© Theosophical University Press 2017
Theosofische Encyclopedische Woordenlijst

Waaktoestand

De waaktoestand is de toestand van het menselijke bewustzijn wanneer hij de fysieke wereld waarneemt en zich bewust is van andere mensen en objecten.

Dit wordt in de hindoe-filosofie de jagrat-toestand genoemd en is de laagste van de vier toestanden waarin het menselijke bewustzijn wordt verdeeld: jagrat, svapna, sushupti en turiya. De reden waarom we niet voortdurend in de waaktoestand kunnen blijven, maar behoefte hebben aan een ander aspect van het bewustzijn tijdens de slaap komt doordat ...

al onze zintuigen tweevoudig zijn en werken overeenkomstig het bewustzijnsgebied waarop het denkende wezen actief is. Fysieke slaap biedt de beste gelegenheid voor de werking ervan op de verschillende gebieden; tegelijk is het een noodzaak zodat de zintuigen kunnen herstellen en nieuwe levenskracht opdoen voor de jāgrat, of waaktoestand, vanuit de svapna- en sushupti-toestand. ... Als iemand uitgeput is door één toestand van het levensfluïdum, zoekt hij een andere; wanneer hij bijvoorbeeld is uitgeput door de hete lucht, verfrist hij zich met koel water; slaap is dus het schaduwplekje in de zonovergoten vallei van het leven. Slaap is een teken dat het waak-leven te sterk is geworden voor het fysieke organisme, en dat de kracht van de levensstroom moet worden afgebroken door de waaktoestand te verwisselen voor de slaaptoestand. Vraag een goede helderziende om de aura te beschrijven van iemand die zojuist door slaap is verkwikt, en die van een ander die op het punt staat te gaan slapen. Eerstgenoemde zal worden gezien badend in de ritmische trillingen van de levensstromen – gouden, blauwe en roze; dat zijn de elektrische levensgolven. De laatstgenoemde bevindt zich als het ware in een nevel van een intense goudoranje tint, bestaande uit atomen die met een bijna ongelooflijke snelheid in vlagen rondwentelen, waaruit blijkt dat de persoon te veel verzadigd begint te raken van leven; de levensessentie is te sterk voor zijn fysieke organen, en hij moet verkwikking zoeken in de schaduwkant van die essentie, en die kant betreft de dromen of de fysieke slaap, een van de toestanden van bewustzijn. (Toel 64-5)

Mensen, dieren en planten sterven niet door een gebrek aan leven, maar doordat hun voertuigen uiteindelijk zijn versleten, juist omdat de levensstromen erin te sterk zijn geworden en het opbouwende vermogen van de voertuigen minder goed in staat is de aangerichte schade door de levenskrachten te herstellen. Paradoxaal genoeg is het de levenskracht zélf die leidt tot slaap en dood, en zo herstelt het leven zijn eigen schade, zowel door het bouwen als door het vernietigen.

De Waarzeggende Geest

‘Een man of vrouw die een bekende geest heeft’ is de vertaling in het Oude Testament van het Hebreeuws ’Ob of Aub, wat een tovenaar of dodenbezweerder betekent en in De geheime leer (1:364n) wordt vertaald als een ‘slang’.

Zo’n persoon is een medium die min of meer onder de controle van een elementaal of elementaar staat en geheel onjuist geest wordt genoemd, waar hij of zij juist door wordt beheerst. Er moet een duidelijk en scherp onderscheid worden gemaakt tussen een adept of een ware theürg die de zelfbewuste controle over zijn eigen hogere vermogens heeft verworven door inwijding, die hij heeft verworven na een lange tijd van voorbereiding. Deze bekende geesten zijn gelijk aan de Griekse daimones en aan elementalen en elementaren.

Wachter of Stille Wachter

Ook wel Wonderlijk Wezen genoemd.

De Wachter of Stille Wachter is in het algemeen het dominante zelf of de hoogste heer van welke hiërarchie ook. In het gehele complexe wezen van de menselijke natuur woont zijn eigen geestelijke Wonderlijke Wezen, de bron en fundamentele wet van zijn gehele natuur. Er is de Stille Wachter van de Broederschap van Mededogen, die gelijk is aan de Wachter van onze bol, er is een Wachter voor onze planeetketen, voor ons zonnestelsel, waarvan zijn verblijfplaats de zonneketen is, voor de Melkweg en voor het thuis-heelal. Aan het andere uiterste einde van de schaal is er een Stille Wachter voor elk atoom, net zoals die er voor elke andere entiteit is, groot of klein. De Wachter voor individuele mensen is de monade, het goddelijke prototype op de hoge sporten van de ladder van het zijn; een individuele dhyani-chohan, de geestelijke individualiteit gedurende een manvantara en die werkt zo goed als die kan door zijn ‘schaduwen’ of incarnaties.

In het vroege deel van het derde wortelras ontwikkelden de Zonen van Wijsheid door kriyasakti een nageslacht dat de Zonen van Ad wordt genoemd, zonen van de vuurnevel of zonen van wil en yoga.

Dit nageslacht was geen Ras. Eerst was het een ‘wonderlijk Wezen’, de ‘Inwijder’ genoemd en na hem was het een groep half-goddelijke en half-menselijke wezens. Ze zijn in de archaïsche genese voor bepaalde doeleinden ‘apart gehouden’ en men zegt dat in hen de hoogste dhyānī’s zijn geïncarneerd, ‘muni’s en rishi’s uit vroegere manvantara’s’ — om op deze aarde en tijdens deze cyclus de kweekplaats te vormen voor toekomstige menselijke adepten.. (SD 1:207)

Dit Wonderlijke Wezen dat in het vroege deel van het derde tijdperk afdaalde, is de boom waarvan de grote wijzen en hiërofanten uit de geschiedenis zijn voortgekomen en die zijn geestelijke greep op de ingewijde adepten houdt.

