© Theosophical University Press 2017
Theosofische Encyclopedische Woordenlijst

Suryamana

(San­skriet) Sūryamāna [van sūrya zon + māna van de werkwoordstam meten]

De afmetingen of maat van de zon. Een Indiase methode van tijdrekening waarbij een jaar bestaat uit 365 dagen, 15 ghadia’s en 31 vighadia’s. De twee andere methoden zijn chandramana (maan-meting) en barhaspatyamana (Jupiter-meting).

Suryavansa

(San­skriet) Sūryavaṃśa [van sūrya zon + vaṃśa ras, geslacht]

Het zonneras. Het ras of geslacht waarvan de stichter zou zijn afgedaald van de zon net zoals dat andere grote geslacht, de Chandravansa, dat aan de maan zou zijn ontsprongen. De koning die de suryavansa stichtte, Ikshvaku, was de zoon van Vaivasvata-Manu die ontsprong aan de zon. Hij voerde het bewind over Ayodhya aan het begin van het tweede yuga ofwel tetrāyuga. De twee takken van de suryavansa bestonden uit de dynastie van Mithila, gesticht door een jongere zoon van Ikshvaku en die van Ayodhya, in welke tak de avatara Rama was geboren, waarvan de heldendaden worden verteld in het Rāmāyaṇa. Het Vishṇu-Purāṇa noemt de leden van de Ayodhya-dynastie, die zo’n honderd heersers telde. Diverse Rajput-stammen beweren nog steeds tot dit ras te behoren.

Suryavarta

(San­skriet) Sūryāvarta

Zon-omwenteling. Een graad of fase van samadhi.

Sushumna

(San­skriet) Suṣumṇa, Suṣumna

Astronomisch gezien de hoogste van de zeven voornaamste stralen of logoi van de zon, de andere zijn Harikesa, Visvakarman, Visvatryarchas, Sannaddha, Sarvavasu en Svaraj. Deze stralen zijn ...

alle mystiek en elk heeft voor occulte doeleinden zijn eigen toepassing in een bepaalde bewustzijnstoestand. De sushumna die, zoals in het Nirukta (II, 6) wordt gezegd, alleen dient om de maan te verlichten, is de straal die niettemin door de ingewijde yogi’s wordt geëerd. De zeven stralen die door het zonnestelsel zijn verspreid, vormen samen als het ware de fysieke upādhi (basis) van de ether van de wetenschap. In deze upādhi werken licht, warmte, elektriciteit, enz. — de krachten van de orthodoxe wetenschap — op elkaar in om hun aardse gevolgen voort te brengen. Als psychologische en spirituele gevolgen komen zij voort uit en vinden hun oorsprong in de supra-solaire upādhi, in de ether van de occultist — ofwel het ākāśa. (SD 1:515n)

Sushumnā

(San­skriet) Suṣumṇā, Suṣumnā [waarschijnlijk van su uitblinken, excelleren, overtreffen + sumna muzikale hymne, vreugde, blijheid]

Volmaakte harmonie. Een van de drie kanalen van de wervelkolom van het lichaam. Deze drie kanalen zijn de hoofdwegen, niet alleen voor de psychovitale economie van het lichaam maar ook voor de geestelijke en intellectuele stromen tussen het hoofd en de rest van het lichaam. In het occultisme speelt de wervelkolom vele fysiologische rollen maar is vooral drievoudig voor wat betreft zijn functies. Het centrale kanaal of nadi, de sushumna-nadi, is de bijzondere drager van de ‘zonnestraal’ die niet slechts lichamelijke krachten en eigenschappen bevat maar ook spirituele en intellectuele kwaliteiten en krachten. De twee andere kanalen zijn de ida en pingala. Exoterische hindoewerken verschillen met betrekking tot de ligging ervan. Sommige plaatsen de pingala aan de linkerkant en de ida aan de rechter, of omgekeerd. De sushumna verbindt het hart met het brahmarandhra en speelt een belangrijke rol bij yoga-oefeningen.

Sushupti

(San­skriet) Suṣupti [van su goed, prima + supti slaap]

Diep in slaap, diepe slaap. De toestand van diepe slaap wanneer het bewustzijn van de mens zich verliest in diepe zelfvergetelheid, ...

wanneer het waarnemende bewustzijn de zuiver manasische toestand ingaat ... (OG 72)

Sushupti is de derde van de vier toestanden van bewustzijn die in de yoga-filosofie worden genoemd, de andere zijn jagrat, svapna en turiya.

Sushuptyavastha is de toestand of het stadium van het slapen.

Susruta

(San­skriet) Suśruta

Erg beroemd. Susruta is de schrijver van een geneesmethode van de hindoes die met Charaka wordt gezien als de twee toonaangevende leiders van geneeswijzen en de leer van medicijnen. Hun werk wordt nog steeds zeer hoog geacht. Zij hadden een geneeskundige methode ontworpen waarvan sommige onderzoekers geloven dat die later door Hippocrates was overgenomen.

Sutala

(San­skriet) Sutala [van su goed, uitnemend + tala sfeer, plaats]

Goede plaats, dat wil zeggen nog beter voor de materie. De derde (van boven) wanneer de zeven tala’s omlaag worden geteld. Zijn overeenkomende loka of pool is janarloka. Sutala is een gedifferentieerde toestand van een zeer etherische astrale essentie die overeenkomt met sabda (geluid) en met het hogere manas van de mens en daarom met het hogere ego. Het is gelijk aan de staat van een manushya-boeddha­, zoals die van Gautama op aarde. Sutala is de zetel van de hiërarchieën van enkele van de manasaputra’s, elk van deze in de reeks van zeven tala’s heeft zijn eigen respectievelijke bewoners en door de evolutionaire opklimmingen en afdalingen die door de eeuwen heen plaatsvinden is er een bijna ononderbroken omgang van tala met tala.

