© Theosophical University Press 2017
Theosofische Encyclopedische Woordenlijst

T’ien

(Chinees)

De hemel. De verblijfplaats van de voorouders. Wanneer gebruikt voor een mens staat het voor de geest:

Ga heen waar de tienduizend dingen [de kosmos] beginnen en eindigen en verenig uw natuur, koester uw levensadem, concentreer uw ‘kracht’ tot die één is geworden met de kracht die alle dingen na hun soort hebben geschapen — doe dit en uw t’ien (hemel) zal zijn integriteit behouden. (Chuang Tzu, 19:2)

T’ien Hsin

(Chinees)

De hemel van het denken of dat wat absoluut is en verwijst naar de ideale of subjectieve hemel en daarom naar de staat of omstandigheden van het Absolute van welke hiërarchie dan ook.

Universele ideatie en mahat, wanneer toegepast op het gebied van differentiatie. (TG 345)

T’ien-chan

(Chinees)

Het heelal maar gezien vanuit de materie of vormen.

T’ien-huang

(Chinees)

Het geheel aan hemelse hiërarchieën van de dhyānī’s zoals die worden beschreven in legenden als de twaalf hiërarchieën van hemelse wezens, met menselijke gezichten en lichamen van draken. Zij ontwikkelen mensen door zelf te incarneren in zeven figuren van de aarde ...

de draak is een symbool voor goddelijke wijsheid of Geest. (SD 2:26)

Ta-urt

(Egyptisch)

Een naam van de nijlpaard-godin die beter bekend is als Rert of Rertu. Zij zou de partner van Typhon zijn en een rol spelen met het beest dat wordt beschreven in de scène van het Oordeel uit Het Egyptische Dodenboek met de naam de Eter van doden — de Verslinder van de onrechtvaardigen. Abstract gezien staat Ta-urt niet zozeer voor het straffende maar eerder voor het vergeldende aspect van karma en wordt speciaal gebruikt voor de postmortem-toestand van de overledene in kamaloka.

Zie ook Nijlpaard

Ta’aroa

(Tahitiaans)

De hoogste Tahitiaanse god die uit de duisternis wist te ontsnappen in het kosmisch ei. Na alleen te hebben geleefd schiep hij een dochter waarmee hij de gemanifesteerde wereld maakte. Later ontwierp hij de mens uit rode aarde en bracht hem in een eeuwenlange slaap — wat verwijst naar de eeuwen waarin het denkende beginsel nog niet tot bewuste activiteit was gekomen. Tijdens deze slaap haalde Ta’aroa een been uit de man en maakte hiervan een vrouw, wat verwijst naar het derde wortelras toen de androgyne mens zich scheidde in de huidige mens met verschillende geslachten. De mentale slaap van de mensheid van het derde wortelras duurde een aantal kleinere cycli na de scheiding, voordat het denkvermogen werkelijk was geïncarneerd in de relatief gedachteloze lichamen.

Of de mythen die verband houden met de schepping van de man en vrouw nu authentiek zijn of zijn overgenomen van het christendom is nog onderwerp van discussie.

Taaut

(Fenicisch)

Een Fenicische godheid die vier ogen zou hebben gehad, twee aan de voorzijde en twee aan de achterzijde en daarnaast ook nog vier vleugels.

De ogen tonen aan dat de god tijdens de slaap ziet en tijdens het waken slaapt; de houding van de vleugels dat hij in rust vliegt en onder het vliegen rust. (Sanchoniathon geciteerd in IU 2:235)

Taaut is in enkele aspecten gelijk aan de Griekse Kronos of Saturnus en toch zijn er elementen die doen denken aan de Romeinse Janus, die kijkt met twee gezichten en daarmee ziet hij zowel het verleden als de toekomst die samenvallen in het Eeuwige Nu.

Tabernakel

Voornamelijk gebruikt om het verplaatsbare heiligdom te beschrijven dat in gebruik werd genomen tijdens de omzwervingen van de Israëlieten.

De verwijzingen in de joodse geschiedenis vóór Deuteronomium verschillen van latere geschriften in het Oude Testament die melding maken van een verfijnd bouwwerk dat een binnenplaats bevat, met kamers aan de binnenkant en buitenkant voor offerrituelen en rituelen voor boetedoening, maar is zo gefabriceerd dat die gemakkelijk ingepakt en overgebracht kan worden naar een andere plaats. Het betreffende heiligdom dat in de Priestercodex wordt genoemd zou echter het heiligdom van de ark moeten zijn (in Hebreeën 3 mishkan ha‘eduth, ‘het tabernakel van openbaring’), dat wil zeggen de ontvanger waarin de ark van het getuigenis lag, de kist waarin naar wordt beweerd de stenen met inscripties van de tien geboden waren geplaatst.

De werkelijke betekenis van het tabernakel kan worden gevonden in Egypte:

Volgens Clemens Alexandrinus scheidde in de Egyptische tempels een reusachtig gordijn het tabernakel van de plaats voor de toehoorders. Bij de joden was dit ook het geval. Bij beiden was het gordijn over vijf pilaren (het pentaculum) getrokken, die esoterisch onze vijf zintuigen en de vijf wortelrassen symboliseren, terwijl de vier kleuren van het gordijn de vier hemelstreken en de vier aardse elementen symboliseerden. Het geheel vormde één allegorisch symbool. Door de vier hoge Heersers over de vier hemelstreken en elementen kunnen onze vijf zintuigen kennis verkrijgen van de verborgen waarheden van de Natuur; het is volstrekt niet zoals Clemens het voorstelt, nl. dat de elementen zelf aan de heidenen goddelijke kennis of de kennis van God verschaften. Terwijl het Egyptische embleem geestelijk was, was dat van de joden zuiver materialistisch en vereerden zij in feite alleen de blinde elementen en de denkbeeldige ‘hemelstreken’. Want wat was de bedoeling van het door Mozes in de woestijn opgerichte vierkante tabernakel, als dit niet dezelfde kosmische betekenis had? ‘U zult een voorhang maken ... van blauw, purper en scharlaken’ en ‘vijf pilaren van acaciahout voor de voorhang ... vier koperen ringen in de vier hoeken ervan ... planken van fijn hout voor de vier kanten, het noorden, het zuiden, het westen en het oosten ... van het tabernakel ... met kunstig vervaardigde cherubijnen.’ (Exodus, hfst. xxvi, xxvii). Het tabernakel en het vierkante voorhof, de cherubijnen en al het overige waren precies hetzelfde als in de Egyptische tempels. De vierkante vorm van het tabernakel betekende precies hetzelfde wat deze tot op de dag van vandaag in de exoterische eredienst van de Chinezen en Tibetanen nog steeds betekent — de vier hemelstreken hebben dezelfde betekenis als de vier zijden van de piramiden, obelisken en soortgelijke vierkante bouwwerken. Josephus legt alles zorgvuldig uit. Hij verklaart dat de pilaren van het tabernakel dezelfde zijn als die te Tyrus voor de vier elementen waren opgericht en die op voetstukken stonden waarvan de vier hoeken naar de vier hemelstreken waren gekeerd. Hij voegt daar aan toe dat ‘op de hoeken van de voetstukken eveneens de vier tekens van de dierenriem stonden’, die dezelfde oriëntatie hadden. (Antiquities I, VIII, hfst. xxii)

 Dit denkbeeld kan worden teruggevonden in de grotten van de zoroastriërs, in de in rotsen uitgehouwen tempels van India en in alle heilige vierkante gebouwen uit de oudheid die tot nu toe zijn blijven bestaan. (SD 2:125-6)

De heilige kist of bevatter — waarin ofwel de aanwezigheid van een bijbehorende god of mystieke heilige emblemen zouden moeten liggen — is een vrijwel universeel wereldwijd verschijnsel.

Feest van de Tabernakels

Het feest dat de Hebreeën in de herfst vierden als een dankfeest voor de oogst, vooral de oogst van olijven en druiven wat het feest van de inzameling (Ex. 23:16) of het loofhuttenfeest (Deut 16:13) werd genoemd. Het begon op de 15de van de maand Ethanim en duurde tot de 22ste. Terwijl het feest van de Eleusinische Mysteriën werd gehouden in de maand Boedromion — wat overeenkomt met september, de tijd van het druivenplukken — was Plutarchus van mening dat het loofhuttenfeest niet tot de Eleusinische maar tot de Bacchische riten behoorde.

Tabnith

(Hebreeuws) Tabnīth

Een model, patroon, beeld, gelijkenis. In de Kabbalah is het een vorm.