Hij is de ‘Inwijder’ en wordt het ‘GROTE OFFER’ genoemd. Want, zittend op de drempel van het LICHT kijkt hij vanuit de kring van de duisternis, die hij niet zal overschrijden, in dat licht en hij zal zijn post ook niet verlaten vóór de laatste dag van deze levenscyclus. Waarom blijft de eenzame Wachter op zijn zelfgekozen post? Waarom zit hij aan de bron van de oorspronkelijke wijsheid waaruit hij niet langer drinkt, omdat hij niets heeft te leren wat hij nog niet weet ... ? Omdat de eenzame pijnlijk voortstrompelende pelgrims op hun weg terug naar huis tot het laatste ogenblik er nooit zeker van zijn dat zij niet zullen verdwalen in deze onmetelijke woestijn van illusie en materie die men het aardse leven noemt. Omdat hij graag aan iedere gevangene die erin is geslaagd zich te bevrijden van de boeien van het vlees en de illusie, de weg zou wijzen naar dat gebied van vrijheid en licht, waaruit hij zich vrijwillig heeft verbannen. Kortom, omdat hij zich heeft opgeofferd ter wille van de mensheid, al kunnen slechts enkele uitverkorenen van het GROTE OFFER profiteren. (SD 1:208)

De Wachters van de zeven sferen zijn de rectoren of bestuurders van de zeven planeten die ook de Wachters van de aarde en de mens worden genoemd. De Wachters van de vier delen van de hemel zijn de mystieke vier maharaja’s. Wachters heersten min of meer rechtstreeks over de mensheid gedurende het satya en de volgende yuga’s omlaag tot aan het begin van het derde wortelras, waarna de patriarchen, helden enz. hun plaats innamen. Elk volk of natie heeft zijn rechtstreekse Wachter, beschermer of Vader-in-de-Hemel, zoals bijvoorbeeld de Jehovah-Sabaoth-Saturnus van de Hebreeën.

De Wachter op de Drempel

(Dweller of the Threshold)

Een figuur bedacht door Bulwer-Lytton voor zijn roman Zanoni waarin die een boosaardige entiteit voorstelt met een griezelig en afschrikwekkend aspect, die altijd op de loer ligt om de aspirant voor het occultisme te bedreigen en te verleiden. De schrijver heeft met een levendige beschrijving van dit monster het mystieke feit tot uitdrukking gebracht dat wanneer iemand een besluit heeft genomen om een bepaalde zwakheid in zijn eigen natuur te overwinnen, of zelfs maar een gewoonte, alle tegenwerkende krachten zich verzamelen om zich tegenover de aspirant op te stellen. Het is dus eenvoudig te begrijpen dat iemand die het domein van het occulte wil betreden een soortgelijke ervaring wacht. De krachten of energieën die dan worden opgewekt komen uit hemzelf voort en die moeten onder ogen worden gezien en overwonnen voordat vooruitgang met succes mogelijk is.

De werkelijke Wachter op de Drempel wordt gevormd door de vertwijfeling en wanhoop van de neofiet, waarvan wordt gevraagd al zijn oude gehechtheden voor geliefden, ouders en kinderen op te geven, net zo goed als zijn aspiraties voor de dingen van de wereld, die misschien wel zijn vrienden gedurende vele incarnaties zijn geweest. Wanneer hem wordt gevraagd deze zaken op te geven voelt de neofiet een soort leegte, voordat hij zijn hogere mogelijkheden beseft. (Subba Row, Theos 7:284)

Door de bank genomen kan de Wachter op de Drempel, vanwege zijn bedreigende aspecten, slaan op de bewoners van kamaloka, en dan vooral de kama-lokische of astrale overblijfselen uit het verleden van een eerdere incarnatie die de nieuwe belichaming van dat reïncarnerende ego achtervolgen. Een mens die toegeeft aan sterke materiële impulsen en verlangens vormt voor zichzelf een kama-rupa dat, wanneer die mens sterft, lang kan blijven bestaan en nog niet volledig uiteen is gevallen als die aan de materie gebonden ziel snel terugkeert om te incarneren. Dan wordt het kama-rupa sterk aangetrokken door de zojuist opnieuw geïncarneerde mens en achtervolgt hem als een kwade genius en bestookt hem voortdurend door een automatische psychomagnetische activiteit met slechte gedachten, verleidingen en angstige suggesties, waarvoor die mens zelf verantwoordelijk was in zijn eerder geleefde leven.

Er is zelfs zo’n wachter voor de bollen van een planeetketen met sterk materiële kenmerken. Onze maan is zo’n wachter voor de aarde. Alle planeetketens in ons zonnestelsel hebben waarschijnlijk hun manen gehad of hebben die nog steeds, maar lang niet alle hebben zulke maanwachters die zo lang blijven bestaan, zelfs lang nadat de planeetketen zich opnieuw heeft belichaamd.

Wachtwoord

Ook Het doorgeven van het Woord

Hier gaat het om het doorgeven van een woord of woorden in twee contexten:

1) bij de heilige Mysteriën, wanneer een hiërofant kort voor zijn dood dat doorgeeft aan zijn opvolger; en

2) als een handeling op het hoogtepunt van een inwijding, door de inwijder aan de kandidaat of neofiet, zoals bij vrijmetselaars het wachtwoord wordt doorgegeven door de meester van de loge die koning Salomo vertegenwoordigt, aan de kandidaat als die is opgestaan.

In het eerste geval zou de hiërofant ofwel zijn zuivere leven offeren ...

als een offer van zijn volk aan de goden, met wie hij had gehoopt zich te verenigen ... (IU 2:42)

óf een dier. Dit laatste is een versluiering van een hogere waarheid want geen enkele ingewijde van het pad van de rechterhand zou ooit het leven van een dier of welk ander leven offeren! Het uitgevoerde offer is de volledige overwinning van de lagere, dierlijke natuur ofwel in deze of in een lagere graad, vandaar het alternatief. Het offer van zijn leven ...

hing geheel af van zijn eigen wil. Op het laatste ogenblik van de plechtige ‘nieuwe geboorte’ deelde de inwijder de ingewijde ‘het woord’ mee, en onmiddellijk daarna werd laatstgenoemde een wapen in de rechterhand gegeven, en werd hem bevolen toe te stoten. Dit is de ware oorsprong van het christelijke dogma van de vergeving van zonden. (IU 2:42)

Blavatsky noemt een wijdverbreid bijgeloof onder de Slavische volkeren en de Russen dat een magiër of tovenaar niet kan sterven voordat hij het woord heeft doorgegeven aan een opvolger, wat zij ziet als een spoor dat leidt naar de oude Mysteriën.