Sutra

(San­skriet) Sūtra [van siv naaien]

Een draad of koord. De sutra’s zijn snoeren (reeksen) van regels of aforismen die zijn geschreven in versvorm, gecomponeerd in een bondige en symbolische taal met de overduidelijke intentie dat ze in het geheugen worden bewaard. Dit was een geliefde methode van de hindoes, zoals we bij alle oude volken kunnen zien, om de regels van oude religieuze en filosofische gedachten te belichamen en door te geven. Er zijn over bijna elk onderwerp sutra’s geschreven, maar de gewone sutra’s zijn eigenlijk altijd die van de Veda’s, waarvan er drie soorten zijn: de Kalpa-sutra’s (regels voor rituelen); de Grihya-sutra’s (huishoudelijke regels) behandelen gewone familierituelen als huwelijk, geboorte, naamgeving enz.; en de Samayacharika-sutra’s die gaan over gebruiken en wereldlijke plichten. De Kalpa-sutra’s behoren tot een groep geschriften die sruti’s (gehoord of onthuld) worden genoemd; terwijl de andere twee soorten sutra’s tot de smriti’s (herinnerd) behoren, die traditioneel van generatie op generatie mondeling werden doorgegeven.

Van de boeddhistische geschriften vormen de sutra’s de tweede afdeling van heilige werken, in het algemeen bekend in het Pali als ‘sutta’s’.

Sutrantaka

(San­skriet) Sūtrāntaka [van sūtra gezegde, lering + anta innerlijke betekenis, uiteindelijke betekenis]

Iemand die de innerlijke en geestelijke betekenis van de boeddhistische sutra’s of leringen aanhangt. Overal waar het boeddhisme de overhand heeft zijn er twee duidelijk verschillende groepen boeddhisten: zij die de geest van de oorspronkelijke leringen van de Boeddha volgen en zij die de leringen niet alleen populariseren maar misschien ook de letterlijke uitleg volgen. Zij vormen een andere fase van de twee methoden die door de Boeddha zouden zijn onderwezen namelijk de leringen van het hart en die van het oog: de eerste was de leer van de occulte wijsheid en het diepe mysterie en de laatste bevat dezelfde lering maar zo uitgedrukt dat die gemakkelijk kan worden begrepen, wat ook de uiterlijke lering werd en de leer van het oog van Boeddha werd genoemd. Maar deze twee aspecten kunnen net zo goed de leer van de geest en de leer van het intellect worden genoemd. Degene die beide begrijpt en de twee laat opgaan in één enkelvoudige eenheid raakt volledig verlicht ten aanzien van de gehele inhoud van de oeroude wijsheidreligie die door Gautama Boeddha werd onderwezen.

Sutratma-buddhi

(San­skriet) Sūtrātma-buddhi [van sūtrātman draadzelf + buddhi menselijke geestelijke ziel]

De buddhische monade gaat van leven naar leven als het draadzelf of geestelijke draad van het zelf en is daarom de geestelijke essentie van alle eerdere incarnaties, het hogere zelf in ieder mens.

Zie ook Buddhi

Sutratman

(San­skriet) Sūtrātman [van sūtra draad + ātman zelf]

Het draadzelf. De gouden draad van zelfbewuste individualiteit, de stroom van egoïsch zelfbewustzijn, waaraan al de wezenlijke beginselen zijn geregen als parels aan een gouden ketting. Het is dit sutratman of stroom van egoïsch bewustzijn-leven ...

dat het fundamentele Zelfschap van alles wezens is, wat wordt weerspiegeld in en door de diverse tussenliggende voertuigen of sluiers of omhulsels of kleding van de onzichtbare constitutie van de mens, of van welk ander wezen dan ook waarin de Monade zich hult en waarmee hij egoïsche centra van zelfbewust bestaan maakt.
 Het sutratman is daarom geworteld in de monade, de monadische essentie, maar zijn stroom is gekleurd door de individualiteit van het reïncarnerende ego dat tot op dat moment sliep in de schoot van de monade, dat nu na reïncarnatie is ontwaakt in zelfbewuste activiteit. En deze ‘gekleurde stroom’ werkt door de passende voertuigen van de innerlijke constitutie van de mens, met andere woorden door zijn denken en door zijn emoties, zijn aspiraties, zijn intellect, enzovoorts, wordt het individuele bewustzijn gecreëerd dat de mens in zichzelf herkent. (‘H.B.P.: The Mystery,’ Theosophical Path, Oktober 1930, p. 329)

De filosofie van de Vedānta leert ook dat atman als een draad door de vijf subtiele lichamen of kośa’s gaat en daarom het sutratman wordt genoemd.

In een meer relatieve zin is het sutratman de egoïsche pelgrim, de onsterfelijke individualiteit of die draad van ‘zijn’ die een persoon bezielt en die door alle ontelbare persoonlijkheden gaat die hij in de loop van zijn manvantara-lange evolutionaire vooruitgang gebruikt.