Tadaikya

(San­skriet) Tadaikya [van tat dat, het Grenzeloze + aikya éénzijn, harmonie, vereenzelviging met eka een]

Eenzijn of verenigd zijn met het Grenzeloze of parabrahman, de grenzeloze, onkenbare kosmische essentie die nooit is begrensd door wat voor naam ook maar normaal gesproken tat (Dat) wordt genoemd. In de betrekkingen van de mens met de kosmische geest duidt tadaikya op de terugkeer van het hogere menselijke ego naar zijn hoogste bron atman, wat in de boeddhistische filosofie het aannemen van het dharmakaya wordt genoemd, wat hetzelfde is als het nirvāṇa ingaan.

Tafel van Smaragd

De Tafel van Smaragd die mystiek gezien aan de Egyptische Hermes of Toth zou toebehoren en waarop volgens de hermetici ‘alles wat tot de magie behoort op één enkele bladzijde’ zou zijn gegraveerd. In een brief aan de sofisten schrijft Paracelsus:

De oude Tafel van Smaragd laat meer kunst en ervaring in filosofie, alchemie, magie en dergelijke zien dan ooit geleerd zou kunnen worden door u of uw groep volgelingen.

Vrijmetselaars en christelijke kabbalisten beweren dat de Tafel van Smaragd door Sarah, de vrouw van Abraham, is gevonden op het dode lichaam van Hermes; dit zou kunnen betekenen dat Sarasvati (vrouw van Brahmā en het legendarische prototype van Sarah) veel van de oude wijsheid in het dode lichaam van de mensheid vond en het opnieuw leven gaf. Er is ook gezegd dat de smaragden tafel door een esseense ingewijde te Hebron was gevonden, de stad van de kabeiri of kaberi (de gibborim, de Vier Machtigen) (TG 302, SD 2:556). Hij bestaat alleen in een laat-Latijnse vorm waarnaar in de 7de eeuw wordt verwezen.

Hermes was de Griekse god van ‘het mystieke denken en verklaringen’ die overeenkomt met de Egyptische Toth. Beide goden zijn toezichthouders of hiërofanten van de werken van inwijding die de oeroude geheimen van de goddelijke wijsheid verbergen en bewaken. Dat de diepzinnige mystieke allegorieën aan Hermes worden toegeschreven kan dan ook heel juist zijn, wie de werkelijke schrijvers ervan dan ook mogen zijn geweest.

Een fundamentele wet van het verklaren — de analogie — wordt in de tafel van smaragd tot uitdrukking gebracht in het beroemde aforisme ...

dat wat boven is is als dat wat beneden is, voor het uitvoeren van de wonderen van de Kosmos. Aangezien alles uit de Een komt, door bemiddeling van de Een, zo kwamen alle dingen uit dit Ene iets door ontwikkeling tevoorschijn ...

Tafeldraaien

Het spiritistische of astrale fenomeen van beweging dat wordt ontwikkeld in een tafel wanneer de aanwezigen bij een seance hun handen erboven houden of erop leggen en dat varieert van het in de lucht verrijzen en bewegingen door de kamer maken tot kantelende bewegingen in antwoord op gecodeerde vragen.

De Westerse wetenschap schijnt niet in staat te zijn zich iets voor te kunnen stellen dat tussen een zuiver mechanische activiteit en de volledig ontwikkelde intelligentie van een mens in moet liggen. Men stelt telkens dat de fenomenen de uitkomst moeten zijn van trucjes of van een of andere vorm van onbewuste bewegingen van de spieren van de aanwezigen, of dat de bewegingen door de geesten van de overledenen worden veroorzaakt. Maar er zijn vele graden van verschil tussen een mechanisch apparaat en de zelfbewuste wil, net zoals er enorme massa’s aan levende wezens zijn, in zeer veel verschillende toestanden van stoffelijkheid, die de kloof tussen fysieke organismen en de geesten van de overledenen moeten vullen. Het astrale licht zit werkelijk boordevol wezens met een enorm grote variatie, waarvan het gros van een lage soort is dat geen lichaam gebruikt, absoluut niet menselijk van aard is en een of andere soort bewustzijn van zichzelf heeft.

Maar let op, de omstandigheden die worden gecreëerd door de vitaliteit van het medium en de aanwezigen kunnen deze wezens leven geven, stimuleren en tot op een bepaalde hoogte leiden en hen dus op gezette tijden tot activiteit manen voor de ontwikkeling van stoffelijke fenomenen. Bovendien is het menselijke organisme, wat zijn enorme reikwijdte betreft, zelf opgebouwd uit een enorm groot aantal elementen: fysiek, astraal, enz. die in het gewone leven als een eenheid zijn die dienstbaar moeten zijn voor het dagelijks leven. Enkele van deze elementen kunnen dus tijdelijk naar buiten komen, vooral in geboren mediums of zij die het mediumschap hebben ontwikkeld, en zo kunnen deze fenomenen uit dwaasheid of onwetendheid van de aanwezigen, door henzelf worden teweeggebracht — en hier ligt de mechanische oorzaak van bijna alle stoffelijke fenomenen die door mediums naar buiten worden gebracht, of door de mediums en aanwezigen samen.

Tahmurath

(Perzisch) Ook Tahmuras, Tahumers, Taimuraz; (Pahlavi) Takhmorab; (Avestisch) Takhma-rupa en TeimurazTakhmōrab [van Avestisch takhmao sterkte, kracht + rupa lichaam, vorm]

De derde koning van de legendarische Pishdadi-dynastie die zijn vader Hushang had opgevolgd. Zijn strijdros, de Simurg-Anke, was nog bijzonderder en sneller dan het twaalfbenige paard van zijn vader. Hij wordt Div-band (de vastbinder van divs) genoemd in Ferdowsi’s Shahnameh want hij voerde oorlog tegen de divs en nam ze allemaal gevangen. Tahmurath gaf de opdracht hen te doden waarop zij beloofden hem de kunst van het schrijven te leren als hij hun leven wilde sparen. Nadat hij hun smeekbede had geaccepteerd werd hem niet één maar wel liefst dertig talen geleerd.

Een hoofdstuk van de Desatir ‘Het boek van Shet de profeet Tahmuras’ bestaat uit een hymne die is opgedragen aan de zon, die wordt voorgesteld als zijnde ‘geplaatst in de vierde hemel’ (v. 31).

Tahor

(Hebreeuws)

Mundus, de wereld; een naam van de godheid, waardoor we het geloof in het pantheïsme kunnen herkennen. (TG 317)

Taijasa

(San­skriet) Taijasa [van tejas licht]

Stralend, vlammend, helder. Soms staat taijasa voor de hogere delen van een mens zoals het manasa-rupa. Een ster wordt taijasi genoemd, de vrouwelijke vorm.

Taijasa-bhuta

(San­skriet) Taijasa-bhūta [van taijasa stralend, vlammend + bhūta element]

Het vlammende, stralende, fonkelende element. Het element vuur van de natuur, het vierde in de afdalende reeks van de zeven kosmische bhuta’s. Dit element houdt direct verband met wat in de menselijke constitutie kama wordt genoemd en wijst ook meteen, vanwege zijn kosmische intellectuele kwaliteiten, naar de aard van de stralende of glinsterende voertuigen van de manasaputra’s.

Taijasa-tattva

(San­skriet) Taijasa-tattva [van taijasa fonkelend + tattva datheid, werkelijkheid]

Het vurige, glinsterende beginsel van de natuur — het vuurbeginsel dat in zichzelf zowel intellectuele energieën of zaden heeft en de wortels van kama. De vierde in de afdalende reeks van de zeven tattva’s.

Zie ook Asura

Tairyagyonya

(San­skriet) Tairyagyonya [van tiryañc verbogen, kronkelig]

‘Van wezens met kronkelige spijsverteringskanalen’ dat wil zeggen van dierlijke herkomst. In de Purāṇa’s worden zeven scheppingen van levende wezens genoemd, de vijfde zijn zij die tiryaksrota’s of tairyagyonya (ontwikkeling van dieren) worden genoemd.

Taittiriya

(San­skriet) Taittirīya

Een verzameling hymnen die bekend is als de Zwarte Yajur-Veda. Ook de naam van een Brahmana en van een Upanishad van de Zwarte Yajur-Veda. De taittiriya’s waren de pupillen van Tittiri.