Bij de inwijdingsrituelen van Egypte die in de Grote Piramide plaatsvonden, ontving de neofiet ...

na terugkeer — het Woord, met of zonder het ‘hartenbloed’ van de hiërofant. ( ... ) De waarheid gebiedt echter te melden dat de hiërofant nooit werd gedood — niet in India of waar dan ook, de moord werd slechts gespeeld — tenzij de Inwijder de Ingewijde had gekozen als zijn opvolger en had besloten het laatste en allerhoogste Woord aan hem over te dragen, waarna hij wel moest sterven — slechts één man van een natie had het recht te weten wat dat woord was ( ... ) Maar hij stierf, hij werd niet gedood. Want moorden, als dat werkelijk zou gebeuren, zou behoren tot de zwarte en niet tot de goddelijke Magie. Het is eerder het doorgeven van licht dan een overdragen van leven, van geestelijk en goddelijk leven, en het ging om dit afstoten van Wijsheid, niet om bloed. (BCW 14:262-4)

Dat de ingewijde was gedwongen de inwijder te vermoorden had een allegorische en exoterische betekenis.

Wanneer we terugkeren naar de tweede betekenis zien we dat in de vrijmetselarij elke graad zijn wachtwoorden of woorden kent die aan de neofiet tijdens zijn inwijding in die graad worden gegeven en waarvan het bezit een vereiste is om toegelaten te kunnen worden tot die graad, en voor het doorgeven ervan aan anderen. Door middel hiervan kunnen de ingewijden binnen de vrijmetselarij elkaar kennen. Bij de oude Mysteriën waren zulke woorden sleutelwoorden, woorden van macht — niet slechts woorden of frasen die konden worden doorgegeven aan wie dan ook als die slechts deel had genomen aan een ceremonieel, hoe symbolisch ook, maar alleen aan hen die innerlijk gekwalificeerd en waardig waren om dat te ontvangen. Die, in feite, het recht hadden verworven om dat op te eisen. Dus in zekere zin zijn zulke woorden onuitsprekelijk, niet alleen omdat ze niet geuit mogen worden tegen iemand die er geen recht op heeft, maar omdat die die staat moet hebben behaald door aspiratie, zelfoverwinning en innerlijke ontwikkeling van denken en hart waarin het begrijpen ervan mogelijk zou zijn. Zo’n innerlijke ontwikkeling zou in feite ook moeten zijn begonnen wil iemand ook maar worden ingewijd in de laagste graad en moet in toenemende mate worden verworven in een grotere en nog grotere mate als een niet weg te denken kwalificatie voor het doorstromen naar een hogere graad. Dit gebruik van wachtwoorden kan ook worden teruggevonden in het Egyptische Dodenboek.

Waldenzen

Dit was een beweging in Zuid-Frankrijk in de laatste vijfentwintig jaar van de 12de eeuw toen Peter Waldo, een succesvol handelaar, zijn rijkdom onder de armen verspreidde en verderging als prediker van zelfgekozen armoede, naast het prediken van de leringen van Christus. Hij had de Bijbel naar de taal van de Provence laten vertalen, die hij en zijn volgelingen lazen en naar eigen inzicht interpreteerden. Dit riep de woede van de kerk op. Uiteindelijk verbood paus Alexander hen te prediken zonder toestemming van de bisschoppen (1179).

Hierop antwoordde Waldo dat hij God moet gehoorzamen en niet de mensen — waardoor hij door Lucius III in 1184 werd geëxcommuniceerd, wat leidde tot de vervolging van de Waldenzen gedurende de hele periode van de middeleeuwen. Tijdens de wrede en bloedige kruistocht tegen de albigenzen werden de waldenzen ook aangevallen en bijna uitgeroeid: zij konden aan de dood ontsnappen door de Alpen en de afgelegen valleien daarvan in te vluchten. Toch gingen de vervolgingen door omdat hun leringen ketters waren bevonden. Veel aanhangers sloten zich aan bij de diverse hervormingsgezinde bewegingen die van tijd tot tijd in Europa opkwamen — zoals de hussieten, lutheranen en protestanten — hoewel er een centrum in de vallei van de Vaudois bleef bestaan, die zelfs tegenwoordig nog bestaat.

Walhalla

(Scandinavisch) Ook (IJslands) Valholl [van val keuze, dood + hall, holl zaal]

In de Noorse mythologie is het Walhalla de zaal van de gekozenen of van de gevallenen op het slagveld, waarheen aan het einde van de strijd van elke dag de helden van Odin, de Een-strijders, door de Walküren worden gebracht om zich te goed te doen in het gezelschap van Ropt, de onrecht berokkende of verkeerd begrepen god (Odin).

‘De zaal van de gekozene gloeit als goud in Gladsheim,’ een van de hogere ‘niveaus’ of etherische gebieden die nauw verbonden zijn met onze planeet aarde. De wanden van Walhalla zijn gemaakt van de speren van de strijders, het heeft een dak dat bestaat uit hun schilden terwijl in de zaal ‘de banken zijn bezaaid met maliënkolders.’ Boven de toegangsdeur hangen de wolf (beestachtigheid) en de arend (trots) aan de muur genageld. Het zijn allemaal symbolen van de geofferde eigenschappen van de gekozen strijders van Odin, want zij vertegenwoordigen in de Noorse talen de ingewijde adepten die zijn uitgekozen om de universele zaak te dienen en de vooruitgang van de evolutie van de mens te helpen. Het in toenemende mate neerleggen van offensieve wapens en daarna die voor de verdediging, uiteindelijk gevolgd door het opgeven van elke persoonlijke bescherming, is het voorbeeld van het universele werk van de gekozenen.

De Een-strijders van Odin komen dagelijks het toneel op om te strijden op het gewijde slagveld (Vigridsslätten, het slagveld, het leven op aarde) en keren ’s nachts terug naar Alvader Ropt in de heilige zaal, om zich te laven aan de godendrank die uit hun levenservaring wordt gebrouwen.

Bij het banket in Walhalla worden zij bediend door drie beren die de drie elementen symboliseren naast de drie beginselen van het kosmische leven: Andrimner (lucht, geest), Sarimner (water, denkvermogen) en Eldrimner (vuur, begeerte). Een suggestief vers in het Grímnismál zou dan als volgt kunnen worden gelezen: ‘De geest dompelt het denken onder in begeerten. Weinigen weten wat de Een-strijders voedt.’