In ieder van ons is die gouden draad van voortgaand leven — dat periodiek wordt verdeeld in actieve en passieve cyclussen van zintuiglijk bestaan op aarde en bovenzinnelijk bestaan in devachan — vanaf het begin van ons verschijnen op deze aarde aanwezig. Het is de sutrātma, de lichtende draad van onsterfelijk onpersoonlijk monadeschap, waaraan onze aardse levens of voorbijgaande ego’s als evenzoveel kralen zijn geregen. (SD 2:513)

In de laatste betekenis is sutratman een synoniem voor het reïncarnerende ego, manas samen met buddhi, dat de manasische herinneringen van elk eerder leven in zich opneemt. Het wordt zo genoemd omdat net als de parels aan een draad op dezelfde manier een lange reeks van menselijke levens is geregen aan die ene draad-stroom van zelfbewust ‘zijn’. Het kosmische sutratman heeft dezelfde relatie met het heelal als dat van ons heeft met de menselijke constitutie, het is de kosmische hiërarch van een Melkweg, zonnestelsel of planeetketen.

Sutta-pitaka

(Pali) Sutta-piṭaka [van sutta (San­skriet sūtra) dialoog, oorspronkelijk een draad + piṭaka mand]

Het derde deel van de boeddhistische canon (de Tripitaka ofwel De drie manden) die de dialogen (sutta’s) van de Boeddha en zijn discipelen bevatten, vooral verhandelingen en vertellingen.

Suttee

[van San­skriet satī trouwe echtgenote, zij die zichzelf verbrandt op de brandstapel waar het lichaam van haar overleden echtgenoot op ligt of op een afstand daarvan op een eigen brandstapel]

Vrijwillige zelfverbranding door weduwen werd in India eerst door de Engelsen verboden en later uiteindelijk afgeschaft. Toen voor de eerste keer het verbod werd opgelegd stelden de brahmanen — die in principe verantwoordelijk waren voor het aanhouden van dit afschuwelijke gebruik — dat hun heilige geschriften deze praktijk goedkeurden, maar oriëntalisten hebben laten zien dat de geciteerde teksten waren veranderd.

‘Prof. Wilson’, zegt Max Müller, ‘was de eerste die wees op de vervalsing van de tekst en de verandering van yonim agre in yonim agneh [schoot van vuur] ... Volgens de hymnen van de Rig-Veda en het in de Grihya-sutra’s opgenomen ceremonieel, vergezelt de vrouw het stoffelijk overschot van haar man naar de brandstapel, maar ze wordt daar toegesproken met een uit de Rig-Veda genomen vers en haar wordt bevolen haar echtgenoot te verlaten en naar de wereld van de levenden terug te keren’. (Max Müller, Chips from a German Workshop 2:36 & n)

Het originele San­skriet van de Rig-Veda ondersteunde de Toelichtingen en de ceremoniën zonder een verandering van de tekst of betekenis en luidde: a rohantu janayo yonim agre, ‘de echtgenotes (of moeders, dat wil zeggen vrouwen) mogen als eerste opklimmen naar de heilige plaats.’ Deze woorden werden uiteindelijk verkeerd gelezen door de brahmanen als: a rohantu janayo yonim agneh, ‘echtgenotes (moeders, vrouwen) mogen of worden geacht op te klimmen naar de heilige plaats van vuur’ dat wil zeggen de moederschoot van vuur — en dat zou dan de brandstapel moeten zijn.

Suttee is daarom door het Westen verkeerd begrepen als een gebruik van zelfverbranding door weduwen, maar het woord betekent in werkelijkheid dat de weduwe vanwege haar grote deugd en niet-aflatende trouw aan haar ene echtgenoot, liever na zijn dood haar leven offert op de brandstapel dan alleen op aarde verder te leven. Het gebruik is niet opgedragen of zelfs maar goedgekeurd op gezag van vedische of hindoeïstische schriftgeleerden maar wordt juist direct danwel indirect verboden. Hoe het gebruik ooit in de wereld is gekomen blijft een raadsel maar het zou kunnen zijn ontstaan als een mix van priesterintriges en irrationele sentimenten en religieuze toewijding van de onwetende massa.

Suttung

(IJslands) Ook Suttungr

In de Noorse Edda is hij een reus die waakt over de mede (van ervaring) in de diepten van de stof, waar de goden het moeten vinden en meenemen naar hogere niveaus. Odin zou een eekhoorn aan het werk hebben gezet of gebruik hebben gemaakt van een boor om een gat in de berg te maken waarin de mede was verborgen. Hij zou door het boorgat naar binnen zijn gekropen in de vorm van een slang. Eenmaal binnen verleidde hij de dochter van Suttung om hem een teug van de kostbare mede te geven.

Symbolisch gaat Odin (het goddelijke bewustzijn) de berg (stoffelijke wereld) in met de hulp van een eekhoorn die in de Levensboom (menselijke intellect) heen en weer rent om de mede (levenservaring) te zoeken. Suttung, de stofreus, stelt een cyclus of een leven voor en zijn dochter is een kleinere cyclus met een iets minder materialistische neiging.

Sva

(San­skriet) Sva

Als een zelfstandig naamwoord het zelf, als een bijvoeglijk naamwoord zijn ‘eigen’.

Sva-samvedana

(San­skriet) Sva-saṃvedana

Zelfonderzoek, zelfkennis. Mystiek gezien de zichzelf analyserende bespiegeling. De hoogste en zuiverste vorm van kennis omdat het in essentie om de intuïtieve kennis van het geestelijke zelf gaat. Dit betekent dat het een synoniem is van paramartha.

De toestand van paranishpanna zonder paramartha, het zichzelf analyserende bewustzijn (svasamvedana) is geen gelukzaligheid maar eenvoudig uitdoving (zeven eeuwigheden lang). Zo zal een ijzeren bal die aan de verzengende stralen van de zon wordt blootgesteld door en door worden verhit, maar de warmte niet voelen of waarnemen, terwijl een mens dit wel doet. (SD 1:53-4)

Svabhava

(San­skriet) Ook SwabhavaSvabhāva [van sva zelf + bhū worden, uitgroeien in of tot]

Zelfworden, zelfvoortbrenging, zelf groeien in iets. Het ontplooien van het zelf of van de monadische essentie vanuit een innerlijke impuls in plaats vanuit een simpele mechanische activiteit door de natuur — het is het zelf-worden of de zelfgestuurde evolutie. Elke entiteit is het resultaat van wat het is in zijn eigen hogere natuur.

