© Theosophical University Press 2017
Theosofische Encyclopedische Woordenlijst

Shamash

(Chaldeeuws) De zon als een van de zeven planeten.

Shamash staat ook voor de Assyrische en Babylonische zonnegod wanneer die wordt beschouwd als de alles doordringende geest van gerechtigheid die onrechtvaardigheid en verkeerd gedrag naar buiten brengt, zoals de zonnestralen van het ochtengloren de schaduw en duisternis verdrijven.

De belangrijkste centra van zonaanbidding bevonden zich in Babylon en Sippara, maar toch werden eigenlijk in alle hoofdsteden van het rijk tempels voor zonaanbidding gebouwd, zij werden ebarra (het schijnende huis of huis van de schijnende) genoemd. Zoals onder zoveel andere oude volkeren dachten de mensen dat de zon door een strijdwagen met paarden langs de hemel werd getrokken. De wagenmenner stond bekend als Bunene; terwijl gerechtigheid (Kettu) en het Recht (Mesharu) als bedienden volgden.

Samen met Ishtar (de natuurgodin) en Sin (de maangod) vormde Shamash een belangrijke triade die als de levengevende kracht van de gehele gemanifesteerde wereld werd beschouwd.

Shamayim

(Hebreeuws) Shāmayim, ook Aramees ShemayinShĕmayin

Het tweevoudige van ‘de hemelen.’ In de Kabbalah is het de hemelse wereld van sterren, zonnen, planeten en de maan.

De werkelijke betekenis van Sha-mayeem is dat de hemelen gemaakt zijn van  ǫǧǬǣ ǷǞ dat wil zeggen esh vuur en mayeem water; ook soo mayeem, de hemel draagt de wateren. (Myer, Qabbalah 348)

Door de Hebreeuwse tweevoudige vorm zagen de Ouden de hemel ook als tweevoudig — een hogere en een lagere hemel. Niettemin wordt de term ook voortdurend gebruikt om te wijzen naar de hemelen in de gewone betekenis als een meervoud.

Shanah

(Hebreeuws) Shānāh [van de werkwoordstam shānāh herhalen, cyclisch voortzetten]

Een jaar; een cyclus, cirkel of ring met een verwijzing naar cyclische tijdperken. Het oude joodse jaar was een maanjaar en was gebaseerd op de terugkeer van nieuwe manen binnen een jaarlijkse cyclus van de zon.

Shang

(Chinees)

In de I Ching zijn het de deugden — welwillendheid, liefdadigheid, wetten en rituelen van het sociale leven, rechtschapenheid en juist gedrag — die de tao van de mens vormen.

Als een man met buitengewone eigenschappen die vier deugden ontwikkelt zal hij voornamelijk en op de eerste plaats alles doordringen met zijn liefdadigheid en consequent juiste leven. (Wen yen 1)

Shannagarikah

(San­skriet) Ṣaṇṇagarikāḥ

Behorende tot de zes steden; ...

een beroemde filosofische school waar chela’s worden voorbereid voor het betreden van het Pad. (TG 81)

She’ol-’ob

(Hebreeuws) Shĕ’ol ’ōb [van shĕ’ōl de Hebreeuwse Hades + ’ōb een dodenbezweerder]

Iemand die de schimmen of kamarupische schaduwen van de doden oproept uit de Sheol, een dodenbezweerder. De omgang of het handelen met de diverse soorten bewoners van de lagere rijken van het astrale licht of kamaloka.

Sheba‘

(Hebreeuws) Shĕba‘ [van de werkwoordstam shāba‘ zweren, een eed afleggen]

Het getal zeven. Ook de koningin van Sheba uit de Bijbel.

Sheba‘ Heichaloth

(Hebreeuws) Shĕba‘ Hēikhālōth, ook (Aramees) Shib‘ah HeichalinShib‘āh Hēikhālīn [shĕba‘ zeven + hēikhālōth werelden]

De zeven werelden of verblijfplaatsen van de Zohar en op een kleinere schaal de zeven zones waarin de wereld of onderwereld volgens de Kabbalah werd verdeeld. Dit komt overeen met het theosofische idee van de zeven gemanifesteerde bollen van de planeetketen. In de Kabbalah wordt elke wereld of zone die tot de laagste van het zevental behoort bewoond door rassen van wezens die collectief schillen worden genoemd (qelippoth — vaak verkeerd vertaald als demonen), in het rijk van Sama’el, prins van duisternis of de Engel des doods.

De werkelijke betekenis van deze schillen is dat deze rassen van wezens, die op de lagere bollen van elk zevental wonen, wezens met een lichaam zijn, belichaamde entiteiten in tegenstelling tot de zuivere etherische geesten, en deze lichamen worden schillen genoemd. In een andere betekenis verwijzen de zeven werelden of bollen naar de zeven heilige planeten van de oudheid.

Shedim

(Hebreeuws) Shēdīm [meervoud van shēd]

Gebruikt in oude Hebreeuwse teksten en in de Kabbalah voor natuurgeesten of elementalen van verschillende soorten die overeenkomen met de Griekse daimonia, de Perzische devs en de Egyptische afrites. Zij zouden boosaardige geesten van de natuur zijn of demonen en er werd gezegd dat Lilith er de moeder van was.

De kanaänieten, zo wordt ons gezegd, aanbaden deze boosaardige krachten als goden ... [en] offerden het bloed van hun zonen en dochters aan hen. (WWW in TG 298)

Shekinah

(Hebreeuws) Shĕkhīnāh [van de werkwoordstam shākhan zich vestigen, rondhangen, verblijven]

Een emanatie, een woning. Beide verwijzen naar de oorspronkelijke emanatie en naar de verblijfplaats of het koninkrijk dat de sefiroth bevat, die collectief worden beschouwd als de kosmische Levensboom. In het joodse religieuze en mystieke denken omhulde een wolk van heerlijkheid of sluier een geestelijke of goddelijke manifestatie. In de Kabbalah wordt het woord gebruikt met een kosmische betekenis — genaamd de hogere of superieure shekinah — als de eerste schittering of goddelijke of geestelijke substantie die uitstraalt van ’eyn soph en het omwikkelt als een sluier waaruit de hiërarchie van de sefiroth naar voren komt. Deze gedachte komt overeen met het parabrahman van de hindoes en zijn schitterende sluier genaamd mula­pra­kriti, waaruit de hiërarchieën van het gemanifesteerde heelal tevoorschijn komen. De lagere of inferieure shekinah wordt vereenzelvigd met de tiende of laagste sefira, malkuth (koninkrijk of woning), die gelijk is aan het stoffelijke of fysieke heelal als het voertuig of de drager van alle voorgaande hiërarchieën van sefiroth.

