:144)

De vier grote tijdperken die samen een grote eeuw vormen doen dat door analoge herhalingen. Er is een veel groter tijdperk met een immens langere duur dan zelfs het mahayuga dat hierboven is beschreven: dezelfde reeks van vier immens lange perioden — met een duur in de verhoudingen van 4, 3, 2, 1 — is zowel terug te vinden in de manvantarische geschiedenis van een bol als in die van een ronde. Elk wortelras kent op dezelfde manier zijn mahayuga en het is duidelijk dat het satyayuga van het zevende wortelras veel meer ontwikkeld zal zijn dan het satyayuga van het vierde wortelras, omdat in de eerstgenoemde alles veel verder ontwikkeld zal zijn en op een veel hoger gebied. Hieruit volgt dat er niet één enkel satyayuga is, maar dat er velen zijn, zowel op lagere als op hogere gebieden.

Zie ook Dvāparayuga; Kaliyuga; Tetrāyuga

Saul

(Hebreeuws) Shā’ūl

Saul is een koning uit de Bijbel. Interessant is zijn zalving en inwijding door Samuel die zei:

de Geest van de Heer zal op u neerdalen en zult met hen profeteren en in een andere man veranderen. (I Sam 10:6)

Na zijn inwijding was hij in staat de toekomst te voorspellen maar toen hij koning was geworden verliet de geest van profetie hem. Hoewel Saul het waarzeggen en de praktijk van necromantie had verboden, gaf hij wel de wijze vrouw van Endor opdracht om de geest van Samuel op te roepen.

Saundarya-lahari

(San­skriet) Saundarya-laharī [van saundarya mooi + laharī lange golf, deining]

Een van de werken van Śaṅkarāchārya. De naam duidt zonder twijfel op een metafoor met golven van mooie gedachten of een oceaan van mooie gedachten.

Saurya Pralaya & Manvantara

(San­skriet) Saurya-pralaya, Saurya-manvantara [van sūrya zon + pralaya oplossing; manvantara manifestatie]

Het uiteenvallen óf de manifestatie van een zonnestelsel. Vaak uitgedrukt met de termen maha­pra­laya of mahamanvantara.

Savarnā

(San­skriet) Savarṇā

Het vrouwelijke wezen dat zich liet vervangen door Saranyu als echtgenote of alter ego van de zon. Savarna zou het leven hebben geschonken aan Manu en werd in een latere legende Chhaya (schaduw) genoemd. Saranyu (de snelle, de snelvoetige) is een figuur uit de Veda’s net als de Sanjna van de Purāṇa’s. Saranyu is in een legende de echtgenote van Vivasvat (de zon) en moeder van de twee Asvins.

De legende van deze verwisseling verwijst naar kosmologische mysteriën want de partner van de zon moet, om het voortbrengen van hiërarchieën van levende wezens in het zonnestelsel mogelijk te maken, dat deel van de zonne-entiteit zijn dat in staat is voort te brengen en kan niet behoren tot de hogere delen van die entiteit. Aldus staat Saranyu voor het zonneintellect of denkvermogen, terwijl Savarna het geschikte prakriti-deel is voor het voortbrengende vermogen van de zon.

Sāvarna

(San­skriet) Sāvarṇa

Gelijk van kleur of verschijning of klasse, de achtste manu. Een naam die ofwel alleen of in combinatie wordt gebruikt voor alle manu’s die volgen op de achtste, behalve de laatste twee, de 13de en de 14de. Aangezien Savarna de achtste manu van onze aardketen is, is die de zaad-manu van de huidige vierde ronde en de culminatie van svabhavische individualiteit tijdens de laatste wortelrassen op bol G van onze planeetketen.

Savitri

(San­skriet) Sāvitrī [van de werkwoordstam uitschenken, stimuleren, in beweging brengen]

Opwekker, stimulator. Een aspect van de zonnegod. Ook wel gebruikt als naam van de Gayatri, een vers uit de Rig-Veda (3, 62, 10).

Zie ook Gayatri

Sayana

(San­skriet) Ook SayanacharyaSāyaṇa, Sāyaṇācārya

Een beroemde toelichter van de Rig-Veda die in aanzien steeg onder Vira-bukka I van Vijaya-nagara (1350-79). Enkele werken had hij samen met zijn broer Madhava geschreven, die de premier van Vira-bukka was en ook bekend is als Madhavacharya, een beroemde leraar en wetenschapper. Madhavacharya maakte de Dvaita-Vedanta (dualistische Vedānta) helderder en geconcentreerder en zegt dat brahma en de menselijke ziel, hoewel nauw met elkaar verbonden, duidelijk verschillend van elkaar zijn. Zijn leer is het tegenovergestelde van die van Śaṅkarāchārya, de grootste historische vertolker van de Advaita-Vedanta (nondualistische Vedānta) die zegt dat geest en stof, brahman-atman (het goddelijke) en de menselijke geest, in essentie één zijn.