De verhalen met betrekking tot het Walhalla zijn in populaire mythen jammerlijk genoeg verkeerd begrepen [en weergegeven]. Het is nauwelijks een verhaal van grove losbandigheid want er zit een verborgen mystieke betekenis achter elk detail van de beschrijving van de wereld van Odin en van het feesten van zijn strijders. Walhalla zou bijvoorbeeld 540 deuren tellen waar de 800 strijders zij aan zij door naar buiten komen. Dat zijn dus 432.000 Een-strijders, wat een vaak terugkerend getal is in de tijdrekeningen van de hindoes en de Babyloniërs en is gerelateerd aan de mystieke en mythologische geschiedenis. Hun boodschap is in feite één van de edelste en meest inspirerende van alle mythen wanneer tussen de regels van allegorie wordt gelezen, want hier komen de strijders gewillig naar voren om dagelijks te worden ‘verslagen’ voor de zaak van de evolutionaire vooruitgang van de mensheid.

Walküren

[van IJslands, Zweeds Valkyrja van val keuze, dood + kyrja kronen, waarschijnlijk gelijkend op kyrra kalm]

Enkele van de zeer intrigerende mysteriën van de Noorse mythologie beschrijven deze ‘kroners van de gevallenen’ die de ‘gevallen’ helden van de strijd uitkiezen die de goden bijstaan bij hun eeu­wi­ge worsteling met de krachten van de duisternis. Er is een groot en complex symbool verbonden aan de verhalen van de strijder-maagden van Odin die dagelijks opnieuw tot leven komen om weer te worden afgeslacht op Vigridsslätten (het veld van heiliging, het slagveld), om vervolgens naar het Walhalla te worden gedragen om zich met de goden te laven aan de mede van hun levenservaringen.

De Walküren stellen het hogere zelf van de menselijke ‘strijder’ voor, zijn innerlijke geestelijke mentor en leraar, zoals we kunnen lezen in het verhaal van Sigurd Fafnesbane die zijn slapende Walküre zoekt en dan door haar wordt onderricht.

Water

Een primair kosmisch element in een bijna ontelbaar aantal manifestaties, overeenkomend met het apas tattva van de hindoes en de ākāśische wateren van de ruimte. Zijn meest fundamentele betekenis is die van ruimte, ofwel ākāśa, de grote moeder van alles, het vrouwelijke ontvangende beginsel waarop en waarin het vuur van de geest broedt.

Volgens Thales en andere oude filosofen [is water] het eerste beginsel van dingen. Natuurlijk is dit niet het water op het stoffelijke gebied, maar in een figuurlijke betekenis de fluïde in potentie die zich in de grenzeloze ruimte bevindt. Dit werd in het oude Egypte gesymboliseerd door Kneph, de ‘onthulde’ god, die werd beschreven als een slang — het embleem van de eeuwigheid — die om een waterkan kronkelt, terwijl hij met zijn hoofd boven de wateren zweeft, dat hij uitbroedt met zijn adem. ‘En de Geest van God bewoog op het gezicht van de wateren.’ (Gen. i).
 De honingdauw, het voedsel van de goden en van de scheppende bijen boven de Yggdrasil, valt gedurende de nacht op de levensboom uit de ‘goddelijke wateren, de geboorteplaats van de goden.’ Alchemisten beweren dat toen de voor-Adamische aarde door de Alkahest was teruggebracht tot zijn eerste substantie, het als helder water was. De Alkahest is ‘de ene en de onzichtbare, het water, het eerste beginsel, bij de tweede transformatie’. (TG 368)

Water komt overeen met ziel en stelt de middenwereld voor tussen geest of vuur aan de ene kant en stof of aarde aan de andere. Het correspondeert met het astrale gebied wanneer het wordt vergeleken met het fysieke; en hier zien we zijn eigenschappen van onstabiliteit, beweeglijkheid, het ontberen van een vaste vorm maar altijd zichzelf aanpassen aan andere vormen, het oplossen van vaste lichamen en die er weer uit neer laten slaan. Het komt overeen met de psychomentale aard in tegenstelling tot de geestelijke en de fysieke en met de vloeibare toestand van de fysieke stof, hoewel het water in deze betekenis een onderdeel is van het aardse element. Water en vuur zijn noodzakelijke elementen voor het leven, aangezien zij overeenkomen met de maan en de zon.

Wateren van de Ruimte

Chaos, de grote diepte, de grote kosmische Moeder, de universele kosmische matrix.

Volgens Thales en andere oude filosofen was het water van de kosmische ruimte het eerste beginsel dat emaneerde uit de ruimtelijke diepten van de geest dat het heelal vormde door een emanerende evolutie. Diverse Griekse filosofen hebben aether, vuur, lucht en water voorgesteld als het oorspronkelijke kosmische beginsel en elk van deze was waar, hoewel alleen een deel van de waarheid werd gegeven. Deze filosofieën als aspecten van een geheel zijn in grote lijnen dezelfde als die van diverse grote scholen van de hindoe-filosofie.

Dus de wateren van de ruimte zijn gelijk aan de sluier van de kosmische geest. Water in oude kosmogonieën komt overeen met het prakriti of pra­dhana van de hindoes en net als de Griekse Logos was die begiftigd met vrouwelijke of scheppende eigenschappen. Dus de oeroude Grieken onderwezen in één vorm van hun kosmogonische filosofie dat alle dingen, inclusief de goden, voortkwamen uit Oceaan en zijn vrouw Tethys:

Oceaan is de onmetelijke RUIMTE (geest in Chaos), die de godheid is ... ; en Tethys is niet de aarde, maar oorspronkelijke stof tijdens het vormingsproces. (SD 2:65)

 Maar er zijn in de universele esoterie, de oosterse en de westerse, twee verschillende aspecten in al die personificaties van de vrouwelijke natuurkracht of van de natuur, het noumenale en het fenomenale. Het ene is haar zuiver metafysische aspect, ... het andere is aards en stoffelijk en tegelijk, van het standpunt van een praktische, menselijke opvatting en van het occultisme, goddelijk. Het zijn alle de symbolen en personificaties van de Chaos, de ‘grote diepte’ of de oorspronkelijke wateren van de Ruimte, de ondoordringbare SLUIER tussen het ONKENBARE en de logos van de schepping. (SD 1:431)

Waterlelie

In het Westen is de waterlelie gelijk aan het Oosterse symbool van de lotus, vooral in Griekse en Latijnse kerken. De waterlelie is vooral een symbool voor geestelijke voortbrengingen of manifestaties, zo wordt de aartsengel Gabriël soms voorgesteld als een verschijning van de Maagd Maria met een lelie of een boeketje waterlelies in zijn handen.