Wat het niveau van manifestatie ook mag zijn er kan altijd worden gezegd dat een bepaalde straling of pracht dat typische stadium markeert net zoals in de oude filosofie van de hindoes pra­dhana wordt beschouwd als de sluier of emanatie van Brahman. De joden spraken ook over een wolk van heerlijkheid die het tabernakel en zijn sanctum sanctorum omhulde, het heilige der heiligen. Als we het idee nog verder uitwerken zouden we kunnen spreken van de shekinah die de mens bekleedt, zijn levenskrachtige aura, die de drager is van al zijn hogere beginselen.

Shekinah is hetzelfde als devamatri of aditi — moeder van de goden; van vach; de muziek van de sferen van Pythagoras en de Heilige Geest van de christelijke drie-eenheid. Shekinah werd in de Kabbalah altijd als vrouwelijk gezien.

En zij wordt ook in de exoterische Purāna’s zo opgevat, want shekinah is in zo’n geval niet anders dan śakti — het vrouwelijke dubbel of kleed van een god. Zo was het ook bij de eerste christenen; hun heilige geest was vrouwelijk, evenals sophia bij de gnostici. Maar in de transcendentale Chaldeeuwse kabbala of het Boek van de Getallen is ‘shekinah’ geslachtloos en de zuiverste abstractie, een toestand als nirvāna, geen subject of object en niets anders dan een absolute TEGENWOORDIGHEID.
 Zo is alleen in de antropomorfistische stelsels (zoals de kabbala nu grotendeels is geworden) shekinah-śakti vrouwelijk. Als zodanig wordt zij de duade van Pythagoras, de twee rechte lijnen van het symbool, die elkaar nooit snijden en die daarom geen meetkundige figuur vormen en het symbool van de stof zijn. Als deze duade is verenigd in één basislijn van de driehoek op het lagere gebied (de bovenste driehoek van de sefiroth­boom), komen daaruit de Elohim tevoorschijn, of de godheid in de kosmische Natuur, voor de ware kabbalisten de laagste aanduiding, in de Bijbel vertaald met ‘God’. (SD 1:618-9)

Shem

(Hebreeuws) Shēm

De oudste van de drie zonen van Noach (Genesis 10), hij zou de stamvader van de Semieten zijn geweest. Maar de Hebreeuwse legende van Noach en zijn zonen die de aarde na de zondvloed bevolkten kan naar elk wortelras verwijzen of naar een groot onderras want Noach en zijn familie vertegenwoordigen de levenszaden die worden overgedragen na een wereldomspannende of kleinere ramp die een nieuwe raciaal tijdperk inluidt, vandaar dat Noach een symbool is voor de gehele mensheid van het beginnende vijfde wortelras, hoewel de legende van Noach en zijn ark ook op grotere gebeurtenissen kan slaan als het begin van een pralaya of het begin van een bol of een planeetketen.

Shem Ham-mephorash

(Hebreeuws) Shēm Ham-mĕfōrāsh [van shēm naam + ham bepaald lidwoord + mĕfōrāsh van de werkwoordstam pārash van elkaar scheiden, verklaren, specificeren]

De afgescheiden of onderscheiden naam. Een kabbalistische uitdrukking voor de Grote Naam die zou zijn uitgesproken door de hogepriester in het Heilige der Heiligen.

De wonderbaarlijke naam die is afgeleid van de goddelijke substantie en zijn zelfbestaande essentie laat zien. Jezus werd door de joden ervan beschuldigd dat hij door magische kunsten deze naam uit de Tempel zou hebben gestolen en zou hebben gebruikt om zijn wonderen te doen. (TG 297)

Dit betreft een mystieke term, wat zou betekenen — maar zonder de inhoud openbaar te maken — dat van alle verschillende namen die aan de universele geestelijke hiërarch gegeven zouden kunnen worden er altijd één moet zijn die het hoogste en het dichtste bij de beschreven macht van de goddelijke essentie moet komen. Uit dit idee volgt de logische gevolgtrekking dat als iemand de goddelijke essentie voldoende zou begrijpen om te beseffen wat er de beste naam voor zou zijn, zo’n kennis feitelijk betekende dat de kenner ervan over een enorme geestelijke macht zou moeten beschikken, omdat alleen al het kunnen begrijpen van de goddelijke essentie een bewijs is dat diegene een adept van de hoogste graad moet zijn.

De volken van alle landen deelden dezelfde overtuiging dat als iemand de exacte en juiste naam aan geestelijke dingen kon geven, die persoon ze ook zou moeten kunnen beheersen — een gedachte die steunt op het ware occultisme, maar die niettemin op de juiste manier moet worden begrepen.

Shemal

(Hebreeuws) Ook SchemalŚĕm’ol

Het noorden, het noordelijke deel, de linkerhand of het linker deel, de posities in de ruimte voor een waarnemer die wordt geacht de opkomende zon (in het oosten) te zien. De geest of heerser van de aarde, de schaduwzijde van geest, de duisternis van de stof.

Maar Schemal, het andere ik en de sabaeïsche vorm van Samaël, betekende in zijn filosofische en esoterische aspect de astrologische kwade kant van het ‘jaar’, met zijn twaalf maanden of vleugels van onvermijdelijk onheil in de natuur; en in de esoterische theogonie ... stelden zowel Schemal als Samaël een bijzondere godheid voor. Bij de kabbalisten zijn ze ‘de geest van de aarde’, de persoonlijke god die haar bestuurt en die feitelijk overeenkomt met Jehovah. Want de talmoedisten geven zelf toe dat SAMAËL een godennaam is van een van de zeven Elohim. De kabbalisten tonen bovendien aan dat die twee, Schemal en Samaël, een symbolische vorm van Saturnus, CHRONOS, zijn en dat de twaalf vleugels de 12 maanden voorstellen, terwijl het symbool als geheel op een ras-cyclus betrekking heeft. Jehovah en Saturnus zijn ook als symbool gelijk. (SD 1:417)

Shemsu-Heru

(Egyptisch) Of Heru-ShemsuShemsu-Ḥeru of Ḥeru-Shemsu

Volgelingen van Horus die de ‘Kinderen van Horus’ worden genoemd; vier lagere goden stelden de assistenten van Horus (Heru) voor, vooral zij die te maken hadden met het balsemen van de overledene. Hapi met de hondenkop en Tuamutef met de kop van een jakhals waren belast met de twee armen van de overledene; Mestha of Amset, een man met een baard en Qebhsennuf, met het hoofd van een havik, waren belast met de twee benen. Deze vier goden hielden ook de vier kardinale punten in de gaten: het noorden, het oosten, het zuiden en het westen.