Tala

(San­skriet) Tala

De lagere of kwalitatief mindere delen van een reeks van de lagere wereld. Ook een afgrond, diepte, bodem. Al deze ideeën suggereren lagere of minder goede gebieden. Vaak in combinatie gebruikt met loka (plaats, wereld). De tala’s staan voor de stoffelijke aspecten of substantiebeginselen van de verschillende werelden die het kosmische heelal vormen, in tegenstelling tot de loka’s die het geestelijke aspect van het universum voorstellen. Het aantal loka-tala’s wordt in het algemeen als zeven gezien, hoewel het aantal varieert, alle zeven loka’s en zeven tala’s zijn met elkaar vermengd en werken samen om het universum met al zijn verschillende hiërarchieën te vormen. De zeven tala’s worden in de theosofische literatuur als volgt genoemd: atala, vitala, sutala, rasatala, talatala, mahatala en patala.

Omdat vooral de loka’s de sferen van geestelijke en intellectuele aard zijn en de tala’s de sferen van voertuiglijke of een meer stoffelijke aard is het in de Indiase literatuur de gewoonte geworden om over een loka als een hemel te spreken en over een tala als een hel — maar deze hemel noch deze hel hebben iets gemeen met de christelijke opvattingen hierover. In essentie wordt elke bol beschouwd als een hel. Ook onze eigen aarde, bhurloka-patala, wordt zo gezien. Al deze tala’s zijn uiteindelijk opkomende of afdalende rijken die het astrale licht vormen dat niet een exclusief afgesloten rijk of sfeer is.

Talapoin

(Oost-Indiaas)

Een boeddhistische monnik van Sri Lanka, Siam of Burma. De regels die voor de talapoins zijn opgesteld zijn erg streng, vooral ten aanzien van kuisheid. Veel van deze asceten hebben hun opmerkelijke vermogens over de natuur laten zien, vooral op medisch gebied (vgl. IU 2:620-1).

Talatala

(San­skriet) Talātala [van tala plaats + atala geen plaats]

Plaats geen-plaats. De vijfde tala wanneer de zeven tala’s van boven naar beneden worden geteld. Zijn overeenkomende loka of pool is svarloka. Deze term werpt licht op het feit dat de tala’s vanaf dit punt snel stoffelijker worden. Talatala komt overeen met de hiërarchieën van rupa- of deva’s-met-waarnemingsvermogen, die drie zintuigen bezitten: horen, voelen en zien. Het is de verblijfplaats van bepaalde kama-manasische entiteiten en van bepaalde groepen van de hogere elementalen, waaronder zich de groepen van sylfen en undinen van de middeleeuwse rozenkruisers bevinden.

De bewustzijnstoestand van talatala komt in de mens overeen met een kunstmatig opgewekte bewustzijnstoestand, zoals bij hypnose of door drugs.

Taliesin

(Welsh) Hij met het stralende gelaat.

Een transformatie van Gwion nadat hij als een gerstekorrel door Ceridwen, als een oude zwarte kip, was opgegeten. Zij droeg hem negen maanden in haar schoot en toen hij was geboren deed zij hem in een mandje van riet en duwde het de Teifi-rivier op waar Elphin hem vond en hem de naam Taliesin gaf.

Zeven en zeventig gedichten van de hand van Taliesin zouden sinds de zesde eeuw tot ons zijn gekomen, hoewel critici ervan uitgaan dat zij vervalsingen zijn uit de 12de of 13de eeuw. Maar de dichtkunst van de latere eeuwen verschilt enorm van de dichtkunt van de Cynfeirdd — Talesin, Myrddin Gwyllt, Llywarch Hen en Aneurin — die in de 6de eeuw zouden hebben geleefd. Van deze vier zijn de eerste twee mystiek en druïdisch. De dichtvormen zijn eenvoudig, het ritme is verheven: de gedachte, wanneer die duidelijk overkomt — want de gebruikte taal is ontzettend archaïsch en moeilijk — is met een air of enige arrogantie, tot uitdrukking gebracht. De dichtkunst van de 13de eeuw is aan de andere kant ontzettend omslachtig van vorm — de enorme ouderdom van een literatuur, wanneer de gedachte en inspiratie zijn verdwenen, kunnen alleen maar een genot zijn als de merkwaardige vorm overeind blijft — terwijl het onderwerp bijna altijd om de lof van de bard voor zijn hoofdman draait. Op basis van een zuiver literair oordeel zou men de Cynfeirdd bijna zeker vele eeuwen eerder dateren dan de 12de eeuwse dichters.

De toon van de authentieke Taliesin is die van de heidenen, maar in de eeuwen daarna deed men wanhopig zijn best die als christelijk te zien:

Ik heb vele vormen gezien
  Voor ik een aantrekkelijke vorm had
Ik ben een woord in een boek geweest
  Ik ben een druppel in de lucht geweest.
Ik heb een vaandel gedragen
  Voor Alexander
Ik was in Kanaän
  Nog voor Absolom was ik gedood
Ik was op het hoge kruis
  Van de genadige Zoon van God.
Mijn oorspronkelijke land
  Is het gebied van de sterren van de zomer:
Ik ben een wonder
  Waarvan de herkomst onbekend is
Negen maanden was ik toen
  In de schoot van Ceridwen
Ik was Gwion de Kleine;
  Nu ben ik Taliesin.
Niet van mijn vader of moeder
  Mijn schepper schiep mij,
Maar van negen ontwikkelde vermogens
  Van de vrucht van vruchten
Van de god van het Begin
  Van sleutelbloemen en een bloeiende heuvel
Van de bloesems van brandnetels
  Van het water van de negende golf.
Ik was in de ban van Math
  Voordat ik onsterfelijk werd:
(Toen) Ik in de ban raakte van Gwydion
  De Inwijder van de Britten,
Van Eurwys, van Euron,
  Van Euron, van Modron,
Van vijf bataljons Adepten
  Leraren, de Kinderen van Math.

Math fab Mathonwy was een geweldige tovenaar, in de Mabinogi is hij de leraar van Gwydion. Mensen zijn ‘eerder door Math betoverd’ geweest, zij ‘worden dan onsterfelijk’ door Gwydion de Inwijder.

Een groot deel is te cryptisch om te kunnen begrijpen met zo nu en dan een stortvloed aan prachtige dichtkunst waarin diepzinnige esoterische betekenissen aan de oppervlakte komen, zo zijn de 77 gedichten van Taliesin.

Talisman

[Van Arabisch van Grieks telesma voltooiing, inwijding, incantatie]

Een talisman is een amulet waarop bijvoorbeeld een zegel of figuur van een bepaalde planeet op een metalen schijf is gegraveerd dat van het materiaal is gemaakt dat bij die planeet behoort. Een amulet wordt gemaakt op het moment dat de invloed van die planeet erg sterk is. Wanneer die wordt gedragen roept die de invloed of hulp in van de genius van de betreffende planeet en dat wordt geacht beschermend te werken tegen een of andere kwaadaardige invloed. De toepassing gaat verder dan de invloed van de planeten en daarnaast kunnen een onbepaald aantal tekens worden gebruikt om verschillende genii, goede of kwade, gunstig te stemmen of ertegen beschermd te worden.

Om als talisman te kunnen dienen zijn er symbolen als het kruis, de svastika en de slang, maar een echt symbool is meer dan een willekeurig teken en doet zijn werk bij het oproepen van bepaalde invloeden — maar alleen als er voor het bereiken van de magische effecten er sterk in wordt geloofd. Talismannen zijn ronduit waardeloos en dwaas tenzij zoals gezegd er een krachtig geloof in actief is omdat de effectiviteit van al die emblemen op talismannen afhangen van de kracht van het geloof erin. Wanneer een persoon gelooft zonder ook maar een zweem van twijfel en hij diep is doordrongen van dat geloof erin, zal zijn wilskracht door dat geloof, wanneer dat wordt geconcentreerd op de talisman of een soortgelijk object, een werkelijk machtige scheppende kracht in de wereld brengen. Dit is het begin van alle werkelijk magische handelingen; maar de ware magiër heeft geen behoefte aan zulke exoterische parafernalia of hulpmiddeltjes. Hij brengt zijn werk enkel en uitsluitend teweeg door zijn wil te gebruiken, met behulp van zijn grote kennis van de natuur en de wetten van de natuur.