Scarabee

[van Latijn scarabaeus vgl. Grieks karabos een mestkever, San­skriet śarabha een sprinkhaan, Egyptisch khepera van kheper worden, opnieuw tot leven komen]

Het Egyptische symbool van de god Khepera — een aanhoudende geestelijke impuls van schepping of cyclische voortbrenging en wederbelichaming. Tegenwoordig gebruikt voor de mestkever Scarabaeus Sacer of Aegyptorum — de heilige scarabee. Oriëntalisten zien de scarabee als het symbool van wederopstanding omdat de kever een bal van mest rolt waarin zijn eieren zitten en die achterlaat om uit te laten broeden door de stralen van de zon. Men geloofde dat dit een miniatuur zou zijn van wat in het groot zou plaatsvinden, namelijk dat de zon langs de hemel bewoog terwijl die in zichzelf de kiemen zou meedragen die in de loop van de sterrentijd zouden ontkiemen, die zich opnieuw zouden manifesteren als een solaire kosmos.

Khem, ‘de zaaier,’ wordt op een stele afgebeeld als opnieuw verrijzend na de fysieke dood, als de schepper en de zaaier van korrels maïs, die na te zijn verdord elke keer opnieuw en verfrist tevoorschijn komen in een nieuwe aar waarop een zittende scarabee is te zien. En Deveria laat heel juist zien dat ‘Ptah de onbeweeglijke, stoffelijke vorm van Osiris is, die Sokari (het eeu­wi­ge ego) zal worden om herboren te worden en daarna Harmachus zal zijn,’ of Horus in zijn gedaanteverwisseling, de wederopgestane god. Het gebed dat zo vaak kan worden teruggevonden in tumulusvormige inscripties ‘de wens om opnieuw op te staan in zijn levende ziel,’ ofwel het Hogere Ego, heeft altijd een scarabee aan het einde, die de persoonlijke ziel voorstelt. De scarabee is het meest vereerde en het meest voorkomende en bekende symbool van alle Egyptische symbolen. (TG 293)

Dit mystieke symbool bewijst duidelijk dat de Egyptenaren geloofden in reïncarnatie en in de opeenvolgende levens en bestaansvormen van de onsterfelijke entiteit. Omdat dit echter een esoterische leer was, die alleen tijdens de mysteriën door de priester-hiërofanten en de koning-ingewijden aan de kandidaten werd onthuld, werd zij geheim gehouden. (SD 2:552)

Schaduwen

Alles op aarde is de schaduw of weerspiegeling van zijn prototype op hogere en innerlijke sferen.

Meer algemeen: de stof is de schaduw van de geest, onze zon is de schaduw van de centrale zon. Het menselijke liṅgaśarīra (modellichaam) wordt het schaduwlichaam genoemd en op soortgelijke wijze wordt het astrale licht de schaduw van kosmische substantie genoemd, beide vertegenwoordigen de lagere pool van hun respectievelijke hogere tegenhangers. Als zij spraken over goed en kwaad zeiden de gnostici dat de schaduw dát is dat het licht in staat stelt zich te manifesteren door het een objectieve werkelijkheid te geven; het is het noodzakelijke gevolg dat licht of goed volmaakt maakt — het is hun schepper op aarde. Elke godheid heeft zijn bijbehorende donkere aspect of schaduw, dat vaak zijn sluier, omhulsel of voertuig wordt genoemd.

Als meervoud, schaduwen, wordt het voor het eerste wortelras gebruikt, een chhaya (schaduw), weerspiegeling of voertuig van de dan nog latent aanwezige inwonende monade, vandaar dat dit ras amanasa (zonder denkvermogen) wordt genoemd en zonen van de zelfgeborene. Zij waren de schaduwen in die zin dat hun spirituele voorouders, de eerste dhyānī’s die de evolutionaire plicht hadden om de mensheid naar hun eigen beeld te vormen, hun ‘schaduwen’ emaneerden of tevoorschijn brachten, waar de natuurgeesten mee konden werken. Deze schaduwen werden later door de dhyānī’s van een veel hoger ontwikkelde graad, de manasaputra’s ofwel intelligenties, voorzien van een denkvermogen.

Ook gebruikt voor de bo­dhi­satt­va’s van de hemelse sferen die de schaduwen zijn ofwel spiritueel levende en zelfbewuste projecties die uitstralen van de dhyani-boeddha­’s.

Scheikunde

[van Grieks chemeia]

Een oude kunst of wetenschap die betrekking heeft op de extractie van medicinale sappen van planten of van metalen van de aarde of de omzetting van fysieke elementen, zoals van lagere metalen in goud, de bereiding van elixers en andere dingen die normaal gesproken worden geassocieerd met alchemie en waarvan de moderne chemie een afgeleide is langs een lijn van specialismen. In De geheime leer wordt scheikunde samen met biologie genoemd als één van de magische wetenschappen van de toekomst, vooral als chemische natuurkunde, wanneer die niet langer de mechanistische wetenschap zal zijn waarin die nu is gedegenereerd.