Zijn swabhava kan alleen dat naar buiten brengen dat het zelf is, zijn eigen essentiële karakter, zijn eigen innerlijke aard. Kortom, swabhava kan de essentiële Individualiteit van elke monade worden genoemd, die zijn eigen kenmerken, kwaliteiten en soort door een evolutie door een drang van het zelf ... Het resultaat is hier dat ieder individueel swabhava zijn eigen bijzondere voertuigen, zijn verschillende svarupa’s naar buiten brengt, dus zijn eigen typische lichamen, beelden of vormen. (OG 166-7)

Het essentiële zelf stuurt een straal van zichzelf net zoals een zon dat doet, om zich te manifesteren en de voertuigen die door deze straal worden gevormd brengen hun eigen unieke individuele essentie en pad van evolutionaire groei en ervaring tot expressie. Elke entiteit weerspiegelt in alle lagen van zijn wezen zijn eigen essentiële individualiteit die is afgedrukt op zijn meest innerlijke essentie.

Een parallelle gedachte is de logoi spermatikos (zaad-redenen of -oorzaken) van de stoïcijnen ...

de vruchten of resultaten, de karma’s, van vroegere perioden van activiteit. Omdat ze in het voorafgaande manvantara een bepaald stadium van evolutie of ontwikkeling, eigenschappen, of individualiteit hadden bereikt, konden ze, toen de volgende evolutieperiode aanbrak, niets anders voortbrengen dan wat ze zelf waren, hun eigen innerlijke natuur, zoals zaden doen. Het zaad kan niets anders voortbrengen dan wat het zelf is, wat het in zich heeft; en dat is de kern en de essentie van de leer van svabhāva. (Beginselen 146)

Svabhavat

(San­skriet) Ook SwabhavatSvabhavat [van sva zelf + werkwoordstam bhū worden, zijn]

Dat wat zichzelf wordt, zelfbestaand, zelfwordend, dat wat zijn essentiële zelf door emanatie of evolutie van binnen naar buiten ontwikkelt. Svabhavat is de essentie van kosmische wereldstof ...

een toestand of staat van werkelijk kosmisch bewustzijn, waar geest en stof die fundamenteel één zijn, niet langer twee kanten heeft zoals wanneer die gemanifesteerd is, maar één is: dat wat noch alleen gemanifesteerde stof is noch alleen gemanifesteerde geest, maar beide gezamenlijk de oorspronkelijke of oer-Eenheid vormen. Spiritueel ākāśa, waar de stof overgaat in geest en dan beide werkelijk één zijn, wordt ‘Vader-Moeder’ genoemd — essentiële geest. Svabhavat daalt nooit af van zijn eigen toestand of staat of van zijn eigen gebied, maar is niets anders dan het kosmische reservoir van Zijn, maar ook van wezens en daarom van bewustzijn, van intellectueel licht, van leven en is de ultieme bron van wat de wetenschap ... de ‘energieën’ van de Universele Natuur noemt ...
 Swabhava is de typische natuur, de soort-essentie, de individualiteit van swabhavat — van welke swabhavat ook, elk zo’n swabhavat heeft zijn eigen swabhava. Swabhavat is daarom werkelijk ... de plastische essentie van stof, zowel gemanifesteerd als ongemanifesteerd. (OG 167-8)

Svabhavat kan worden beschouwd als parabrahman-mula­pra­kriti (supergeestelijke-wortelstof), het ene onderliggende kosmische zijn of essentie, de goddelijke bron; het zelfbestaande voor ons nog onontwikkelde denkvermogen en de grote leegte — maha­sunya. Het is gelijk aan het adi-buddhi (oorspronkelijk buddhi) van de noordelijke boeddhisten, het brahmaanse ākāśa en de Hebreeuwse kosmische wateren.

Svabhavika

(San­skriet) Svābhāvika [van svabhāva zelfworden]

De svabhavika-school is misschien wel de oudste nog bestaande school van het boeddhisme. De svabhavika’s vormen een van de voornaamste boeddhistische filosofische stelsels en is nog steeds de overheersende boeddhistische school van Nepal. De leringen ervan zijn zeer mystiek en wanneer die op de juiste manier worden begrepen zouden we kunnen zeggen dat zij heel trouw blijven vasthouden aan de esoterische leringen van Gautama Boeddha. De svabhavika-filosofen onderwijzen het ‘worden’ of ‘ontplooien’ van het zelf vanuit een innerlijke impuls of door evolutie van de inherente zaden van individualiteit die liggen te slapen in elke monade of jiva.

Net zoals met alle andere diepzinnige filosofische stelsels zijn de svabhavika’s het slachtoffer van verkeerde interpretaties, in dit geval wordt het dan uitgelegd als een ietwat materialistisch stelsel van denken. De essentiële innerlijke leringen zijn echter gelijk aan de geestelijker kijk van de mahayana-stelsels van Noord-Azië.