Talmoed

(Hebreeuws) Talmūd [van de werkwoordstam lāmad leren, oefenen in leren, discipline]

Studie en instructie in wat dan ook (of het nu door iemand is of door zelfstudie); verworven kennis; stijl, systeem (als zodanig is het synoniem met de Mishnah — mondelinge overlevering — in een van zijn betekenissen); theorie in tegenstelling tot praktijk; interpretatie van de Wet van Mozes zoals die er op het oog uitziet waarvoor geen nadere uiteenzetting gevraagd wordt; de apocriefe overlevering (Barayetha’); het oudste commentaar op de canonieke overlevering (Gemara’); een combinatie van de teksten van de traditie en het commentaar — deze laatste betekent dat het de degene is die gewoonlijk wordt toegepast. De Talmoed is de belichaming van rabbijnse commentaren op het judaïsme.

Er zijn twee besprekingen van de Talmoed: 1) die van Palestina die de Talmoed van Jeruzalem wordt genoemd, hoewel die door de pupillen van rabbi Yohanan ben ’El‘azar werd geschreven, van de school van Tiberias dat zo’n 75 kilometer noordelijk van Jeruzalem ligt,: deze kreeg de titel ‘Talmoed van de Benei Me-‘arba’ (van de Zonen van het Westen) door vroege schrijvers’; 2) en die van Babylon, voornamelijk geschreven in de 5de eeuw op basis van oude voordrachten van rabbi ’Ashshei bar Sinai, hoofd van de Academie van Sura’ en afgemaakt in de 6de eeuw door rabbi Yosei. Deze werken vormen niet de religieuze of natuurlijke filosofie van de joden maar zijn mondelinge overleveringen en discussies van de rabbi’s over deze legenden. Christelijke oriëntalisten hebben de meeste aandacht aan de Palestijnse bespreking gegeven, hoewel de Babylonische de voorkeur heeft van de rabbi’s die het de Shas noemen — dat wil zeggen Shishshah Sedarim — zes gerangschikte of geordende boeken. De Babylonische is vier keer zo groot als die van Jeruzalem.

Het is duidelijk en aangetoond dat de Talmoed de grootste rol heeft gespeeld in het levend houden van de religieuze ideeën van het joodse volk — vooral na de val van Jeruzalem en zijn tempel — samen met het Oude Testament werd het de Bijbel van de Hebreeën. Beide werden met eerbied behandeld, want waar de Pentateuch de Torah of het geschreven woord van Mozes was, geloofde men dat de Talmoed de mondeling doorgegeven leringen van de profeet was.

Tamala-pattra

(San­skriet) Tamāla-pattra [van tamāla met donkere bast + pattra blad]

Een blad van de tamala-boom, de Xanthochymus pictorius, de bast daarvan is donker maar zijn bloemen zijn wit en erg geurig. Ook gebruikt voor een blad van de Laurus cassia ...

een boom die diverse erg occulte en magische eigenschappen zou hebben. (TG 318)

Wanneer een mens wordt vergeleken met de tamala-pattra wordt hij als zuiver, onbevlekt en als een wijze beschouwd.

Tamarisk

Een heester die zich vooral heeft aangepast aan warme droge klimaten. In Egypte zou die grote occulte krachten bezitten.

Veel tempels werden omringd met zulke bomen vooral die van Philae, de heilige onder de heiligen, aangezien het lichaam van Osiris eronder begraven zou liggen. (TG 318)

Tamas

(San­skriet) Tamas

De aard van somberheid, illusie, uitzichtloosheid; ook kalmte, passiviteit, rust, onbeweeglijkheid. Tamas is een van de drie guna’s — het karakter of de wezenlijke eigenschappen van gemanifesteerde wezens — de andere twee zijn rajas en sattva.

De toestand van het gemanifesteerde bestaan, wanneer er sprake is van een kosmisch pralaya is in één betekenis de tamasische toestand, wat duidt op kalmte of rust. Wanneer het heelal in de fase van actieve manvantarische activiteit is, kunnen we in algemene zin zeggen dat het heelal in de toestand of staat van rajas verkeert; en dat aspect van het heelal dat we het goddelijk-geestelijke noemen, of het nu om het heelal zelf gaat of over het manvantara of pralaya van een bol, kan een sattvische staat of toestand worden genoemd. Uit deze waarnemingen kan niet anders dan duidelijk blijken dat de drie guna’s, sattva, rajas, tamas, niet alleen gelijktijdig en met elkaar kunnen bestaan maar dat ook feitelijk doen, dat de drie werkelijk onlosmakelijk met elkaar zijn verweven. Zij zijn in werkelijkheid drie fasen of toestanden van belichaamde bewustzijnen en elk heeft zijn edele en elk heeft zijn ‘slechte’ kant. (OG 169-70)

Zie ook Triguna’s

Tamasa

Ook Tamasisch [San­skriet tāmasa]

Wat behoort tot de kwaliteit van luiheid, traagheid of somberheid, uitzichtloosheid, bijvoeglijke vormen van tamas.

Tamasha

(Oost-Indiaas) Gebruikt door hindoes en Brits-Indiërs met de betekenis van iets tevoorschijn toveren, een fenomeen, daarom vaak een illusie genoemd.

Tamil

Het voornaamste volk van de niet-hindoestaanse samenleving van Zuid-India, en wordt gewoonlijk Dravidisch genoemd en als inheems beschouwd.

Vanwege de vermenging met de eerste Indo-Europese immigranten vertonen zij veel uiterlijke overeenkomsten met de Indo-Europeanen. Het Tamil is de voornaamste taal van de Dravidische taalgroep van Zuid-India: het is niet verwant aan het San­skriet en in plaats van het Devanagari gebruikt men een brahmaanse aanpassing van de Grantha-letters (wat overeenkomt met de Vatteluttu of ronde hand-letters) — een alfabet dat ooit algemeen gebruikt werd in het gehele koninkrijk van de Pandya’s. Ooit werden de Tamils ingedeeld bij de Mongoolse volkeren vanwege de nauwe affiniteit van hun talen. Blavatsky suggereert echter dat de taal verwant zou zijn met het Baskisch, wat duidt op een gemeenschappelijke oorsprong van de uitlopers zoals die van nederzettingen van Atlantiërs in de Grote Oceaan (SD 2:790).

Tammuz

Ook Thammuz

Een Syrisch/Fenicische godheid die overeenkomsten vertoont met Adonis. In Babylonië wordt het Griekse verhaal van Venus en Adonis herhaald in Ishtar en Tammuz met kleine variaties. Volgens de mythe zou Ishtar Tammuz in de lente het hof hebben gemaakt en tegen het midden van de zomer zijn dood tegemoet zijn gegaan. Om haar echtgenoot te redden uit de klauwen van de godin van de onderwereld reisde Ishtar daarheen. Haar terugkeer naar de aarde markeert de terugkeer van de lente.

De joden namen de naam van de godheid over en in het Oude Testament vinden we dan: ‘Zie daar zaten vrouwen te wenen om Tammuz’ (Ezechiël 8:14).

Ieder jaar treurden de vrouwen van Israël om Adonis (die mooie jongeman die dezelfde is als Tammuz). Het feest dat ter ere van hem werd gehouden was het feest van de zonnestilstand en begon met nieuwe maan in de maand Tammuz (juli) en vond hoofdzakelijk plaats te Byblos in Fenicië; maar werd zelfs nog in de vierde eeuw van onze jaartelling in Bethlehem gevierd. ( ... ) Werkelijk, tijdens de Mysteriën van Tammuz of Adonis werd er een hele week geklaagd en gerouwd. De rouwprocessies werden gevolgd door een vasten waarna er uitbundig feest werd gevierd, want na het vasten ging men ervan uit Adonis-Tammuz uit de doden was opgestaan en was het tijd voor wilde orgiën van vreugde met eten en drinken, zoals die nu in de paasweek plaatsvinden, en die gingen enkele dagen lang onafgebroken door. (TG 318-9)

Dat de Tammuz-viering te maken had met de zonnestilstand, dat die begon met de nieuwe maan in juli en ruwweg een week duurde en dat het ceremonieel het sterven en de wederopstanding uit de dood symboliseerde — al deze feiten wijzen naar een van de mysteriën van de vier grote inwijdingsperioden van het jaar, waarvan één het mystieke verhaal van Jezus in het Nieuwe Testament betreft. Bij alle grote inwijdingen uit de oudheid behoorde een reiniging of zuivering (katharsis), een trance, gevolgd door een sterven en daarna een wederopstanding van de ingewijde of neofiet in een volledig geboren ingewijde, een adept of een nieuw mens.

Zie ook Het kerstfeest; Pasen

Tamra

(San­skriet) Tāmrā

Een van de vrouwen van Kasyapa en moeder van Garuda, het mystieke hoofd van de gevederde stam.