Volgens de esoterische filosofie correspondeert elk stofdeeltje met en is afhankelijk van zijn hogere noumenon — het wezen, tot de essentie waarvan het behoort. Zowel boven als beneden evolueert het geestelijke uit het goddelijke, het psychisch-mentale uit het geestelijke — dat op zijn lagere gebied wordt gekleurd door het astrale, terwijl de hele bezielde en (schijnbaar) onbezielde Natuur zich op overeenkomstige manier ontwikkelt en haar eigenschappen zowel van boven als van beneden verkrijgt. (SD 1:218)

Schemering

Wanneer schemering wordt gebruikt in de theosofische filosofie verwijst het woord eigenlijk altijd naar een sandhya of sandhi, een overgangsperiode tussen licht en duisternis, of duisternis en licht, een deel van een cyclus. Zo is er een kosmische cyclus die een Eeuw van Brahmā wordt genoemd en die 311.040.000.000.000 jaar duurt, waarvan 2 procent het totaal aan schemering is.

Ook gebruikt voor de vier lichamen van Brahmā die werden aangenomen bij de schepping: nacht, avondschemering, dag en ochtendschemering. Een zeer oude hindoelegende zegt dat de drie hogere klassen van pitri’s werden geboren in het lichaam van de nacht, de vier lagere klassen uit het lichaam van de avondschemering, de goden kwamen uit het lichaam van de dag en mensen uit de ochtendschemering.

In de Griekse mythologie waren Castor en Pollux dag en nacht en hun partners Phoebe (Phoibe) en Hilaira (Hilaiira) stelden de schemeringen voor.

Schepping

[van Engels creation wat van het Latijn stamt, vgl. Grieks krainein, San­skriet kṛ maken, doen]

De Altijd-bestaande, dat wat in zijn transcendente aspect het eeuwig allesomvattende Grenzeloze is, is de bron maar ook het allesomvattende geheel van alle wezens en dingen, dus in essentie zijn alle wezens en dingen eeuwig en zijn nooit geschapen in de christelijke zin van het woord, want zij zijn die stof, essentie en zijnheid van het Grenzeloze zelf. Toch kan het woord schepping heel juist worden gebruikt in de oorspronkelijke betekenis van tevoorschijn komen uit ‘zijn’ en dan bestaan, niet als iets dat is gevormd uit niets maar in de gewone betekenis van de vorming van iets uit iets anders.

Van een mens kan worden gezegd dat hij is geschapen in de zin van dat hij is gemaakt tot wat hij is, niet uit niets maar uit de verschillende elementen die wanneer gecombineerd de menselijke constitutie vormen, gevoegd bij de gelijktijdige evolutie van de vermogens en essenties van de monade waarvan hij zijn verschillende omhulsels ontvangt. Werelden kunnen ook worden gezien als zijnde gevormd uit oerstof en de samengestelde elementen uit eenvoudiger elementen. Hermes zegt dat stof wordt en eerder was ‘het’ — een zeer diepzinnige uitdrukking. Fichte brengt ditzelfde idee tot uitdrukking in het onderscheid dat hij maakt tussen Seyn en Daseyn. In deze context kan worden gezegd dat stof of werelden kunnen zijn geschapen of gevormd, met nadruk op het betekenisvolle woord ‘worden’.

Zie ook Primaire schepping; Secundaire schepping

Schijfaanbidding

Een andere uitdrukkingsvorm van zonaanbidding. Maar de Ouden, vooral zij die waren ingewijd in de Mysteriescholen, aanbaden niet de fysieke zon maar vereerden de centrale bron van leven en de opwekkende krachten waarvan de zon in zijn eigen rijk het brandpunt is en die de schijf daarom vertegenwoordigt.

In het oude Egypte waren de diverse vormen van de schijf geliefde symbolen die de zon of de maan voorstelden. De goden die vooral verband hielden met de zon waren Amen-Ra, Aten en Horus. In het klassieke India werd de schijf of chakra vaak geassocieerd met Vishṇu. Bij de boeddhisten verschijnt de zon als een symbool van een wiel waarbij men ervan uitgaat dat elke boeddha­ er een draaiende beweging aan geeft.

De gevleugelde schijf is een symbool van de ziel of het reïncarnerende ego. De vleugels stellen de beweging van de omzwervende ego voor door ruimte en tijd, die door zijn eigen innerlijke impulsen op drift is geraakt op weg naar een karmische bestemming. De schijf die door de vleugels wordt gedragen is het embleem van het ego, het zelf.

Schijndood

Het gaat hier om gevallen van extreme bewusteloosheid waarbij belangrijke vitale activiteiten tijdelijk tot stilstand zijn gekomen en iemand lijkt te zijn overleden. Er bestaan bijzondere voorbeelden van mensen die zijn gereanimeerd nadat ze bijna waren verdronken of bepaalde fakirs in Azië die werden gereanimeerd nadat zij dagen of weken achtereen levend begraven waren geweest.