Svadha

(San­skriet) Svadhā [van sva zelf, zichzelf + werkwoordstam dhā plaatsen, vastzetten, baseren, voeden, onderhouden]

In het hindoeïsme staat svadha voor de werkelijke individualiteit of de individuele aard van een wezen of het nu een mens, een god of een andere entiteit betreft. Dit woord is bijna een synoniem van svabhāva en toch slaat het eerder op de individualiteit van een entiteit zoals die is gemanifesteerd door de voertuigen die het bevat, dan op de intrinsieke kenmerken van de egoïteit zelf. Om deze reden wordt svadha vaak gebruikt als een ander woord voor maya of prakriti als de bron van het heelal.

In een meer beperkte zin is svadha ook het heilige offer of het plengoffer aan iedere god en wordt dan allegorisch voorgesteld als een dochter van Daksha en vrouw van op zijn minst één klasse van pitri’s, de agni­shvatta’s en de kumara’s. Svadha werd daarom als de hoogste soort zegen beschouwd bij het offeren, de meest innerlijke betekenis is die dat de essentie van iemand op het altaar van zelf­verloo­che­ning wordt gelegd voor het welzijn van alles. Het meest innerlijke zelf wordt ‘geplaatst’ of ‘vastgezet’ in zijn eigen levenskracht, wat de drager, ondersteuner en voeder wordt van de innerlijke geestelijke kracht.

Svaha

(San­skriet) Svāhā [van su goed, excellent, deugdzaam + werkwoordstam ah spreken, zeggen]

Een van de dochters van Daksha en partner van Agni. Ook een uitroep bij het offeren aan de goden met de betekenis van: Heil! Mag de zegen op u rusten!; of, Zo zal het zijn!

Svapna

(San­skriet) Svapna [van de werkwoordstam svap slapen]

De bewustzijnstoestand van dromend-slapen ...

de bewustzijnstoestand die min of meer is bevrijd van het omhulsel van het lichaam en deels is ontwaakt in de astrale rijken, hoger of lager, net hoe het is. (OG 72)

Het is de tweede van de vier bewust­zijns­toe­standen die in de yogafilosofie worden genoemd, de andere zijn jagrat, sushupti en turiya. Svapnavastha is de dromende-slaaptoestand.

Svar

(San­skriet) Ook SvahSvar, Svaḥ

Hemel, de etherische ruimtes, of de lucht, gewoonlijk denkt men dat het de kosmische ruimte is tussen de zon en de poolster, maar in de Veda verwijst het ook naar de zon. Daarnaast is het ook de laatste van de vier heilige woorden die door elke orthodoxe brahmaan worden geuit wanneer hij aan zijn dagelijkse plichten begint: Om vyahritis, bhur, bhuvas, svar.

Svara

(San­skriet) Ook SwaraSvara [van de werkwoordstam svṛ een geluid maken]

Geluid, toon, stem, klank; de toon die wordt gebruikt bij het reciteren, een noot van de toonladder (zeven tonen worden genoemd: nishada, rishabha, gandhara, shadja, madhyama, dhaivata en panchama).

Ik heb informatie gekregen van mensen die de kwalificaties hebben om in deze zaak een oordeel te vellen en zij zeggen dat de Veda’s een duidelijk dubbele betekenis hebben — één die de letterlijke betekenis van de woorden uitdrukt, de ander die het metrum en de swara (intonatie) aangeeft, die als het ware het leven van de Veda’s zijn ... Geleerde pundits en filologen ontkennen uiteraard dat swara ook maar iets te maken heeft met filosofie of de oude esoterische leringen; maar de mysterieuze band tussen swara en licht is één van de meest diepzinnige geheimen. (Subba Row, Five Years of Theosophy 154)

Hoewel waar genoeg, is het belangrijker om te begrijpen dat alles, groot of klein, hoog of laag, zijn eigen toonsoort of geluid heeft, zijn wiskundige getal, om het zo maar te zeggen. Vandaar dat elk atoom zijn eigen bijzondere kenmerkende toonsoort of geluid heeft. En het is mogelijk om zo’n atoom of welke andere entiteit dan ook te beheersen als we het kenmerkende geluid, dat wiskundig gezien zo’n entiteit vertegenwoordigt, kennen. We hebben hier een goede reden waarom de mysteriën van het geluid zo goed worden bewaakt, omdat ‘beheersing’ in combinatie met kennis de deuren naar zwarte magie van de ergste soort wijd open zouden gooien, als zo’n kennis en macht in handen zouden vallen van hen die moreel gezien ongeschikt zijn om die te bezitten. Het geheim van alle mantra’s vanuit het gezichtspunt van de praktische magie, zijn niet zozeer de woorden of de letters die zij bevatten, hoewel deze laatsten een bepaalde betekenis hebben, maar eerder het vinden van de juiste toonsoort en het zingen ervan. Ritme is natuurlijk de ware essentie van harmonische sympathie.

Svaraj

(San­skriet) Svarāj

Het zelfbestuur, het luisterrijke zelf. Een van de voornaamste stralen van de zon ...

de laatste of zevende (synthetische) straal van de zeven stralen van de zon; hetzelfde als Brahmā. (TG 315)

Deze zeven vormen werkelijk het gehele bereik van de zeven occulte krachten of godheden, van het zonnestelsel. Vandaar dat de namen van deze zeven stralen de namen zijn die in de half-occulte filosofische literatuur van de hindoes worden gegeven als Sushumna, Harikesa, Visvakarman, Visvatryarchas, Samnaddhas, Sarvavasu en Svaraj. Anders zijn deze zeven stralen de zeven zonnelogoi waarvan de werkingen meteen scheppend zijn — of de intelligente impulsen achter de kosmische evolutie — en die het zonnestelsel ondersteunen, naast het zorgen voor de verschillende vernieuwende veranderingen. De zeven stralen zijn verdere uitwerkingen van de hindoe-trimurti Brahmā, Vishṇu en Śiva.