Tamra-parna

(San­skriet) Tāmra-parṇa [van tāmra met een kleur van roodkoper + parṇa blad]

Deel van Bharatavarsha ofwel het oude India — Ceylon (tegenwoordig Sri Lanka), het oude Taprobana.

Tamti

(Assyrisch) Ook Tamtu

De vermenselijkte zee dan wel de kosmische ruimte of ons zonnestelsel of een zee van de aarde. Vandaar de oorspronkelijke vochtigheid die is gepersonifieerd als een godin die gelijk is aan Belit, Moeder Natuur, en vooral in Erech werd aanbeden, de grote Chaldeeuwse necropolis. Tamti stelde ook de turbulente chaos of materie voor en werd dan ook de grote draak genoemd. Voor de studie van de planeten is Tamti theogonisch gezien gelijk aan Ishtar, Astoreth of Venus.

Zie ook Thallath; Tiamat

Tanga-Tango

(Peruaans)

Een oude Peruaanse godheid ...

het symbool van de Drie-enige of de drie-eenheid ... [die] voor ons tijdperk bestond. (TG 319)

Tanha

(Pali) Taṇhā

Dorst. In het boeddhisme de dorst of het verlangen naar een stoffelijk bestaan, het verlangen terug te keren naar de bekende tonelen van het aardse leven. Het is ...

het lagere ego of persoonlijke zelf ... met zijn harde zelfzucht en dierlijke begeerte (tanha) om een redeloos leven te leiden, is ‘de maker van het tabernakel’, zoals Boeddha hem in het Dhammapada (153 en 154) noemt. (SD 2:110)

Dit verlangen om te leven en vast te klampen aan het leven op aarde is de werkelijke oorzaak achter het opnieuw geboren worden. Tanha is gelijk aan het San­skrietwoord trishna.

Tanjur

(Tibetaans) Bstan-hgyur, bstan ’gyur (ten-gyur, ten-jur)

Vertaling van de sastra’s. Het tweede deel van de Ti­be­taanse boeddhistische canon, het eerste deel is de Kanjur (beide woorden kwamen via het Mongools in onze taal terecht).

De Tanjur bestaat uit drie delen: een deel met hymnen of loftuitingen aan Boeddha en twee volumineuze verzamelingen sastra’s: tantra- en sutra-commentaren. Hoewel zij commentaren worden genoemd bestaan zij ook uit onafhankelijke verhandelingen en het deel bij de sutra-commentaren bevat ook diverse werken als brieven, woordenboeken, boeken over grammatica, medische werken enz. De Tanjur is zelfs omvangrijker dan de Kanjur en bevat zo’n 225 delen. In het Westen zijn er vier uitgaven bekend: de Narthang, Peking, Derge en Cone (cho-ne) — het zijn allemaal blokboeken uit de 18de eeuw, hoewel de Tanjur veel ouder is dan de collectie manuscripten. De Tanjur bevat werken die naar men aanneemt Ti­be­taanse vertalingen zijn van de werken van Indiase boeddhistische meesters, anders dan die van de Boeddha zelf. Samenstellingen van Ti­be­taanse meesters, hoe gezaghebbend ook, zijn niet opgenomen in de Tanjur.

Tanmatra’s

(San­skriet) Tanmātra’s

De subtiele essenties van de vijf elementen, die algemeen worden gegeven als aarde, water, vuur, lucht en ether. In een opzicht wordt ernaar verwezen als sabda (geluid), sparsa (tastzin), rupa (zien), rasa (smaak) en gandha (reuk). Zij zijn gelijk aan de vijf mahabhuta’s (basissubstanties van de wereld).

De tanmatra’s zijn de abstracte bronnen of oorsprongen die vanuit ons gezichtspunt zonder eigenschappen en kwaliteiten zijn, maar wanneer de tanmatra’s emaneren worden zij de duidelijke kwaliteiten en eigenschappen van de natuur, dan worden zij de mahabhuta’s. In de reeks van kosmische emanaties vormt elk van de zeven logoi zijn voertuiglijke expressie wat het tanmatra is van waaruit opnieuw de respectievelijke mahabhuta met zijn eigenschappen en kwaliteiten of kosmisch element emaneert.

Tannaïm

(Hebreeuws) Tannā’īm

Leraren. Ingewijde leraren onder joden, adepten en kabbalisten die, zo zegt Blavatsky, de ‘enige uitleggers van de in de bijbel verborgen liggende betekenis’ waren en zij zouden de eerste kabbalisten onder de joden zijn die rond het begin van de 3de eeuw n. Chr. in Jeruzalem verschenen (IU 2:220; 1:xxxiv).

Tantra’s

(San­skriet)

Het weefgetouw, de schering en inslag van een weefgetouw. Een voorschrift of de regels voor ceremoniële rituelen. Religieuze verhandelingen die mystieke en magische formules bevatten voor het verwerven van magische vermogens en de verering van de goden. Zij behandelen ook de evolutie van het heelal en zijn vernietiging. En daarnaast is er ook over de adoratie van de goden te lezen, hoe verlangde doelen bereikt kunnen worden, vooral ten aanzien van de zes bovenmenselijke vermogens en methoden van vereniging (gewoonlijk gegeven als vier) met de hoogste godheid door contemplatieve meditatie. Zij zijn voor het grootste deel opgebouwd in de vorm van dialogen tussen Śiva en zijn goddelijke partner of śakti Durga, die wordt aanbeden als een verpersoonlijkte vrouwelijke kracht. Al sinds vele eeuwen neigen deze naar zwarte magie.

De oorsprong van de tantra’s gaat ongetwijfeld terug naar een erg verre oudheid en er schijnt weinig twijfel aan te bestaan dat deze werken, of althans hun originelen, de erfenissen waren die werden doorgegeven door oorspronkelijk gedegeneerde of in verval geraakte Atlantische etnische uitlopers. Er is natuurlijk ook een zekere hoeveelheid diepzinnige filosofische en mystieke gedachten die door de meer belangrijke tantrische werken loopt, maar de tantrische aanbidding is in veel gevallen zeer obsceen en immoreel. (OG 17;1)

Tantrisch

Ook Tantrika [San­skriet tāntrika]

De bijvoeglijke vorm van tantra en wordt soms gebruikt voor iemand die zeer bedreven is in een bepaalde studie — een onderzoeker, maar juister zou zijn dat zij wijzen op de tantra’s en de leringen ervan.

Tao

(Chinees) De weg of het pad.

De Chinezen zien tao op twee manieren: er is de tao van de mens (jen tao) en er is de tao van het heelal — die weer zijn verdeeld in twee aspecten, de tao van de hemel (t’ien tao) en de tao van de aarde (t’i tao). Er is geen hoogste God in dit filosofische stelsel, geen demiurg of maker van de kosmos: de jaarlijkse vernieuwing van de natuur is het gevolg van de spontaniteit van tao. Zoals is uitgelegd in de I Ching zorgt tao voor de regelmatig terugkerende veranderingen van het yin en yang:

... er is in het systeem van veranderingen [van de natuur] dat Alleruiterste dat de twee sturende Krachten [het yin en yang] en de vier patronen [de seizoenen] vormt (Hi-tsze).
 Tao is de ultieme werkelijkheid waarin alle eigenschappen zijn verenigd, tao is zo zwaar als een steen, zo licht als een veer, het is de eenheid die aan de veelvoud ten grondslag ligt. Het is door het te verliezen dat mensen sterven, door het verkrijgen ervan dat mensen leven. Wat ook maar wordt gedaan zonder dat, mislukt; wat ook maar wordt gedaan met dat, slaagt. Het heeft wortel noch stam, blad noch bloem. Toch zijn de voortbrenging en groei van de tienduizend dingen [de kosmos] ervan afhankelijk, elk naar zijn eigen soort. (Kuan tzu, 49)

Het San­skrietwoord svabhavat heeft dezelfde betekenis net als de diepste diepten van het ākāśa, of de hoogste gebieden van het kosmische anima mundi die periodiek tot manifestatie komen.

Tao Teh Ching

(Chinees) Ook Tao Te King [van tao het pad, de weg + te deugd + ching boek]

De canon van tao en deugd of het Boek van taoïstische deugd. Het is het belangrijkste werk over tao, dat van de hand van Lao Tzu zou zijn en uit 81 korte hoofdstukken bestaat die zijn geschreven in een beknopte krachtige stijl, wat het vertalen en uitleggen ervan erg moeilijk maakt. Er is gezegd dat toen Lao Tzu vertrok op weg naar het westen van China (Tibet) hij bij de grens (de Hank- of Hangu-pas) werd opgewacht door de wachter Yin Hsi (een beroemde taoïst) die hem vroeg zijn kennis en leringen vast te leggen in een boek over tao en te voordat hij vertrok en dat zo’n vijfduizend karakters zou gaan beslaan. Zijn leer wordt voornamelijk overgedragen door middel van paradoxen, met de achterliggende psychologie dat door het prikkelen van het denken iemand de waarheid kan zien zonder te redeneren.