Volgens Napier, Osborne, majoor Lawes ... en veel andere getuigen is nu bewezen dat fakirs door een lange periode dieet te houden, zich voor te bereiden en rust te nemen, hun lichaam in een toestand kunnen brengen die ze in staat stelt voor onbepaalde tijd twee meter onder de grond te worden begraven. Sir Claude Wade bevond zich aan het hof van Ranjit Singh, toen de door kapitein Osborne vermelde fakir zes weken lang levend werd begraven in een kist die in een cel één meter onder de vloer van de kamer werd geplaatst. Om de kans op bedrog te voorkomen, was er een wacht aangewezen, bestaande uit twee compagnies soldaten; vier schildwachten ‘werden geplaatst en elke twee uur, dag en nacht, afgelost, om te voorkomen dat iemand het gebouw binnendrong’. Sir Claude zegt:
‘Toen we de kist openden, zagen we een lichaam dat in een zak van wit linnen zat, dat met een koord boven het hoofd was vastgemaakt ... de bediende begon toen warm water over het lichaam te gieten ... de benen en armen van het lichaam waren gerimpeld en stijf, het gelaat was vol, het hoofd hing op de schouder als dat van een lijk. Ik vroeg toen de arts die mij behandelde, naar beneden te komen en het lichaam te onderzoeken, wat hij deed, maar hij kon in het hart, de slapen of de arm geen hartslag ontdekken. Er was echter enige warmte in de buurt van de hersenen; maar geen ander deel van het lichaam vertoonde dit.’ (IU I:477)

En er zijn ook adepten die hun lichaam naar wens kunnen verlaten en bewust duizenden kilometers in hun mayavi-rupa (gedachtelichaam) kunnen reizen. Bij de hogere graden van inwijding verlaat de getrainde initiant zijn beschermde lichaam terwijl hij in zijn hogere natuur de buitenaardse bestaansgebieden doorkruist. De adept komt en gaat wanneer de omstandigheden de inspanning rechtvaardigen, omdat zijn levens van training en aspiratie hem meester hebben laten worden over zijn lagere natuur en hem in staat stelden te leven en te handelen in zijn bevrijde geestelijke beginsel.

Deze en andere toestanden waarin elke vorm van bezieling tijdelijk afwezig is tonen aan dat het bewuste bestaan van de innerlijke mens niet afhankelijk is van zijn fysieke lichaam.

Illustratie van Vedic Cosmology

Schildpad

In China is de schildpad een populair symbool, voor Confucius was hij zelfs heilig. In India heeft men er dezelfde eerbied voor, want in een van de eerdere manvantara’s zou Vishṇu volgens de Purāṇa’s de vorm van een schildpad hebben aangenomen om de aarde en zijn wezens omhoog te houden. Zijn tweede verschijning als avatara, de Kurma-avatara, wordt de schildpad genoemd.

Het Satapatha-Brahmana gaat over de schepper van allen, Prajapati, die de vorm van een schildpad aanneemt om zijn kinderen te scheppen en verklaart dat de naam van één van de beroemde rishi’sKasyapa — een schildpad betekent.

Ook in de astronomie van de hindoes speelt de schildpad een voorname rol, want de legers van sterren en sterrenbeelden worden beschreven als zijnde geplaatst op een draaiende riem in de figuur van een sisumara, oftewel een schildpad.

Schillen

Afgeleid van q’lippoth van de Hebreeuwse Kabbalah met de betekenis van een lege vorm. Zij zijn de astrale overblijfselen van de lagere delen van de mens die in kamaloka uiteenvallen na de dood van het stoffelijke lichaam en na het loslaten van de hogere beginselen. Deze schillen overleven een korte tijd in het geval van goede mensen en blijven langere tijd bestaan in het geval van individuen die een slecht leven hebben geleid. Zij kunnen door diverse boosaardige entiteiten worden gebruikt of begiftigd met een tijdelijke levenskracht door de necromantie van de seancekamer, die ze in staat stelt de bekende fenomenen van een seance te laten zien, terwijl de onwetenden ze vaak tamelijk meelijwekkend en per abuis aanzien voor de geesten van de overledenen terwijl zij in feite niet meer dan astrale fantomen zijn.

Schimmen

Of Spoken, Geesten [van Engels spectre, ghost van Latijn spectrum een verschijning, beeld, schim]

De astrale overblijfselen van de overledenen, spoken, geesten, fantomen, lemuren, larvae, bhuta’s enz. Vooral gebruikt voor het liṅgaśarīra of het khaba van de Egyptische classificatie van zielen. Wat betreft een verschijning of de figuur van iemand wordt het begrip bijna altijd gebruikt voor een overledene en zelden in verband met de levenden, zoals wanneer het mayavi-rupa van een adept is gezien, of het liṅgaśarīra (modellichaam). Schimmen of geesten verschijnen in de nabijheid van begraafplaatsen en zijn de uiteenvallende overblijfselen van kama-rupa’s die de oude wijzen gewoonlijk schaduwen (Latijn umbrae) noemden, bij ons worden zij geesten, schimmen of spoken genoemd.