Zie ook Surya

Svarga

(San­skriet) Svarga

In de hindoefilosofie staat het voor een hemelse verblijfplaats — ook vaak Indraloka of Svarloka genoemd, die zou liggen op de berg Meru. In de theosofische literatuur zou het hetzelfde zijn als devachan.

Svarloka

(San­skriet) Svarloka [van svar hemel + loka wereld, plaats]

Hemelwereld. De vijfde van de zeven loka’s wanneer van boven naar beneden wordt geteld. De corresponderende tala en lagere pool is talatala. Svarloka zou ook exoterisch het paradijs moeten zijn dat op de berg Meru ligt, de verblijfplaats van Brahmā en Vishṇu, de Olympus van de hindoes ...

wordt geografisch beschreven als ‘gaande door het midden van de aardbol en aan weerszijden naar buiten uitstekend’. Aan het boveneinde ervan zijn de goden, aan het benedeneinde (of de zuidpool) is het verblijf van de demonen (hellen). (SD 2:404)

De invloedssfeer van svarloka zou tot aan de poolster reiken.

Zie ook Janarloka; Talatala

Svarochisha

(San­skriet) Svārociṣa [van sva zelf + ruci licht, schittering]

Zelfschitterend, helder schijnen door innerlijke kracht; de naam van de tweede manu.

Svarupa

(San­skriet) Svarūpa [van sva eigen, karakteristiek + rūpa vorm]

De typische vorm of het typische lichaam; elke hiërarchie wordt beschouwd als een individu of het nu de zon is, een ster, god, mens, plant of atoom en onder de druk van een inherente evolutionaire drang brengt die zijn eigen kenmerkende individuele voertuig of vorm tot expressie, zijn svarupa, waarin die zich wikkelt of belichaamt. Het svabhāva van een zon leidt tot zijn svarupa, een zonnelichaam; het svabhāva van een mens leidt tot zijn kenmerkende svarupa, een menselijk lichaam, enzovoorts.

Dus belichaamt elke jiva of monade zichzelf in voertuigen of omhulsels die uit zijn eigen essentie of vitaliteit tevoorschijn komen — want het kan niets anders doen. Zo’n omhulsel, voertuig of lichaam is het svarupa van het inwonende svabhāva — het karakter of de individualiteit — van de jiva of monade.

Svasti

(San­skriet) Svasti

Alles goed, gelukkig! Een begroeting, dat het goed met je mag gaan! Geweldig! Zo zal het zijn! Adieu! Amen! Ook een zelfstandig naamwoord met de betekenis van succes, voorspoed, rijkdom, gezondheid; een godin die daarmee wordt verpersoonlijkt. Elk bijzonder goeds voorspellend object, dat naar wordt verondersteld geluk zal brengen, wordt een svastika genoemd, waaronder het bekende kruis dat die naam heeft gekregen.

Svastika

(San­skriet) Ook SwastikaSvastika

Het hakenkruis . Een talisman, een veelbelovend object of geluksbrenger, vooral wanneer het wordt gebruikt als een mystiek symbool — een kruis met vier gelijke armen waarvan de einden gebogen zijn en een rechte hoek maken, allemaal in dezelfde richting — vaak aangebracht op mensen en dingen om geluk te brengen, hoewel het symbool oorspronkelijk een veel diepere betekenis had. Soms zijn de armen naar links gebogen en soms naar rechts. Het symbool komt men over de hele wereld tegen en is extreem oud, het is in elke grottempel en op elk prehistorisch gebouw in India te vinden, overal waar ook maar het boeddhisme heeft gebloeid. Maar ook in Griekenland, onder de oude Scandinaviërs en in het oude Amerika kan men het aantreffen. Het werd ook wel het jaïn-kruis genoemd of de fylfot, de mjölnir, of de hamer van Thor onder de Scandinaviërs. In het Chaldeeuwse boek van getallen is het de Hamer van de werker.

Als een van de meest uitgebreide, belangrijke en filosofisch wetenschappelijke symbolen is het een samenvatting van het gehele evolutionaire proces in de kosmos en van de mens, van Brahman omlaag naar de allerkleinste biologische eenheid.

Weinig wereldsymbolen zijn meer beladen met echte occulte betekenis dan de swastika. Ze wordt gesymboliseerd door het cijfer 6; want ze wijst evenals dat cijfer in haar concrete uitbeelding, als het ideogram van dat getal, naar het zenit en het nadir, naar het noorden, zuiden, westen en oosten; ... Het is het embleem van de activiteit van fohat, van de voortdurende omwenteling van de ‘wielen’ en van de vier elementen, de ‘heilige vier’, in hun mystieke en niet alleen in hun kosmische betekenis; verder zijn de vier rechthoekig omgebogen armen ... nauw verbonden met de pythagorische en hermetische talstelsels. Wie is ingewijd in de mysteriën van de betekenis van de swastika, zeggen de Toelichtingen, ‘kan daarop met wiskundige nauwkeurigheid de evolutie van de Kosmos en het hele tijdperk van Sandhya volgen’, evenals ‘de relatie van het zichtbare tot het onzichtbare’, en ‘de eerste voortplanting van mens en soort’. (SD 2:587)

De gebogen armen wijzen ook op de voortdurende omwenteling van de onzichtbare kosmos van krachten die op ons gebied de omwenteling van de tijd wordt van de assen van de wereld en hun gordels van de evenaar. In de alchemie is te zien dat door de voortdurende omwenteling van de vier elementen een evenwicht rond een stabiel middelpunt wordt bereikt en de cirkel wordt voortgebracht uit rechte lijnen, de complexe en veranderlijke natuur wordt één. De twee gekruiste lijnen stellen geest en stof voor, mannelijk en vrouwelijk, positief en negatief. Het laat zien hoe de mens de schakel is tussen hemel en aarde, want de horizontale arm heeft één haak die omhoog wijst en de andere omlaag. Zijn toepasbaarheid op alle gebieden bevat de sleutel tot de zeven grote mysteriën van de kosmos.