Dit boeketje, dat vuur en water voorstelt, of het denkbeeld van schepping en voortplanting, symboliseert precies dezelfde gedachte als de lotus in de hand van de bodhisat, die aan Maha-Maya, de moeder van Gautama, de geboorte van Boeddha, de Verlosser van de wereld, aankondigt. Zo werden ook Osiris en Horus door de Egyptenaren steeds samen met de lotusbloem afgebeeld ... (SD 1:379n)

Net zoals de waterlelie of lotus opstijgt uit de modder en dan door het etherische water in de nog etherischer lucht gaat, doordrongen door de zon, zo volgt het individu dezelfde weg bij het ontwikkelen van zijn geestelijkheid uit de wereld van stof omhoog door het astrale licht in de wereld van geest, verlicht door de goddelijke zon als meester van leven.

Waterstof

Het chemische element waterstof is de aardse manifestatie van een fundamenteel element dat door het gehele heelal heen aanwezig is.

Het is in deze algemene zin dat er in De geheime leer vaak over wordt gesproken. Daar vinden we dat waterstof wordt beschreven als de stoffelijke en geestelijke basis, zijn subjectieve of abstracte essentie neemt in de wereld van de mentale en subjectieve fenomenen een soortgelijke plaats in als zijn fysieke tegenhanger onder de chemische elementen. Het is geestelijk vuur, waarvan de straal voortkomt uit zijn nog veel verhevener spirituele noumenon, de dhyani van het eerste element. Het is alleen maar een gas op ons aardse gebied en erg nauw verbonden met het fysieke protyle of wortelelement. Het is de upadhi van zowel lucht als water en is vuur, lucht en water — één in drie aspecten (SD 2:105, 112-13).

Blavatsky verklaart ook dat alle materie van het heelal, wanneer dat door de wetenschap tot in de kleinste details wordt geanalyseerd slechts vier elementen oplevert: waterstof, zuurstof, stikstof en koolstof. Deze vier vormen de basis van de organische stof en staan in wisselwerking met de vier lagere menselijke beginselen: waterstof met kama en met de primaire scheppende machten, zodat de drie-eenheid van Moeder-Vader-Zoon overeenkomt met waterstof, zuurstof en stikstof (SD 2:592-3).

Wederbelichaming

Wederbelichaming is een van de fundamentele grondstellingen van de oude wijsheid. Daaronder vallen onder andere reïncarnatie, metensomatose, wedergeboorte enz. Het betekent dat een levende entiteit of levenscentrum een nieuw lichaam aanneemt, niet noodzakelijkerwijs fysiek op aarde, en dat herhaaldelijk doet. Bijna hetzelfde als metensomatose maar door conventionele opvattingen blijft die vorm beperkt tot een verwijzing naar wederbelichamingen op aarde.

Zie ook Reïncarnatie

Wederopstanding

Het opnieuw opstaan, wat een eerdere afdaling impliceert, een wedergeboorte na de dood.

In zijn ruimste betekenis staat het voor de universele wet van cyclische vernieuwing die zich manifesteert in kosmische, solaire, aardse en menselijke fenomenen. Van toepassing op manvantara’s en op het telkens opnieuw ontwaken van de aarde en van de mens — of het nu om de hele mensheid gaat, rassen of individuen. In het laatste geval betekent het vernieuwing, de tweede geboorte, inwijding, gesymboliseerd door de wederopstanding van de mystieke Christus wat werd gedramatiseerd in de Mysteriën wanneer de kandidaat opstond van die kruisvormige bank waarop hij de ervaringen van de dood had ondergaan. In het christendom is dit de letterlijk uitgelegde fysieke of lichamelijke wederopstanding van Jezus geworden, wat zou worden ondersteund door een leeg graf en zijn verschijning aan zijn discipelen. Het dogma van de wederopstanding van het lichaam houdt echter nadrukkelijk verband met de leer van de migratie van de levens­atomen, waarbij de reïncarnerende entiteit de elementen naar zich toe trekt die hij eerder had verspreid.

Er bestaat een Arabische legende met betrekking tot het luz-‘been,’* een van de beentjes onderaan de wervelkolom, de os coccygis, dat onvernietigbaar zou zijn en dat bovendien een kern zou vormen voor het terugkerende lichaam. In het adytum of Heilige der Heiligen van de oude tempels was een sarcofaag gevonden die het universele proces van wederopstanding symboliseerde, maar in tijden van verval was het terloops en uit onwetendheid tot een symbool van lichamelijke voortplanting gemaakt. Andere emblemen van wederopstanding zijn de kikker, de feniks en het ei.

*OV: In Dialogen van G. de Purucker, I, blz. 390-413, reageert G. de P. op een vraagsteller die had gelezen dat dit been vaak in de hals wordt gesitueerd en zegt: ‘Ik geloof dat sommige islamitische geleerden het identificeren met een van de nekwervels, maar de meerderheid, denk ik, neigt ertoe de uitspraken van Mohammed over het ‘Luz’-been te geloven, dat het de kiem van het lichaam van de toekomstige mens zal zijn, en dat het de coccyx is. Ze schijnen het eigenlijk zelf niet te weten. In ieder geval is deze kwestie niet belangrijk.’
De kikker als symbool voor wederopstanding is niet zo vergezocht als het misschien lijkt. Het is bekend dat diepgevroren kikkers die werden aangetroffen in het permafrost na een duizendjarige slaap in het ijs direct na het ontdooien vrolijk wegsprongen. Zie voor dit fenomeen bij kikkers en salamanders: Can Frogs Survive Being Frozen? en NewScientist: How salamanders survive the deep freeze.

De Week

De periode van zeven dagen was bekend aan de hindoes, Egyptenaren, Hebreeën en andere oude volken, maar werd niet gebruikt door de Grieken of Romeinen tot aan het bewind van de christelijke keizer Theodosius.