Het is een soort kosmogonie die alle fundamentele leringen van de esoterische kosmogenese bevat. Zo zegt hij dat er in het begin niets was behalve onbeperkte en grenzeloze ruimte. Alles dat leeft en ‘is’ werd eruit geboren vanuit het ‘beginsel dat in zichzelf bestaat, dat zichzelf ontwikkelt vanuit zichzelf,’ dat wil zeggen swabhavat. Aangezien zijn naam onbekend is en zijn essentie ondoorgrondelijk is, hebben filosofen het tao (anima mundi ) genoemd, het ongeschapene, ongeborene en de eeu­wi­ge energie van de natuur die zich periodiek manifesteert. De natuur zal, net als de mens wanneer die de zuiverheid heeft bereikt, rust vinden en dan zal alles verrukt en gelukkig zijn. Net zoals in de filosofie van de hindoes en boeddhisten kan zo’n verrukking en onsterfelijkheid alleen worden bereikt door het beoefenen van deugdzaamheid en de volmaakte kalmte van onze wereldse geest. Het menselijke denken moet worden beheerst en uiteindelijk ondergeschikt worden gemaakt en zelfs de onstuimige activiteiten van de lichamelijke natuur van de mens moeten worden verpletterd. Hoe eerder hij de vereiste graad van morele zuiverheid bereikt des te gelukkiger zal hij zich voelen. (TG 320)

Taparloka

(San­skriet) Ook TapolokaTapar-loka [van tapas toewijding + loka wereld, plaats]

Wereld van toewijding, een wereld van contemplatie omdat de intellectuele wezens die er leven worden geacht te zijn opgegaan in een diepe toegewijde staat van meditatie. Het is de tweede van de zeven loka’s wanneer die van boven naar beneden worden geteld, en de overeenkomende tala is vitala. Taparloka wordt vaak in de literatuur van de hindoes de woning van de gezegenden genoemd omdat die wordt beschouwd als de verblijfplaats van de vairaja’s, agnishvatta’s, Zonen van Brahmā, de hoogste klasse van manasaputra’s en kumara’s waarvan vaak wordt gezegd dat zij nirmāṇakāya’s zijn omdat zij zijn verbonden met de grote massa’s aan wezens die zijn afgedaald en de mens hebben geïnspireerd toen de manvantarische cyclus aanbrak en de tijd er rijp voor was. Deze kumarische nirmāṇakāya’s zijn ermee verbonden maar zijn niet gelijk aan die zeer hoog ontwikkelde mensen die ook nirmāṇakāya’s worden genoemd.

Tapas

(San­skriet) Tapas

Warmte, vuur, hitte; een in zichzelf keren, meditatie. Het uitoefenen van tapas bestaat uit het gaan zitten om te mediteren of het naleven van een bepaald voorschrift. Occult gezien wordt het innerlijke vuur of de geestelijke vlam opgewekt door een intense verinnerlijking van het denken of door meditatie. De Wetten van Manu zeggen dat tapas voor de brahmanen hetzelfde is als heilige studie; voor de kshattriya’s, bescherming van onderdanen; voor de vaisya’s is het het geven van aalmoezen aan brahmanen; voor de sudra’s dienstverlening.

Tapasa-taru

(San­skriet) Tāpasa-taru [van tapas meditatie + taru boom]

De boom van asceten, de sesamum orientale of terminalia catappa. Deze boom ...

was erg heilig voor de oude asceten van China en Tibet. (TG 320)

Tapasvin

(San­skriet) Tapasvin [van tapas het naleven van godsdienstige regels of ascetisme; innerlijk vuur]

Een asceet. Tapasvi is het nominatief enkelvoud.

Taphos

(Grieks) Een graftombe.

In het oude Griekenland werd de mystieke graftombe of sarcofaag in de inwijdingscrypte geplaatst dat soms het adytum werd genoemd, waarin de neofiet in trance zou gaan liggen voorafgaand aan zijn verlichting. De taphos werd een tombe genoemd omdat de mens tijdens die korte periode ‘dood’ was — dood en wederopstanding speelden een rol in alle oude inwijdingen.

Tara-daitya

(San­skriet) Tāra-daitya

De Tara-daitya was een daitya of danava die in de Purāṇa’s wordt beschreven als een yogi die zo’n enorm strenge geestelijke en intellectuele tapas beoefende dat de goden vreesden dat hij hen zou voorbijstreven en daarom door Vishṇu werd gedood.

We worden herinnerd aan het Hebreeuwse verhaal in Genesis waar ook zoiets wordt gezegd, namelijk dat de ’elohim vreesden dat de mens, vertegenwoordigd door Adam, van de vruchten van de Boom van Kennis zou gaan eten en als een van hen zou worden. Het idee van deze jaloersheid van de goden is dat hiermee een waarschuwing in een eenvoudige vorm wordt gegeven, dat hoewel de edelste plicht van een mens is als een god te worden — als onze geestelijke ouders — we toch, voordat we dat kunnen, van binnenuit onszelf eerst de slapende goddelijkheid daarin naar buiten moeten brengen opdat we geen disharmonie veroorzaken en niet de zelfzuchtige belangen van de wereld van de materie naar de serene en kosmische sferen van de in de ‘wet berustende goden’ brengen.

Tara

(San­skriet) Ook TarakaTārā, Tārakā

De vrouw van Brihaspati (Jupiter). De Purāṇa’s vertellen dat Soma (de maan) Tara ontvoerde en daarmee de grote oorlog in de hemel tussen de goden en de asura’s veroorzaakte. Brahma beëindigde de oorlog en liet Tara terugbrengen naar Brihaspati. Zij baarde toen een zoon, Budha (esoterische wijsheid) , die naar zij beweerde de zoon van Soma was.

Soma is sterrenkundig gezien de maan maar in het mystieke spraakgebruik is het ook de naam van de heilige drank die door de brahmanen en ingewijden tijdens hun mysteriën en offerriten wordt gedronken ...
 In de oudheid werd soma nooit gegeven aan een oningewijde brahmaan — de eenvoudige grihasta of priester van het exoterische ritueel. Zo vertegenwoordigde Brihaspati — hoewel hij de ‘goeroe van de goden’ was — toch de dodeletter vorm van eredienst. Maar Tārā, zijn vrouw — het symbool van iemand die, hoewel verbonden aan de dogmatische eredienst, naar ware wijsheid verlangt — is, zoals men zegt, door koning Soma, de schenker van die wijsheid, in zijn mysteriën ingewijd. Daarom is zij volgens de allegorie door Soma weggevoerd. Het gevolg hiervan is de geboorte van Budha — esoterische wijsheid — (Mercurius, of Hermes in Griekenland en Egypte). Hij wordt voorgesteld als ‘zo mooi’ dat zelfs de echtgenoot, hoewel hij zich er goed van bewust is dat Budha niet het resultaat van zijn dodeletter eredienst is — de ‘pasgeborene’ als zijn zoon erkent, de vrucht van zijn ritualistische en zinloze vormen. Dat is in het kort een van de betekenissen van de allegorie. (SD 2:498-9)

Zie ook Soma; Tārakāmaya

Taraka

(San­skriet) Tāraka

De daitya of reusachtige demon die een zo buitenproportioneel strenge yoga had beoefend dat hij alle goddelijke kennis van yoga-vidya en occulte vermogens had verkregen. De goden vreesden voor zijn bovenmenselijke vermogens en aldus werd Skanda of Karttikeya, de oorlogsgod, op wonderbaarlijke wijze geboren om hem te vernietigen.