Met de volgelingen van Horus worden ook de eerste invallers en veroveraars van Egypte bedoeld die de grote dynastieke Egyptische beschaving hadden opgebouwd. Een aantal eeuwen lang waren er geregeld invasies of veroveringen vanuit het Verre Oosten, waarschijnlijk vanuit Zuid-India en Sri Lanka of zelfs vanuit de laatste resten van het oude Lanka van de hindoes, van immigranten die zich vermengden met de toenmalige bevolking van Egypte, de Atlantische-Ariërs van Poseidonis — waardoor het huidige Egyptische volk of ras werd gevormd.

Shen

(Chinees) De ziel of het hemelse of het geestelijke, de goden.

In het taoïsme verwijst het, wanneer het wordt gebruikt met betrekking tot yang, naar het hemelse of het geestelijke en dus naar de goden; als het slaat op de mens wordt het in het algemeen vertaald als ziel. Yang wordt omschreven als het allerhoogste, universele shen — levend, scheppend en zichzelf delend in een ontelbaar aantal shen — het neerleggen van de shen in de diverse wezens van de werelden.

De shen zijn alom aanwezig; het zijn zij die het ondoorgrondelijke werk van het yang en yin uitvoeren. Deze twee vitale adems (van het heelal) scheppen de wezens; hun omzwervende hwun (of shen) zijn de oorzaken van de veranderingen (in de natuur) waardoor wij dienovereenkomstig de handelingen en gedragingen van de kwei en de shen kunnen leren kennen. (I Ching, Hi-ts’ze 1)

Met betrekking tot de mens verklaart de Li Chi:

De mens is een product van de weldadige werking van het yang en het yin en de vereniging van een kwei met een shen; hij bestaat uit de allerfijnste adem van de vijf elementen. (Li yun 3)

Zie ook Kwei

Sheol

(Hebreeuws) Shĕ’ōl of Shĕ’ol

Het gebied van de schaduwen van de doden dat in het Oude Testament algemeen wordt vertaald als de hel of de diepte. Het werd beschouwd als de verblijfplaats van rechtvaardigen en onrechtvaardigen waar het leven er als een schaduwachtig, schimmig of fletse weerspiegeling van het aardse leven uit zou zien. Zij die in Sheol verblijven nemen niet deel aan het aardse leven, noch is daar enige wetenschap of enig productief werk (Prediker 9).

Sheol heeft alle eigenschappen van de onderaardse mistroostigheid die de grauwe bloedeloze activiteit van de hades of orcus van de Grieken en Romeinen kenmerkt. Van de stervenden werd zonder uitzondering gezegd dat zij afdaalden in de Sheol, dat in veel van zijn aspecten overeenkomt met de astrale wereld of het kamaloka van de moderne theosofie.

Het grote verschil tussen de Sheol en de Gehenna is dat de eerste onder bepaalde omstandigheden leidt tot de laatste als een uiterste toestand; want terwijl Sheol een gebied van inactiviteit en lusteloze kalmte is, is Gehenna zowel het gebied als de toestand van de uiteenvallende samengestelde kama-rupa’s die zijn beroofd van hun hogere beginselen.

Zie ook Gehenna

Shigatse

(Tibetaans) gzhis ka rtse (Shi-ka-tse)

De op een na grootste stad van Tibet, die ligt waar de Tsang-po samenkomt met een van de andere rivieren. In de omgeving van de stad ligt het Tashi Lunpo-klooster. Maar verwijzingen in De mahātma Brieven (waarin het wordt geschreven als Tzigadze of Tchigadze) lijken niet naar deze exoterische stad te verwijzen.

Shin-sieu

(Chinees) Een wijze en ziener.

Ook de zesde boeddhistische patriarch uit het noorden van China die de esoterische leer van Bodhidharma onderwees, één van zijn uitspraken is opgenomen in De stem van de stilte:

Want het denken is als een spiegel;
 bij het weerkaatsen verzamelt het stof.
Het heeft de zachte ademtocht van zielenwijsheid nodig
 om het stof van onze illusies weg te blazen.
Tracht, beginneling, uw denken en ziel één te laten worden.

Het menselijke denken is als een spiegel
 die elk stofdeeltje aantrekt en weerkaatst,
en evenals die spiegel elke dag gecontroleerd en afgestoft moet worden.

(Stem 24, 82)

Shinto

(Japans) [van shin God + to, tao weg, pad]

De weg van de goden. Het volksgeloof van Japan in de voor-boeddhistische periode. Japan werd [door zijn eigen bevolking] beschouwd als het land van de goden — een opvatting die eigenlijk door vrijwel alle oude volkeren werd gedragen, elk volk zag zijn eigen land als het land van de oorspronkelijke goddelijke incarnaties — en de heerser (Mikado) was de rechtstreekse nakomeling en de feitelijke vertegenwoordiger van de zonnegodin (Tensho Daijin). Geestelijke middelaars zouden achter alle invloeden van de natuur zitten en gevoelens van eerbied voor de overledenen werd ingeprent. De aanbidding van helden kwam voortEen torii bij het Itsukushima-heiligdom. Een poort van bewustwording op het pad naar de zon. uit het overheersende geloof dat edelmoedige krijgers eigenlijk de hoge status van halfgoden verdienden.

De heiligdommen of tempels zien er eenvoudig uit, zonder versieringen of beelden. Het opvallende kenmerk is de torii of toegangspoort die voor elke tempel staat. De poort werd in eerste instantie neergezet als een plaats voor de vogels die aan de goden werden geofferd, maar de torii werd later beschouwd als een offer aan de goden op zichzelf, vandaar dat er in de buurt van de tempel net zoveel tori’s neergezet mochten worden als men maar wilde.

Er is veel dat duidelijk verheffend en mooi is aan de oude shinto-godsdienst, vooral als er nadruk wordt gelegd op de geestelijke invloeden die het heelal doordringen, zodat alles dat was, is en zal zijn en alles dat plaatsvindt in laatste instantie het resultaat moet zijn van geestelijke invloeden.

Shinto was vooral een godsdienst zonder de ceremoniële valstrikken die zoveel andere religieuze stelsels kenmerken, want eenvoud in alles was een opzichzelfstaande leer van de Shinto.