Hier gaat het om een tamelijk uitzonderlijke verschijning van het uiterlijk van overleden mensen — maar nooit om de ware geest van de overledene — of het gaat om onzichtbare astrale entiteiten die verschillende psychische fenomenen tot stand kunnen brengen. Dit oeroude geloof past bij het uiteenvallen na het overlijden van de samengestelde menselijke natuur in zijn vele afzonderlijke [onzichtbare] delen. Aangezien het astrale modellichaam wanneer het is bevrijd van zijn bekende fysieke dubbel nog steeds magnetisch is gehecht aan het lichaam wordt het soms waargenomen als het korte tijd bij zijn nieuwe graf rondwaart. Maar spoedig zullen de atomen van deze schaduwachtige vorm beginnen uiteen te vallen. Maar de meer etherische en duurzame astrale atomen blijven bijeen in het kama-rupische lichaam van de lagere mentale, emotionele en psychische natuur van de overledene. Deze belichaamde lagere hartstochten en verlangens worden — als zij zijn gescheiden van het wederbelichamende ego na de tweede dood in de zuiverende astrale onderwereld — door de verbinding met het als een automaat werkende astrale voertuig, een aan de aarde gebonden entiteit. Deze zogenaamde spoken zijn wat de Romeinse schrijvers umbrae of larvae van de doden noemden; voor de Romeinse tijd noemden de Grieken deze menselijke overblijfselen eidola — de astrale ‘afbeeldingen’ van de doden. De Ouden waren goed bekend met deze schaduwen of schillen die waren afgeworpen door het gezuiverde innerlijke zelf wanneer dat opsteeg vanuit kamaloka naar zijn devachan in hogere sferen.

De kama-rupische schaduwen, of zij nu slechts lege schillen zijn of niet, zijn normaal gesproken onzichtbaar maar kunnen soms worden gezien door helderzienden. De meer substantiële zijn de schillen van mensen die weinig verfijnd of slecht hebben geleefd en de invloeden ervan neigen naar sensualiteit of boosaardigheid en kwaad willen doen. Zij zoeken instinctief de atmosfeer van mensen en plaatsen met dezelfde sympathieën en omstandigheden waar zij als het ware magnetisch naartoe worden getrokken. Zelfs goedwillende sensitieven en mensen met een mediamieke of psychologische aard die fysiek relatief negatief zijn, omdat ze min of meer bewust zijn op het astrale gebied, staan bij tijd en wijle aan deze merkwaardige perverse en bezeten invloeden bloot. De oude leringen laten zien waar de instinctieve afschuw van mensen voor de geestelijke resten of overblijfselen van het persoonlijke zelf vandaan komt en dat zij goed zijn gefundeerd.

Scholen voor Profeten

Scholen die door Samuel waren gesticht voor de training van de Nabiim (profeten). Hun methode was dezelfde als die voor de training van een chela of inwijdingskandidaat in de occulte wetenschappen, dat wil zeggen die moest leiden tot de ontwikkeling van abnormale vermogens of helderziendheid, tot het zienerschap. Er waren veel van zulke scholen in het oude Palestina en Midden-Oosten. Dat de Hebreeën Nebo aanbaden, de Chaldeeuwse god van de geheime wetenschap is tamelijk zeker, aangezien die scholen zijn naam aannamen als een equivalent voor Wijsheid. (TG 294)

Blavatsky wijst zo specifiek naar de Hebreeën en andere daarop lijkende scholen in het Midden-Oosten omdat zij het bekendst zijn en toch hebben zulke scholen voor profeten, maar met andere namen, in alle tijden en in alle landen bestaan, bijvoorbeeld in Griekenland, waar zij de Mysteriën werden genoemd, en in Egypte.

School van de Platonisten

De school van de platonisten bestond uit de filosofen van de Academie van Plato en was te volgen tot aan de tijd van Cicero.

In die tijd ondergingen zij heel geleidelijk veranderingen en verdeelden zich in scholen die de namen van prominente filosofen droegen. Deze waren duidelijk anders dan de school van Aristoteles of die van de peripatetici en net zo opvallend verschillend als filosofie anders is dan wetenschap, of als idealisme verschilt van naturalisme. De opvallendste kenmerken van het platonische dualisme zijn het noumenon en het phenomenon, of het zelfbewegende en dat wat wordt bewogen; van het Idee en zijn manifestatie in een organisch wezen; van het permanente en het impermanente; van ziel en lichaam; nous en psyche, enz. In de epistemologie verschijnt dit dualisme als filosofia en bewustzijnservaring — de wijsheid die de werkelijkheid begrijpt en dat wat ideeën opbouwt op basis van de data van alle waargenomen ervaringen; als het om het ethische gaat, als het zien van het verschil tussen het Goede, dat altruïstisch is omdat het de eenheid van alle wezens begrijpt, en het morele dilemma van de zelfzoekende dat is gebaseerd op de illusie van afgescheidenheid.