Taraka Rajayoga

(San­skriet) Tāraka-rāja-yoga

Een filosofisch en geheim brahmaans stelsel van yoga ...

de werkelijke leringen zijn nooit openbaar gemaakt. Het is een zuiver intellectueel en geestelijk stelsel van training. (Sleutel 341)

Tarakajit

(San­skriet) Tārakajit

Overwinnaar van Taraka, de naam van de oorlogsgod van de hindoes, Karttikeya, omdat hij Taraka hadden overwonnen, een daitya die door zijn strenge ascese bijna gelijk aan de goden, de deva’s of sura’s, was geworden. De daitya’s waren in die eerste tijden wezens of rassen die vanwege hun ontwikkelende intellectuele vermogens, eigenlijk gelijk waren aan de asura’s en zich verzetten tegen de min of meer passieve geestelijke krachten. In een andere betekenis waren de daitya’s vanwege deze ontwikkelende intellectualiteit, ongeveer als de Griekse titanen of reuzen, de tegenstanders van de goden van de meer ritualistische of scholastische theorie en dus de vijanden van puja (rituele offers).

Tarakamaya

(San­skriet) Ook TaramayaTārakāmaya, Tārāmaya

De oorlog in de hemel. De strijd tussen goden en asura’s voor de redding van Tara of Taraka, de vrouw van Brihaspati, die was ontvoerd door Soma. Deze oorlog kan op veel manieren worden uitgelegd. Spiritueel vertegenwoordigen de goden, met Brihaspati als hun aanvoerder, de ritualistische, ceremonieële en exoterische erediensten, de asura’s zijn de bondgenoten van Soma die de esoterische wijsheid voortbrengt (SD 2:498-9).

Zie ook Tara

Tarchon

(Etruskisch)

Legendarisch stichter van theürgie onder de Etrusken die volgens Blavatsky veel eerder hebben geleefd dan de periode waarin de belegering van Troje plaatsvond.

Targum

(Hebreeuws) Targūm [van de werkwoordstam rāgam regelen, verklaren, interpreteren]

Interpretatie. Het zijn parafrases van boeken van het Oude Testament in het Chaldeeuws of vooral Aramees, in een periode waarin het Aramees het Hebreeuws als een gesproken taal onder de joden ging vervangen omdat men toen vond dat het publiek niet in staat was de Hebreeuwse geschriften te begrijpen. De gegeven datum ligt rond de 2de eeuw voor Christus. De introductie van de targums wordt door de joden toegeschreven aan Ezra.

Enkele van de targums zijn erg mystiek, het Aramees (of Targumees) is in de gehele Zohar en andere kabbalistische werken gebruikt. Om het verschil tussen deze taal en het Hebreeuws — wat het ‘gezicht’ van de heilige taal wordt genoemd — te kunnen zien wordt ernaar verwezen als de ahorayim (het ‘achterhoofd’), de werkelijke betekenis moet tussen de regels door worden gelezen volgens bepaalde methoden die leerlingen wordt aangereikt ... Het Boek Daniël begint in het Hebreeuws en is volledig begrijpelijk tot aan hoofdstuk ii, v. 4, wanneer de Chaldeeën (de magiërs-ingewijden) tegen de koning in het Aramees beginnen te spreken — niet in het Syrisch, zoals in de verkeerde vertaling van de protestantse Bijbel te lezen is. Daniël spreekt in het Hebreeuws voordat hij de droom van de koning gaat uitleggen, maar verklaart de droom zèlf (hfdst. vii) in het Aramees. ‘Aldus worden in Ezra (iv, v en vi) de woorden van de koningen letterlijk geciteerd, maar alle zaken die daarmee te maken hebben zijn in het Aramees,’ zegt Isaac Myer in zijn Qabbalah [blz. 53]. De Targumim stammen van verschillende eeuwen, de laatsten laten het gebruik van de massoretische punctuering of het klinker-systeem zien, zodat zij nog meer opzettelijke versluieringen bevatten. Het gebod van de Pirke Aboth (c. i., §I), ‘Maakt een omheining voor de Torah’ (wet), is inderdaad trouw nagevolgd zowel in de Bijbel als in de Targumim; maar werkelijk wijs is hij die beide juist kan interpreteren of hij moet een oude occultist-kabbalist zijn. (TG 321)

Tartarus

(Grieks) Ook Tartaros

Zoon van Aether en Gaia (de aarde) die met zijn moeder de vader werd van de reuzen Typhoeus en Echidna. Andere namen voor Tartarus als een godheid zijn Pluto, Hades, Orcus en Dis — zij alle verwijzen naar de onderwereld. Als een locatie was die in de Iliad één van de vier gebieden net zo ver onder de Hades als de hemel of de Olympus boven de aarde is, waarin de reuzen werden geworpen die in opstand kwamen tegen Olympus. Veel later werd het een synoniem voor Hades. In de theosofische literatuur wordt de Tartarus soms vergeleken met avichi.

Met het eerste verschijnen van Lemurië werden de drie poolreuzen door Kronos binnen de poolcirkel gevangengezet, waar zij door zeeën werden opgesloten. Maar zij werden door Zeus bevrijd om Kronos ten val te brengen, wat wijst op de vervanging van Lemurië door Atlantis.

Tarwe

Tarwe werd door de Heren van Wijsheid uit andere sferen naar de aarde gebracht, wat trouwens voor alle granen geldt, en ja zelfs voor alle planten en dieren.

En toch wordt gezegd dat tarwe nooit in het wild heeft bestaan, noch dat die zou zijn ontwikkeld uit een of andere grassoort. Plato heeft het over uitvinders — goden, en in mensen geïncarneerde halfgoden — die successievelijk onder de mensen verschenen nadat hun goddelijke leiders waren vertrokken en die vuur, tarwe en wijn ontdekten. De kabiri en ook Isis zouden tarwe hebben gebracht, waar Isis zelf ook een symbool voor is. In de symbolentaal van Egypte zien we hoe de ‘Osiris-geworden’ overledene ‘Khem’ op het veld van Aanroo moet oogsten — dat wil zeggen ...

hij oogst òf zijn beloning òf zijn straf, omdat dat veld het hemelrijk (devachan) is, waar de overledene tarwe wordt gegeven, het voedsel van de goddelijke gerechtigheid. (SD 1:221)

In het oude Griekenland behoorde tarwe altijd bij Demeter of Ceres [waar het Engelse woord cereal vandaan komt, bekend van granen en graanproducten als bijv. cornflakes] en als Demeter was zij de meest vooraanstaande godin van de Mysteriën, in de Mysteriën speelden schoven tarwe een rol. Maïs vervulde dezelfde functie in het oude Amerika. In de christelijke kerk wordt tarwe nog steeds gebruikt voor de hostie tijdens de heilige communie — het letterlijk genomen ‘lichaam van Christus.’

Tashi Lhunpo

(Tibetaans) bKra-sis-lhun-po

De zetel van het grootste universitaire klooster van Tibet dat op een zeker moment aan zo’n 4000 monniken onderdak bood en de residentie van de Panchen Rimpoche of Tashi Lama is, de geestelijk leider van Tibet. Het was gesticht door Geden-tub-pa, de opvolger van Tsong-kha-pa.

Zie ook Panchen Rimpoche

Tasichozong

(Tibetaans) De hoofdstad van Bhutan in de zomer ...

de hoofdstad en zetel in Bhutan van het kerkelijke hoofd van de Bhons — de Dharma Raja. Laatstgenoemde, hoewel een zelfverklaard ‘noordelijk boeddhist’ is niet meer dan een aanbidder van de oude demonen-goden van de inheemse bevolking, de natuurgeestjes of elementalen, die in dat land al werden vereerd vóór de komst van het boeddhisme. (TG 321)

Tastzin

Bij de evolutie en ontplooiing van de elementen en de zintuigen komt de tastzin als tweede tevoorschijn, overeenkomend met het element lucht.

Zie ook Zintuigen

Tat

(San­skriet)

Ook TadTat

Dat. Gebruikt door vedische en hindoeschrijvers om het on­uit­sprekelijke Beginsel of het grenzeloze Al waaruit alles in een heelal tevoorschijn komt te beschrijven, dit in tegenstelling tot idam (dit), het gemanifesteerde heelal. De oude wijzen zouden hun leerlingen vragen ‘Kas twam asi?’ (wie ben jij?) en zij zouden hem zeggen ‘Tat twam asi’ (Dat [het Grenzeloze] bent u). De oude wijsheid onderwijst als één van zijn fundamentele vooronderstellingen dat we onafscheidbare delen van een heelal zijn en daarom hebben we alles in ons dat het heelal bevat, of het nu actief is of slapend.

Een djed-amulet.