Shittim

(Hebreeuws) Shiṭṭīm

Het hout van de shittah-plant de acacia seyal, een heester waar de joden grote achting voor hadden omdat dit hout zou zijn gebruikt voor de bouw van de ark van Noach, en tevens voor het altaar in de tempel. Ook de hoorns die naast het altaar waren geplaatst — dat diende als een toevluchtsoord of schuilplaats wanneer de hoorns door een vluchteling werden vastgegrepen — zouden ook, zo wordt verklaard, zijn gemaakt van datzelfde shittim-hout.

Shu

(Egyptisch) [van shu droog, verdord]

De Egyptische god van het licht, algemeen geassocieerd met hitte en droogte en de etherische ruimtes die tussen de aarde en de hemelkoepel bestaan; vaak afgebeeld terwijl hij met zijn twee handen de hemel in de hoogte houdt, een hand op de plaats van zonsopkomst en de ander op die van zonsondergang. Het fonetische teken en symbool voor shu is de veer wat ook bovenop zijn hoofddeksel verschijnt. Shu is overdag aanwezig in de stralen van de zon en ’s nachts in de stralen van de maan. De schijf van de zon is zijn thuis. Hij is ook een van de hoofdgoden van de onderwereld, de poort van de zuilen van Shu (tchesert) markeren de toegang tot dit gebied, de zuilen stellen de vier kardinale punten voor die de hemel omhoog zouden houden. Hoewel hij de tweelingbroer van Tefnut is — waar vaak naar wordt verwezen als de leeuwgodentweeling — wordt Shu vaker afgebeeld met Seb en Nut (goden van de kosmische ruimte en van het kleed van de etherische substantie) in zijn houding van het hoog dragen van de hemel, omdat volgens theosofisch spraakgebruik kosmisch licht net zoals kosmische intelligentie (de logos) wordt geboren uit Brahman en pra­dhana, of parabrahman en mula­pra­kriti.

Op een kleinere schaal staat Shu voor de zonne-energie (SD 1:360).

Shu-king

(Chinees) Ook Shoo King en Shu Ching

Algemeen bekend als de Canon of het Boek van het Verleden. Een van de vier Shu-boeken die door Confucius is samengesteld uit documenten die al in zijn tijd een hoge ouderdom hadden. Blavatsky noemt dit werk de ‘primitieve Bijbel van China’ die is samengesteld uit het Boek van Dzyan (SD 1:xliii) en merkt op dat het vol is met herinneringen aan het vierde worelras en de reuzen van lang vervlogen tijden (SD 2:280-1).

Shudala-madan

(Tamil) Een klasse van elementalen die rondspookt in de omgeving van begraafplaatsen en rond de plekken waar misdaad, moorden en executies hebben plaatsgevonden.

Volksverhalen beschrijven ze als zij die half in het vuur en half in het water verblijven, aangezien Śiva hen het vermogen gaf elke gewenste vorm aan te nemen; ook het vermogen om een object om te vormen in een ander ding, zodat zij de goochelaar helpen bij zijn optreden door mensen te laten zien wat zij in werkelijkheid niet zien.

Shula-madan

(Tamil) De oven-demon.

De elementalen die worden geassocieerd met de aarde en die in volksverhalen worden beschreven als zij die onder de grond leven en een ondeugend karakter hebben, maar heel hulpvaardig zijn als zij gunstig worden gestemd. Die sympathieke uitstraling verliezen zij echter snel als ze geïrriteerd raken, dan zorgen ze voor ellende. Zij zouden vaardig zijn in het pottenbakken en de bakkunst en zouden bovendien de goochelaar helpen wanneer die binnen een kwartier een mangoboom laat ontkiemen, opgroeien uit een zaadje en zijn fruit laat rijpen.

Sibac

(Quiché) Ook Zibak

Het merg van kleine biezen of riet dat de oude Quichés gebruikten om matten van te maken. In de Popol Vuh wordt de vrouw gemaakt uit sibac. Maar ...

sibac betekent ‘ei’ in de mysterietaal van de artufa’s (of inwijdingsgrotten). (SD 2:181n)

Sibika

(San­skriet) Ook SivikaŚibikā, Śivikā

Het wapen van Kuvera, de vedische god van rijkdom, gelijk aan de Griekse Pluto. Hij is gevormd uit de delen van de goddelijke schittering van Vishṇu, een zonnegod en afgevijld door Visvakarman, de architect van de goden.

Sibille

[van Grieks sibylla waarschijnlijk van sios bylla Dorisch voor dios boule ‘zij die de wens van Zeus overbrengt’]

Zij worden vaak verward met de Griekse pythia. De sibillen zouden occulte kennis hebben gehad, het vermogen te profeteren en te voorspellen naast het innerlijke schouwen. Er is vrijwel niets bekend over hun occulte leven, hoewel zij in veel gevallen ingewijden schijnen te zijn geweest. Griekse en Romeinse schrijvers noemen er tien, waarvan de beroemdste de sibille van de grot van Cumae is die door Aeneas werd geraadpleegd alvorens af te dalen in de Avernus (Aen 4:10) — een versluierd verslag van één fase van de inwijdingsreis. Anderen waren de Delfische, Babylonische, Libische, Kimmerische, Eritreese, Samische, Hellespontische, Frygische en Tiburtijnse sibillen.

Keizer Augustus raadpleegde in tijden van nood niet alleen de sibillijnse boeken maar ook een of andere sibille die afgezonderd in de buurt van Rome woonde. Ook Numa, de tweede van de zogenaamde legendarische koningen, raadpleegde voor al zijn staatszaken zijn partner Egeria, een wijze vrouw die afgezonderd woonde in een woud. Zij was net zo legendarisch als hij zou zijn geweest, wat alleen zo is door de instellingen die hij had opgericht en de kalender die hij had ingevoerd waarop de religieuze en burgerlijke gebruiken en de kalender van het latere Rome is gebaseerd.

Ook in het Oosten kende men zulke wijze vrouwen of ingewijden en ook onder de oude Germaanse stammen bevonden zich verbazingwekkende vrouwelijke priesters, die zoveel macht hadden dat zonder hun advies en instemming geen oorlog kon worden verklaard, die afvaardigingen ontvingen en soms allianties en verdragen dicteerden, werden geraadpleegd als orakels voor zowel staatszaken als religieuze zaken — Albruna, Ganna, Aurima, Veleda en anderen. Zo’n orakelachtig of profetisch vermogen is nooit tot bepaalde personen en tijden beperkt gebleven, noch tot een bepaalde sekse, want zoals de sibillen en hun sibillijnse orakels in Griekenland en Rome waren er de profeten en orakelpriesters en priesteressen van andere landen. Voor zover het Griekenland betreft was de pythia of profetes van het Orakel van Apollo te Delphi een sibille, maar van een iets andere soort, haar werk werd officieel erkend door de Griekse staten en de antwoorden werden overeenkomstig de gebruikelijke methoden van interpreteren ontvangen.