De boodschap van Plato was die van een ingewijde in de heilige Mysteriën en door de gebruikelijke noodzaak van terughoudendheid mocht er niet anders dan in gesluierde taal over die mysteriën worden gesproken en deze kennis moest in de vormen van het denken van die tijd worden gegoten.

Schreeuw aan het kruis

De schreeuw van de stervende Jezus — zoals die in de evangeliën is vermeld als ‘Eli, Eli, lama, sabachthani’ (Matt 27:46) [in Marcus is het Eloi]. Vertaald in het Grieks is dat ‘Theemou, Theemou, hinati me ‘egkatelipes’’ wat vertaald in het Nederlands zou worden ‘Mijn God, mijn God, waarom heeft u mij verlaten?’ — wat een curieus geval van verkeerd vertalen is, want de Hebreeuwse woorden zoals die zijn geciteerd betekenen in werkelijkheid ‘Mijn God, mijn God, hoe heeft u mij verheerlijkt!’ Aan de andere kant kent Psalmen 22:1 de woorden ‘Mijn God, mijn God, waarom heeft u mij verlaten?’ maar hier is het Hebreeuws voor verlaten ‘azabtani (verlaat mij). Er schijnt een verlangen te zijn geweest om de schreeuw van het kruis te zien als het uitkomen van deze woorden die in Psalmen zijn geuit. Wat Jezus werkelijk heeft geschreeuwd was volgens de Hebreeën een kreet uit extase in verband met de bereikte verwezenlijking van vrede, helderheid en bevrijding.

De kreet in Psalmen is die van de inwijdingskandidaat en een van hulpeloosheid, het ontbreken van enige steun, hij moet geheel op eigen kracht slagen of falen — wat alleen maar de eerlijkste en meest betrouwbare test is dat iemand geschikt is.

Scin-lecca

(Angelsaksisch) Ook Scin-laeca en Scin-lac [van scinan stralen, trillen met licht, flitsen + lic lichaam; vgl. Scandinavisch skin stralend]

Het stralende lichaam, overgenomen door Bulwer-Lytton in A strange Story (Een merkwaardig verhaal) om een verhaal te weven rond het fenomeen van wat in het San­skriet een mayavi-rupa wordt genoemd en daar veel op lijkt maar dat vaak toch niet meer is dan een doppelgänger of astrale menselijke weerspiegeling. Blavatsky gebruikt de uitdrukking zowel voor het astrale dubbel van een medium als voor het spirituele dubbel van een adept (IU 2:597, 104). In haar latere geschriften liet zij deze uitdrukking vallen en koos zij voor het San­skriet.

De uitdrukking heeft altijd, zelfs in Angelsaksische tijden een duidelijk mystieke betekenis gehad; bijvoorbeeld scin-sckaeft betekende magie of toverij; scin-laeca een magiër, tovenaar en heksenmeester; scinn, een geest, een verschijning, fantoom, schim, spook, geest — het waren allemaal populaire woorden in het oude Engeland.

Scintilla

(Latijn) Vonk.

Aangetroffen bij Lucretius en andere oude filosofische geschriften over kosmogonie.

Zie ook Vonk

Scorpio h

De schorpioen. Dit achtste teken van de dierenriem is een water en vast teken, het nachtelijke huis van Mars. Wat het lichaam betreft correspondeert de Schorpioen met de geslachtsorganen. Metafysisch staat Schorpioen voor één van de vier Maharaja’s van de vier hemelstreken en komt overeen met de arend van de vier heilige dieren. Dit teken maakte oorspronkelijk deel uit van Virgo-Scorpio en werd later tot een apart teken gemaakt.

Een merkwaardige Europese weergave van de dierenriem, genoemd het Wiel van Ezechiël (vgl. IU 2:461-2) maakt Schorpioen gelijk aan Adam-Eva.

De Adam van het eerste hoofdstuk is de spirituele, en dus puur androgyne, Adam-Kadmon. Als de vrouw voortkomt uit de linkerrib van de tweede Adam (van stof), wordt de zuivere Maagd gescheiden, vervalt ‘tot voortplanting’ of de neergaande cyclus en wordt Schorpioen, het symbool van zonde en stof. (IU 2:463)

Oude hindoefilosofen beweerden dat wanneer de zon zich in dit deel van de dierenriem bevindt hij Vishṇu wordt genoemd en tot de 12de skandha van Bhagavata wordt gerekend (12 Signs of the Zodiac). In andere opzichten is de Schorpioen nauw en zelfs oorzakelijk verbonden met de menselijke geslachtsorganen en het functioneren daarvan, omdat het een spiritueel en ook een scheppend en voortbrengend teken is — functies die oorspronkelijk spiritueel waren en die zich daarom weerspiegelen in alle lagere hiërarchische gebieden die uitstralen van de oorspronkelijke spirituele voortbrengende kracht. Hoewel Vishṇu in andere opzichten wordt beschouwd als de voeder of ondersteuner zien we toch hetzelfde door een onophoudelijke uitstroming van een vormende of voortbrengende energie uit deze oorspronkelijke kosmische kracht.