Voor zover bekend is de week niet gebaseerd op enige exacte astronomische cyclus, hoewel die ruwweg kan worden beschouwd als een onderverdeling van de maand. De week was goed bekend onder de Hebreeën en in het Nieuwe Testament wordt het woord ‘week’ uit het Griekse sabbator vertaald, wat in het Hebreeuws shabbath is. Hoewel normaal gesproken sabbath de zevende dag na zes dagen zou moeten betekenen, zorgt een esoterische betekenis ervoor dat het een cyclus van zeven eenheden van rust is na een periode van zeven actieve tijdseenheden — met andere woorden, na een zevenvoudig manvantara komt een zevenvoudig pralaya. Het woord wordt ook gebruikt voor andere zevenvoudige perioden, zoals een week van jaren of van tijdperken; want elk van de dagen in een week van jaren vertegenwoordigt 360 zonnejaren en de hele week 2.520 jaar. De Hebreeën ...

hadden een sabbat-week, een sabbat-jaar, enz., en hun sabbat duurde soms 24 uur en soms 24.000 jaar — in hun geheime berekeningen van de sods. Wij van deze tijd noemen honderd jaar een eeuw. (SD 2:395)

De terminologie van zeven dagen van de week overeenkomstig de zeven heilige planeten is een uniforme reeks in verschillende kalenders en wijst op een gemeenschappelijke oorsprong van deze kennis. Er kan ook aan worden gekomen door de dag in 24 uur op te delen en een planeet aan elk uur toe te kennen, bijvoorbeeld wanneer we beginnen te tellen vanaf Saturnus, dan Jupiter, dan Mars, zon, Venus, Mercurius tot aan de maan, kan door deze methode van tellen en pauzeren bij elk vierde uur, die voor beide meetelt, het eerste planetaire uur van elke dag, te beginnen met zonsopkomst, worden gezien welk uur wordt bestuurd door de planeet die aan die dag is toegekend. Hetzelfde vindt plaats met een dag van 10 uur, of door de planeten in een volgorde te tellen en elk aan een kwart van de dag toe te kennen (vgl. Beginselen 321).

Hieronder volgen de namen van de dagen van de week zoals zij gewijd zijn aan hun goden:

Blavatsky schrijft dat in de loop van de tijd de zevenkoppige of zevenvoudige draak-logos in ‘vier heptanomische delen of achtentwintig porties’ werden verdeeld, wat de opdeling van de week en de maand in de zeven dagen van de week en de 28 dagen van de maanmaand suggereert naast de vier seizoenen van het jaar.

Elke maanweek heeft een eigen occult karakter in de maanmaand; elk van de achtentwintig dagen heeft zijn bijzondere kenmerken; evenals elk van de twaalf sterrenbeelden, afzonderlijk of in combinatie met andere tekens, een occulte invloed ten goede of ten kwade heeft. (SD 1:409)

De oude Mexicanen kenden een ander stelsel van verdeling in weken en maanden, hun week bestond uit vijf dagen en hun maand uit 20 dagen. Er waren ook andere weken onder andere naties of volken, de Atheners kenden bijvoorbeeld een week van tien dagen, enz.

Wereld

Het begrip wereld wordt vaak gebruikt om naar diverse feiten van de natuur te wijzen: een kosmisch gebied of ondergebied, een kosmische sfeer, of minder nauwkeurig een complete kosmische hiërarchie. Vandaar dat het de gewoonte is om te spreken van hogere en lagere werelden of werelden van geest en van stof, die niet van elkaar zijn gescheiden, want de werelden van geest of de hogere werelden zijn de oorsprong van de lagere of minder ontwikkelde gebieden, aangezien deze laatste zich gedurende de loop van kosmische emanatie hebben ontvouwd uit de kosmische ruimte.

Er wordt eenvoudig een onderverdeling gemaakt tussen de hogere (arupa of vormloze) werelden en de lagere (rupa of gevormde) werelden, waarbij de laatstgenoemde zich op de vier lagere gebieden van de zevenvoudige hiërarchie bevinden. Hier wordt ook naar verwezen als de noumenale en de fenomenale, de ongemanifesteerde en de gemanifesteerde ...

werelden van Idee en de werelden van Stof. ‘Zo boven, zo beneden,’ zegt de hermetische filosofie. Deze lagere wereld is gevormd volgens zijn prototype — de hogere wereld, en ‘alles in de lagere is slechts een beeld (een weerkaatsing) van de hogere.’ (Zohar, ii, fol. 20 A.). (TG 372)

Wereldei

Ook Kosmisch ei.

Het maagdelijke of eeu­wi­ge ei is chaos, dat is bevrucht door de straal van de geest en toch onbevlekt blijft. De Stanza’s van Dzyan zeggen:

DE STRAAL SCHIET DOOR HET MAAGDELIJKE EI, DE STRAAL LAAT HET EEUWIGE EI TRILLEN EN DIT LAAT DAARDOOR DE NIET-EEUWIGE KIEM VALLEN, DIE ZICH VERDICHT TOT HET WERELDEI. (SD 1:28)

Het niet-eeuwige ei duidt op de vergankelijke werelden van manifestatie en is vaak gebruikt voor het heelal in kiemvorm dat voorafgaat aan zijn emanerende ontvouwing. De eerste oorzaak van een heelal, zijn emanerende geest, werd voorgesteld als een vogel die een ei liet vallen in de chaos, het ei wordt in de loop van aeonen het gemanifesteerde heelal.

Volgens de Wetten van Manu is hiranyagarbha ...

Brahma, de eerste mannelijke godheid, die werd gevormd door de niet waarneembare oorzaakloze OORZAAK in een ‘gouden ei, schitterend als de zon’. (SD 1:89)

De Rig-Veda zegt dat het de onbegrijpelijke goddelijke kiem van ons heelal is,

DAT, de ene Heer van alle wezens ... het ene bezielende beginsel van goden en mensen’, ontstond in het begin in de gouden moederschoot, Hiranyagarbha, het wereld-ei of het gebied van ons Heelal. (ibid.)

Ptah, de Egyptische god van schepping, wordt voorgesteld als de pottenbakker die met zijn pottenbakkerswiel wezens voortbrengt uit een klomp klei. Deze klomp klei stelt het wereldei voor van waaruit alle wezens naar buiten kruipen. En de gevleugelde bol, die zo opvalt onder de Egyptische symbolen, is een ander symbool van het wereldei.