Zie ook hieronder Sibillijnse boeken; Orakel

Sibillijnse Boeken

Het verhaal rond de oorsprong van de Sibillijnse Boeken van de Romeinen draait om een raadselachtige oude vrouw die voor Tarquinius Superbus verscheen, de laatste van de zeven koningen van Rome, en hoe zij hem negen profetische boeken aanbood voor een bepaalde prijs. Hoe zij, toen hij weigerde die voor die prijs te kopen, drie ervan vernietigde en zij hem de overige zes aanbood voor dezelfde prijs. Hoe hij opnieuw weigerde en de laatste drie nog steeds voor dezelfde prijs kon krijgen, en hoe hij deze drie kocht en die toevertrouwde aan een gezelschap van wachters. Vanaf dat moment werden zij in kritieke tijden door de senaat geraadpleegd, tot zij in vlammen opgingen bij de brand van de tempel van Jupiter. Maar zij werden vervangen door andere Sibillijnse Boeken die in verschillende tijden en op verschillende plaatsen werden verzameld.

Hoewel er Romeinse critici en sceptici waren die probeerden twijfel te zaaien rond de aard en betrouwbaarheid van deze sibillijnse orakels, hadden de voornaamste leden van de Romeinse senaat altijd groot respect voor deze boeken en werden zij eeuwenlang uiterst zorgvuldig beschermd als de belangrijkste en heiligste schatten van de koninklijke, republikeinse en keizerlijke archieven. De sibillijnse orakels of boeken werden op elk belangrijk moment van een grote crisis die de Romeinse staat bedreigde, geraadpleegd. En het lijkt zo te zijn, op basis van bestaande verslagen, dat wanneer zij werden geraadpleegd het de regering en het volk altijd ten goede kwam en voor welvaart zorgde.

Sibillijnse Orakels

Hier gaat het om vroeg-christelijke kerkelijke literatuur die als imitatie van de oeroude Sibillijnse Boeken zijn geschreven en die op het oog veel materiaal hebben ontleend aan heidense bronnen. Voor zover bekend dateren zij voornamelijk uit de tweede en derde eeuw en zijn sterk gekleurd door joodse en christelijke ideeën.

Wat Boek IV wordt genoemd is zeg maar gerust een aanval op de integriteit van de oeroude heidense sibillen, die door de schrijvers van de christelijke sibillijnse orakels niettemin in veel opzichten toch zoveel en zo nauwkeurig mogelijk zijn nageaapt.

Siddha

(San­skriet) Siddha [van de werkwoordstam sidh verwezenlijken]

De vervolmaakte, iemand die relatieve perfectie in dit manvantara heeft bereikt door zich op eigen initiatief gedurende vele levens daarvoor in te spannen. Een boeddha wordt in deze zin soms een siddha genoemd. In het algemeen is het een hiërarchie van dhyani-chohans die volgens de mythologie van de hindoes de ruimte tussen de aarde en de hemel (bhuvar-loka) bewonen. Het Vishṇu-Purāṇa verklaart dat er 88.000 van zijn die de gebieden van de hemel ten noorden van de zon en ten zuiden van de zeven rishi’s (de Grote Beer) bezetten. In de mythologie van latere tijden worden zij verward met, of nemen zij de plaats in, van de sadhya’s, maar in de Veda’s zijn de siddha’s die mensen die vanaf hun geboorte over bovenmenselijke vermogens beschikken — de acht siddhi’s — maar ook met kennis van en onverschilligheid voor de wereld (Svetasvatara-Upanishad).

Volgens de occulte leringen echter zijn de siddha’s de nirmāṇakāya’s of de ‘geesten’ (in de zin van een individuele of bewuste geest) van grote wijzen uit sferen op een hoger gebied dan het onze, die vrijwillig in sterfelijke lichamen incarneren om het menselijke ras bij zijn opgaande ontwikkeling te helpen. Vandaar hun ingeboren kennis, wijsheid en vermogens. (SD 2:636n)

In deze betekenis kan siddha’s worden toegepast op de hoogste klasse van manasaputra’s die in de eerste maar best voorbereide menselijke protoplasten van het vroege deel van het derde wortelras incarneerden om het denkvermogen aan de ontluikende mensheid te geven.

Ook gebruikt voor elke inspirerende wijze, profeet of ziener (bijv. Vyasa, Kapila), vooral zij die een toestand van gelukzaligheid hebben bereikt of voor elke grote adept die de siddhi’s heeft ontwikkeld.

Siddhanta

(San­skriet) Siddhānta [van siddha volbracht van de werkwoordstam sidh volbrengen, vervullen, slagen + anta eind, voltooiing]

Een geaccepteerd of canoniek leerboek of wetenschappelijke verhandeling over astronomie en wiskunde. Een van de bekendste in India en een zeer oude is de Sūrya-Siddhānta, die zelfs van vóór-Atlantische tijden stamt. De Sūrya-Siddhānta stelt te zijn geschreven op aanwijzingen van de zon zelf door middel van de Atlantische astronoom en wiskundige Asuramaya, zodat het uit dezelfde tijd stamt toen het huidige vijfde wortelras net verscheen.

Siddhapura

(San­skriet) Siddhapura [van siddha verwezenlijkt van de werkwoordstam sidh bereiken, volmaakt + pura stad]

Stad van de gezegenden of het Witte Eiland. In de mythologie van de hindoes is het een heilige stad in het uiterste noorden.

Volgens de Ti­be­taanse overlevering is het Witte Eiland de enige streek die ontkomt aan het algemene lot van andere dvipa’s en door vuur noch water kan worden vernietigd, want – het is het ‘eeuwige land’. (SD 2:408n)

Alle avatara’s van Vishṇu zouden uit deze heilige plaats komen. Elders in oude hindoegeschriften wordt gezegd dat Siddhapura zou liggen in de laagste of meest zuidelijke gebieden van onze aarde. Dan is Siddhapura een van de polen van de aarde, ook wel Meru genaamd.

Zie ook Sveta-dvipa

Siddhartha

(San­skriet) Siddhārtha [van siddha bereikt van werkwoordstam sidh volbrengen, bereiken, slagen + artha doel, plan]

Iemand die zijn doel heeft bereikt of zijn plan heeft uitgevoerd, iemand die het plan van zijn komst op aarde heeft volbracht. Een naam die aan Gautama Boeddha is gegeven.