Als de twaalf zonen van Jakob van het Hebreeuwse schema gelijk zijn aan de twaalf tekens van de dierenriem wordt Dan toegewezen aan Schorpioen. ‘Dan’ wordt beschreven als een slang die langs de weg op de loer ligt en in de hiel van een passerend paard bijt, wat resulteert in een achterwaartse val van de ruiter — we zouden hier kunnen bedenken dat in het oude occultisme deze rol altijd door een slang werd gespeeld: het was ofwel de Agathodaemon, de slang van het kwaad, of de Kakodaemon, de slang van wijsheid.

In de dierenriem van de brahmanen komt Vrischika overeen met Schorpioen en zijn godheid is Kamadeva, de hindoegod van de liefde.

Dit teken wijst heel juist op het heelal in gedachte of het heelal van de goddelijke gedachte.
 Het teken wordt ook heel passend tegenover het teken Rishabham [Stier] geplaatst of Pranava. Een analyse van Pranava omlaag leidt tot het ‘Heelal van Gedachte,’ en een synthese van laatstgenoemde omhoog brengt ons bij Pranava (Aum). (12 Signs of the Zodiac).

Seance

(Frans) Een zitting, in de betekenis van zittingen van spiritualisten met een medium om berichten of andere fenomenen te verkrijgen.

Seb

(Egyptisch) Ook wel Geb genoemd.

Een van de oudere Egyptische goden, de zoon van Shu en Tefnut, broer en echtgenoot van Nut, vader van Osiris en Isis, Set en Nephthys.

De gans was aan de god Seb gewijd. Een populaire legende vertelt dat Seb als een vliegende gans verscheen — wat doet denken aan de kala-hansa (vogel van de eeuwigheid) uit het San­skriet. Seb stelde de vitaliserende godheid van de kosmische ruimte voor, vaak de aarde genoemd: de aarde werd beschreven als zijnde gevormd uit het kosmische lichaam van Seb, vandaar dat die op zijn beurt het huis van Seb wordt genoemd. Hij is zo nauw verbonden met de aarde dat hij door een populair misverstand werd aangezien als de conservator van de doden in hun graven en kreeg daardoor een prominente plaats in de beschreven scènes van de onderwereld in Het Egyptische Dodenboek.

Heliopolis was de hoofdzetel van de aanbidding van Seb omdat men ervan uitging dat hij op die plaats met zijn partner Nut het grote Ei van de Ruimte had gevormd waaruit de zonnegod tevoorschijn was gekomen in de vorm van een feniks (bennu), om deze reden werd hij als een grote kakelende gans afgebeeld. Een andere titel was Erpat (hoofd van de goden), omdat hij meer lijkt op het parabrahman van de hindoes dan Brahmā, dus meer op de moederschoot van het kosmische Zijn. Een veel gebruikte afbeelding van Seb is die van een gestrekt liggende man die met één hand naar de hemel wijst en de andere naar de aarde — de liggende vorm stelt de aarde voor — waar een vrouw zich overheen buigt, Nut, haar lichaam is bezaaid met sterren, wat de hemel symboliseert.

In Gerald Massey’s overzicht van de beginselen van de Egyptenaren wordt seb genoemd als de vijfde (voorouderlijke ziel) (SD 2:632). Voor de mens stelt seb het reïncarnerende ego voor of de monadische wortel met zijn vergaarde wijsheden van elke menselijke belichaming en is dus de bron en dringende impuls voor toekomstige wederbelichamingen. ...

manas komt precies overeen met seb, het Egyptische vijfde beginsel, want dat deel van manas dat de twee hogere beginselen volgt, is inderdaad de voorouderlijke ziel, de stralende, onsterfelijke draad van het hogere ego, waaraan het geestelijke aroma van alle levens of geboorten zich heeft vastgehecht. (SD 2:632 noot onder tabel)

Sebek

(Egyptisch) Ook Sebeq en Sebeq-Ra

De planeet Mercurius in de Griekse-Romeinse periode van Egypte. Ook de god met het hoofd van een krokodil waarover erg weinig bekend is. Vanwege zijn associatie met de krokodil en Set werden zijn eigenschappen in het algemeen als boosaardig gezien. In Het Egyptische Dodenboek wordt Sebek echter samen met drie andere goden genoemd die op de berg van de zonsopkomst wonen en die Horus dagelijks helpen geboren te worden. Hij wordt beschreven als degene die ogen geeft aan de overledene en de pelgrim helpt om wedergeboren te worden.

Second Sight

De Engelse uitdrukking Second Sight is een Schots begrip voor natuurlijke of ontwikkelde helderziendheid zoals men die aantreft onder de Schotse Hooglanders.