Svastikasana

(San­skriet) Svastikāsana [van svastika het kruis met de vier voeten + āsana zitten in een bepaalde houding]

Een bijzondere hathayoga-vorm van zitten, waarbij de tenen in de knieholten worden geplaatst.

De tweede van de vier belangrijkste houdingen uit de 84 die worden beschreven voor hathayoga-oefeningen. (TG 315)

Svayambhu

(San­skriet) Ook SwayambhuvaSvayambhū, Svayambhū

Zelfvoortbrengend, zelfontwikkelend. In de metafysica van de hindoes stelt svayambhu het kosmische oerbegin van het zonnestelsel voor in de moederschoot van Aditi, ofwel de ruimtelijke Diepte. Minder nauwkeurig is het het Zelfbestaande, of Zelf-manifesterende. Een ander woord dat wordt gebruikt voor Brahmā, die een nog veel abstractere essentie van Brahman uitzendt en gelijk is aan de universele geest, niet het Grenzeloze of de oneindigheid maar de zelf-manifesterende geestelijke essentie aan het begin van zijn kosmische verschijning die aan de wortel ligt van elk zonnestelsel.

Elke kosmische monade is ‘Swayambhuva’, de ZELF-GEBORENE, die het krachtencentrum wordt, waaruit van binnenuit een planeetketen voortkomt (er zijn zeven van deze ketens in ons stelsel), en waarvan de uitstralingen weer even zoveel Manu’s Swayambhuva worden (een geheimzinnige soortnaam, die veel meer betekent dan het schijnt); elk van deze wordt, als een menigte, de schepper van zijn eigen mensheid. (SD 2:311)

Dus svayambhu staat voor de oorspronkelijke of zelfontwikkelende monade van een hemelse entiteit, of het nu een zonnestelsel is of een individueel lichaam als een planeetketen.

Moet niet worden verward met Svayambhū, een naam van de eerste manu.

Svayambhu-sunyata

(San­skriet) Svayambhū-śūnyatā [van svayambhū zelf-wordend + śūnyatā leegte]

De zelfwordende leegte of oneindigheid. In de metafysica van de hindoes en boeddhisten staat sunyata voor dat wat voor het menselijke oog of zijn begripsvermogen leeg is of niets bevat, vanwege de zwakte van de doordringende blik, anders is het de absolute volheid van geest.

Spontane zelf-evolutie. Het zelfbestaan van het werkelijke in het ontwerkelijke dat wil zeggen van het Eeuwige Sat in het periodieke Asat. (TG 315)

Svayambhū

(San­skriet) Svāyambhuva [van svayambhū zelfwordend]

Het zelfwordende ene. Een naam van de eerste manu.

Svedaja

(San­skriet) Svedaja [van de werkwoordstam svid zweten, transpireren, uitscheiden + werkwoordstam jan geboren worden]

De zweetgeborene, ter wereld gekomen door uitscheiding of knopvorming. Volgens de theosofie plantten de individuen van het tweede wortelras zichzelf voort door wat tegenwoordig knopvorming of gemmavoortplanting wordt genoemd — een gezwel verscheen aan de oppervlakte van het lichaam van een van deze entiteiten. Dit gezwel bleef in omvang groeien en terwijl het groeide werd, op het punt waar het overging in het oppervlak van het lichaam van een van deze entiteiten, samengeknepen totdat uiteindelijk de overgang van lichaam naar gezwel niet meer dan een draad was die uiteindelijk brak, waardoor de knop werd bevrijd en in een andere entiteit uitgroeide die in alle opzichten op zijn ouder leek. Deze voortplantingsmethode vindt nog steeds plaats in lagere dieren en in het plantenrijk, maar ook in bepaalde vormen van celdeling.

Zie ook Knopvorming of ongeslachtelijke voortplanting

Sveta

(San­skriet) Śveta

De witte. Een woord dat op vele manieren wordt gebruikt in de religie en filosofie van de hindoes. Sveta, als zoon van Kasyapa, was een slangendraak of god die was verbonden met de zon.

Sveta-dvipa

(San­skriet) Śveta-dvīpa

Het witte eiland. In de Purāṇa’s is Sveta-dvipa de verblijfplaats van de gezegenden, ook wel de verblijfplaats van Vishṇu, de berg Meru genoemd en het eiland dat wordt bewoond door de mahayogi’s.

Alle avatara’s van Vishṇu komen zoals men zegt oorspronkelijk van het Witte Eiland. Volgens de Ti­be­taanse overlevering is het Witte Eiland de enige streek die ontkomt aan het algemene lot van andere dvipa’s en door vuur noch water kan worden vernietigd, want — het is het ‘eeuwige land’. (SD 2:408n)

Sveta-dvipa was het land van het eerste wortelras, het Onvergankelijke Heilige Land, dat in de buurt van de noordpool zou liggen. Blavatsky noemt Groenland en Siberië de lotusbladeren van Sveta-dvipa (SD 2:327), maar de verwijzing is zuiver geografisch. In een meer beperkte zin wordt Sveta-dvipa mystiek gebruikt voor Śambhala, de bakermat van de grote mahayogi’s van het mensenras als één geheel en derhalve ...

het land van de ‘goden’, onder hun leiders, de ‘geesten van deze planeet’. (SD 2:6)

Er zijn erg veel gevallen in de oude literatuur waarin de gebruikte namen niet alleen voor één enkele persoon, entiteit, geografische plaats of ding zijn gebruikt, maar naar analogie ook voor gelijksoortige personen, entiteiten enzovoorts.