Zie ook Ei

Wereldkiemen

Wereldkiemen is een metafoor voor kosmische monaden, de fundamentele elementaire beginselen van alle oude godsdienstige en filosofische stelsels.

Elke monade is een eeuwig bestaande eenheid, hoewel zij verschijnen en verdwijnen en opnieuw verschijnen tijdens de eeuwig ontwikkelende kosmische cycli. Op zichzelf zijn zij goddelijke bewustzijnscentra, goddelijk-geestelijke deeltjes, punten van abstracte, bewuste, kosmische substantie die tijdens manvantara’s bestaan in een toestand van oorspronkelijke differentiatie. De wereldkiemen zijn als kuit of kikkerdril door de gehele ruimte heen verspreid. Elke kiem volgt zijn eigen karmische bestemming en daalt af van een toestand van zuivere geest en gaat door diverse stadia, door uit zichzelf een reeks van omhulsels of sluiers te emaneren totdat de karmische grens is bereikt, wanneer ieder een kosmische geest van een heelal, wereld, zon, planeet, enz. of iets dergelijks, is geworden. De geestelijke essentie van elke wereldkiem of kosmische monade daalt nooit echt af, noch verlaat die zijn eigen hoge gebied of status, maar zoals Kṛishṇa het in de Bhagavad-Gita uitlegt, maakt elk een wereld, een heelal of hiërarchie met karmisch-bepaalde delen van zichzelf en blijft toch gescheiden daarvan, transcendent.

Tijdens deze afdaling om zich te manifesteren zet fohat de oorspronkelijke wereldkiemen in beweging, het geheel van kosmische atomen en stof, de een gaat de ene kant op, de ander een andere. De wereldkiemen ontmoeten elkaar regelmatig en scheiden ook weer van elkaar, of botsen en gaan weer uit elkaar, tot hun uiteindelijke kosmische totaal is gevormd; waarna zij als individuen door het stadium van een nevelvlek gaan en dan als kometen door de ruimte schieten.

Wereldkiemen worden ...

door de wetenschap gezien als stoffelijke deeltjes in een heel verdunde toestand, maar door de occulte natuurkunde als ‘geestelijke deeltjes’, dat wil zeggen bovenzinnelijke stof die in een toestand van oorspronkelijke differentiatie verkeert. (SD 1:200-1)

Wereldslang of Slang

Ideeën die verband houden met de wereldslang zijn niet die, die verband houden met de legende van een of andere held die een slang doodt, maar met een veel diepzinniger idee.

Het hindoeïsme kent de Ananta-Sesha, de slang van de oneindigheid; in de oude Scandinavische kosmogonie is er de wereldslang Nidhogg, die wordt afgebeeld terwijl hij een bol omcirkelt met zijn staart in zijn bek. Dezelfde voorstelling is gevonden in de Egyptische leringen:

In de oudste Egyptische afbeeldingen, zoals in de kosmogonische allegorieën van Kneph, wordt de wereldslang, wanneer ze de stof symboliseert, gewoonlijk afgebeeld in een cirkel; ze ligt recht over de evenaar, en duidt zo aan dat het heelal van astraal licht, waaruit de fysieke wereld zich ontwikkelde, terwijl het laatstgenoemde begrenst, zelf door Emepht, of de hoogste eerste oorzaak, wordt begrensd. ... Wanneer de slang de eeuwigheid en onsterfelijkheid voorstelt, omsluit hij, door in zijn staart te bijten, de wereld en geeft daarmee het oneindige aan. Hij wordt dan het astrale licht. (IU 1:157)

Een andere interpretatie van de slang in de cirkel is die waarbij het actieve beginsel wordt aangetrokken door het passieve beginsel en de Grote Nag [Ananta-Sesha], het slangensymbool van de eeuwigheid, dat zijn staart naar zijn bek trekt en daarmee een cirkel vormt (cycli in de eeuwigheid) in het onafgebroken volgen van het negatieve door het positieve (ML 71).

Een subliem beeld vinden we ook in een menselijke analogie: de wereldslang als de kosmische naga of de grootse universele ’Adam Kadmom, de sublieme kosmische ingewijde, de kosmische wijsheid die leeft van een gemanifesteerd heelal tot een ander gemanifesteerd heelal als zijn purusha of geest. Het is de bron van kosmische wetten, wijsheid en leven die het universum inspireren waarvan elk zo’n wereldslang de goddelijke oorspronkelijke oorzaak is. Dezelfde gedachte op menselijk gebied verwijst naar de grote adept of meester van wijsheid en liefde.

Wereldstof

Wereldstof is de oersubstantie waaruit universa, zonnestelsels of werelden worden ontwikkeld.

Mulaprakriti (wortel-stof). De oersubstantie of oorspronkelijke stof in zijn eerste vorm van condensatie, de stralende geestelijke essentie, de geestelijke of etherische ‘stremsels’ of ‘vlokken’ die zich later differentiëren in prakriti’s.

Wereldziel & Wereldgeest

De wereldziel behoort tot de lagere of actieve kant van de kosmische manifestatie, de wereldgeest tot de passieve kant van het kosmische leven. De wereldziel is slechts een andere naam voor het anima-mundi, terwijl de wereldgeest direct correspondeert met het brahman van de hindoes en met ofwel de Eerste, óf de tweede logos, overeenkomstig de manier van denken wanneer die term wordt toegepast.

Werkelijkheid

De betekenis van woorden als werkelijkheid, waarheid en ‘goed’ komt naar voren als we naar hun tegengestelden kijken.

Het tegengestelde van werkelijkheid is een fenomeen of een illusie. Er kan maar één fundamentele of allesdoordringende werkelijkheid zijn en het woord wordt in deze betekenis dan een equivalent van het ene AL — parabrahman — in tegenstelling waarmee al het andere maya of een fenomeen is. De werkelijkheid die diverse ideeën impliceert kan dan ook niet anders dan een relatieve term zijn, en we kunnen alleen maar zeggen dat een object werkelijk is in vergelijking met een ander ding dat relatief onwerkelijk is. Een droom schijnt werkelijk genoeg tot we wakker worden en dan schijnt ons ontwaakte denken voor ons werkelijk. Toch zal ook dit onwerkelijk blijken te zijn wanneer we in een nog hoger bewustzijn ontwaken. De werkelijkheid, als waarheid en eenheid, kan nooit gekend worden behalve door de intuïtie dat dan werkzaam is op zijn eigen gebied, want elk mentaal vermogen lager dan intuïtie is zelf relatief onwerkelijk en zijn bevindingen en afleidingen maken deel uit van een natuur die uit zijn eigen bron voortkomt. Al zulke afleidingen zijn alleen maar te begrijpen door een verwijzing naar hun tegengestelden.