Zie ook Gautama

Siddhasana

(San­skriet) Siddhāsana [van siddha vervolmaakt + āsana zetel]

De zithouding voor het verwezenlijken van siddhi’s (geestelijke vermogens) volgens hatha yoga. Een zithouding voor religieuze meditatie, waarin de linker hiel onder het lichaam wordt geplaatst en de rechter hiel ervoor, de blik moet tussen de wenkbrauwen worden gefixeerd en het denken wordt gericht op het woordje Om.

Siddhasena

(San­skriet) Siddhasena [van siddha vervolmaakt + sena heer, leider]

De leider van de siddha’s. Aangezien de siddha’s de hoog-ontwikkelde wijzen of heiligen zijn die half-goddelijk en bijna een klasse van dhyani-chohans zijn geworden, heeft deze term betrekking op de leider van de hemelse wezens van zowel hemel als aarde die zijn begiftigd met occulte yogī-krachten.

Ook één van de vele titels van Karttikeya.

Siddhi

(San­skriet) Siddhi [van de werkwoordstam sidh, voltooid, vervolmaakt, een doel hebben bereikt]

Perfecte verwezenlijking, geheel volbracht; filosofisch, een occulte kracht of geheime mystieke kracht ...

‘eigenschappen van perfectie,’ fenomenale vermogens die door de yogi’s zijn bereikt door hun heiligheid. (TG 298)

Hetzelfde als het Pali-woord iddhi. Er zijn twee klassen van siddhi’s: die siddhi’s die behoren tot de lagere psychologische en mentale energieën en de die behoren tot de intellectuele, spirituele en goddelijke krachten — de spirituele ingewijde beschikt over beide. Deze siddhi’s zouden nooit gebruikt moeten worden voor het zelf (zichzelf) maar altijd voor het welzijn van de mensheid en alle andere wezens.

Siderisch jaar

De tijd die het centrum van de zon nodig heeft om, wanneer die vanaf de ecliptische meridiaan van een gegeven ster oostwaarts vertrekt, weer dezelfde positie te bereiken van waaruit hij vertrok, dat tegenwoordig 365,2564 dagen in beslag neemt. Een hindoe-berekening komt uit op 365,25868 dagen en de Sūrya-Siddhānta stelt het op 365,2587565 dagen (SD 1:665), wat mogelijk duidt op een langzame afname van de omwentelingssnelheid van de aarde en daarmee de dagen langer maakt?

Ook gebruikt in De geheime leer voor een precessiecyclus.

Zie ook Equinox

Siderische kracht

Door Paracelsus gebruikt om te wijzen op de emanatie van de sterren en stellaire gebieden die helpen bij het bouwen en voeden van een van de menselijke beginselen.

Hij zag het bestaan van hogere vormen van stof, fijnzinniger belichamingen van de monade en de nauwe relaties tussen het heelal en de mens als zijn nageslacht. Er zijn een aantal van zulke siderische krachten waarvan elk zijn bijzondere invloed heeft op de verschillende beginselen van de menselijke constitutie.

Woorden als siderisch en astraal zijn in de theosofische literatuur vaak een beetje vaag gebruikt voor de onzichtbare gemanifesteerde gebieden van verschillende hiërarchische kwaliteiten, zowel kosmisch als menselijk.

Sif

(IJslands) [meervoud sifjar affiniteit, verwantschap]

In de Noorse mythologie is zij de vrouw van Thor. Het enkelvoud komt alleen voor als naam van de godin waarvan het gouden haar als de oogst, trots en vreugde van alle goden is. Sif is een bewaker van de heiligheid van het huwelijk en de oude wet verbood het huwen van welk paar dan ook dat nauwer aan elkaar verwant was dan de vijfde graad.

Eén verhaal vertelt hoe het haar van Sif door Loki was gestolen die het met de hulp van de dwerg Dvalin kon herstellen.

Bij de vorming van onze aarde maakten Sindre en Brock, zonen van Ivaldi, passende geschenken voor Odin, Thor en Frey.
Harpocratische Eros, terracotta figuur uit Myrina.

Sigalions

[van Grieks sigao zwijgen]

Beelden van Harpocrates, de god die de Grieken met een aspect van de Egyptische Horus hadden geleend. Harpocrates zou met zijn vinger op zijn lippen zijn geboren en werd zo als standbeeld neergezet. Hij werd het symbool van zowel de neofiet als de ingewijde waarvan de lippen zijn verzegeld, zowel met het denken als met de stem ten aanzien van wat hij had geleerd in de inwijdingscrypten.

Sige

(Grieks) Stilte.

Een van fundamentele kernpunten van het vroege gnosticisme. De gnosis zou berusten op een mystiek vierkant waarvan de hoeken sige (stilte), bythos (diepte), nous (begrijpen) en aletheia (waarheid) symboliseerden. In de theogonie van Valentinus vormen bythos en sige het oorspronkelijke tweetal.

Zie ook Stilte

Sighra

(San­skriet) Ook SighragaŚīghra, Śīghraga

Snel bewegen. De vader van Maru ...

‘die nog steeds leeft door de kracht van yoga en zichzelf zal manifesteren aan het begin van het krita-tijdperk om in de negentiende yuga de kshattriya’s opnieuw te laten heersen’ zegt de profetie van de Purana’s. (TG 299)

Moru (Morya, Maurya) is de ...

dynastie van boeddhistische vorsten van Pataliputra die begon met de grote koning Chandragupta, de grootvader van koning Asoka. Dit is de eerste boeddhistische dynastie. (id.)

Sigurd

(IJslands) [van sig overwinning]

De held van een lang en meeslepend verhaal van de Noorse Edda, beter bekend als Siegfried van Wagner. Als een lid van de Niflungen (Nibelungen) -stam stelt hij de allereerste mensheid van deze planeet aarde voor, nog vóór de bol en zijn samenstellende delen een vaste vorm hadden aangenomen, zoals hij tegenwoordig is.

Sigurd werd door zijn leraar, de magiër Regin, overgehaald om de draak Fáfnir te verslaan die de schat op de heide lag te bewaken. Sigurd deed dit met het magische zwaard dat hij had geërfd en toen hij eenmaal van het bloed van de draak had geproefd kon hij de taal van de vogels verstaan.