Zie ook Dvipa

Sveta-lohita

(San­skriet) Śvetalohita

De witte en de rode. Een naam van Śiva ...

wanneer hij in het 29ste kalpa verschijnt als ‘een maankleurige Kumara’. (TG 316)

Svetasvatara Upanishad

(San­skriet) Ook SvetasvataropanishadŚvetāśvataropaniṣad

De Upanishad van het witte paard. Een van de Upanishads van de Yajur-Veda.

Svipdag

(IJslands, Scandinavisch) [van svip, svep verschijning + dag dag]

Tevoorschijn komend als de dag. In de Noorse mythologie is Svipdag de held die op weg is naar de zaal van Menglad (Freya) in de hoop haar te mogen huwen. Na van zijn overleden moeder (zijn eigen verleden) alle noodzakelijke deugden en kwaliteiten te hebben gekregen slaagt hij erin de verblijfplaats van zijn geliefde te bereiken, om vervolgens door Odin in de vermomming van de Alwijze bij de magische poort te worden tegengehouden. Hier moet hij een bevredigend antwoord geven op een aantal vragen voordat hij uiteindelijk wordt toegelaten tot de zaal van Menglad, die heel verlangend op zijn komst heeft zitten wachten. Zij stelt zijn eigen goddelijke hamingja (hoger zelf) voor.

Swami

(San­skriet) Svāmin

Een eigenaar, meester, soms ook echtgenoot. Ook een geestelijke leraar, een geleerde brahmaan of pundit. Ook gebruikt als een eretitel achter de naam. In samenstellingen wordt de vorm svami gebruikt.

Sylfen

De natuurgeestjes of elementalen die in het element lucht verblijven.

Door Paracelsus worden zij beschreven als zij die een plaats innemen tussen onstoffelijke en stoffelijke wezens ...

In de ruimte zijn er miljoenen wezens, niet letterlijk geestelijk, want zij hebben allemaal, zoals de animalculae [animacula] die met het blote oog niet kunnen worden gezien, bepaalde vormen van stof hoewel een stof die zó fijn is, van lucht doortrokken en subtiel dat het als het ware niet meer is dan een laagje, een sluier, die de bekleding van de geest vormt ... En toch, naar waarheid verschillen deze rassen enorm veel van elkaar ... sommige bevatten een alles overtreffende wijsheid en andere koesteren een afschuwelijke kwaadaardigheid; sommige zijn mensen vijandig gezind als duivels, andere zijn beminnelijk als boodschappers tussen hemel en aarde. (Bulwer-Lytton, Zanoni; cursieven van Blavatsky)

Van de vier soorten elementalen zijn de sylfen de gevaarlijkste vanwege hun affiniteit met de mensheid in zijn huidige evolutiestadium.

Synagoge

[Een bijeenkomst, vertaling van het Hebreeuws khenesheth, Aramees khenash een congregatie]

Oorspronkelijk een joodse bijeenkomst voor godsdienstig onderricht maar later gebruikt als woord voor het gebouw waarin die bijeenkomsten werden gehouden. Als een typisch joods instituut kwam de synagoge in opkomst na de hervormingen van Ezra, want de bijeenkomsten waren een middel waardoor het volk kon worden onderwezen en dan vooral in het lezen van de wet op elke sabbat. De riten op de ochtend van de sabbat zoals die werden voorgeschreven in de Mishnah bestonden uit lezingen uit het Oude Testament (vooral Deuteronomium en Numeri) gevolgd door gebeden, daarna de lessen uit de wet en de profeten, een preek daarover en ten slotte de zegening.

Het gebouw lag in het algemeen, in overeenstemming met de oude mysteriegewoontes, in de buurt van een water(partij) en was van noord naar zuid georiënteerd, de synagoge heeft drie deuren op het zuiden. Het interieur was door zuilen opgedeeld in een schip en twee zijbeuken.

Synodale maanden

Ook synodisch en synodaal [van Grieks syn samen + hodos pad]

De maand die wordt gemeten door de achtereenvolgende conjuncties van zon en maan gezien vanaf de aarde, dat wil zeggen van de ene nieuwe maan naar de volgende waarvan de gemiddelde duur 29,5306 dagen bedraagt. Soms een maanmaand genoemd om het verschil te maken met een zonnemaand, die eentwaalfde deel van een jaar is. Het aantal synodale maanden in elke periode is gelijk aan het verschil tussen het aantal omwentelingen van de maan en het aantal jaren in die periode.

Syzygy

[van Grieks syzygia conjunctie, samenstand]

Verwijst naar de conjunctie of samenstand van zon, maan, Venus en Mercurius of enkele daarvan, wat bijzonder gunstig zou moeten zijn voor bepaalde inwijdingen, vooral op het moment van de winterzonnestilstand, omdat op die momenten de invloeden van die hemellichamen samenwerken om noodzakelijke occulte en natuurlijke omstandigheden te creëren. Voor astronomen betekent een syzygy vanaf de aarde gezien de samenstand in een min of meer rechte lijn van op zijn minst twee of meer hemellichamen met de aarde.

Heel anders is de betekenis als een gnostische term in verband met de aeonen. Dan wordt er een ‘paar’ of ‘stel’ mee bedoeld: één wezen als een actieve macht, de andere als een passieve.