Second sight bestaat uit het samenkomen van een aantal innerlijke krachten of eigenschappen, maar in het algemeen is het het zien in het astrale licht van figuren die niet zichtbaar zijn met het gewone oog, of wat zich op een afstand afspeelt, óf toekomstige gebeurtenissen.

Secundaire Schepping

De secundaire schepping betreft de schepping van het gemanifesteerde heelal die volgt op de schepping van het ongemanifesteerde heelal, wat de primaire schepping wordt genoemd.

Eenvoudiger omschreven gaat het om de evolutie en ontwikkeling van de manifestatie van de bijna ontelbare aantallen hiërarchieën van bouwers van een heelal, zowel hogere als lagere — de primaire verwijst in dit verband naar de zuiver geestelijke hiërarchieën van bouwers en de individuen van het heelal die zijn voortgekomen uit de baarmoeder van de ruimte langs de lijnen van primaire geestelijke emanatie die al karmisch aanwezig was in het kosmische denken.

Oude kosmogonieën beginnen in het algemeen met de secundaire schepping en met de schepping van het gemanifesteerde licht, die volgt op de zogenaamde duisternis of nacht omdat het ongemanifesteerde absolute licht alleen bij wijze van tegenstelling ten opzichte van het gemanifesteerde licht zo kan worden genoemd. Zo wordt in Genesis 1:2 gesteld dat duisternis op de afgrond lag en wordt in vers 3 het ‘licht’ geschapen. Wanneer de geest elk atoom van de zeven beginselen van de kosmos heeft doordrongen volgt er een periode van stabilisering en voorbereiding en dan vangt de secundaire schepping aan. Tijdens de primaire schepping beschikt de aarde over de drie elementale natuurrijken (SD 1:449-50, 2:312) en tijdens die schepping functioneert mahat als het kosmische denken of de goddelijke gedachte, terwijl tijdens de secundaire schepping die differentieert in een ontelbaar aantal individualiserende stromen die het werkterrein worden van de ontelbare massa’s monaden die actief gaan worden, het is het ontstaan van egoïteit. De primaire schepping is die van licht of geest, de secundaire die van duisternis of stof — deze uitdrukkingen worden gebruikt in een relatieve betekenis en zijn in een bepaald opzicht het omgekeerde van dat wat hierboven is vermeld.

Sed et Serpens

(Latijn)

‘Maar ook de slang’ — ‘maar ook kruipend.’

Sefer

(Hebreeuws) Sēfer

Een geschrift, iets dat is geschreven, een boek. In het meervoud (sĕfārīm), boeken of geschriften, de joodse heilige geschriften. De Sefer Yetsirah is een van de eerste en één van de allerbelangrijkste verhandelingen van de Kabbalah, die in het eerste vers verklaart dat de heer en koning van het heelal het ‘heelal had gevormd langs twee en dertig geheime wegen van wijsheid door middel van drie sefarim: [1] sefar, [2] sippur en [3] sefer, dat wil zeggen door [1] nummeren; [2] nummerer en [3] nummer (getal).’

De werkwoordstam waaraan dit woord oorspronkelijk is ontleend stond voor het maken van aantekeningen of noteren — niet alleen door het schrijven van woorden maar ook door het nummeren of tellen. Vandaar dat het spel met de drie woorden die de drie sefiroth worden genoemd, duidt op de werkingen van de sefiroth bij het ontvouwen van zowel mathematische als numerieke kwantiteiten en eigenschappen door middel van de geestelijke wezens die de sefiroth vormen en uiteindelijk tevoorschijn komen in het ‘getalsmatige’ bouwwerk of weefsel van de kosmos.

Sefer Jetsirah

(Hebreeuws) Ook YetsirahSēfer Yĕtsīrāh

Boek van vorming of schepping. Een kabbalistisch werk dat volgens oude Hebreeuwse kabbalisten afkomstig zou zijn van de patriarch Abraham, maar tegenwoordig door de meeste onderzoekers aan rabbi ‘Aqiba’ (Akiba) wordt toegedicht. Het is een klein boekje dat handelt over de evolutie van het heelal dat is gebaseerd op een systeem van getallen en overeenkomsten.

Volgens de beschrijving zou de godheid het heelal hebben gevormd door middel van getallen langs 32 paden of wegen van geheime wijsheid die overeenkomen met de 22 letters van het Hebreeuwse alfabet en de tien fundamentele getallen. De laatstgenoemden zijn de tien oorspronkelijke getallen van waaruit het heelal tevoorschijn komt in de pythagorese betekenis. De 22 letters zijn verdeeld in Drie Moeders — een triade, een zevental en een twaalftal — die overeenkomen met de drie primaire letters A M S, de zeven planeten en de twaalf tekens van de dierenriem. Blavatsky merkt op dat de Sefer Yetsirah ...

de meest occulte van alle kabbalistische werken (is) waarover moderne mystici tegenwoordig kunnen beschikken. (TG 165)