In veel mythen symboliseert de slang of draak de ingewijde leraar, terwijl het kunnen verstaan van de stemmen van de natuur een teken is van werkelijke wijsheid. Fáfnir en zijn broer Regin, die deze schat begeerden, staan blijkbaar voor de twee tegengestelde polen van de verborgen wijsheid, waarbij Sigurd in zijn onschuld een ras van de mensheid voorstelt dat was onderwezen door de wijzen, maar ondanks dat toch nog door ervaring het onderscheid moest leren maken om de juiste weg voor zijn evolutionaire ontwikkeling te volgen.

Sila

(San­skriet) Śīla [van de werkwoordstam śīl dienen, beoefenen]

Morele kracht, ethische standvastigheid, één van de boeddhistische paramita’s, beschreven als ...

de sleutel van harmonie in woord en daad, de sleutel die oorzaak en gevolg in evenwicht houdt en geen ruimte laat voor de werking van karma. (Stem 45)

Het Mahāyāna Śrāddhotpāda Śāstra zegt over het beoefenen van śīla:

Lekendiscipelen die een gezin hebben dienen zich te onthouden van doden, stelen, echtbreken, liegen, dubbelhartigheid, kwaadspreken, lichtzinnige taal, hebzucht, boosaardigheid, proberen in de gunst te komen, en van onjuiste leringen. Ongetrouwde discipelen moeten zich om belemmeringen te vermijden, terugtrekken uit de onrust van het wereldse leven, en terwijl ze in eenzaamheid vertoeven die wegen bewandelen die tot rust, matigheid en tevredenheid voeren. ... Ze moeten proberen zich zo te gedragen dat ze niet het voorwerp worden van afkeuring en kritiek, en dienen door hun voorbeeld anderen aan te sporen het kwade na te laten en het goede te doen. (BvhO 52)

Silenus

Ook Seilenos

De wat oudere saters werden sileni genoemd en hun hoofd was Silenus, beschreven als een oude dronken man met een dikke buik en een wijnzak, rijdend op een ezel en altijd in het gezelschap van Dionysus of Bacchus. Soms ook geassocieerd met Pan. Deze natuurgoden kenden een hoger en een lager aspect en zijn bij ons het best bekend in het lagere aspect vanwege de oppervlakkige verwijzing naar hen in de populaire mythologie. Vandaar dat we zien hoe Silenus rumoerig en vrolijk is en toch, net zoals Pan en de andere saters, is begiftigd met het vermogen te voorspellen.

Esoterisch wordt Silenus gezien als het hoofd van deze lagere voortbrengende vermogens van de natuur en is verbonden met het bevruchtende effect van water, wat meteen doet denken aan de voortbrengende krachten van de maan. Aan de andere kant is Bacchus of Dionysos in zijn hogere aspect de vertegenwoordiger van de bevruchtende en stimulerende spirituele krachten onder de solaire energieën.

Silik-muludag

(Akkadisch)

De god van alle goden, kind van de abstracte goddelijke wijsheid — het grote ongeziene goddelijke, voorgesteld door de Akkadiërs als dat wat in de oeverloze zee van de ruimte verblijft — kosmische geest. In een bijzondere betekenis wordt ernaar verwezen als de genadige wachter van de mensheid.

De slaap van Siloam

[van de Hebreeuwse werkwoordstam shalam heelheid, voltooiing, volmaaktheid, vrede, gezondheid]

Gebruikt door een van de hoogste scholen van ingewijden in het Midden-Oosten, Syrië en Opper-Egypte voor één van de inwijdingsprocessen. Nadat de kandidaat in een diepe slaap was gebracht kon hij zich onderhouden met de goden, afdalen in de Hades of een werk van goddelijk/geestelijke aard verrichten.

Wanneer de neofiet begint met de heilige slaap van Siloam verlaat hij zijn lichaam en zijn bewustzijn gaat de rivier de Lethe in, de meren van rust, waar het gehele proces of grote proces van het innerlijk begrijpen plaatsvindt. Hierna is hij weer geheel of volmaakt gemaakt en is hij de meester van vrede en rust van innerlijke eenheid — meesterschap. Dezelfde heilige gebeurtenis was in alle tijden en onder alle mensen onder verschillende namen bekend.

Simha

(San­skriet) Siṃha — Leeuw

Het vijfde teken van de dierenriem, leeuw, dat volgens enkele mystici jivatman , het spirituele ego, symboliseert, wat hetzelfde is als de immanente christos.

Simurg

Ook Meregho-saena, Sen-murv en Sene-muruk.

De reusachtige en fabelachtige vogel die volgens sommigen op een gevleugeld paard met de kop van een griffioen, of alleen op een griffioen, zou lijken. Half feniks half leeuw. In de oude zoroastrische geschriften van de Avesta wordt hij beschreven als een reusachtige vogel die zijn nest in de Jad-besh boom heeft (die tegenstand biedt aan de bedreiging van alle zaden). Wanneer hij opvliegt schieten duizend twijgjes uit die boom tevoorschijn en als hij landt, breekt hij duizend takken die hun zaad laten vallen. De vogel Chanmrosh zit altijd in de buurt en verzamelt het zaad dat van de boom valt en brengt dat naar de plek waar Tishtar het water tegenhoudt, opdat het op de aarde kan gaan regenen.

In de mythologie van een latere datum, zoals in het epische verhaal van Ferdowsi, wordt de simorgh beschreven als een reusachtige vogel die het kindje Zal op de berg Alberz [Berj] vindt en het naar zijn nest brengt en grootbrengt en ‘hem de taal van het land leert en zijn begripsvermogen ontwikkelt.’ Simurg-anke (simurgh-’anka), het strijdros van Taimuraz of Tahmurath, die gelijk is aan de feniks of roc, was ...

Inderdaad een wonderbaarlijke vogel, intelligent, een spreker van veel talen en zelfs heel religieus. ... Hij klaagt over zijn hoge leeftijd, want hij is cyclussen en nog eens cyclussen vóór de tijd van Adam (ook Kaimurath) geboren. Hij heeft lange tijdperken zien komen en gaan. Hij heeft de geboorte en het einde meegemaakt van twaalf cyclussen van elk 7000 jaar die esoterisch vermenigvuldigd ons weer 840.000 jaar opleveren*. (SD 2:397)

Achter de verhalen die zich rond deze wonderlijke vogel hebben verzameld ging een diepzinnige symboliek schuil:

Simurg was de wachter van de oude Perzische mysteriën. Men verwacht dat die opnieuw aan het einde van de cyclus zal verschijnen als een reusachtige vogel-leeuw. Esoterisch is hij een symbool van de manvantarische cyclus. (TG 299)

Simurg symboliseert de oude kennis en de voortbrengende levenskracht. In de latere Perzische literatuur stelt hij de volmaakte mens voor die zichzelf heeft opgewerkt tot aan de hoogste graad van vrijheid.