(Egyptisch)

Ook Tet en DjedṬeṭ [van de werkwoordstam ṭeṭ stichten]

Het symbool van evenwicht, de zuil die in verband werd gebracht met Osiris in hiëroglyfische teksten en inscripties en die vooral de scenes laten zien die de begrafenis van Osiris wordt genoemd, scenes die één aspect vormen van de inwijdingscyclus van de mysteriën van het Oude Egypte. De hiëroglief die tat uitbeeldt is die van een taps toelopende pilaar die vier dwarsbalken erboven heeft die de takken van een boom voor zouden moeten stellen en die verband houden met de vier kardinale punten. Het was een geliefde vorm voor amuletten die uit lapis lazuli en kornalijn werden gemaakt.

Het bovenste stuk is een gewoon gelijkbenig kruis. Dit stelde in zijn fallische betekenis de twee beginselen van de schepping voor, het mannelijke en het vrouwelijke en was verbonden met de natuur en de kosmos. Maar toen de tat op zichzelf stond, gekroond met de atf (of atef ), de drievoudige kroon van Horus — twee veren met de uraeus er voor — stelde het de zevenvoudige mens voor. Het kruis, of de twee kruisdelen, was of waren een symbool voor het lagere viertal en de atf was het symbool van het hogere drietal. (TG 322)

Tat is ook een naam van Osiris in het oude Busiris. In alle belangrijke heiligdommen van Egypte die waren gewijd aan Osiris werden vieringen gehouden tijdens de maand Khoiak (ook bekend als Koiak, Choiak en Kiyahk) en op de laatste dag van die maand werd de tat opgericht met een groots ceremonieel*.

*OV: Dit herinnert aan het opzetten van de meiboom, een traditie die uit het oude Egypte afkomstig is en in het algemeen wordt gekoppeld aan Pasen of Pinksteren.

Tathagata

(San­skriet) Tathāgata [van tathā aldus + gata gegaan; of + agata aangekomen, aankomst]

Aldus gekomen of aldus gegaan. Een titel die werd gegeven aan een lange reeks van boeddha­’s van mededogen als zij ieder na hun voorganger onder de mensheid verschenen. Ook een titel van Gautama Boeddha, de laatste van deze reeks van boeddha­’s die tot op heden zijn verschenen. Het is een prachtige en nauwkeurige uitdrukking die het algemene geestelijke karakter van de groten laat zien die ons zijn voor gegaan maar ook van diegenen die nog in de toekomst moeten gaan komen. Als een titel van de boeddha­’s doelt het ook ...

op iemand die de innerlijke weg heeft gevolgd, het innerlijke pad, het stille smalle pad dat als het ware uit het universele zelf afdaalt, door de menselijke constitutie heengaat totdat het opnieuw verdwijnt in het hart van het zijn waaruit wij voortkwamen. (Beginselen 617)

Tathagata-gupta

(San­skriet) Tathāgata-gupta [van tathāgata aldus gegaan, aldus gekomen, een naam die behoort bij een Boeddha + gupta geheim, verhuld]

De geheime of verborgen tathagata.

De ‘wachter’ die de boeddha­’s beschermt (TG 322)

... waarmee de nirmāṇakāya’s worden bedoeld.

Tattva

(San­skriet) Tattva [van tat dat]

Datheid, de werkelijkheid achter het verschenen fenomeen. De tattva’s stellen de bewustzijns-, energie- of geestzijde van het Zijn voor, in tegenstelling tot de dhatu’s of bhuta’s die als elementen de voertuiglijke of materiezijde van het Zijn voorstellen. Vandaar dat de tattva’s de beginselen van de natuur worden genoemd en de dhatu’s of bhuta’s de elementen van de natuur. Deze tattva’s en dhatu’s of bhuta’s zijn onlosmakelijk met elkaar verbonden en werken voortdurend samen, want geest en stof zijn fundamenteel één.

Exoterisch rekent men in het algemeen met vijf tattva’s, maar esoterisch wordt er met zeven gerekend:

adi-tattva (oorspronkelijk element);

aupapaduka-tattva (ouderloos of onontwikkeld);

ākāśa-tattva (aether);

taijasa-tattva (vuur);

vayu-tattva (lucht);

apas-tattva (water) en

prithivi-tattva (aarde).

Elk van deze tattva’s wordt weerspiegeld en is actief in de constitutie van de mens aangezien die een kopie in het klein is van de kosmos.

Tattva-jnanin

(San­skriet) Tattva-jñānin [van tattva datheid, elementair beginsel + jñānin kenner, van de werkwoordstam jñā weten]

De kenner of onderscheider van de beginselen in de natuur en de mens.

Tattvatraya

(San­skriet) Tattvatraya [van tattva werkelijkheid, essentieel kosmisch element + traya drievoudig, triade]

Volgens de Visishtadvaita of de onorthodoxe non-dualistische vedantisten zijn het de drie oorspronkelijke elementen van de kosmos. Zij zeggen dat de tattvatraya de Logos is, zijn licht, met mula­pra­kriti. Mulaprakriti wordt aldus hun achit, het licht van de Logos is hun chit en de Logos zelf is hun Isvara (allerhoogste Heer).

Taurus b

Stier, het tweede teken van de dierenriem, een sterrenbeeld waar de Pleiaden deel van uitmaken.

In de astrologie is de stier een vast aardeteken, het negende huis van Venus, overeenkomend met de keel, hals en onderzijde van de hersenen. Van de vier heilige dieren die de Maharaja’s van de vier windstreken zijn, is het de stier die heerst over het zuiden. De stier wordt in het San­skriet Rishabha genoemd en is gewijd aan Yama, de god van de onderwereld, hij vertegenwoordigt in het denken van de hindoes Pranava of Aum (de 12 tekens van de dierenriem). Hij wordt vaak in verband gebracht met Logos, Verbum of Vach — want hij is een andere vorm of aspect van de derde logos.

Taurus staat zowel voor de zonne- als maangoden, zijn symbool is soms een stier en soms een koe, de derde logos wordt mystiek als androgyn gezien, differentiaties in de twee tegenovergestelden hebben zich dan nog niet voorgedaan. Daarom werd Taurus altijd in verband gebracht met zonnegoden als Osiris, en op andere momenten met maangodinnen — Isis, Diana, Cybelē, enz. — met de maan en met de veel hogere Magna Mater (grote moeder), de bron van de Taurus als de tweede logos, een duidelijk vrouwelijk aspect.

Zijn symbool stelt een paar koehorens voor die ook een symbool van de maan en van maangodinnen zijn.

Oude mystici zagen in het Egyptische ansata-kruis de horens van Taurus (het hoge deel van het Hebreeuwse Alef ) die de draak wegduwde en christenen brachten het teken en het sterrenbeeld met Christus in verband. Augustinus noemde het ‘de grote Stad van God,’ en de Egyptenaren noemden het de ‘vertolker van de goddelijke stem,’ de Apis-Pacis van Hermonthis. (TG 323)

Aangeduid met de eerste letter van het alfabet wordt Taurus in veel oude stelsels beschreven als het eerste teken van de dierenriem omdat hij in het verre verleden zijn plaats kreeg en behield toen de lente in Taurus begon en werd toen dus beschouwd als het eerste teken. Blavatsky suggereert dat het sterrenbeeld Taurus aan het begin van het kaliyuga (3102 v. Chr.) het eerste teken van de dierenriem was omdat toen het dag-en-nachteveningspunt hierin viel (TG 387).

Wanneer we de Hebreeuwse patriarchen associëren met de tekens van de dierenriem heerst Kaïn over Taurus (IU 2:465).

Tau ת

(Hebreeuws) Ook Taw

De laatste letter van het Hebreeuwse alfabet. Soms verwisseld met teth vanwege de gelijkenis in geluid. Zijn numerieke waarde is 400. In Ezechiël (9:4) werd het voorhoofd van de mannen in Jeruzalem die zuchtten en steunden gemarkeerd met ‘het teken Thau, zoals het is vertaald in de vulgaat (SD 2:557)’ en Mozes spreekt ook over het aanbrengen van markeringen aan de latei en deurstijlen (Exodus 12:22).

Ook staat het voor een kruis dat werd gebruikt op manieren die erg dicht in de buurt komen van de manier waarop het kruis in christelijke landen werd en wordt gebruikt: als een teken of aanduiding van een lidmaatschap of ondertekening, zoals zelfs tegenwoordig nog wel wordt gedaan door mensen die hun naam niet kunnen schrijven. De verklaring hiervoor is dat in het oude Fenicische alfabet en net zoals op de munten van de makkabeeën in Judea de geschreven vorm van dit letterteken werd gebruikt dat op een kruis leek.

Taygeta

(Grieks) Ook TaygeteTaugete

Een van de zeven Pleiaden, dochters van Atlas, die in een opzicht de zeven onderrassen van Atlantis voorstellen.