Het is precies dit bestaan in de vorm van tegengestelden dat zorgt voor de vele maya’s waarmee het menselijke begripsvermogen moet zwoegen.

Wervel-atoomtheorie

De wervel-atoomtheorie van Kelvin (1824-1907) was min of meer gekopieerd van verkeerd begrepen leringen van de Ouden.

De theorie zegt dat de atomen van de stof kunnen worden voorgesteld als wervelingen in een homogene en niet-viskeuse fluïde en kunnen worden getoond, zowel wiskundig als experimenteel, met ringen van rook en dan zou blijken dat zulke wervelingen veel eigenschappen hebben van atomen: zij zijn onvernietigbaar, wanneer twee elkaar ontmoeten kaatsen zij terug en vibreren dan, maar de eigenschappen van de massa zijn nog niet voldoende verklaard.

Echter, een wervelende beweging in zo’n fluïde zou zich altijd voort moeten zetten en bovendien geeft de hypothese geen verklaring van hoe zo’n beweging op gang kan zijn gebracht. Descartes stelde een werveltheorie voor die dan wel verband hield met het fysieke heelal van sterren en planeten, maar in zijn theorie was het wel God die de wervelingen in beweging had gezet.

Wervelingen of Wielen

Eeuwigdurende draaiende beweging, een draaikolk, een centrum van een draaiende kracht.

De materie zelf is niet alleen maar beweging op de lagere gebieden van de kosmos, maar kent ook vele andere vormen van beweging, hoewel niet in de betekenis waarin deze frase in de 19de eeuw werd gebruikt. De wervel-atomen van Lord Kelvin laten het probleem zien, want hij toonde aan dat veel eigenschappen van atomen kunnen worden verklaard als zij worden gezien als wervelingen in een weerstandsloze, niet-samengeperste fluïde. Maar een recenter onderzoek van het atoom is er niet in geslaagd dat vast te stellen en ziet het als niets anders dan elektrische deeltjes waarvan de eigenschappen de functies van hun bewegingen zijn.

Atomen worden in het occultisme ‘trillingen’ genoemd, ... (SD 2:633)

Fohat trekt spiraalvormige lijnen en vormt wielen of centra van kracht waaromheen oorspronkelijke kosmische stof uitzet en samentrekt en door stadia van consolidatie gaat die eindigt in bollen en later door stadia van etherialisatie gaat. De wervelende beweging is een universele wet die kan worden herkend in het heelal van sterren en in de elektrische bouw van het stoffelijke atoom, wat een ruimere betekenis geeft aan het woord cyclus.

Wervelingen, cyclussen, bollen en omwentelingen behoren allemaal tot hetzelfde fundamentele idee van het wervelen, omwentelen of de draaiende beweging van wezens en substanties en daarom kan er geen enkele beweging plaatsvinden behalve in materie, ruimte en tijd. De wervelingen en omwentelingen van wezens en dingen omvatten ook de tijdsperioden of het cyclische terugkeren van wezens en gebeurtenissen gedurende de gehele duur. Waar er ook maar sprake is van een werveling of draaiing, of het nu om stof gaat of om een gebeurtenis in de tijd, gebeurt omdat een wezen of ding bezig is zichzelf in cyclische gebeurtenissen voort te planten (vgl. Ezechiël 1:15-21).

Dit is een van de oeroude en oorspronkelijke manieren om het beginsel van relativiteit te begrijpen. Werkelijk, zo nauw verbonden en verweven zijn de dader en zijn handeling — het wezen ervan en zijn bewegingen in de loop van de tijd — dat het niet altijd gemakkelijk is om onderscheid te maken tussen de, bij de gevolgen behorende dader en het wegbewegen van zo’n beweging, in ruimte en tijd, zodat wanneer we spreken van een cyclus we gedwongen zijn om ons een beeld te vormen van een bewegende entiteit die de cyclus maakt, al is het zo dat de bewegende entiteit voor ons niet zichtbaar hoeft te zijn en ja, zelfs onbegrijpelijk kan zijn. Vandaar het veel voorkomende en vaak verwarrende gebruik van wielen of wervelingen in oude occulte geschriften.

Zie ook Het Gevleugelde Wiel; Gevleugelde Bol

Wervelende Zielen

Gebruikt met verwijzing naar de Hebreeuwse Gilgulim, de cyclische reizen of wervelingen van de monade en de kabbalistische leer dat zij tijdens deze omzwervingen of zielsverhuizingen lichaam na lichaam binnengaan.

Wervelwind

In de theosofie staat een wervelwind — wanneer die wordt gebruikt voor de bewegingen van een heelal — voor het bewegen van de Grote Adem en voor de diverse werkingen en activiteiten van fohat. Beweging, de goddelijke adem, wordt de kosmische werveling of wervelwind en zet de deeltjes in de ruimte in beweging, wat dan zorgt voor hun stolling en hard worden en vervolgens weer voor hun oplossing en verspreiding. De godheid wordt dus mystiek gezien een wervelwind, het pulserende leven neemt de vorm van een wervelende beweging aan.

De stadia van de vorming van een wereld laten volgens de beschrijving eerst de verspreide kosmische stof zien, dan is er de vurige wervelwind, het eerste stadium in de vorming van een nevel die geleidelijk leidt tot de vorming van een zonnestelsel en meer in het bijzonder van een bol of groep van solaire of planetaire bollen. De oorspronkelijke zeven krachten, de eerste zeven ademingen van de kosmische draak van wijsheid of de kosmische gemanifesteerde intelligentie, ontwikkelen met hun ronddraaiende bewegingen de vurige wervelwind.

Het eerste hoofdstuk van Ezechiël vermeldt een wervelwind en andere beschrijvingen van kosmische evolutie, vooral wielen.