*Noot uit De geheime leer : ‘Men moet bedenken dat de rabbi’s leren dat er zeven opeenvolgende vernieuwingen van de bol zullen zijn, dat elke daarvan 7000 jaar zal duren, zodat de totale duur 49.000 jaar is. (Zie het ‘wiel’ van rabbi Parcha; ook Kenealy, ‘Book of God’, blz. 176.) Dit heeft betrekking op 7 Ronden, 7 Wortelrassen en onderrassen, de werkelijke occulte getallen, hoewel erg verward.’

Simulacra

[meervoud van Latijn simulacrum afbeelding, gelijkenis, fantoom]

De kamarupische beelden die na het overlijden in het astrale licht zijn achtergelaten door het reïncarnerende ego en die op het eerdere nog levende fysieke lichaam lijken maar in werkelijkheid alleen uiteenvallende schillen zijn — de kama-rupa’s zijn maar al te vaak de zogenaamde ‘geesten’ van de overledenen van de seancekamer.

Sin

(Chaldeeuws) De maan.

Ook de Babylonische en Assyrische maangod genaamd Enzu (heer van wijsheid) en Nannar (de verlichter). De wijsheid is die van het lagere manas, de weerspiegeling van het hogere en deze wijsheid wordt maar al te vaak de duistere wijsheid van kwaaddoen en toverij. In alle belangrijke steden van de twee rijken werden tempels voor Sin gebouwd, genaamd E-gish-shir-gal (huis van het grote licht). De aanbidding van de maangod overheerste in Ur en Harran, hij werd beschreven als een oude man met een lange baard, hij had de maan als zijn symbool en zijn getal was 30. Sin stond bekend als de vader van de goden, maker van alles en sommigen van de oude volkeren stelden dat de maan de ouder van de zon was en dat de maan op zijn beurt vele eonen terug zelf een zon was.

De naam kan ook worden teruggevonden in het Hebreeuwse woord Sinay, tegenwoordig geschreven als Sinaï — een maanberg, wat indirect verwijst naar het feit dat al dergelijke plaatsen in de oudheid ‘berg van de maan,’ of iets dat daarop lijkt, werden genoemd, waar centra van occulte training en inwijding, goed of slecht, waren gelegen.

Wanneer de Stanza’s van Dzyan verwijzen naar de vorming van de mensheid wordt gezegd:

WIE VERVOLMAAKT HET LAATSTE LICHAAM? VIS, ZONDE EN SOMA(SD 1:34)

Soma was in Hindoestan ook een naam voor de maan en de vis verwijst naar een soortgelijk feit — vissen werden vaak gebruikt als een symbool voor de voortbrengende kracht van de invloed van de maan, vanwege hun grote vruchtbaarheid*. Vis, zonde en de maan zijn samen de drie symbolen van het onsterfelijke Wezen (SD 1:263). Aangezien deze symbolen onder andere staan voor Vissen, karma en de moeder van het aardse leven, schijnt die te duiden op de pelgrimage van de menselijke monade door de werelden van ervaring en daarmee zijn evolutie te voltooiien.

*OV: De ‘vis’ is ook de bij uitstek geschikte zwemmer om de ‘oceaan’ — de kosmische ruimte — tussen de maan en de aarde te overbruggen en zo als voertuig voor de krachten van de maan op te treden.

Sin

Een letter van het Hebreeuwse alfabet ( Ƿ ).

Sinaï

(Hebreeuws) Sīnai

Vaak Har Sinaï (Berg Sinaï). Een heilige berg voor de joden, in het bijzonder geassocieerd met Mozes en Jehovah (Ex 19). Alle rassen hadden hun heilige bergen ...

sommige de bergtoppen van de Himalaja, andere de Parnassus en de Sinaï. Alle waren plaatsen van inwijding en verblijfplaatsen van de hoofden van de gemeenschappen van oude en zelfs van hedendaagse adepten. (SD 2:494)

De berg werd geassocieerd met de maan en zijn naam maakt een verbinding met de Fenicische maangod Sin.

Berg Sinaï, de Nissi van Exodus (xvii., 15), de geboorteplaats van bijna alle zonnegoden van de oudheid, zoals Dionysus, geboren te Nissa of Nisay, Zeus van Nysa, Bacchus en Osiris ... Sommige oude volkeren geloofden dat de zon het kind van de maan is, die zelf ooit een zon was geweest. Sin-aï is de ‘Maan Berg,’ vandaar de link. (TG 299)

Wat betreft het vuur dat Mozes op de berg zag terwijl de massa het zag gewikkeld in wolken en rook, stelde vuur de ...

wijsheid van de ware gnosis of de werkelijke geestelijke verlichting (voor) ... voor Mozes; voor de massa van het ‘volk’ beneden, voor de niet-ingewijden, was de berg Sinaï gehuld in rook, d.i. de exoterische omhulsels van het orthodoxe of sektarische ritualisme. (SD 2:566)

Sing Bongha

(Kolarisch)

Door de kolarische stammen gebruikt voor de geest van de zon.

Singuliere Punten

Gebruikt in de wiskunde in tegenstelling tot een gewoon punt of het punt van Euclides, dus zonder lengte, breedte of dikte. Het singuliere punt wordt gevormd door het snijden van twee lijnen aan de top van een kegel, waar een toenemende grootheid nul bereikt, een trillingsknoop, of wanneer iets overgaat van een toestand in een andere. Sir James Jeans, zegt in Astronomy and Cosmogony :

Het soort vermoeden dat zich aan ons voordoet, dat een beetje hardnekkig is, is dat de centra van de nevels uit ‘singuliere punten’ bestaan, waarop materie in ons heelal, en dat geheel van buitenaf, wordt gegoten uit een of andere ruimtelijke dimensie, zodat voor een wezen van ons heelal zij als punten verschijnen waarop de stof voortdurend wordt gecreëerd.

Dit suggereert dat hij het idee vermijdt dat materie kan worden gecreëerd, en neemt dan zijn toevlucht tot een vierdimensionale theorie om deze mysterieuze verschijning te verklaren. In de theosofische filosofie wordt de fysieke stof gevormd of neergeslagen van ultrafysieke stof, als een energie-substantie van een gebied overgaat naar een ander, er is dus geen behoefte om er een vierdimensionale theorie bij te halen.